MVO: het belang voor Ontwikkelingslanden
Inleiding
Het beste handvat: de OESO-richtlijnen
Belastingafdracht
Mededinging
MVO handen en voeten geven
Afronding
EMBARGO TOT DONDERDAG 15 NOVEMBER 9.00 UUR
Speech Minister Herfkens 15 november 2001
MVO: het belang voor Ontwikkelingslanden
---
Het onderwerp Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is een snel rijzende
ster. Het ligt goed in de markt. Kijk alleen maar naar de grote opkomst
vandaag en naar de sprekerslijst. Maar die rijzende ster zal even snel
verbleken als het blijft steken in 'window dressing', zoals de Engelsen dat
zo mooi zeggen. In PR en beloften voor de buhne. We hebben het vandaag over
verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden. Ik vind dat zulk ondernemen
een tastbaar verschil moet uitmaken voor de armsten. Dat is mijn inzet. Dat
handen en voeten geven is het doel van onze bijeenkomst.
Als essentie van MVO zie ik dat een bedrijf zich opstelt als een verantwoordelijk lid van de maatschappij waarin het opereert. Deze opstelling gaat verder dan het puur je houden aan het 'minimum' wettelijk kader. Je houden aan de wet is juist in ontwikkelingslanden niet voldoende, omdat de wetten - en ook het toezicht erop - vaak minder zijn dan wat westerse ondernemingen op hun thuisbasis gewend zijn. Hoe armer een land, hoe groter de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als ondernemersgedrag in Nederland voor 90% bestaat uit je aan de wet houden en voor 10% uit iets extra maatschappelijks doen, dan dekt het je houden aan de wet in ontwikkelingslanden misschien maar 50% van het maatschappelijk gedrag en de eigen verantwoordelijkheid de resterende 50%.
Een sluitende definitie van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is lastig
te geven. De OESO-richtlijnen bieden voorlopig het beste handvat. Van
verantwoordelijke ondernemingen mogen we verwachten dat ze zich naar letter
en geest houden aan die richtlijnen, die vorig jaar nog herzien zijn. De
richtlijnen zijn het minimaal vereiste. Het liefst zien we dat ze daar een
schepje bovenop doen. Bijvoorbeeld door hun gezondheidskliniekjes ook open
te stellen voor de families van de werknemers - en waarom eigenlijk ook niet
voor het hele dorp. Gelukkig breidt het aantal voorbeelden van hoe het beter
kan zich steeds verder uit. U heeft er vanochtend al een groot aantal van
gehoord.
De OESO-richtlijnen beslaan veel meer dan alleen mensenrechten en arbeids-
en milieunormen, al valt dat soms moeilijk op te maken uit de discussie in
Nederland. Er zijn tien hoofdstukken. Die gaan ook over overdracht van
kennis en technologie, over relaties met lokale belanghebbenden, over
belastingen en mededinging.
Novib schrijft mij in een verontruste brief dat mensenrechten, arbeidsnormen
en milieunormen te belangrijk zijn om niet te bespreken op deze conferentie.
Ik wens te onderstrepen dat ik die drie onderwerpen geweldig belangrijk
vind. Ons enorme aantal programma's en activiteiten op die gebieden getuigt
daar ook van. Maar de schijnwerper - ook die van Novib - is voortdurend op
die onderwerpen gericht, terwijl andere aspecten, die voor
ontwikkelingslanden net zo belangrijk zijn, in het duister blijven. Toen ik
Ballast Nedam van onverantwoord ondernemen in Suriname betichtte, werd ik
glazig aangekeken. Er was toch geen kinderarbeid in het spel? En die brug
leidde toch niet tot aantasting van het milieu of vernietiging van
leefgebied van inheemse volken?
Daarom ben ik zo blij dat vandaag belastingen en mededinging prominent op
onze agenda staan. De Erasmus Universiteit heeft twee uitstekende papers
geschreven waarvan u zo dadelijk een kopie krijgt. Op beide onderwerpen wil
ik dieper ingaan, waarna ik in het tweede deel van mijn speech de praktische
uitwerking aan de orde wil stellen.
Belastingafdracht
---
Ontwikkelingslanden verliezen veel geld door problemen met interne
verrekenprijzen (transferpricing), , , overbodige belastingvrijstelling (tax
holidays) en andere zinloze belastingprikkels. Het gaat om enorme bedragen.
Een Oxfam rapport schat het inkomstenverlies door belastingparadijzen en
onnodige belastingconcurrentie op 50 miljard dollar per jaar. Dat is
ongeveer de totale jaarlijkse ontwikkelingshulp. Ontwikkelingslanden lopen
onnodig belastingen mis, omdat de hoogte van de belastingvoordelen voor
ondernemingen meestal pas op de tweede plaats komt in de beslissing van een
bedrijf om zich in een bepaald land te vestigen. Volgens een UNCTAD rapport
zijn omvang van de markt, toegang tot grondstoffen en geschoolde arbeid
belangrijkere factoren.
Te meer nu de inkomsten uit invoertarieven dalen als gevolg van
liberalisering, hebben ontwikkelingslanden belastinggeld keihard nodig. Om
onderwijs en gezondheidszorg te betalen. Om kennis en instituties op te
bouwen of te verbeteren. Om de infrastructuur te verbeteren, zoals wegen,
havens, energie of telekomdiensten. Kortom, om zo'n klimaat te scheppen voor
de private sector dat die beter kan bijdragen aan groei gericht op
armoedevermindering.
Daaraan levert Ontwikkelingssamenwerking in veel landen een bijdrage. Hoe we
dat doen staat in de nota Ondernemen tegen Armoede en in de vervolgnotitie
daarop, die vorige maand naar de Kamer is gestuurd (en waarvan u een
exemplaar in uw congresmap vindt). Wij kunnen steun bieden - de zwaarste
last ligt bij de ontvangende landen zelf. Voldoende belastinginkomsten zijn
nodig om die last te kunnen dragen.
Ik vind daarom dat buitenlandse investeerders de verantwoordelijkheid hebben
om uitholling van de belastingbasis in armere landen te voorkomen. In de
praktijk onderhandelen multinationals zulke enorme belastingvoordelen uit,
dat een land jarenlang niets verdient aan de investering. Het gaat soms echt
om waanzinnige bedragen. Zoals 340.000 dollar per nieuwe arbeidsplaats bij
Mercedes Benz in Brazilië (1996) en meer dan tweehonderdduizend dollar per
nieuwe arbeidsplaats bij Ford in India (1997). Verantwoord ondernemen
betekent ook verantwoord belasting afdragen. Om een 'race to the bottom' te
voorkomen moeten ontwikkelingslanden afspraken maken in UNCTAD verband om
zich minder tegen elkaar uit te laten spelen.
Overigens liggen op belastinggebied ook enkele kansen voor de Nederlandse
overheid om verantwoord ondernemen te bevorderen. Sinds negen maanden zijn
smeergelden ook in Nederland niet langer aftrekbaar, maar strafbaar. Dus dat
probleem is opgelost, maar er is meer.
Ten eerste hebben we meer dubbele belastingverdragen met ontwikkelingslanden
nodig. Bilateraal werken we langdurig samen met twintig ontwikkelingslanden.
Met slechts negen daarvan hebben we een belastingverdrag. In het kader van
ons streven naar coherentie in ons beleid hebben we zelf wel de
verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat deze belastingverdragen
evenwichtig zijn en dat ze rekening houden met de belangen van
ontwikkelingslanden. Misschien moeten we ook bestaande verdragen nog eens
tegen het licht houden. Ik zal dit verder met Financiën opnemen.
Ten tweede kunnen we in onze eigen belastingwetgeving verantwoord ondernemen aanmoedigen. Juist ook banken en beleggingsinstellingen moeten hun maatschappelijke gezicht laten zien - in één van de workshops vanmiddag krijgt dat aspect speciale aandacht. Naast het groen beleggen krijgt daarom binnenkort ook ethisch beleggen een financiële prikkel via belastingverlaging. Samen met Financien werken we nog aan de laatste details van de regeling. Het is de bedoeling dat de regeling nog voor het einde van dit jaar door de Kamer wordt goedgekeurd. Onder de regeling zullen instellingen vallen die een flink percentage van hun middelen beleggen in projecten in ontwikkelingslanden. En dan met name in micro-financieringsinstellingen, kleinschalige coöperaties, gecertificeerde biologische landbouwprojecten en leveranciers van Fair Trade producten.
Mededinging
---
Het tweede punt: mededinging. Ik snap heel goed dat het teveel gevraagd is
aan bedrijven om de concurrentie in het zadel te helpen. Is het niet een
gronddoelstelling van elke onderneming, zoals de econoom Michael Porter zei,
om de concurrentie uit te schakelen in plaats van concurrentie aan te
moedigen? Concurrentie aanmoedigen is ook niet het oogmerk van de
OESO-richtlijnen. Maar die richtlijnen roepen bedrijven wel op zich te
onthouden van bewust concurrentiebeperkende praktijken. En terecht.
Ik hoop dat de workshop vanmiddag met creatieve ideeen komt over hoe
bedrijven dat moeten doen.
De economieën van ontwikkelingslanden zijn onderdeel geworden van de
mondiale economie. Dus hebben internationale fusies en overnames ook
consequenties voor de lokale concurrentie. Zo werden in Tanzania de twee
grootste accountantskantoren Coopers & Lybrand en PriceWaterhouse door de
fusie opeens één bedrijf en beheersten zij van de ene op de andere dag
vrijwel volledig de markt. Concentratie betekent overigens niet altijd
minder concurrentie zoals de Erasmus Universiteit laat zien, maar het riekt
er wel naar. Helaas kunnen ontwikkelingslanden nu nog nauwelijks een vuist
maken om internationale fusies tegen te houden die de fuserende bedrijven
bijna een monopolie geven op de lokale markt.
Concurrentiebevordering in de eigen industrie lijkt in te gaan tegen de
fundamentele natuur van het ondernemen - het creëren van marktmacht. Dus is
vertrouwen op zelfregulering geen optie voor overheden die gezonde
concurrentie willen bevorderen. Illustratief is, zoals het onderzoek van de
Erasmus Universiteit stelt, dat zich houden aan de wet nog steeds het meest
genoemde item is in gedragscodes. Dit is blijkbaar toch iets nieuws voor
veel ondernemingen!
Ontwikkelingslanden moeten er daarom zelf aan bijdragen dat de markt
betwistbaar is, dus dat toetredingsbarrières relatief laag zijn. Nieuwe
ondernemingen kunnen dan onmiddellijk toetreden als de winstmarges te hoog
oplopen. Om dat te bereiken, mogen er niet teveel bureaucratische
hindernissen zijn. Als het, zoals De Soto berekende, 300 werkdagen van 6 uur
kost om een bedrijf op te zetten in Peru, dan kun je eerlijke concurrentie
wel schudden.
Natuurlijk speelt gebrek aan mededinging niet alleen binnen landen.
Internationaal hebben we een wereldtaak om ontwikkelingslanden eerlijk met
het Westen te laten concurreren. Op dit vlak is nog héél veel te doen.
Staatssecretaris Ybema zal u vanmiddag over de uitkomst van Qatar briefen.
MVO handen en voeten geven
---
De richtlijnen van de OESO - over de volle breedte - zijn dus ons handvat.
Hoe kunnen we bevorderen dat ze ook in de praktijk worden toegepast? Er
gebeurt al veel. En als het aan mij ligt wordt dat nog veel meer.
1. Binnen de uitgaven voor Ontwikkelingssamenwerking worden de
OESO-richtlijnen maatgevend. Van alle ondernemingen die gebruik wensen te
maken van het export- en investeringsbevorderende instrumentarium verlangen
wij dat zij de richtlijnen onderschrijven.
Volgend jaar maken we een begin met toetsing op specifieke MVO criteria.
Nederland loopt daarbij voorop binnen de OESO. Het onderstreept dat de
regering grenzen durft te verleggen.
2. Bij het aan de kaak stellen van misstanden hebben vooral de
maatschappelijke organisaties een taak. De overheid kan niet alles en overal
monitoren en dat moet zij ook niet willen. Wel is het Nationaal Contactpunt
nieuw leven ingeblazen dat tot taak heeft de naleving van de richtlijnen te
bevorderen. Daar kunnen belanghebbenden klachten indienen over bedrijven die
de OESO-richtlijnen niet naleven. Ontwikkelingssamenwerking wil Nederlandse
medefinancieringsorganisaties (MFO's) en NGO's in staat stellen bij hun
partnerorganisaties in ontwikkelingslanden de capaciteit te versterken om
ondernemingen kritisch te volgen en op hun verantwoordelijkheden aan te
spreken. Veel MFO's doen dat gelukkig al. Voor NGO's buiten het
medefinancieringsprogramma zullen wij extra geld uittrekken. Vaak kunnen
Nederlandse NGO's ook in Nederland zelf effectief druk uitoefenen. Een mooi
voorbeeld is de toezegging van ABN-AMRO, Rabobank en Fortis om niet meer te
investeren in bedrijven die oliepalmplantages in Indonesië exploiteren en
daar grote stukken oerwoud voor platbranden.
3. Met elkaar moeten we toe naar het identificeren van best practices, zodat
de goeie ervaringen met maatschappelijk verantwoord ondernemen uitgewisseld
kunnen worden. Ik vind bijvoorbeeld de manier waarop een aantal Nederlandse
bedrijven - Heineken en Unilever voorop - zich met HIV/Aids in Afrika
bezighouden bemoedigend. Het is een mooi voorbeeld van hoe activiteiten van
bedrijven en al dan niet met hulp gefinancierde initiatieven van de overheid
bij elkaar aan kunnen sluiten.
En wat mij betreft identificeren we ook de 'worst practices', want van
fouten kan de mens ook altijd nog veel leren. Goede rapportage door
ondernemingen over hun maatschappelijke prestaties is essentieel om
positieve en negatieve ervaringen met anderen te delen. Het Kabinet heeft
hierover advies gevraagd aan de Raad voor de Jaarverslaggeving. Bovendien
ligt er een initiatief wetsvoorstel van de PvdA en Groen Links.
4. Het Kenniscentrum kan een belangrijke rol gaan spelen. Voor ons zijn
uiteraard de internationale aspecten van het centrum het belangrijkst. Het
centrum zal straks ook onderzoek moeten gaan doen naar internationale
productketens en beleidsgericht onderzoek moeten bevorderen naar
internationale aspecten van MVO. Als blijkt dat de financiering door EZ
onvoldoende is om ook aan alle internationale aspecten aandacht te besteden,
dan ben ik bereid te overwegen financieel bij te dragen aan het
kenniscentrum.
5. Onze activiteiten op het gebied van bevordering van mensenrechten,
corruptiebestrijding, bestrijding van kinderarbeid, naleving van de ILO
fundamentele arbeidsnormen en milieunormen gaan natuurlijk onverminderd
door. Daar moeten we gezamenlijk vol op inzetten. Alleen moet je naleving
niet willen afdwingen via je handelsbeleid. Dat leidt tot 'groen' en
'sociaal' protectionisme. En grenzen sluiten voor producten uit arme landen
verdraagt zich niet met Maatschappelijk Verantwoord Handelen. Je moet dus
andere wegen bewandelen - en die zijn er ook.
6. Ik wil bedrijven, vakbonden en maatschappelijke instellingen oproepen om
samen met onze ambassades ook actief de dialoog aan te gaan met de overheden
in ontwikkelingslanden. Zo'n dialoog moet duidelijk maken waar het
ondernemingsklimaat nog versterking of verbetering behoeft. Zo'n dialoog kan
alle partijen de kans bieden over en weer verwachtingen en verplichtingen te
bespreken en zo de economie en maatschappelijke initiatieven een extra
impuls te geven. Een beetje polderen in de verte kan geen kwaad. Daarbij
moeten dan natuurlijk niet alleen de Nederlandse ondernemers, of de
Nederlandse vakbonden aan tafel zitten. Het gaat met name om uw partners, uw
bedrijfsleiders en uw medewerkers uit de landen zelf. Als zo'n proces wat
financiële ondersteuning behoeft in de vorm van workshop faciliteiten en
dergelijke, dan ben ik bereid ook daar extra middelen voor vrij te maken.
Het hoort natuurlijk wel bij MVO dat iedere deelnemer eerst maximaal eigen
middelen gebruikt. Zelf zet ik MVO voortaan steevast op mijn agenda tijdens
landenbezoeken. In Ghana ga ik later deze maand met zo'n 20 Nederlandse en
Ghanese bedrijven om de tafel zitten om MVO verder vorm te geven.
7. Tot slot: ook internationale organisaties nemen op zich zeer
lovenswaardige initiatieven. Zo is er het Business Partners for Development
programma, waar Jim Wolfensohn vanochtend over gesproken heeft. Verder
hebben we het door Kofi Annan geïnitieerde VN Global Compact. Een ander
inmiddels breed ondersteund initiatief is het Global Reporting Initiative,
dat overweegt zich in Nederland te vestigen. Stuk voor stuk waardevolle
initiatieven. Maar ik dring erop aan dat ze hun activiteiten onderling
optimaal afstemmen en elkaar versterken zodat we één grote MVO-beweging
krijgen. De kloof tussen New York (VN) en Washington (Wereldbank) is zo
breed dat wij samen met enkele andere landen het Philadelphia-proces zijn
gestart om die kloof te overbruggen. Ik hoop van harte dat we rond dit
nieuwe thema straks niet over dezelfde oude problemen van afstemming en
institutionele ego's struikelen.
Als aan die voorwaarde van goede afstemming wordt voldaan, dan ben ik bereid
bij te dragen aan beide programma's, met name voor activiteiten die direct
van belang zijn voor de ontwikkelingslanden. En die als zodanig door die
landen erkend worden: de ownership moet altijd bij hun blijven liggen.
Uiteraard gaan wij geen activiteiten financieren, ook niet via multilaterale
organisaties, die bedrijven zelf horen bij te dragen.
Ik wil hier enkele waarschuwende woorden aan toevoegen. De OESO-richtlijnen
blijven het uitgangspunt. Andere, minder vergaande programma's, zoals het
Global Compact, zullen vooral moeten helpen om het evangelie te verspreiden.
Het gevaar dreigt dat het Global Compact een tandeloos PR-instrument voor
bedrijven wordt om goede wil te tonen zonder dat daar ook maar een
verplichting tegenover staat. Zelfs de gevraagde rapportage over zegge en
schrijve één goed initiatief per jaar blijft tot dusver uit.
Dat het bedrijfsleven vrijwillig steeds meer eigen verantwoordelijkheid
neemt juich ik toe en wil ik graag verder aanmoedigen. Maar we kunnen en
mogen niet blindvaren op alleen goede wil. Toezicht, monitoring en waar
nodig zachte dwang van overheden, internationale organisaties en
maatschappelijke bewegingen zijn onmisbaar.
Ik rond af. Het zou niet sociaal verantwoord zijn u nog langer te laten
wachten op uw lunch in die prachtige Kurhauszaal. De lijst van zeven punten
die ik net opsomde is niet uitputtend. Daarvoor is het onderwerp te nieuw en
de uitdaging te groot. Ik sta er voor open om aan deze lijst de ideeën toe
te voegen die vanmiddag uit de workshops komen. Want daarvoor hebben we per
slot deze dag georganiseerd.
===