Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage

Varkenshouders tegen de Staat

Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 15-11-2001

PERSBERICHT VAN DE GRIFFIER VAN DE HOGE RAAD, BUITEN VERANTWOORDELIJKHEID VAN HET COLLEGE

VARKENSHOUDERS TEGEN DE STAAT

14 november 2001

Op vrijdag 16-11-2001 doet de Hoge Raad (Civiele Kamer) uitspraak in de zaak C 00/142 HR van de Nederlandse Vakbond van Varkenshouders en een aantal individuele varkenshouders - verder NVV c.s.- tegen de Staat (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).

In de jaren tachtig van de twintigste eeuw heeft de Nederlandse overheid een beperkende regeling voor de productie van onder meer varkens- en kippenmest ingevoerd. De regelingen voorzover van toepassing op kippenmest blijven hier verder buiten beschouwing. Als gevolg van de regulering kon een varkenshouder niet meer een onbeperkte hoeveelheid varkens houden, maar was het aantal varkens dat maximaal was toegestaan afhankelijk van een toegekende referentiehoeveelheid mest, die werd uitgedrukt in mestproductierechten. Nadien zijn nog tal van (wettelijke) maatregelen van kracht geworden, deels gebaseerd op Europees beleid en regelgeving.
De Wet herstructurering varkenshouderij - verder Whv -, die op 1 september 1998 van kracht is geworden, heeft daarin en in de huidige procedure een centrale plaats. Deze wet vervangt de mestproductierechten door varkensrechten en voorziet, bovenop reeds bestaande beperkingen, onder meer in een generieke korting van 10% en vervolgens per 1 januari 2000 in een tweede generieke korting van maximaal 15%.

Er zijn tal van procedures gevoerd. De huidige procedure vindt zijn begin in de inleidende dagvaarding van 26 juni 1998. Daarbij heeft de NVV c.s. de Staat op korte termijn gedagvaard voor de rechtbank te Den Haag en onder meer gevorderd dat de rechter de Whv onverbindend verklaart, althans beslist dat de wet gedeeltelijk buiten toepassing moet worden gelaten of niet mag worden uitgevoerd, zolang er niet is voorzien in een volledige of passende schadevergoeding. Ook werd gevorderd dat de rechter verklaart dat de Staat zich jegens de eisers schuldig maakt aan een onrechtmatige daad en dus aansprakelijk is voor alle geleden en te lijden schade van de varkenshouders.

In zijn arrest van 20 januari 2000 heeft het Gerechtshof te 's-Gravenhage beslist onder meer dat art. 31 van de Whv, dat met ingang van 1 januari 2000 de (tweede) generieke korting van maximaal 15% mogelijk maakt, buiten toepassing moet blijven ten aanzien van de varkenshouders die met de NVV de procedure zijn gestart. Het Hof wees de overige eisen af.

NVV c.s. zijn van dit arrest in cassatie gekomen; de Staat heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

De grondslag, zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep als in cassatie van hetgeen NVV c.s. hebben gevorderd kan als volgt worden gerubriceerd:
strijd van de Whv en het Besluit hardheidsgevallen met de Grondwet en met fundamentele rechtsbeginselen;
strijd van de Whv met het Europees Gemeenschapsrecht; strijd van de Whv met art. 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, EVRM.

De uitspraak van de Hoge Raad van 16 november 2001 en de daaraan voorafgaande conclusie van de plv.-procureur-generaal Mok zullen worden geplaatst op deze website. Ook kan op 16 november om omstreeks 10.30 uur, op vertoon van de perskaart, een exemplaar van de uitspraak worden verkregen bij de receptie van de Hoge Raad.