Burgerzaallezing minister van Boxtel
Een toespraak bij het onderwerp Grotestedenbeleid
14 november 2001
Een stad is vele steden
Voor Rotterdam maken we een uitzondering, omdat de stad zou
ophouden te bestaan. Maar voor de rest van het land zijn we
onverbiddelijk: alles van na 1945 moet weg!. Dat zegt de
hoofdpersoon uit het boek de Passievrucht van Karel Glastra van
Loon. Maar is dat zo? Zou Rotterdam ophouden te bestaan als we
alle gebouwen van na 1945 weghalen: de torens van Nationale
Nederlanden, de Lijnbaan, de Erasmusbrug? Natuurlijk niet!
Rotterdam zou anders zijn, zou er anders uit zien, maar een stad -
zeker een stad als Rotterdam - is méér dan een optelsom van
infrastructuur en bebouwing, méér dan een verzameling gebouwen,
wegen en bruggen.
Iedere stad is een unieke samenstelling van cultuur, historie en
sociaal-economische verbanden, een gemeenschap van bewoners en
bezoekers, een plek om te wonen, te werken en te recreëren. Dit
geldt niet alleen voor de stad van verleden en heden, maar ook
voor de stad van de toekomst. Mij is gevraagd te schetsen hoe zon
stad van de toekomst er uit zal zien. Ik moet u teleurstellen: dat
zal ik niet doen, of beter, dat kán ik niet doen. Want een stad,
nu of later, is nooit in één woord, in één zin te vangen, kan
nooit door één persoon volledig beschreven worden. Iedereen kijkt
tenslotte vanuit een eigen, verschillend gezichtspunt naar een
stad. De één ziet de stad als het decor voor een verhaal, de ander
als een planologisch ontwerp, als een mogelijk nieuw afzetgebied,
als een uitgaanscentrum of als een stukje familiegeschiedenis.
Sommigen zien alleen de materiële stad, de stad van bedrijven,
handel, input en output. Anderen zien alleen de gedroomde stad, de
stad van de ideeën, gedachten en gevoelens. Maar een complete stad
is een amalgaam van al die gezichtspunten. Geert Mak spreekt in
dit verband van: de plaats waar al het tegengestelde zich
concentreert: macht en recht, cultuur en barbarij, het goddelijke
en het menselijke. Het is de klassieke plek van de tempel, de
markt, het kasteel, de rechtbank, de academie. In die
geschakeerdheid van het stedelijk landschap zijn, voor wie het wil
zien, heden, verleden én toekomst aanwezig. Een toekomst die
gemaakt wordt door de burgers, de bewoners van de steden.
Dit besef, dit gegeven dat een complete stad een complexe stad is,
én dat de betrokkenheid van de burger essentieel is, zijn
belangrijke uitgangspunten van het grotestedenbeleid. Maar waarom
hebben we eigenlijk een grotestedenbeleid nodig? Daar zijn drie
allemaal even goede redenen voor. Reden één: steden zijn de motor
zijn in onze moderne economische en internationale verhoudingen:
de stad als plaats waar veel maatschappelijke ontwikkelingen
samenkomen, als knooppunt voor handel en andere bedrijvigheid, als
broedplaats voor innovatie en creativiteit.
Reden twee: het gaat de laatste decennia niet altijd even goed met
onze steden. De Franse filosoof Michel Foucault stelde ooit: Als
ergens heel veel over wordt gesproken, dan kun je er vergif op
innemen dat dat een probleem is, iets wat mensen hoofdbrekens
bezorgt. Ik denk dat dat zeker opgaat voor onze steden. De steden
zijn de laatste decennia qua omvang en samenstelling immers sterk
veranderd. Uit het twee weken geleden gepubliceerde SCP-rapport De
stad in de omtrek blijkt dat bij de verhuizingen van de steden
naar de suburbane gebieden, de huishoudens uit de hogere
inkomensgroepen al tientallen jaren oververtegenwoordigd zijn.
Tussen 1994 en 1998 is het aandeel van de middeninkomens in deze
migratiestroom toegenomen. Daarvoor in de plaats worden de steden
bevolkt door jonge en hoogopgeleide alleenstaanden en veel, vooral
laag opgeleide, immigranten. Ook de economische functie en
werkgelegenheidsstructuur in de steden veranderde; veel
werkgelegenheid voor laaggeschoolden verdween, net als de
bakker-op-de-hoek en de buurtsuper. De steden behielden wél hun
culturele centrumfunctie met hun musea, scholen, theaters en
andere voorzieningen. De steden zijn door deze ontwikkelingen uit
balans geraakt. De sociaal-economische problemen stapelden zich
op: scheefgroei van de arbeidsmarkt en de woningmarkt, toenemende
onveiligheid en criminaliteit, toenemende armoede, zwarte scholen
en onleefbaarheid. Reden drie: stedelijk beleid, stedelijke
ontwikkeling - zoals uit het voorgaande blijkt - heeft vele
aspecten: veiligheid, leefbaarheid, werkgelegenheid, sociale
cohesie, verkeer en vervoer, onderwijs, zorg, integratie, armoede,
criminaliteit, jeugdbeleid, etcetera. Aspecten die in samenhang,
binnen één grotestedenbeleid moeten worden aangepakt.
De gsb-methode
Kortom, er is in onze steden veel dat we willen behouden, veel dat
we willen veranderen, veel dat we willen bereiken: meer dan genoeg
redenen voor een grotestedenbeleid. Maar een grotestedenbeleid
draait om meer dan een set inhoudelijke doelstellingen. Om de
steden in balans te brengen en compleet te maken, om de problemen
op te lossen, om een stad succesvol te besturen, te veranderen en
te ontwikkelen moet de bestaande sturingsfilosofie op de schop.
Onze steden moeten radicaal anders bestuurd worden; én de
bestuurlijke verhouding tussen rijksoverheid en stedelijk bestuur
moet radicaal veranderen.
Dat betekent: niet meer op Haagse hoogte nationale oplossingen
bedenken voor lokale problemen. Niet meer ad hoc, per ministerie,
per directie, steeds opnieuw het wiel uitvinden met een projectje
hier of een subsidietje daar. Niet meer ieder voor zich en niemand
voor ons allen. Dat betekent: decentraliseren, ontschotten,
ontkokeren en samenwerken, of, met andere woorden: én het
definiëren van de problemen én het vinden van oplossingen
overlaten aan de lokale bestuurders, zorgen voor integraal en
meerjarig beleid, budget en bestuur en partnerschap tussen
bestuurders, burgers en bedrijven bevorderen.
Daarom heeft het huidige kabinet in 1998 gekozen voor een
coördinerend bewindspersoon voor het grotestedenbeleid met
bijzondere eigen bevoegdheden, werd er bijna 18 miljard, waarvan
zon 5 miljard gulden éxtra uitgetrokken voor het
grotestedenbeleid, gingen de steden aan de slag om op basis van
hun stadsvisie voor tien jaar - hun eigen meerjarige
ontwikkelingsplannen te schrijven, en werden eind 1999 met de
vijfentwintig grote steden convenanten voor vier jaar gesloten op
basis van de volgende nieuwe sturingsprincipes: · Decentralisatie
met grotere beleidsruimte voor de steden · Wijkgerichte benadering
· Een meer integrale aanpak tussen en binnen de fysieke,
economische en sociale pijler van het grotestedenbeleid ·
Meerjarige programmatische afspraken · Eenmalige financiële
verantwoording · Sturing op concrete resultaten
Ik noem deze nieuwe, andere manier van besturen de gsb-methode.
Geen enkele stad is tenslotte hetzelfde, heeft dezelfde problemen,
kiest voor dezelfde oplossingen. De gsb-methode kenmerkt zich door
meer ruimte om vraagstukken integraal, territoriaal en decentraal
op te lossen, in combinatie met in convenanten vastgelegde
afspraken over te behalen resultaten. Hierdoor is het
grotestedenbeleid democratisch, wendbaar en meetbaar. En dat werpt
vruchten af. Inhoudelijk zien we een kentering in díe wijken, die
jarenlang de verkeerde lijstjes hebben aangevoerd. Aan het eind
van de vorige GSB-periode werd geconcludeerd dat de
aandachtswijken onvoldoende profiteerden van de economische
ontwikkeling van de steden. Nu constateren we dat de leefbaarheid
en de veiligheid in deze buurten verbeteren en dat de
werkgelegenheid aantrekt. Kijk maar naar de verbeteringen in
Hoogvliet, de Millinxbuurt, én de succesjes van Feyenoord. Ik heb
het dan over de wijk, niet over de voetbalclub
Burgerparticipatie en partnerschap
Dat zijn belangrijke stappen voorwaarts. Maar net zo belangrijk,
en voor mijn betoog zelfs belangrijker, is het feit dat deze
gsb-methode de bestuurscultuur en bestuurlijke organisatie in veel
steden zienderogen weet te veranderen.
Bijvoorbeeld als het gaat om de relatie van de stad met haar
inwoners. Op vele terreinen zijn steden bezig om de betrokkenheid
van burgers en het lokale bedrijfsleven bij hun buurt, hun wijk,
hun stad, te vergroten. Burgers, bestuurders en bedrijven kunnen -
en moeten - samen de problemen benoemen en samen over mogelijke
oplossingen nadenken. Niet alleen om het voor iedere verandering
noodzakelijke draagvlak te creëren, maar om de dialectiek te
bevorderen: het bedenken van een verzoening tussen alle aspecten
van de stad, tussen alle bewoners, bestuurders en gebruikers, voor
het zoeken van een juiste balans. Met andere woorden: zij moeten
zich samen buigen over de vraag In welke stad willen we samen
wonen?. Zeker in deze tijd, tijdens dit conflict tussen beschaving
en terrorisme, is het van groot belang om te bouwen aan een hechte
gemeenschap. Niet voor niks wordt in Maastricht het
grotestedenbeleid samengevat met de slogan 'Mensen Maken
Maastricht'. Inmiddels heeft deze slogan een centrale rol gekregen
in ál het handelen van de stad. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de
manier waarop Maastricht de sterke delen van de stad koppelt aan
de minder sterke delen: arbeidskrachten uit de zwakkere wijk
kunnen gaan werken in de sterkere wijk en een deel van het
rendement van de sterkere wijk , wordt gebruikt voor investeringen
in de zwakkere wijk. Een goede samenwerking met het bedrijfsleven
is de basis voor deze aanpak.
Om dergelijke wijkgerichte projecten in alle steden te stimuleren
is onlangs het project 'Onze Buurt aan zet' gestart: 90 miljoen
gulden voor projecten die bewoners nadrukkelijk weten te betrekken
bij de verbetering van de veiligheid en leefbaarheid van hun
buurt. Een onderwerp dat ook uw korpschef Lutken na aan het hart
ligt. Mede door zijn inzet heeft Rotterdam nu een vijfjarig
veiligheidsprogramma, zijn met elke gemeentelijke dienst afspraken
gemaakt over hún bijdrage aan de veiligheid, en gaan alle 72
Rotterdamse wijken, in samenspraak met bewoners, bedrijven en
instellingen een wijkveiligheidsplan opstellen. Een prima spin-off
van het grotestedenbeleid! Net als de Digitale Trapveldjes! Niet
alleen inhoudelijk, als manier om door ICT burgers meer te
betrekken bij hun stad en hun bestuur, maar - net als de
veiligheidsplannen - ook door de aanpak: ieder Trapveldje is een
joint-venture tussen rijksoverheid, lokale overheid en
bedrijfsleven. In Rotterdam zijn de zeventien Trapveldjes, met als
topper het Digitale voetbalveld in het Kasteel van Sparta, een
groot succes. Mede hierdoor heeft de gemeente Rotterdam besloten
om maar liefst zestig E-centr@ verspreid over de wijken in te gaan
richten. Momenteel zijn er 24 E-centr@ in opbouw, en 24 andere
hebben recent te horen gekregen dat ze kunnen starten met bouwen.
Van de 600.000 Rotterdammers is de helft inmiddels al actief op
Internet. Geen stad begon eerder een dergelijk grootschalig en
ambitieus programma.
Om ICT nóg beter te integreren in het grotestedenbeleid heeft een
commissie onder leiding van de heer Cerfontaine, op mijn verzoek,
een advies uitgebracht over het onderwerp ICT en de Stad . In het
onlangs aan de Kamer aangeboden Kabinetsstandpunt hierover zijn
een aantal aanbevelingen van de commissie uitgewerkt tot een
concreet actieplan. Voor vier zogenaamde digitale broedplaatsen,
wordt - voor de duur van 2 jaar - 16 miljoen gulden ingezet. Het
idee hierachter is net zo eenvoudig - en hopelijk minstens zo
succesvol - als bij de digitale trapveldjes. Op lokaal niveau
bestaande en nieuwe ICT-intitiatieven combineren, waarbij het
vooral gaat om die activiteiten die een toegevoegde waarde hebben
voor de sociale cohesie en kwaliteit van een buurt of wijk of
stad. Denk bijvoorbeeld aan de communicatie tussen bewoners en
instanties in een wijk, het verbeteren van sociale contacten
tussen verschillende groepen bewoners, de lokale dienstverlening,
de participatie van burgers en bedrijfsleven.
Het Rotterdamse project Stadsetiquette sluit hier naadloos bij
aan. Groepen burgers in moeilijke wijken worden gestimuleerd om
met elkaar te praten over problemen in de buurt, hoe bewoners met
elkaar omgaan, wat de oorzaken daarvan zijn en wat zij daaraan
willen en kunnen doen. Er worden afspraken gemaakt waar men elkaar
vervolgens op kan aanspreken.
Door het grotestedenbeleid is op verschillende terreinen de
samenwerking met het bedrijfsleven versterkt. Bijvoorbeeld op het
gebied van veiligheid worden er afspraken gemaakt tussen gemeente,
politie en bedrijven, en het handboek 'Veiligheid in de wijk' van
het Ondernemers Platform Stedelijke Vernieuwing, is in
samenwerking met publieke en private partijen tot stand gekomen.
De stichting Samenleving en Bedrijf, een samenwerkingsverband van
verschillende grote partijen, waaronder: Rabobank, ABN-Amro,
Randstad, Shell, Ordina en andere, stelt zich ten doel om de
samenwerking tussen private en publieke partijen te versterken.
Zij hebben een initiatief genomen onder de naam "Steeds beter" om
in een aantal grote steden samenwerkingsprojecten op te zetten.
Een ander goed voorbeeld is de aanpak die bekend staat als de
"ArenA-methodiek". Dit is een initiatief van het bedrijfsleven, de
bewoners en het lokaal bestuur in Amsterdam Zuidoost. Zij hebben
een leer/werkroute voor jongeren ontwikkeld die zich vooral richt
op de jongeren die niet altijd van het naar-school-gaan houden.
Maar ook de onderlinge samenwerking tussen de steden heeft een
impuls gekregen. Onlangs is het Kenniscentrum Grotestedenbeleid
(www.kenniscentrumgrotesteden.nl) ingericht: een plek waar steden
informatie, ervaringen en best practices kunnen uitwisselen,
gezamenlijk onderzoek kunnen initiëren en visitaties kunnen
coördineren.
Het grotestedenbeleid is uitgegroeid tot een kerntaak voor de
GSB-gemeenten, waarbij de steden de gsb-methode steeds meer in hun
werkwijze verankeren. De afgelopen drie jaar zijn door de steden
benut om tal van activiteiten in gang te zetten. Zij hebben een
visie geformuleerd, die visie vertaald in afspraken in de
convenanten en die afspraken uitgewerkt in concrete projecten.
Hier past een kritische noot: de vroegere projectencarrousel van
het Rijk, mag niet verworden tot een projectencarrousel op
stedelijk niveau.
Maar: een soepel grotestedenbeleid vraagt ook om een soepele
organisatie. Daarmee bedoel ik: niet te veel willen regelen, niet
te veel willen registreren, niet teveel stroop en schuurpapier.
Het grotestedenbeleid is onvoldoende effectief als het niet
samengaat met een bestuurlijke vernieuwing, waarbij sprake is van
een herijking van de rol van de gemeentelijke overheid, zoals
regierol, makelaarsrol, intermediair, financier. Een aantal steden
heeft een coördinerende raadscommissie voor het grotestedenbeleid:
een éérste stap op weg naar een slagvaardig prestatie- en
programmagericht gemeentebestuur.
Naar aanleiding van de zelfanalyses en visitaties uit de eerste
fase van het GSB, heeft er in een aantal steden een kanteling van
de bestuurlijke en ambtelijke organisatie plaatsgevonden. Een goed
voorbeeld hiervan is Eindhoven. Bij de taakverdeling in het
college, is duidelijk omschreven wat de rol is van de
programmawethouder Grotestedenbeleid en de pijler-wethouders bij
de uitvoering van het meerjarig ontwikkelingsplan. Daarnaast is er
een brede ambtelijke reorganisatie doorgevoerd met een vertaling
van beleidsvoorbereidende en uitvoerende taken naar zes
stadsdeelkantoren als frontoffice, waar coproductie met burgers,
bedrijven, corporaties etc. hoog in het vaandel staat.
Door een goede balans tussen front- en backoffice, ontstaan er
directe voordelen voor de burgers waar het gaat om integraal
stadsdeelgericht werken.
Zowel bij het Rijk als bij de steden zal deze ontkokering en
ont-bureaucratisering moeten worden voortgezet. Bureaucratie, bij
de één of bij de ander, mag niet meer gebruikt worden als excuus
voor het uitblijven van resultaten. De Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling gaat zelfs een stapje verder en stelt: "De uitvoering
van beleid heeft vaak te kampen met versnippering en verkokering.
Het GSB beoogt dit met een integrale benadering te overstijgen.
Waar dit in de praktijk niet helemaal van de grond komt wordt vaak
naar de verkokerde landelijke regelgeving gewezen. Voor een deel
is dat niet onterecht, voor een ander deel is ook in de
gemeentelijke vormgeving van het GSB een meer integrale werkwijze
mogelijk. Gemeenten blijken namelijk de mogelijkheden die nu reeds
bestaan om tot een samenhangende aanpak te komen niet volledig te
benutten. Dat bleek ook uit het SCP-rapport Knelpunten in het
stedelijk jeugdbeleid dat in december 2000 is verschenen.
Stad en rand
Maar, een stad bestaat niet alleen door haar kern of centrum. Een
stad bestaat mede bij de gratie van haar ommeland, dat gebied waar
van alles gebeurt, maar dat ook heel leeg kan zijn. Stad en
ommeland verhouden zich niet als water en olie, zoals sommige
grotestedelingen in al hun hoogmoed wel eens denken, maar zijn
juist communicerende vaten: de moderne stad leeft van de regio, en
omgekeerd. Helaas wordt het regionale karakter van grootstedelijke
ontwikkelingen vaak onderschat. In het eerder genoemde SCP-rapport
De stad in de omtrek wordt in dit verband zelfs gesproken over de
miskende regio.
Dat moet anders!
In de volgende convenantsperiode moet het grotestedenbeleid
steviger in de regio worden verankerd. De beleidsopgaven, de
problemen en kansen in de grootstedelijke gebieden moeten in
samenhang worden aangepakt. Deze samenwerking tussen grote stad en
omliggende gemeenten mag niet vrijblijvend zijn. Het kabinet heeft
afgelopen vrijdag daarvoor een Wetsvoorstel bestuur in stedelijke
regios vastgesteld en dat is nu onderweg naar de Kamer. Deze wet
moet zorgen voor een sterkere stedelijke regio, met de grote
steden als bestuurlijk middelpunt. De feitelijke stad groeit
immers over de gemeentegrenzen heen en maakt deel uit van een
groter stedelijk netwerk. Ook buiten de door wet ingestelde
stedelijke regios moet deze samenwerking in mijn ogen vorm
krijgen. Vorige week heb ik gesproken met een delegatie uit de
Drechtsteden, die het initiatief hebben genomen voor een stevige
regionale samenwerking tussen de stad en de regiogemeenten. Ik
wil, samen met staatssecretaris Remkes van VROM, met de
Drechtsteden afspraken maken over een heldere en effectieve
regionale inbedding van grotestedenbeleid en het
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) in de nieuwe
convenantsperiode.
Ik vind een betere verankering en afstemming van het GSB in de
regionale context belangrijk. En daarin sta ik niet alleen. Dat
blijkt uit de adviezen van de Raad voor Maatschappelijke
Ontwikkeling, de VROM-Raad, de Raad voor het Openbaar Bestuur en
de Raad voor de Financiële Verhoudingen, die ik vorige week in
ontvangst heb genomen. Dat blijkt ook uit diverse andere
trajecten, zoals de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, de
herziening van de WRO, de toekomstige Woonwet en de voorgenomen
aanpassingen van de Wet stedelijke vernieuwing. Een regionale
lange termijnvisie en een regionaal programma op fysiek-ruimtelijk
terrein (ruimtelijke ordening, wonen, werken, groen, verkeer en
vervoer, etc) is van vitaal belang, niet alleen voor een sterker
GSB, maar bovenal voor stad en bewoners. Een complete stad is een
stad met oog, oor en hart voor de regio.
Deze stedelijke regios moeten een stevige positie innemen in het
middenbestuur van ons land. Het is duidelijk dat dat consequenties
heeft voor de rol van het bestaande middenbestuur, de provincie.
Zij zal de steden en de stedelijke regios de ruimte moeten geven
om hun specifieke problemen op maat op te lossen.
Dat kan gezien worden als een bedreiging, maar ís een kans.
Provincies kunnen groeien van toetser naar facilitator bij
bovenstedelijke, bovenregionale problemen. Het Interprovinciaal
Overleg heeft onlangs een zware commissie onder leiding van de
heer Geelhoed ingesteld. Ik hoop dat deze commissie, vanuit de
focus van de stad in zijn regionale context, zich zal buigen over
de vraag hoe het middenbestuur zich dient te vernieuwen, in plaats
van zich te lenen voor het verdedigen van posities die hoe dan ook
verleden tijd worden. Een goede buur(t) lijkt mij voor de steden
beter dan een verre vriend.
De kunst van het overlaten
Bij al deze stedelijke en regionale activiteiten moeten we de rol
van de rijksoverheid niet uit het oog verliezen. Ook op landelijk
niveau zijn we toe aan een nieuwe manier van besturen.
Decentralisatie van bevoegdheden en verantwoordelijkheden is
immers geen kwestie van de boel over de schutting gooien en
afwachten of er ooit wat van terecht komt. Decentralisatie is een
bestuurlijke methode om taken elders neer te leggen zodat ze beter
kunnen worden uitgevoerd. Het Rijk is er dan niet van af, maar
houdt de taak om te normeren, te stimuleren, te coördineren en
(achteraf) te controleren. De gsb-methode houdt het Rijk een
spiegel voor. Het is hoog tijd om departementale
verantwoordelijkheden te ontkokeren, geldstromen te ontschotten,
beleidsterreinen te bundelen en interdepartementaal samen te
werken. Burgers ervaren immers geen ministeries, maar problemen,
geen beleidscyclus, maar oplossingen. De vraagstukken van vandaag
hebben de eenvoud van dertien afzonderlijke ministeries verre
overstegen. Dat werd de afgelopen periode onderstreept door de
gebeurtenissen in Enschede en Volendam. Deze rampen hebben
duidelijk gemaakt dat een aantal beleidsonderwerpen, een aantal
maatschappelijke problemen, zoals veiligheid, integratiebeleid en
ruimtelijke ordening in onderlinge samenhang moeten worden
aangestuurd om tot een succesvolle oplossing te komen. Themas die
overigens ook weer nauw verweven zijn met het grotestedenbeleid.
Het huidige kabinet heeft dat begrepen: de grootstedelijke
problematiek, het integratiebeleid en nu ook het veiligheidsbeleid
zijn niet alleen volwaardig onderdeel, maar belangrijke rode
draden door het totale kabinetsbeleid.
De 4 R-en, die het kabinet eind augustus introduceerde in de
Verkenningen, richting-ruimte-resultaat-rekenschap, zie ik dan ook
als de voortzetting van de gsb-methode in andere takken van het
overheidsbeleid.
In het grotestedenbeleid is dit proces van overlaten onomkeerbaar
in gang gezet, al blijkt dat de verschillende partijen daar soms
maar moeilijk aan kunnen wennen. Bij werkbezoeken wordt ik vaak
door bewoners aangesproken op problemen die niet door mij maar
door de wethouder moeten worden opgepakt. De Kamer stelt mij
regelmatig vragen die ik pas goed kan beantwoorden als de
verantwoordingstermijn is verstreken die met de steden is
afgesproken. Nog één keer voor iedereen die wil weten hoe het
gaat: in maart 2002 presenteer ik de Tussenstand, waarin zo goed
mogelijk alle tot dan toe bereikte resultaten van het
grotestedenbeleid op een rij worden gezet. Pas in 2003 wordt de
definitieve balans van de eerste convenantsperiode opgemaakt. Zo
zij het!
Van stille revolutie tot bestuurlijke innovatie
Het is duidelijk dat het grotestedenbeleid voor het eerst sinds
decennia een einde heeft gemaakt aan een gebrek aan slagkracht -
veroorzaakt door hardnekkige verkokering, tekortschietende
financiële middelen en een vluchtige beleidscultuur. De Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling noemt in zijn vorige week verschenen
rapport, het GSB een impuls die de modernisering van werkwijzen
dichterbij brengt. Kortom: de bestuurlijke aanpak van het GSB
slaat aan.
Dat wil niet zeggen dat nu alle stedelijke problemen zijn opgelost
en we kunnen overgaan tot de orde van de dag. Zeker niet. We staan
nu voor de vraag of we stoppen of doorgaan. Daarop is wat mij
betreft maar één antwoord mogelijk: doorgaan! Alleen dan geven we
de steden én de rijksoverheid de ruimte om de stille revolutie die
nu door het land waart, uit te bouwen tot een totale bestuurlijke
omwenteling.
Het succes van het grotestedenbeleid laat immers zien dat de
klassieke top-down, sectorale bestuursstructuur haar beste tijd
heeft gehad. De ontwikkeling van nieuwe informatie- en
communicatietechnieken versnelt die behoefte aan een nieuwe
overheid. Of, in de woorden van Manuel Castells: door ICT gaan
belangrijke beslissers steeds centraler opereren terwijl
activiteiten steeds decentraler plaatsvinden. Na de fases van
informatie, interactie en transactie, treedt onherroepelijk de
vierde fase in: die van transformatie.
Daarover, over de gevolgen van deze veranderingen voor het
functioneren van de overheid, heeft de door mij ingestelde
commissie ICT en overheid, onder voorzitterschap van de heer
Docters van Leeuwen, recent een advies geschreven. Daarin stelt
zij dat de Nederlandse overheid in een sluipende crisis dreigt
terecht te komen als zij niet snel maatregelen neemt om de
democratische processen te vernieuwen en een post-moderne
bestuursstijl te ontwikkelen. Dit is klare taal. De commissie doet
aanbevelingen die de rol van de overheid in de netwerksamenleving
moet versterken. Er zullen dan nieuwe relaties ontstaan tussen
burger en overheid. Hiërarchische en plaatsgebonden relaties
worden steeds meer vervangen door horizontale samenwerkingsvormen
tussen burgers, bedrijven, organisaties en overheden en het
ontstaan van netwerkrelaties: deterritorialisering in
bestuurstaal. Of we dat nu leuk vinden of niet. Het functioneren
van het oude, vertrouwde Huis van Thorbecke, met zijn drie
bestuurslagen, zou daardoor problematisch kunnen worden. Dat zou
kunnen leiden tot legitimiteits- en gezagsverlies en tot een
marginale rol in de publieke discussie. Dus is er behoefte aan een
institutionele innovatie, zoals de ondertitel van het advies van
de Commissie aangeeft. De klassieke aanbod-oriëntatie wordt steeds
meer vervangen door een oriëntatie op de vraag. De overheid zal
meer dan tot nu toe de procesarchitectuur bepalen en de
besluitvorming over de inhoud in de samenleving zelf leggen.
Maatschappelijke democratisering kan een passend antwoord
betekenen op de tekorten in verantwoording, controle en toezicht
die de informatiesamenleving nu nog kenmerken. Aldus de commissie.
Een aanbeveling die naar mijn mening naadloos aansluit op de
ervaringen met de gsb-methode.
Ik voeg daar het volgende aan toe. Door de piramidale ordening van
de overheid (rijk, provincie, gemeente) en omdat taken vaak
verdeeld zijn over alledrie de delen van de bestuurskolom, weet
niemand meer wie nu precies wáár op aanspreekbaar is. Bij het
vernieuwen van stadscentra of plattelandsgebieden neemt elke
overheid haar eigen geldpotje mee met de daarbij behorende
subsidievoorwaarden en doelen. Daarbij wordt er volop genetwerkt
en worden er bestuursakkoorden gesloten en andere
maatwerkvoorzieningen getroffen. De convenanten met de grote
steden zijn daar een goed voorbeeld van. Echter, ook bij complexe
maatschappelijke opgaven moet steeds vanuit de bestaande, vaak
sterk verkokerde, bevoegdheden-verdeling worden gehandeld. Dat
moet anders kunnen. Toen in 1995 Nederland bijna onder water kwam
te staan, kon het immers ook anders: toen konden in korte tijd
alle dijken verzwaard worden, zonder dat onze democratische
principes in het gedrang kwamen. Om grote rijksprojecten, zoals de
Maasvlakte, snel en soepel te kunnen realiseren, hebben we de
Rijksprojectenprocedure.
Ik vind dat we ook een mogelijkheid moeten creëren om acute
problemen op kleinere schaal, bijvoorbeeld het jeugdbeleid of een
probleemwijk, integraal aan te pakken. Dit, door een wettelijke
voorziening die tijdelijk bevoegdheden en middelen overdraagt aan
één projectleider, aan één wethouder, aan één bestuurder.
Natuurlijk binnen de voorwaarden van rechtszekerheid en
democratische legitimiteit, en zonder te tornen aan de
bevoegdheidsverdeling rond de openbare orde. Daarom moet er
volgens mij een Wet Bestuurlijk Maatwerk komen. Deze wet moet het
de overheid mogelijk maken sneller en oplossingsgerichter te
werken, in een bepaald gebied, óf als het gaat om een bepaald
probleem. In het begin moeten we misschien aan een experiment
denken. Door zon wet kunnen bepaalde problemen integraal en
slagvaardig worden opgelost, zonder de in de klassieke
verhoudingen helaas gebruikelijke bureaucratische red tape en
tijdrovende bestuurlijke afstemming. Bijvoorbeeld de
herstructurering van de Arnhemse wijk Klarendal. De
verantwoordelijke wethouder loopt daar tegen de grenzen van zijn
bevoegdheden aan. Er kan geen tempo gemaakt worden omdat bepaalde
delen van de wijk aan het spoor liggen en de
herstructureringsplannen botsen met Rail 21, een project van VenW
en de NS. De koffieshops die juist veel van de problemen
veroorzaakten, blijven dus waar ze zijn, en er komt voorlopig geen
veilige verbinding tussen Klarendal en het centrum. Met andere
woorden: de herstructurering stagneert. De Wet Bestuurlijk
Maatwerk moet het mogelijk maken dat een wethouder kan doorpakken.
Dat betekent dat de veilige verbinding en de binnenstedelijke
herstructurering er komt, én dat het spoor niet wordt gehinderd.
Deze Wet Bestuurlijk maatwerk maakt het mogelijk om de gsb-methode
breder toe te passen, om op allerlei terreinen, voor allerlei
problemen, bestuursoplossingen op maat te leveren. Er ontstaat
ruimte om te doen wat moet, in het tempo dat burgers van hun
overheid wensen en verwachten. Zonder dat we afbreuk doen aan onze
democratische principes, zonder dat we snijden in de
participatiemogelijkheden van burgers, bedrijven en instellingen,
zonder dat sneller slechter is. Echter, de wijze waarop een
wethouder - met deze maatwerkbevoegdheden verantwoording aflegt,
kan veranderen: aan de raad, aan de regio, óf zelfs aan de
provinciale staten, óf zo nodig aan het parlement. De lokale en
regionale samenwerking kan zo worden versterkt zonder het Huis van
Thorbecke onmiddellijk te slópen.
Slot
In alle verhalen over grootstedelijke en regionale ontwikkeling is
een voortdurend heen en weer zichtbaar tussen probleem en
potentie: de stad of regio wordt óf afgeschilderd als een
verzameling grote problemen, die moeten worden aangepakt, óf als
een locatie met grote potenties die moeten worden uitgebuit. Ik
ben vooral geïnteresseerd in die enorme ruimte tussen probleem en
potentie, die ambivalente tussenruimte waarin nog van alles
mogelijk is en van alles kan worden gedaan. Dáár komen
bestuurders, bewoners en andere spelers elkaar tegen. Om deze
ruimte optimaal te benutten moeten we een aantal oude, om niet te
zeggen ouderwetse, bestuursprincipes overboord gooien. Het is
duidelijk dat niet alleen het grotestedenbeleid baat heeft bij een
programmagestuurde, integrale aanpak, dat niet alleen
aandachtswijken behoefte hebben aan burgerparticipatie,
samenwerking met het bedrijfsleven en maatwerk. Ook als het gaat
om de economische groei, de veiligheid van ons land, de aanpak van
de criminaliteit, de ruimtelijke ordening, de immigratie en
integratie van minderheden is integraliteit en samenwerking
noodzakelijk.
Ik verwacht dat de steden, natuurlijk mét hun regios, doorgaan op
de ingeslagen weg en van de gsb-methode hun belangrijkste algemene
bestuursprincipe maken. De Wet Bestuurlijk Maatwerk is een eerste
stap om ook op regionaal en nationaal niveau het Huis van
Thorbecke te verbouwen voor de effectieve aanpak van belangrijke
maatschappelijke problemen. Dat is wat burgers van hun overheid
verwachten en mogen verwachten.
Natuurlijk blijft de rijksoverheid betrokken als het gaat om de
analyse van de problematiek en het ontwerp van de
oplossingsrichtingen. Maar deze hands-on-aanpak zal ongetwijfeld
gevolgen hebben voor de aansturing van de dertien ministeries. Ik
ben er van overtuigd dat bij de komende kabinetsformatie wat
bruggen moeten worden geslagen en wat bestuurlijke
familiehuwelijken moeten worden aangegaan. Nederland is
bestuurlijk nog lang niet af!
Dat geldt ook voor de grote steden: ook die zijn nog lang niet af,
compleet en in balans. Complete steden vragen om een krachtig,
modern bestuur, om verder kijken dan het centrum groot is, om
samenwerking met bestuurders, burgers en bedrijven, binnen en
buiten de stadsgrenzen. Op de brede boulevard die voert van een
stad vol grote problemen naar een toplocatie met allure en
potentie, staat een file., zei cultuurfilosoof René Boomkens. Door
het grotestedenbeleid, door de gsb-methode, hebben we de afgelopen
periode die file hier en daar al weten op te lossen. Het is nu
zaak om door te gaan, met het banen van nieuwe paden, met
vernieuwende initiatieven en onorthodoxe samenwerkingsverbanden.
Want, al heb ik mij in dit betoog vooral gericht op de
bestuurlijke verworvenheden van het grotestedenbeleid, laten we
niet vergeten waar het allemaal om gaat: om de stad, om zijn
huidige en toekomstige bewoners. We kunnen constateren dat het
beter gaat met de steden in Nederland. De ingeslagen weg is naar
mijn stellige overtuiging de goede. Daar kies ik voor, dat is mijn
ambitie en, naar ik hoop, ook die van het volgende kabinet. We
moeten immers doen wat we de burgers, de kiezers, beloofd hebben:
dat is waar het in de politiek, in het bestuur om draait. Tot
slot: complete, vitale steden zijn de kern van een sterke
samenleving, zijn de basis voor een sterke toekomst. Die toekomst
zijn we zelf! Dank u.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties