Samenvatting:
Zijn door de Ziekenfondsraad gesubsidieerde Gezondheidscentra, die in de vorm van een stichting functioneren, onderworpen zijn aan de heffing van vennootschapsbelasting; en zo ja, kunnen zij in aanmerking komen voor een subjectieve vrijstelling?.
Belastingplicht
gesubsidieerde
gezondheidscentra
(Artikelen 2, 5 en Wet Vpb
69)
Belastingdienst/Centrum voor proces- en
productontwikkeling, domein winstbelastingen
Besluit van 9 november 2001, nr. CPP2001/2426M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Vraag
Aan mij is de vraag voorgelegd of door de Ziekenfondsraad
gesubsidieerde Gezondheidscentra, die in de vorm van een
stichting functioneren, onderworpen zijn aan de heffing van
vennootschapsbelasting; en zo ja, of zij in aanmerking kunnen
komen voor een subjectieve vrijstelling.
Antwoord
Stichtingen Gezondheidscentrum zijn niet op uniforme wijze
vormgegeven; bijv. artsen wel of niet in loondienst van het
centrum, met of zonder apotheek, met of zonder
administratieve en andere ondersteuning.
Stichtingen Gezondheidscentrum zullen in beginsel
onderworpen zijn aan de heffing van de
vennootschapsbelasting, omdat zij een onderneming drijven in
de zin van artikel 2, lid 1, onderdeel d, of omdat er sprake is
van in concurrentie treden als bedoeld in artikel 4, aanhef, en
onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Een uitzondering hierop is de stichting Gezondheidscentrum,
die alleen accommodatie ter beschikking stelt (en daarmee geen
onderneming drijft).
Ten aanzien van een in beginsel belastingplichtige stichting
Gezondheidscentrum rijst de vraag of de stichting wellicht als
subject kan worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting op
grond van artikel 5, onderdeel c, ten eerste, van de Wet Vpb.
'69.
Dit is het geval wanneer de stichting "als instelling van
weldadigheid of van algemeen nut uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend werkzaamheden verricht welke bestaan uit de
genezing of verpleging van zieken, kraamvrouwen of
gebrekkigen". Wanneer de door de Ziekenfondsraad
gesubsidieerde stichting artsen, en/of therapeuten in
(loon)dienst heeft en niet tevens een apotheek heeft, zullen de
activiteiten van de stichting in z'n algemeenheid vallen onder de
hiervoor vermelde - tot subjectieve vrijstelling leidende -
omschrijving.
Een apotheek valt niet onder de omschrijving "genezing en
verpleging van zieken.. enz" omdat de werkzaamheden niet
bestaan uit de genezing enz., maar uit het verkopen van
geneesmiddelen.
Die werkzaamheden zijn dus in beginsel een beletsel voor
toepassing van de hiervoor bedoelde vrijstelling. Dit is slechts
anders als de werkzaamheden van het onderdeel apotheek
dermate gering zijn dat zij 10% of minder uitmaken van de
totale werkzaamheden van de stichting welke voor het overige
- en dus nagenoeg uitsluitend - wel kunnen worden geduid als
werkzaamheden van artsen en therapeuten die tot bedoelde
vrijstelling van artikel 5, onderdeel c, leiden.
In de gevallen, waarin een door de Ziekenfondsraad gesubsidieerde stichting Gezondheidscentrum in beginsel wel belastingplichtig is en de vrijstelling van artikel 5, onderdeel c, geen toepassing kan vinden, zal - gelet op het feit dat deze stichting een algemeen maatschappelijk belang behartigt - beoordeeld moeten worden of de stichting kan worden vrijgesteld op grond van artikel 6 Wet Vpb. '69.
Op grond van het Vrijstellingenbesluit vennootschapsbelasting is voor de toepassing van deze vrijstelling - naast het op de voorgrond staan van het algemeen maatschappelijk belang - vereist dat de stichting (gemiddeld) per jaar niet meer winst behaalt dan het bedrag als vermeld in artikel 1, onderdeel a, van voornoemd vrijstellingenbesluit, en voorts dat de eventueel behaalde winst (statutair) uitsluitend kan worden aangewend binnen de eigen doelstelling dan wel een ander algemeen maatschappelijk belang. Indien en voor zolang aan deze eisen wordt voldaan, is de stichting op grond van genoemd artikel 6 vrijgesteld van vennootschapsbelasting.