verbetering leidt onder voorwaarden niet tot een
boete
Directoraat-generaal Belastingdienst
Team particulieren en formeel recht
Besluit van 1 november 2001, nr. DGB2001/637M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het
besluit van 24 december 1999 nr. AFZ99/3304M.
Het besluit is herzien in verband met de
vervanging van de gulden door de euro per
1 januari 2002 en bevat geen inhoudelijke
wijzigingen.
Inleiding
Besluit
Indien de belastingplichtige of de
inhoudingsplichtige de belasting welke op
aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet,
gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de
belastingwet gestelde termijn heeft betaald is
sprake van een betalingsverzuim ter zake waarvan
de inspecteur hem een verzuimboete van ten
hoogste ¤ 4.537 kan opleggen (art. 67c AWR).
Indien het aan opzet of grove schuld van de
belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is
te wijten dat de belasting niet, gedeeltelijk
niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet
gestelde termijn is betaald, kan de inspecteur
hem een vergrijpboete opleggen van ten hoogste
100 percent van het bedrag van de belasting dat
als gevolg van de opzet of de grove schuld van
de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige
niet of niet tijdig is betaald (art. 67f AWR).
In paragraaf 28, derde lid, Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998)
is aangegeven dat geen vergrijpboete als bedoeld
in artikel 67f AWR zal worden opgelegd, indien
de belasting die op aangifte moet worden
afgedragen of voldaan (gedeeltelijk) niet is
betaald, maar belanghebbende, vóórdat hij weet
of redelijkerwijs moet vermoeden dat de
inspecteur bekend is of zal worden met dat feit,
schriftelijk uitdrukkelijk kenbaar maakt dat en
tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is
betaald ("vrijwilligeverbetering"). Op grond van
paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998 kan de
inspecteur in dat geval een verzuimboete
opleggen van 5 percent met een maximum van
¤ 4.537.
Gebleken is dat in de praktijk sterke behoefte
bestaat aan een nadere invulling van deze
discretionaire bevoegdheid. Om te bereiken dat
met betrekking tot de verzuimboete in geval van
een "vrijwilligeverbetering" in de zin van
paragraaf 28, derde lid, van het BBBB 1998, op
uniforme wijze door de inspecteur invulling
wordt gegeven aan deze bevoegdheid (de
verzuimboete van paragraaf 24, tweede lid, BBBB
1998) keur ik goed dat vanaf heden:
- geen verzuimboete wordt opgelegd indien
het belastingbedrag dat ingevolge de
vrijwilligeverbetering alsnog wordt betaald
minder bedraagt dan ¤ 1.134;
- geen verzuimboete wordt opgelegd indien
het belastingbedrag dat ingevolge de
vrijwilligeverbetering alsnog wordt betaald
¤ 1.134 of meer maar minder dan ¤ 11.345
bedraagt, mits het belastingbedrag dat ingevolge
de vrijwilligeverbetering alsnog wordt betaald
minder dan 10% bedraagt van het bedrag van de
belasting die over het tijdvak/de tijdvakken
waarop de vrijwilligeverbetering betrekking
heeft, is afgedragen dan wel voldaan. Mocht
blijken dat deze goedkeuring in de praktijk
aanleiding is tot wijziging van het vaste
aangiftepatroon van de belastingplichtigen of de
inhoudingsplichtigen dan zal deze goedkeuring
met onmiddellijke ingang komen te vervallen.
Leidt de goedkeuring in de praktijk niet tot een
wijziging in het aangiftepatroon dan zal deze
goedkeuring overeenkomstig in het BBBB 1998
worden opgenomen.
Toelichting
Met dit besluit wordt inhoud gegeven aan de
wijze waarop wordt omgegaan met de zogenoemde
suppletie-aangifte voor de belastingen die op
aangifte dienen te worden voldaan of afgedragen
(hierna: aangiftebelastingen). Het betreft
situaties waarin de belasting- of
inhoudingsplichtige (hierna: belanghebbende) nà
het verstrijken van de wettelijke
aangiftetermijn tot de conclusie komt dat hij
aangifte heeft gedaan tot een te laag bedrag en
dit vrijwillig corrigeert door conform een
nadere, aanvullende "aangifte"
("suppletie-aangifte") alsnog het ontbrekende te
betalen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete in
gevallen waarin voor de aangiftebelastingen tot
een te laag bedrag aangifte is gedaan, berust
voor wat betreft het opleggen van een
verzuimboete op artikel 67c van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (AWR) en voor wat
betreft het opleggen van een vergrijpboete op
artikel 67f AWR. Ten overvloede wordt hier
opgemerkt dat beide bepalingen zien op alle
situaties waarin een aangiftebelasting niet,
gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de
wet gestelde termijn is betaald, ongeacht de
vraag of wel of niet aangifte is gedaan. De
werkingssfeer van dit besluit is echter beperkt
tot die situaties waarin abusievelijk in eerste
instantie de op aangifte te betalen belasting te
laag is berekend, aangegeven en betaald, en
conform een vrijwilligeverbetering van de
aangifte ("suppletie-aangifte") het te weinig
betaalde alsnog wordt betaald.
Aan de wijze waarop met de bevoegdheden van art.
67c AWR en art. 67f AWR dient te worden
omgegaan, is nader invulling gegeven in onder
meer paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke
Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) en
paragraaf 28 BBBB 1998. Op grond van paragraaf
28, derde lid, BBBB 1998 wordt ter zake van
onder meer een betalingsverzuim als vorenbedoeld
geen vergrijpboete opgelegd indien de
belanghebbende met een zgn.
vrijwilligeverbetering komt. Van een
vrijwilligeverbetering is sprake indien de
belanghebbende vóórdat hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur
met dat verzuim bekend is of zal worden,
schriftelijk uitdrukkelijk aan de inspecteur
kenbaar maakt tot welk bedrag niet of
gedeeltelijk niet is betaald. Op grond van
paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998 kan de
inspecteur een verzuimboete van 5 procent, met
een maximum van ¤ 4.537 opleggen.
Dit besluit geldt als een nadere invulling van
deze in paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998
omschreven bevoegdheid. Om te bereiken dat deze
bevoegdheid in de praktijk op uniforme wijze
wordt toegepast, is in het besluit aangegeven in
welke gevallen niet tot oplegging van een boete
zal worden overgegaan. Het betreft allereerst
situaties waarin de vrijwilligeverbetering
minder bedraagt dan ¤ 1.134. Daarnaast wordt ook
geen boete opgelegd in gevallen waarin de
vrijwilligeverbetering weliswaar ¤ 1.134 of meer
bedraagt, maar minder dan tien procent van het
bedrag van de belasting die over het tijdvak of
de tijdvakken waarop de vrijwilligeverbetering
betrekking heeft, is afgedragen of voldaan. Deze
procentuele regeling loopt tot een bedrag van
maximaal ¤ 11.345, zodat voor
suppletie-aangiftes van meer dan ¤ 11.345 wel
tot het opleggen van een verzuimboete zal worden
overgegaan. Uiteraard is voor toepassing van de
in dit besluit vervatte regels steeds
uitgangspunt dat de suppletie-aangifte alsnog
leidt tot een juiste afdracht of voldoening van
de verschuldigde belasting.
Daarbij wordt overigens opgemerkt dat paragraaf
4 BBBB 1998 ook ten aanzien van de
boete-oplegging bij de "suppletie-aangifte"
onverkort van toepassing blijft. Dat wil zeggen
dat de inspecteur bij een gerechtvaardigd beroep
op afwezigheid van alle schuld tot vernietiging
van de boete dient over te gaan. Het is op grond
van paragraaf 4, eerste lid, BBBB 1998 aan
belanghebbende om afwezigheid van alle schuld te
stellen en te bewijzen.
Besloten is deze regeling vooralsnog de vorm te
geven van een afzonderlijk besluit en niet
direct op te nemen in het BBBB 1998. De reden
daarvoor is tweeledig. Enerzijds zal de komende
tijd moeten blijken of de regeling op adequate
wijze tegemoet komt aan de praktijk van de
verzuimboete bij het doen van een
suppletie-aangifte. In het overleg tussen
belastingdienst en bedrijfsleven is aan de orde
geweest dat, zo dit niet het geval zou blijken,
zal worden overwogen tot aanpassing van de
regeling te komen, zodanig dat daarmee beter
wordt aangesloten op de bestaande praktijk.
Anderzijds zal worden gevolgd of de regeling
consequenties heeft voor het aangiftepatroon van
belanghebbenden. Indien zou blijken dat van de
regeling op wat voor wijze dan ook "gebruik"
wordt gemaakt voor het de facto verkrijgen van
uitstel van fiscale verplichtingen, zal de
regeling worden heroverwogen. Indien de regeling
na verloop van tijd bevredigend blijkt te
werken, zal deze alsnog worden opgenomen in het
BBBB 1998.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van
1 januari 2002.
Vervallen besluit
Het besluit van 24 december 1999, nr.
AFZ99/3304M, vervalt per 1 januari 2002.