Toespraak van minister-president Kok t.g.v. bijeenkomst SOTO op
1 november 2001 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
Dames en heren, geachte aanwezigen,
Bijna drie jaar geleden mocht ik, ook hier in Amsterdam,
aanwezig zijn bij de start van het project "onderzoek terugkeer
en opvang".
Ik stel het zeer op prijs dat ik vandaag de eindresultaten van de
door SOTO verrichte onderzoekswerkzaamheden in ontvangst
mag nemen.
Met de publicatie van de boeken "De Meelstreep" en
"Mensenheugenis" wordt het brede onderzoek, waarom de
regering heeft gevraagd, afgesloten.
Ik zeg dit in de wetenschap dat het hierbij niet blijft.
Ik noem de tentoonstelling in samenwerking met het
Verzetsmuseum Amsterdam, het educatief project voor het
voortgezet onderwijs, de filmdocumentaire van Niek Koppen
en enkele wetenschappelijke bundels die nog zullen
verschijnen.
2
Een woord van dank en bijzondere waardering aan allen die
aan deze werkzaamheden hebben bijgedragen is, dunkt mij,
zeer op zijn plaats.
Dit is een bijzonder moment dat aparte aandacht verdient.
Aparte aandacht omdat er nu gedegen publicaties voorliggen
over een periode die lang, té lang, onderbelicht is gebleven.
Een tijd die voor velen nog steeds zo in het geheugen gegrift
staat.
De periode ná de oorlog stond letterlijk in de schaduw van de
oorlog zélf en van het vreselijke dat daarin is gebeurd.
In mijn woorden van drie jaar geleden: voor zéér vélen was
het einde van de oorlog echter geenszins het einde van de pijn
die mensen leden als gevolg van wat hen was overkomen.
Dat gold in het bijzonder voor al diegenen, die van huis en
haard waren weggevoerd, verdreven of gevlucht.
Over hén die terugkeerden, of in het geval van Nederlands-
Indië vaak zelfs voor het eerst in Nederland kwamen, gaat dit
onderzoek.
3
Voor niemand was die terugkeer een "gewone" thuiskomst.
Veel was verwoest, eigenlijk was álles anders.
Urgent en acuut was op dat moment vooral de scherp gevoelde
noodzaak om de materiële nood van de getroffenen te lenigen.
En daaraan werd op ruime schaal invulling gegeven.
Overheersend was verder de wens om zo snel mogelijk terug
te keren naar een normale situatie door de mouwen op te
stropen en flink aan te pakken met elkaar. Nederland herrees.
Dat was belangrijk.
Achter die façade ging veel persoonlijk leed schuil; schaamte
ook, vooral bij hen die niet durfden te spreken over hun
onverwerkte gevoelens van pijn en verdriet; gevoelens die in
stilte en in eenzaamheid vaak werden gedragen.
In het onderzoek wordt treffend beschreven hoezeer groepen
en personen bleven worstelen met wat hen in de oorlog was
overkomen. Die pijnlijke ervaringen zijn met groot gevoel
onder woorden gebracht.
Het onderzoek maakt ook zichtbaar dat de ontwikkelingen die
onze naoorlogse maatschappij doormaakte geleidelijk aan tot
een andere bejegening van oorlogsgetroffenen hebben geleid.
4
Naarmate de opbouw en uitbouw van onze verzorgingsstaat
voortschreed, maakten algemeen geldende voorzieningen en
regelingen steeds meer plaats voor op groepen
oorlogsslachtoffers of op individuele omstandigheden
toegesneden regelingen.
Leniging van materiële nood werd steeds meer aangevuld met
voorzieningen en bijstand voor mensen die in lichamelijke of
geestelijke nood verkeerden als gevolg van de oorlog.
Deze ontwikkelingen hebben er mede toe bijgedragen dat ook
de aandacht groeide voor mogelijke tekortkomingen bij de
terugkeer en opvang van oorlogsgetroffenen ná de oorlog, met
name ten aanzien van het rechtsherstel.
Op basis van een aantal uitgebrachte rapporten en adviezen
heeft de regering vorig jaar belangrijke besluiten genomen, als
gevolg waarvan financiële tegemoetkomingen zijn verstrekt
aan de Joodse gemeenschap, de Indische gemeenschap, Sinti
en Roma en organisaties van homosexuelen.
5
Dames en heren,
Het nu afgeronde onderzoek van de SOTO laat op ons
systematische en heldere wijze zien hoezeer mensen hebben
gestreden voor erkenning en herkenning van hun diep
ingrijpende ervaringen tijdens de oorlogsjaren en na hun
terugkeer, en hoe daaraan geleidelijk aan plaats, zin en
betekenis is gegeven.
Die worsteling van groepen en personen is nu in een breder
kader van historische en maatschappelijke ontwikkelingen
geplaatst.
Drie jaar geleden sprak ik de hoop en de verwachting uit dat
het bundelen en analyseren van de ervaringen van de mensen
die in die zware tijden hebben geleefd ook diensten zou
bewijzen aan komende generaties.
Het onderzoek dat nu vóór ons ligt komt daaraan ten volle
tegemoet. Het draagt in mijn ogen niet alleen bij tot een beter
begrip voor de omstandigheden van oorlogsslachtoffers na hun
terugkeer, maar het vergroot ook naar de toekomst toe ons
aller inzicht in bredere vraagstukken van opvang en integratie
in onze samenleving, het belang ook van aandacht,
belangstelling en respect voor elkaar, van niet náást elkaar,
maar mét elkaar leven.
6
Dat maakt het SOTO-onderzoek in dubbel opzicht waardevol.
Zo zal het terugkijken in het verleden tevens een waardevolle
investering in onze toekomst blijken te zijn.
* * * * *