Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
1 november 2001 AFP 2001-806 M
Onderwerp
Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving (28 016)
Hierbij bieden wij u aan de nota naar aanleiding van het verslag
inzake het voorstel van wet houdende wijziging van enkele sociale
zekerheidswetten (Belastingplan 2002 V- Sociale
zekerheidswetgeving).
De staatssecretaris van Financiën,
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
28016
Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002
V - Sociale zekerheidswetgeving)
Nota naar aanleiding van verslag
Inleiding
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het verslag van
de vaste commissie van Financiën. Het doet ons genoegen dat de
fracties in meerderheid kunnen instemmen met de uitgangspunten van
de wijzigingen (Belastingplan 2002 V - Sociale
zekerheidswetgeving).
In het algemeen overleg op 9 oktober jl met de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegezegd dat in de nota
naar aanleiding van het verslag een algemeen overzicht zou worden
geboden van de maatregelen alsmede van de samenhang met het
wetsvoorstel SUWI. Hieronder wordt eerst deze toezegging gestand
gedaan.
Kern van dit wetsvoorstel is dat een aantal nieuwe regelingen voor
werkgevers van arbeidsgehandicapten worden ingevoerd. De
wijzigingen in dit wetsvoorstel dienen naar het oordeel van het
kabinet te worden beoordeeld in samenhang met de
beleidsmaatregelen in het belastingplan 2002-I: arbeidsmarkt en
inkomensbeleid. In deel I van het belastingplan wordt daartoe een
toetrederskorting geïntroduceerd waardoor de werknemer er in
inkomen op vooruit gaat indien hij betaalde arbeid accepteert.
Daarmee worden de prikkels meer verlegd van stimulansen voor
werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen naar een
stimulans voor de arbeidsgehandicapten om aan het werk te gaan.
Hierna wordt een kort overzicht gegeven van de maatregelen uit
Belastingplan 2002-V. Tevens zijn uit het Belastingplan 2002-I de
maatregelen specifiek gericht op toetreders en ouderen opgenomen.
Beleidsmaatregelen
Inkomsten miljoen gulden miljoen
euro
Stimulering herintreders 395 179
Stimulering ouderenparticipatie door 225 102
middel van belastingvrije bonus en
verhoging arbeidskorting ouderen
Premievrijstelling voor werkgevers die 250 113
arbeidsgehandicapte werknemers in dienst
nemen (6.207 euro of 13.679 gulden bij
een gemiddeld inkomen van 22.689 euro of
50.000 gulden)
korting WAO-premie voor oudere werknemers 330 150
Tegenover deze maatregelen staan de volgende beperkingen.
miljoen gulden miljoen
euro
Uitgaven
Afschaffing plaatsingssubsidies 355 161
Inkomsten
Afschaffing van de vrijstelling en 130 59
korting basispremie WAO
Verhoging WAO-premie ivm 330 150
WAO-premiekorting ouderen
Het resultaat is een positieve beleidsimpuls.
Beleidsmaatregelen reïntegratie en toetreden arbeidsmarkt
(in mln euro's respectievelijk guldens)
Inkomstenkant Uitgavenkant
Belastingplan 2002- I Belastingplan 2002-V
Stimuleren herintreders 179 Besparingen -157 Reïntegratiefonds agv (395) vervallen bepaalde (-346) subsidies
Stimuleren 102 Besparingen Fonds voor -10 ouderenparticipatie Werk en Inkomen agv (225) vervallen (-23) werkgeverssubsidies WIW
Extra uitgaven 6 Reïntegratiefonds voor vergoeden kosten (14) voorzover hoger dan premievrijstelling
Belastingplan 2002-V
Afschaffen -59
premievrijstelling
(-130)
Premiederving Aof, Aok en 113
Awf agv
premievrijstellingsregeling (250)
Premiederving agv 150
premiekortingsregeling
ouderen (330)
totaal 485 Totaal -161
Aan het slot van deze nota naar aanleiding van het verslag wordt
een meer gedetailleerd overzicht gegeven van de oude en nieuwe
REA-instrumenten alsmede van de instrumenten waarin geen wijziging
optreedt.
Bij de evaluatie van de Wet REA is gebleken dat de wet en de
uitvoering daarvan nogal wat gebreken vertonen alsmede dat de
beoogde effecten nog niet zijn bereikt. Met het voorstel van wet
wordt beoogd aan een aantal bezwaren tegemoet te komen.
In de Memorie van toelichting is aangegeven wat het doel is van de
voorgestelde regelingen met betrekking tot de reïntegratie van
arbeidsgehandicapten. De voorstellen beogen tegemoet te komen aan
in de evaluatie van de wet geconstateerde tekortkomingen, te weten
de onoverzichtelijkheid van het instrumentarium, de te lange en
gecompliceerde procedures voor toekenning instrumenten, grote
verschillen in toepassingsbereik en doelgroep van de instrumenten,
onvoldoende bekendheid van de instrumenten bij belanghebbenden en
het onnodig gebruik van de subsidies.
Met dit wetsvoorstel wordt onder meer beoogd het onnodig gebruik
van reïntegratiemiddelen te verminderen. De versobering van het
instrumentarium wordt naar de mening van de regering voldoende
gerechtvaardigd door de constatering in de evaluatie dat de
beschikbaarheid en hoogte van de subsidies niet doorslaggevend
zijn voor werkgevers in hun reïntegratiebeleid. De noodzaak en het
belang van vereenvoudiging en versobering zijn voldoende
aangetoond. Door middel van de voorstellen in belastingplan deel I
en deel V worden prikkels verlegd van werkgevers naar werknemers.
De arbeidsgehandicapte zelf ontvangt onder voorwaarden een
toetrederskorting als hij vanuit een
arbeidsongeschiktheidsuitkering werk aanvaardt en wordt aldus ook
zelf gestimuleerd om aan het werk te gaan.
Volledig in stand blijft de gedachte achter de Wet REA dat
werkgevers worden gestimuleerd arbeidsgehandicapten in dienst te
nemen of te houden. Werkgevers blijven in aanmerking komen voor
een volledige vergoeding van de extra kosten van reïntegratie van
arbeidsgehandicapte werknemers.
De systematiek van tegemoetkoming in die kosten verandert echter.
In plaats van verstrekking van budgetten, pakket op maat, een
voorziening voor behoud van eigen werk en een algemene
tegemoetkoming in de vorm van een vrijstelling van en korting op
de basispremie WAO als de werkgever ten minste 3% verloont aan
arbeidsgehandicapte werknemers, wordt een eenduidige systematiek
ingevoerd van premievrijstelling met een aanvullende vergoeding
indien de extra kosten meer bedragen dan het bedrag van de
premievrijstelling.
De transparantie van het stelsel wordt daartoe verhoogd doordat de
instrumenten gericht op reïntegratie worden samengebracht op de
premienota, te weten de subsidies in de vorm van budgetten, pakket
op maat en vergoeding voor kosten bij behoud van het eigen werk
van de arbeidsgehandicapte, de regeling over de vrijstelling en
korting van de basispremie WAO voor de werkgevers die ten minste
3% arbeidsgehandicapten in dienst hadden en de opslag van de
gedifferentieerde premie.
Deze samenvoeging van de instrumenten in een premievrijstelling
over het loon van de arbeidsgehandicapte werknemer brengt de
tegemoetkoming aan de werkgever in verband met reïntegratie en
zijn extra lasten ten gevolge van instroom van werknemers in de
WAO in de premieheffing tot uiting. Daarmee wordt een duidelijk
signaal afgegeven en wordt het reïntegratiebevorderend aspect van
de premieheffing versterkt.
Voorts heeft het wetsvoorstel tot doel te komen tot een
verlichting van de administratieve lasten voor de werkgevers
doordat geen afzonderlijke aanvragen bij reïntegratie nodig zijn
voor enerzijds de budgetten en anderzijds de toepassing van
vrijstelling van en korting op de basispremie WAO. In het algemeen
kan worden volstaan met één aanvraag, namelijk voor een
premievrijstelling. Alleen in die gevallen waarin de werkgever
aantoonbaar hogere kosten heeft dan de premievrijstelling, kan nog
om een aanvullende vergoeding worden gevraagd. De werkgever kan
hiervoor altijd terecht bij het UWV, in plaats van bij de
gemeente, Arbeidsvoorziening of het UWV, afhankelijk van de
uitkeringssituatie van de werknemer bij plaatsing.
Deze nieuwe regeling zal daarmee een bijdrage leveren om belemmeringen die door werkgevers worden ervaren bij het aanvragen van reïntegratie-instrumenten weg te nemen en aldus het in dienst nemen of houden van arbeidsgehandicapten bevorderen.
Zoals uit het totaal overzicht van de regelingen ten behoeve van de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers blijkt, blijft het systeem van tegemoetkomingen aan de werknemer volledig in stand en wordt daaraan de mogelijkheid toegevoegd om ook zelf meeneembare werkplekvoorzieningen aan te vragen. De werknemer ontvangt deze voorzieningen volgens het wetsvoorstel altijd van het UWV en niet gedurende het eerste jaar van de gemeente of Arbeidsvoorziening, afhankelijk van zijn uitkeringssituatie.
De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen staan niet op zichzelf, maar maken als gezegd onderdeel uit van de in het kader van het Belastingplan 2002 ontwikkelde voorstellen waarin reïntegratie en arbeidsdeelname worden bevorderd.
In het wetsvoorstel SUWI en het daarop berustende besluit SUWI
worden onder meer regels gesteld over de verantwoordelijkheid van
werkgevers voor reïntegratie van arbeidsgehandicapte geworden
werknemers bij een andere werkgever indien geen passende arbeid
meer beschikbaar is bij de werkgever, de mogelijkheid tot
verstrekking van subsidie aan de werkgever in die situatie en over
de mogelijkheid voor de werknemer om een persoonsgebonden
reïntegratiebudget aan te vragen gericht op reïntegratie bij een
andere werkgever.
In het belastingplan 2002 deel V worden alleen regelingen
getroffen over de tegemoetkoming voor een nieuwe werkgever bij de
reïntegratie van een werknemer bij een nieuwe werkgever,alsmede
over de tegemoetkoming aan een werkgever indien een
arbeidsgehandicapte geworden werknemer reïntegreert bij zijn eigen
werkgever. Tevens wordt de SUWI-bepaling over de subsidie aan de
oude werkgever bij reïntegratie naar een andere werkgever om
louter wetstechnische redenen vernummerd.
Indien een werkgever een arbeidsgehandicapte geworden werknemer door middel van een reïntegratietraject aan het werk kan laten gaan bij een andere werkgever ontvangt de voormalige werkgever op grond van SUWI een subsidie voor de kosten van het reïntegratietraject. De nieuwe werkgever ontvangt op grond van het wetsvoorstel belastingplan 2002, deel V, een premievrijstelling en zo nodig een vergoeding voor meerkosten van reïntegratie in zijn bedrijf. In SUWI gaat het dus om trajectsubsidies, terwijl het onderhavige wetsvoorstel primair om (her)plaatsingssubsidies gaat.
De regelingen in SUWI en in het belastingplan 2002 hebben dus
betrekking op verschillende posities en vertonen geen verdere
samenhang.
Algemeen
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit wetsvoorstel
niet als integraal bestanddeel van het Belastingplan zou moeten
worden beschouwd. Zij zijn de opvatting toegedaan dat het vooral
gaat om een wijziging van de REA-plaatsingssubsidies door een
reductie van de WAO-premies, alsmede om een aantal maatregelen die
in de uitvoeringssfeer liggen. Derhalve achten deze leden de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze de
eerst verantwoordelijke. Om deze reden geven deze leden de
regering in ernstige overweging dit wetsvoorstel als afzonderlijk
wetsvoorstel in te dienen.
De leden van de fractie van GroenLinks achten het vanwege de
sociaalrechtelijke inhoud van het wetsvoorstel verdedigbaar dat de
Minister van Sociale Zaken als eerste ondertekenaar was
opgetreden. De overweging dat de voorgestelde wijzigingen in de
wet REA niet gezien kunnen worden als op zich zelf staande
maatregelen vinden de leden van de fractie van GroenLinks
onvoldoende steekhoudend. Waarom is er niet voor gekozen om de
voorgestelde veranderingen in de Wet REA eerst op te nemen in een
nota waarover de kamer vervolgens schriftelijke vragen had kunnen
stellen, waarna dit geheel in een algemeen overleg uitgebreid
besproken had kunnen worden?
Het onderhavige wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies van
de Raad van State als afzonderlijk wetsvoorstel aanhangig gemaakt.
De in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen staan echter niet
geheel op zichzelf, maar maken onderdeel uit van de in het kader
van het Belastingplan 2002 ontwikkelde voorstellen waarin
reïntegratie wordt bevorderd door prikkels tot reïntegratie te
verleggen van werkgevers naar werknemers. In het bij Koninklijke
Boodschap van 18 september 2001 ingediende voorstel van wet
houdende wijziging van belastingwetten (Belastingplan 2002-I
Arbeidsmarkt en inkomensbeleid) zijn onder meer voorstellen
opgenomen inzake de toetrederskorting gericht op het stimuleren
van toetreders en maatregelen gericht op oudere werknemers. Om die
reden is dit voorstel van wet gelijktijdig met en als onderdeel
van het Belastingplan 2002 aan de Kamer aangeboden en heeft de
Staatssecretaris van Financiën het als eerste ondertekend.
Over de evaluatie van de Wet REA is een algemeen overleg gevoerd
met de Kamer, waarna in samenhang met de maatregelen op het gebied
van inkomens- en arbeidsmarktbeleid dit wetsvoorstel is
ontwikkeld. Gezien de wens om zo spoedig mogelijk de noodzakelijk
geachte wijzigingen in werking te laten treden en gezien de
samenhang met de maatregelen in het gehele belastingplan is er
voor gekozen om de voorstellen direct in de vorm van dit
wetsvoorstel aan de Kamer aan te bieden. In het algemeen overleg
dat heeft plaatsgevonden over de besluiten op grond van SUWI is de
relatie tot dit wetsvoorstel aan de orde gesteld. Daarnaast biedt
de schriftelijke en mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel
alsmede het geplande wetgevingsoverleg de mogelijkheid om de
vragen van de kamer te behandelen.
De leden van de fracties van het CDA en de SP vragen of het
wetsvoorstel negatief uitpakt voor werkgevers van
arbeidsgehandicapten die een scholing of training ontvangen ten
behoeve van herstel en vlak na herstel ergens anders een
dienstverband aangaan.
In het nieuwe systeem worden voor de werkgever van de werknemer
die arbeidsgehandicapt is geworden en die scholing of training
heeft ingezet, onkosten vaak terugverdiend gedurende de periode
dat een werkgever recht heeft op premievrijstelling. Wanneer de
kosten van de scholing of training hoger uitkomen dan de (te
verwachten) premievrijstelling, dan heeft de werkgever de
mogelijkheid om een vergoeding aan te vragen voor de meerkosten.
Het beroep op deze mogelijkheid staat open vanaf het moment dat
premievrijstelling aan de werkgever is toegekend. Een werkgever
hoeft dus niet te wachten tot de periode waarin recht bestond op
premievrijstelling om is. Uitgangspunt is dat de vergoeding in
zoveel mogelijk situaties terstond definitief wordt toegekend.
Als de werkgever geen vergoeding van de meerkosten aanvraagt
tijdens de duur van de premievrijstelling, dan staat deze
mogelijkheid open tot een jaar na afloop van deze periode. Indien
de werkgever dus, na het afbreken van het dienstverband
constateert dat de som van de ontvangen premievrijstelling lager
ligt dan de uitgaven die hij heeft moeten doen voor het treffen
van voorzieningen, dan heeft hij alsnog de mogelijkheid om een
aanvraag te doen voor de meerkosten.
Uitgangspunt van het systeem is dat in elk geval de werkelijke
kosten die voor de werkgever verbonden zijn met de reïntegratie
van een arbeidsgehandicapte kunnen worden gecompenseerd.
Sociale Zekerheidswetgeving
Algemeen
Kunnen onder werkelijk gemaakte kosten ook kosten worden verstaan
die moeilijk zijn te kwantificeren zoals bijvoorbeeld kosten van
begeleiding door andere werknemers in het bedrijf vragen de leden
van de PvdA-fractie. Genoemd worden ook de extra loonkosten die
worden gemaakt omdat een werknemer met een handicap wellicht
minder productiviteit levert dan een vergelijkbare collega zonder
handicap. Zijn de plaatsingssubsidies uit de huidige regeling niet
ook bedoeld als compensatie voor reële maar ongrijpbare kosten die
nodig zijn om een werkgever over de streep te trekken in de
veronderstelling dat hij daarvoor in ieder geval de eerste drie
jaar na indiensttreding wordt gecompenseerd?
De werkgever die een arbeidsgehandicapte in dienst neemt ontvangt
een premievrijstelling waarmee hij kosten van reïntegratie van een
arbeidsgehandicapte werknemer kan dekken zonder dat hij deze hoeft
aan te tonen. Dit is niet anders dan bij toekenning van een
plaatsingsbudget. Met de premievrijstelling kan de werkgever
worden gestimuleerd om een arbeidsgehandicapte in dienst te nemen.
Indien de werkgever kan aantonen dat hij meer kosten maakt, kan
hij ook daarvoor vergoeding vragen. Onder die kosten kunnen vallen
extra kosten van begeleiding van een arbeidsgehandicapte werknemer
door een andere werknemer indien het gaat om kosten die niet
gemaakt zouden worden als de werknemer niet arbeidsgehandicapt
was. Bedacht moet worden dat het inwerken en begeleiden van een
nieuwe werknemer of van een werknemer in een nieuwe functie altijd
enige kosten met zich meebrengt. In het algemeen zal een
arbeidsgehandicapte werknemer in de functie waarin hij wordt
geplaatst een gelijke arbeidsprestatie leveren als een niet
arbeidsgehandicapte. Voor de eventueel verminderde productiviteit
van een arbeidsgehandicapte als gevolg van zijn arbeidshandicap
bestaat de mogelijkheid voor de werkgever om loondispensatie aan
te vragen. Deze dispensatie, vermindering van het loon met
toestemming van het UWV, verlaagt de loonkosten voor de werkgever
in die gevallen waarin de arbeidsgehandicapte werknemer een
duidelijk mindere arbeidsprestatie levert dan de prestatie die in
de betreffende functie als normaal wordt beschouwd. Een
afzonderlijke tegemoetkoming aan de werkgever daarnaast is dus
niet noodzakelijk.
De leden van de PvdA fractie vragen of de huidige
plaatsingssubsidies niet ook bedoeld zijn als compensatie voor
reële maar ongrijpbare kosten die nodig kunnen zijn om een
werkgever over de streep te trekken teneinde een
arbeidsgehandicapte werknemer in dienst te nemen.
Het huidige plaatsingsbudget is inderdaad losgekoppeld van de
werkelijke kosten voor reïntegratie, om zo tegemoet te komen aan
de niet direct materiële belemmeringen en niet onmiddellijk
aanwijsbare kosten die verband houden met het in dienst nemen van
een arbeidsgehandicapte werknemer. Daarmee kunnen werkgevers op
een eenvoudige wijze worden gecompenseerd voor dit soort kosten.
In het nieuw voorgestelde systeem wordt een premievrijstelling
verleend indien de werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst
neemt of houdt en wordt dus eveneens een compensatie gegeven voor
deze kosten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een uitgebreide
reactie van het kabinet op de nadruk die bij de evaluatie van de
Wet REA is gelegd dat 1,5 jaar na de invoering van de Wet REA nog
geen definitief oordeel mogelijk is over de mate waarin de beoogde
doelstellingen van deze wet zijn bereikt. De leden van de
GroenLinks-fractie delen de vrees van de Raad van State om op
basis van alleen nog maar een eerste evaluatie ingrijpende
veranderingen in de systematiek van de Wet REA tegemoetkomingen
aan te brengen en zij vindt een aanzienlijke systeemwijziging wel
erg voorbarig. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dit
niet getuigen van zorgvuldige wetgeving. De leden van de fractie
van GroenLinks plaatsen vraagtekens bij de reactie van het kabinet
dat het enkel om een vereenvoudiging gaat en dat het karakter van
de wet niet wezenlijk verandert. Er vinden naar het oordeel van
deze fractie wel degelijk grote wijzigingen plaats. Het feit dat
nu al gekozen wordt voor versobering is daar een voorbeeld van.
In de inleiding is uitgebreid ingegaan op de geconstateerde tekortkomingen en op de inhoud en de achtergrond van de wijzigingen. Aan het slot van deze nota wordt ingegaan op de wijzigingen in de regelingen specifiek voor arbeidsgehandicapten alsmede de regelingen die ongewijzigd voortbestaan.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe de conclusie
uit de evaluatie van de wet REA, namelijk dat de betrokken
partijen de instrumenten als een nuttig middel beschouwen om
drempels te verlagen, zich verhoudt tot de conclusie dat er
tegelijkertijd sprake is van veel onnodig gebruik van deze
middelen. Zij vragen zich voorts af hoe groot het onnodig gebruik
van reïntegratiemiddelen via de Wet REA wordt geschat en wat
precies wordt bedoeld met onnodig gebruik en of dit achteraf wel
te meten valt. De leden van de fractie vragen thans om de
aantallen (procentueel) van de werkgevers die dit vonden aan te
geven. Zij vragen zich af of hier sprake is van sociaal wenselijke
antwoorden en in hoeverre dit ook geldt voor de nu voorgestelde
premieberekeningen.
Op grond van het werkgeversonderzoek "Op een
presenteerblaadje" , een van de onderliggende rapporten waarop
het evaluatierapport van TNO-Arbeid is gebaseerd , mag worden
aangenomen dat een groot aantal arbeidsgehandicapten ook zonder
toepassing van de Wet REA wel aan de slag zou zijn gekomen. Het
rapport stelt dat vrijwel alle van de 40 ondervraagde werkgevers
dit aangeven. De REA-subsidies worden in dat kader soms
gekarakteriseerd als niet meer dan een welkom extraatje. Voor
zover er (her-) plaatsingsbudgetten (en voorzieningen) zijn
ingezet, is daarbij dus sprake geweest van een 'onnodige inzet'
van middelen. De precieze omvang hiervan is niet bekend en deze is
ook niet achteraf te meten. Omdat het bij het toekennen van
premievrijstelling om lagere bedragen zal gaan dan bij
subsidiëring, is er bij toepassing van dat instrument per
definitie sprake van een lager bedrag aan onnodige uitgaven.
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat
onvoldoende aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de
wetswijziging voor de individuele werknemers en aandacht voor de
instrumenten gericht op de werknemer en vragen het kabinet welke
voordelen het wetsvoorstel concreet biedt voor de
arbeidsgehandicapte werknemers.
Met het wetsvoorstel wordt beoogd de procedures voor de werkgever
en het UWV te vereenvoudigen en het instrumentarium te versoberen.
Zoals in de evaluatie van de Wet REA is geconstateerd is de
beschikbaarheid en de hoogte van de subsidies niet doorslaggevend
voor de werkgever in zijn beleid met betrekking tot reïntegratie.
Met de voorgestelde maatregelen zal naar verwachting de
effectiviteit van het instrumentarium door de vereenvoudiging
toenemen. De versobering zal weliswaar een vermindering van de
subsidies betekenen, maar wij veronderstellen dat de
vereenvoudigde verkrijgbaarheid van de nieuwe premievrijstelling
zal bijdragen tot een efficiënter gebruik. De individuele
werknemer zal geen nadeel ondervinden van de voorstellen.
In tegenstelling tot de huidige situatie zal de werknemer ook zelf
een prikkel ontvangen indien hij vanuit een
arbeidsongeschiktheidsuitkering of vanuit een situatie zonder
uitkering toetreedt tot de arbeidsmarkt. In het met dit
wetsvoorstel samenhangende deel I van het belastingplan 2002 wordt
immers aan de werknemer onder voorwaarden een toetrederskorting
verleend van 2.723 euro (6.000 gulden) verdeeld over drie jaren.
Daarnaast wordt de mobiliteit van de arbeidsgehandicapte op de
arbeidsmarkt bevorderd doordat werkplekvoorzieningen kunnen worden
verstrekt aan de werknemer. De overige instrumenten voor
werkgevers en werknemers blijven eveneens bestaan, voor zover niet
betrekking hebbende op de plaatsingssubsidies en voorzieningen
voor het eigen werk of de vrijstelling van en korting op de
basispremie WAO.
De leden van de ChristenUnie vragen in hoeverre het wetsvoorstel
werkelijk tegemoet komt aan het streven onnodig gebruik van het
reïntegratie instrumentarium te beperken.
De doelgroep van het nieuwe wetsvoorstel is inhoudelijk gelijk aan de doelgroep van de huidige op werkgevers gerichte reïntegratiesubsidies in de Wet REA. Het wetsvoorstel leidt echter wel tot een andere, meer doelmatige inzet van het instrumentarium.
Het recht op premievrijstelling ontstaat onder andere als een
werknemer daadwerkelijk is herplaatst in de oude functie. De
inspanningen van een werkgever om de reïntegratie van een
arbeidsgehandicapt geworden werknemer te bevorderen, worden door
middel van een premievrijstelling dus gehonoreerd als het beoogde
resultaat is gerealiseerd.
De hoogte van de premievrijstelling zal in veel gevallen lager
uitvallen dan de plaatsings- en herplaatsingssubsidies. Een
werkgever heeft slechts aanspraak op een vergoeding voor extra
reïntegratiekosten, wanneer hij door middel van een begroting
aantoont dat deze uitgaven zijn gemaakt. Het kabinet verwacht dat
deze aanvullende voorwaarden zullen leiden tot een meer doelmatige
inzet van de REA-middelen.
Ontvangen commentaren
De leden van de fractie van D66 willen weten waarom niet om
commentaar is gevraagd aan de cliëntorganisaties zoals
bijvoorbeeld de CG-Raad.
De voorstellen zijn ontwikkeld op basis van de constateringen in
de evaluatie van de Wet REA, waarover een algemeen overleg is
gevoerd met de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van de Tweede Kamer op 5 april 2001. Voorafgaande
aan dit overleg is door de CG-Raad een brief gezonden aan de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede
Kamer waarin een groot aantal knelpunten is genoemd en voorstellen
zijn gedaan tot opheffing daarvan. Daarover heb ik op 14 mei 2001
met de CG-Raad gesproken en heeft ambtelijk vervolgoverleg met
vertegenwoordigers van de CG-Raad plaatsgehad. Bij brief d.d. 28
augustus is daarover aan de Tweede Kamer gerapporteerd. De
geconstateerde knelpunten zijn meegenomen bij de ontwikkeling van
de thans voorgestelde systematiek. Bij het algemeen overleg is
aangegeven dat gezocht zou worden naar een vereenvoudiging en
versobering van het instrumentarium voor werkgevers. De
voorstellen zijn voor een uitvoeringstoets en een toezichtstoets
voorgelegd aan het Lisv respectievelijk het Ctsv, alsmede aan het
Adviescollege toetsing administratieve lasten.
Lisv
De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet de mening van
het Lisv deelt dat het voorstel op termijn tot vereenvoudiging
voor werkgevers en uitvoering zal kunnen leiden en welke effecten
zij precies verwacht van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Zoals vermeld in de Memorie van toelichting wordt een
vereenvoudiging voor werkgevers en de uitvoering verwacht van het
wetsvoorstel. De werkgever behoeft zich niet meer tot drie
verschillende instanties te wenden voor het verkrijgen van
subsidies bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte
werknemer. In plaats van verstrekking van subsidies door
gemeenten, Arbeidsvoorziening en uitvoeringsinstellingen wordt
alleen door het UWV een premievrijstelling verleend, met zo nodig
een aanvullende vergoeding voor meerkosten. Het onderscheid tussen
subsidies voor herplaatsing in een andere functie
(herplaatsingsbudget en zo nodig een pakket op maat) en behoud van
de arbeidsgehandicapte werknemer in de eigen functie komt te
vervallen en wordt vervangen door één systeem van
premievrijstelling, met zo nodig aanvullende meerkostenvergoeding.
De vaak lastige beoordeling door het UWV of een
arbeidsgehandicapte nog werkzaam is in zijn eigen functie, met
aanpassingen, dan wel in een andere functie, welke beoordeling
nodig is om te kunnen beslissen over toekenning van een vergoeding
van kosten voor het eigen werk dan wel tot verstrekking van een
herplaatsingsbudget, komt te vervallen. De verstrekking van een
pakket op maat, met enerzijds vergoeding van kosten en anderzijds
in zes halfjaarlijkse termijnen uit te betalen loonkostensubsidie,
wordt vervangen door een eenvoudige vergoeding voor de extra
kosten van reïntegratie. Tot slot vervalt de jaarlijkse aanvraag
achteraf van een vrijstelling van en korting op de basispremie WAO
indien de werkgever ten minste 3% verloont aan arbeidsgehandicapte
werknemers. Het aantal beoordelingen neemt dus af alsmede het
verschil in toepasbare instrumenten als budgetten, vergoeding van
alleen de kosten, loonkostensubsidie en premietegemoetkoming door
vervanging door een voor alle gevallen toepasselijke
premievrijstelling, met, indien nodig, alleen een vergoeding van
meerkosten. De verwachting is dat voor werkgevers helderder is
welke instantie bevoegd is tot verstrekking van een tegemoetkoming
en dat met minder afzonderlijke aanvragen en beoordelingen kan
worden volstaan. Door samenvoeging van het instrumentarium op de
premienota wordt voor de werkgever de helderheid vergroot met
betrekking tot de financiële gevolgen van zijn handelen op het
gebied van reïntegratie. De omvang van het onnodig gebruik zal
worden verminderd, doordat de tegemoetkomingen lager zijn dan in
het huidige systeem. Daarnaast worden meer prikkels gelegd bij de
werknemer doordat hij op grond van het met dit voorstel
samenhangende deel I van het belastingplan in veel gevallen in
aanmerking kan komen voor een toetrederskorting. Voor de werknemer
ontstaat daarmee ook een stimulans om werk te aanvaarden. De
werknemer kan tot slot in bepaalde gevallen gemakkelijker naar een
andere werkgever gaan doordat meeneembare werkplekvoorzieningen
aan hem kunnen worden verstrekt.
Datum van inwerkingtreding van de wijzigingen
De leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie en D66
spreken hun twijfels uit over de haalbaarheid van de invoering van
het wetsvoorstel per 1 januari 2002. Volgens de betreffende leden
is het zeer de vraag of het UWV in staat is de extra werkzaamheden
te verrichten, met name daar de reorganisaties in verband met de
SUWI-operatie nog niet zijn afgerond. De leden van de fractie van
het CDA en de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of
de regering kan garanderen dat de uitvoering op rechtmatige wijze
zal geschieden en dat de uitvoering niet tot chaos leidt. De leden
van de fractie van de ChristenUnie wijzen hierbij op de
ontwikkeling van nieuwe gegevensuitvraag, waarmee de nodige tijd
gemoeid is. De leden van de fractie van het CDA vragen daarbij of
hieromtrent een advies aan het Lisv en Ctsv gevraagd wordt en of
de regering bereid is om bij de geringste twijfel over de tijdige
en rechtmatige invoering van dit wetsvoorstel, de invoering uit te
stellen.
Het kabinet is er alles aan gelegen om een tijdige en rechtmatige
uitvoering van het wetsvoorstel te realiseren. Over het
wetsvoorstel is advies gevraagd aan het Ctsv en het Lisv. Door het
Lisv is in de bijlage bij het uitvoeringstechnisch commentaar
aangegeven dat de relatie met het wetsvoorstel verbetering
poortwachter en de Invoeringswet SUWI naar verwachting geen
knelpunten op zal leveren. Het Lisv heeft wel aangegeven dat de
wijzigingen in de premieheffingssystematiek niet per 1 januari
2002 kunnen ingaan.
Over de invoering van het wetsvoorstel vindt intensief ambtelijk
overleg plaats tussen het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en het Lisv, de Uvi's en het UWV i.o. Over de
statistische informatievoorziening zal nog vervolgoverleg worden
gevoerd. Uit dit overleg is naar voren gekomen dat een deel van de
voorstellen direct per 1 januari 2002 uitgevoerd kan worden door
het UWV i.o. Daarnaast is het UWV i.o. in staat om de maatregelen
met betrekking tot de ouderenkorting en premievrijstelling voor
arbeidsgehandicapten uit te voeren bij de definitieve
premievaststelling over 2002. Vanaf begin 2002 kunnen aanvragen
reeds wel ingediend en in behandeling genomen worden, bij de
eindafrekening over 2002 vindt de definitieve toekenning plaats.
Vanaf 2003 is vervolgens reguliere uitvoering mogelijk. Deze wijze
van uitvoeren geniet onze instemming. Middels het genoemde overleg
zal de verdere implementatie van de plannen nauwgezet gevolgd
worden.
Protocollering van de medisch-arbeidsdeskundige toets door de
Arbodiensten
De leden van de fracties van D'66, GroenLinks en ChristenUnie
stellen vragen over de (niet eenduidige) uitvoering van de
arbeidsgehandicaptetoets en de stand van zaken met betrekking tot
de protocollering.
Een efficiënte uitvoering van de arbeidsgehandicaptetoets vergt
praktische afspraken tussen de specialisten van de
uitvoeringsorganisaties en de arbodiensten. In verband hiermee
heeft overleg plaatsgevonden tussen SZW, het Lisv en het Gak. Ook
de Brancheorganisatie Arbodiensten was daarbij uitgenodigd, doch
verhinderd. Afgesproken is dat een werkgroep vanuit deze
organisaties wordt gevraagd een protocol voor de
arbeidsgehandicaptetoets te ontwikkelen waarmee beide partijen
goed kunnen werken. Hierbij wordt opgemerkt dat de arbodienst kan
adviseren, doch dat het UWV formeel de beslissing neemt en dus het
eindoordeel heeft over de vraag of de betrokkene als
arbeidsgehandicapte kan worden aangemerkt. Overigens zij opgemerkt
dat ook met de VNG nadere afspraken zullen worden gemaakt over de
wijze waarop de arbeidsgehandicaptetoets wordt uitgevoerd.
Bijzondere doelgroepen
De leden van alle fracties vragen aandacht voor bijzondere
doelgroepen, in het bijzonder personen met een Wajong-uitkering,
personen met een laag loon en arbeidsgehandicapte werknemers die
in deeltijd werken. De leden van de fracties van de PvdA, CDA en
SP en ChristenUnie vragen of het omzetten van een
niet-loongerelateerde subsidie in een loongerelateerde
premievrijstelling niet ten koste zal gaan van de
reïntegratiekansen van arbeidsgehandicapten met een laag inkomen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich tevens hoe kan
worden voorkomen dat werkgevers bij een besluit om
arbeidsgehandicapte werknemers in dienst te nemen zullen
selecteren op loonhoogte. De leden van de fracties van de PVDA,
CDA, D66, GroenLinks, en ChristenUnie informeren naar de stand van
het overleg met het Lisv over het voorstel voor introductie van
een minimumbijdrage of een vermenigvuldigingsfactor voor het in
dienst nemen van een Wajonggerechtigde.
Met betrekking tot de reïntegratiekansen van mensen met een laag
inkomen geldt het volgende.
De Wet REA beoogt in het algemeen de reïntegratie van
arbeidsgehandicapten te bevorderen. Daartoe worden de eventuele
extra kosten die het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten met
zich meebrengt, vergoed. De kosten die een werkgever moet maken
voor het opleiden en het begeleiden van een arbeidsgehandicapte
worden vergoed. Daarnaast wordt het aanpassen van de werkplek
vergoed.
De werkgever kan ook loondispensatie aanvragen indien de
productiviteit van de arbeidsgehandicapte (ondanks de opleiding en
de aangepaste werkplek) achter blijft ten opzichte van een
'gemiddelde' werknemer. Deze regeling wordt voornamelijk gebruikt
voor Wajong-gerechtigden. De werkgever ontvangt dus al een
tegemoetkoming voor de verminderde arbeidsproductiviteit doordat
hij een evenredig verminderd loon betaalt.
Voor personen met een (Wajong-)uitkering kan een extra begeleiding aangewezen zijn. Hierin wordt voorzien door middel van een al bestaande regeling inzake de vergoeding van persoonlijke ondersteuning, waarvan ruim gebruik wordt gemaakt. De kosten daarvan worden ook in het voorgestelde systeem afzonderlijk vergoed en hoeven niet te worden gedekt uit de premievrijstelling.
Vervolgens loopt de werkgever, als hij een arbeidsgehandicapte
werknemer in dienst neemt, gedurende ten minste de eerste vijf
jaar geen financieel risico met betrekking tot de loondoorbetaling
bij ziekte en drukt een eventuele instroom in de WAO niet op de
Pemba-premie van de werkgever. Ook deze kosten worden uit het
Reïntegratiefonds vergoed.
De premievrijstellingsregeling die in onderhavig wetsvoorstel
wordt gepresenteerd is niet alleen bedoeld om de kosten van het in
dienst nemen van een arbeidsgehandicapte te dekken, maar is ook
een drempelverlagende tegemoetkoming voor de werkgever, los van de
reeds genoemde kostenvergoedingen.
Naast de voorgestelde premievrijstelling bestaat een systeem van
fiscale tegemoetkomingen in de vorm van een afdrachtvermindering
als de werkgever een arbeidsgehandicapte met een loon van niet
meer dan 130% van het wettelijk minimumloon dan wel 150 % van het
wettelijk minimumloon voor werknemers van 50 jaar en ouder, in
dienst neemt, gedurende vier jaar van 2.296 euro of 5.060 gulden
per jaar, en een afdrachtvermindering lage lonen als de werkgever
een werknemer in dienst heeft met een loon van niet meer dan 115%
van het wettelijk minimumloon van jaarlijks 1.924 euro of 4.240
gulden bij voltijd dienstverband (bedragen geldend in 2001). Bij
lage lonen bestaan dus prikkels die voor de hogere inkomens niet
beschikbaar zijn.
Tot slot wordt gewezen op de mogelijke toepassing van de
afdrachtvermindering toetreders van 700 euro of 1.543 gulden.
Het totaal van deze regelingen geeft een aanzienlijk voordeel in
de loonkosten met betrekking tot de laagbetaalde werknemers dat
zowel absoluut als procentueel (fors) hoger kan zijn dan de
loonkostenkorting voor de modale werknemer. Ook in de nieuwe
situatie blijven de prikkels tot het aannemen van laagbetaalde
(arbeidsgehandicapte) werknemers dus veel sterker dan voor
hoogbetaalde werknemers.
Het kabinet kiest er mede om bovengenoemde redenen niet voor om
voor werkgevers die een arbeidsgehandicapte werknemer een deeltijd
dienstverband aanbieden, een vorm van compensatie te geven voor
het feit dat ze een geringere premievrijstelling ontvangen dan
werkgevers die een voltijd dienstverband aangaan.
De nieuwe situatie is in dat opzicht niet anders dan de huidige, waarin de hoogte van het budget ook wordt afgestemd op de omvang van het dienstverband, of bij een loonkostensubsidie als onderdeel van het pakket op maat, op de hoogte van het loon van de werknemer. Door de mogelijkheid om een vergoeding aan te vragen voor de meerkosten, kan de werkgever er op vertrouwen dat altijd de werkelijke kosten die verbonden zijn aan de reïntegratie van een arbeidsgehandicapte werknemer gedekt worden.
Om te voorkomen dat de administratieve lasten die gepaard kunnen
gaan met het aanvragen van een vergoeding voor meerkosten een te
grote belemmering gaan vormen bij het in dienst nemen van een
arbeidsgehandicapte werknemer in deeltijd, heeft het kabinet er
voor gekozen de vormgeving van deze regeling zo eenvoudig mogelijk
te houden.
Het kabinet heeft het Lisv gevraagd naar de uitvoeringstechnische
implicaties van zijn voorstel om werkgevers die een
Wajonggerechtigde of een deeltijd werkende in dienst nemen te
honoreren met een "minimumbijdrage" . Daaruit is gebleken dat het
verlenen van een minimumbijdrage ertoe leidt dat de werkgever meer
aan premievoordeel geniet dan hij aan premie verschuldigd is voor
de werknemer indien de minimumbijdrage hoger is dan de
premievrijstelling. Een premievrijstelling leidt tot een premie
die voor de werknemer niet geringer is dan nihil en niet tot een
premieteruggave (negatieve premie). Er zal dus een extra
aanpassing of extra systeem nodig zijn om de werkgever voor
bepaalde in het systeem nader te onderscheiden groepen (de
Wajonggerechtigden of sommige Wajonggerechtigden) extra tegemoet
te komen als de premievrijstelling onder het minimum blijft. De
personen die behoren tot die onderscheiden groepen zouden op enige
wijze door de werkgever moeten worden aangegeven opdat ze dan ook
herkend zouden kunnen worden en in de systemen onderscheid gemaakt
kan worden. Er zou dan een combinatie ontstaan van de
premievrijstelling over het loon van de individuele werknemer en
een nader in te vullen systeem van extra premieverminderingen op
de over het loon van alle werknemers totaal verschuldigde premie
van de werkgever. Het kabinet acht dat nodeloos gecompliceerd
zeker in het licht van de eerder geconstateerde onevenwichtigheid
in het loonkostenbeeld. Daarnaast is het voorstel gezien de extra
aanpassingen die daarvoor nodig zijn ook gestuit op bezwaren
vanuit de uitvoering.
Subsidie voor meerkosten boven de premievrijstelling
De leden van de PvdA fractie en de leden van de D66 fractie vragen
of de techniek van de nieuwe regeling ertoe leidt dat de werkgever
onmiddellijk na indiensttreding van een arbeidsgehandicapte
werknemer bespaart op loonkosten of dat de premievrijstelling pas
achteraf wordt verleend.
Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel is het versterken
van de signalerende functie van de premienota. De werkgever zal
maandelijks op de premienota de omvang van de premievrijstelling
kunnen aflezen, evenals de hoogte van de gedifferentieerde premie
op grond van Pemba. Het resultaat van de reïntegratie inspanningen
wordt aldus direct zichtbaar.
Behoudens de overgangssituatie in het jaar 2002, zal een aan de
werkgever toegekende premievrijstelling direct kunnen worden
geëffectueerd. Zodra het UWV positief heeft besloten op de
aanvraag van de werkgever, zal de vrijstelling van de premie voor
de arbeidsgehandicapte werknemer direct in mindering kunnen worden
gebracht op de door de werkgever verschuldigde premielasten. Het
gekozen systeem leidt er toe dat de werkgever onmiddellijk
bespaart op de loonkosten en profiteert van zijn besluit om de
arbeidsgehandicapte werknemer in dienst te nemen of te houden.
VNG
De leden van de fracties van de PvdA en D66 vragen om nog eens toe
te lichten in welke gevallen de gemeenten nog wel zelf zullen
bepalen of een werkzoekende als arbeidsgehandicapte is te
beschouwen. Tevens vragen de leden van de fractie van de
ChristenUnie of het betrekken van de UWV bij de
arbeidsgehandicaptentoets door de gemeente niet slechts een
formaliteit betreft.
De gemeente is verantwoordelijk voor de (re)integratie van alle
personen met alleen een uitkering ingevolge de Abw, Ioaw/Ioaz, Wik
en op grond van de SUWI-wetgeving per 1 januari 2002, voor alle
werkloos werkzoekenden zonder uitkering of uitsluitend een
uitkering ingevolge de Anw. De gemeente kan van alle personen
behorend tot deze doelgroep vaststellen of de betrokkene kan
worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet
REA. Het is evenwel aan de gemeente zelf om te bepalen wanneer een
arbeidsgehandicapten-toets nodig is, of wanneer met een andere
keuring kan worden volstaan. Voor de inzet van het scholings- en
activeringsbudget van de WIW is het al dan niet aangemerkt zijn
als arbeidsgehandicapte als zodanig niet van belang.
Vanzelfsprekend kan voor de vaststelling van het te doorlopen
traject van belang zijn of er sprake is van medische, sociale of
psychische belemmeringen, maar dit behoeft beslist niet een toets
in de zin van de Wet REA te zijn.
Een arbeidsgehandicaptetoets is voor de gemeente, in algemene zin,
zinvol op het moment dat voor een persoon een werkrelatie of
proefplaatsing in beeld is.
Bij instroom in de WIW-dienstbetrekking of werkervaringsplaats is
het aangemerkt zijn als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet
REA van belang voor de werkgever om in aanmerking te komen voor de
premievrijstelling. Eveneens van belang is dat als de werkloze kan
worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA
deze werkloze kan worden gelijkgesteld aan een langdurige werkloze
en daardoor sneller in aanmerking kan komen voor een
dienstbetrekking of werkervaringsplaats.
Ook als uitstroom uit de uitkering naar reguliere arbeid, waaronder ook begrepen arbeid ingevolge het Besluit I/D banen, naar verwachting (op korte termijn) kan worden gerealiseerd, ligt het in de rede om te bepalen of een persoon kan worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA, met het oog op de mogelijkheid de nieuwe werkgever in aanmerking te laten komen voor een premievrijstelling. Tenslotte is een arbeidsgehandicaptetoets van belang voor een uitkeringsgerechtigde ingevolge de Abw, Ioaw of Ioaz die in aanmerking komt voor een proefplaatsing bij een werkgever, want alleen in het geval dat er sprake is van een arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet REA is werken met behoud van uitkering mogelijk.
Zoals hierboven is aangegeven blijft de reïntegratie van
arbeidsgehandicapten uit de gemeentelijke doelgroep de
verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het ligt dan ook in de rede
dat de gemeente kan laten vaststellen of een persoon kan worden
aangemerkt als arbeidsgehandicapten in de zin van de Wet REA. Het
is evenwel het UWV die een premievrijstelling moet verstrekken.
Het is daarom van belang dat tussen de VNG en het UWV zodanige
afspraken worden gemaakt dat de arbeidsgehandicaptetoets door de
gemeente, zonder nadere toetsing door het UWV, kan leiden tot het
verstrekken van REA-voorzieningen, voor zover die door het UWV
worden verstrekt.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af of door de lage
lonen van de werknemers van de WIW niet in een groot aantal
gevallen een subsidie voor meerkosten moet worden aangevraagd en
of daardoor nog wel kan worden gesproken van een vereenvoudigde
procedure.
Voor de gemeente is er sprake van een nieuwe situatie, aangezien
tot nog toe voor de WIW-dienstbetrekkingen geen plaatsingsbudget
verstrekt kon worden. Op deze grond kan er dus geen sprake zijn
van een vereenvoudigde procedure. De vereenvoudiging voor
gemeenten is vooral gelegen in het feit dat zij geen
plaatsingsbudgetten en werknemersvoorzieningen behoeven te
verstrekken aan reguliere werkgevers die arbeidsgehandicapten uit
de doelgroep van de gemeenten in dienst nemen.
Voor wat betreft de subsidie voor meerkosten wijkt de situatie
voor gemeenten niet af van andere situaties waar sprake is van
lage lonen.
De leden van de fractie van de PvdA willen duidelijkheid of het
voornemen bestaat om de Pemba-last nu wel of niet in te voeren
voor WIW-werknemers die uitstromen naar de WAO en tot welke
lastenverhoging de invoering van de Pemba-systematiek voor
gemeenten kan leiden.
Er is geen sprake van een wijziging van de Pemba. De Pemba is al
van toepassing op de WIW-werknemers en hierin komt geen wijziging.
Er is dus evenmin sprake van een lastenverhoging voor gemeenten.
De leden van de fractie van D66 verzoeken om een nadere
toelichting welke de uitleg is geweest aan de VNG die de VNG deed
instemmen met de nieuwe rol van gemeenten na de wijziging van de
Rea.
In haar brief van 8 augustus 2001 heeft de VNG aangegeven de
uitgangspunten die aan de voorgestelde wijzigingen ten grondslag
liggen te onderschrijven. De VNG zette wel vraagtekens bij de
plaats en uitvoering van de arbeidsgehandicaptetoets in relatie
tot de gemeentelijk taak voor de toeleiding van
arbeidsgehandicapten naar de arbeidsmarkt en de verhouding met de
UWV en bij de relatief lage bedragen van de premievrijstelling ten
opzichte van het oude plaatsingsbudget, waardoor de voorgestelde
wijzigingen, naar het oordeel van de VNG, op dit punt onvoldoende
effect zullen hebben. Bovendien geeft de VNG aan nog niet te
kunnen bepalen in hoeverre de voorgestelde invoeringsdatum voor de
gemeenten haalbaar is.
Met betrekking tot de arbeidsgehandicaptetoets is toegelicht dat
het belang van dit specifieke instrument voor de gemeenten sterkt
afneemt, omdat het scholings- en activeringsbudget van de WIW ook
kan worden ingezet zonder dat is vastgesteld of er sprake is van
een arbeidshandicap in de zin van de Wet Rea. Een dergelijke toets
is slechts relevant op het moment dat een traject uitzicht biedt
op een baan. In de huidige wettekst zijn geen specifieke
bepalingen opgenomen omtrent de wijze waarop de
arbeidsgehandicaptetoets moet plaatsvinden. Vanwege het feit dat
de UWV de premievrijstelling aan werkgevers moet verstrekken,
alsmede de werknemersvoorzieningen, is het van belang dat goede
afstemming plaatsvindt tussen VNG en UWV over de uitvoering van de
arbeidsgehandicaptetoets.
Voor wat betreft de hoogte van de premievrijstelling is aangegeven
dat dit een aspect is dat de gemeente enerzijds raakt als
werkgever voor de WIW-werknemers, waarbij voor de gemeenten reeds
kan worden gesproken van een verruiming van de
reïntegratiemogelijkheden ten opzichte van de oude situatie,
aangezien gemeenten immers geen gebruik konden maken van de
plaatsingsbudgetten. Anderzijds raakt het de gemeente als
verantwoordelijke instantie voor de reïntegratie van
arbeidsgehandicapten. In dit verband is er op gewezen dat uit de
evaluatie is gebleken dat de mogelijkheid om subsidie te ontvangen
bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte werknemer in
het algemeen geen doorslaggevende rol speelt.
Tenslotte is met betrekking tot de invoeringsdatum opgemerkt dat
deze wetswijziging voor de gemeente vooral neerkomt op een
vereenvoudiging van de uitvoering.
Inhoud van de nieuwe regeling
De leden van de VVD fractie vragen welke maatregelen het kabinet
heeft overwogen als alternatief voor de huidige voorstellen tot
wijziging van de Wet REA.
De voorgestelde wijzigingen in de Wet REA hebben een drieledige
doelstelling, namelijk het bereiken van een versobering van het
instrumentarium, een vereenvoudiging van het instrumentarium, en
het versterken van de signalerende functie van de premienota.
Theoretisch zouden twee uiterste alternatieven aan de orde kunnen
komen.
Een minimumvariant zou zijn geweest om de subsidie voor de
werkgever altijd te beperken tot een vergoeding van de werkelijk
gemaakte kosten. Een dergelijk systeem zou leiden tot een
versoberd systeem en een beperking van het onnodig gebruik. de
administratieve lasten zouden echter aanzienlijk zijn en het
algemeen stimulerend effect van de premieheffing zou komen te
vervallen.
Het andere uiterste zou zijn geweest om de ruime beschikbaarheid
van de subsidies te handhaven dan wel uit te breiden, waarbij
alleen op uitvoeringstechnische gronden enige vereenvoudigingen in
het systeem zouden zijn aangebracht. Daarmee zou aan het onnodig
gebruik echter niets zijn gedaan.
De leden van de VVD-fractie vragen of de REA-voorstellen een
uitbreiding van de reikwijdte en de doelgroep betekenen.
De REA-voorstellen leiden niet tot een uitbreiding van de
reikwijdte en de doelgroep. De bestaande subsidies voor
voorzieningen voor het eigen werk en de (her)plaatsingssubsidies
gelden voor dezelfde doelgroep als de voorgestelde
premievrijstellingsregeling, te weten voor arbeidsgehandicapten
die worden geplaatst bij een andere werkgever of bij dezelfde
werkgever in de eigen of een andere functie worden herplaatst. Een
verandering ten opzichte van de subsidieregeling is dat de
premievrijstelling ook geldt voor een arbeidsgehandicapte die bij
dezelfde werkgever dezelfde functie blijft uitvoeren. In de
huidige situatie wordt dan geen subsidie in de vorm van een budget
verstrekt, maar worden de eventuele werkelijk gemaakte kosten voor
een werkplekaanpassing vergoed.
Deze vergoeding voor het aanpassen van de werkplek komt te
vervallen en vervangen door een premievrijstelling met zo nodig
een aanvullende vergoeding van meerkosten. Verwacht wordt dat de
budgettaire consequentie van de uitbreiding van de doelgroep
versus het afschaffen van de vergoeding werkplekaanpassing
kostenneutraal zal zijn.
De afschaffing van de thans bestaande vrijstelling en korting van
de basispremie WAO als een werkgever ten minste 3% verloont aan
arbeidsgehandicapten, betekent een beperking van de financiële
reikwijdte van de regelingen.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de premievrijstelling
waard is in verschillende genoemde situaties en de leden van de
VVD-fractie vragen of er een maximum bedrag aan premievrijstelling
bestaat.
De nieuwe premievrijstelling voor het in dienst nemen of houden
van een arbeidsgehandicapte werknemer geldt voor de volledige
WAO-premie (basispremie en gedifferentieerde premie) en voor het
werkgeversdeel van de AWf-premie (voor overheidswerkgevers geldt
geen AWf-premie maar de UfO-premie). De hoogte van het bedrag dat
hier mee gemoeid is, hangt af van de hoogte van het loon en de
hoogte van het minimale en maximale loon waarover SV-premies
verschuldigd zijn. In onderstaande tabel zijn enkele voorbeelden
opgenomen voor een full-time werknemer, waarbij gedifferentieerd
wordt naar de hoogte van het loon. De premiepercentages en
bedragen zijn die van 2001, omdat de nieuwe percentages en
bedragen van 2002 nog niet bekend zijn. De bedragen zijn vermeld
in euro's en tussen haakjes in guldens.
Per jaar min. min. 130% modaal maximum
loon loon
min. dagloon
20 loon
jarige
marktwerkgever 9.304 15.129 19.668 26.020 39.760
(20.504)(33.340)(43.342) (57.340) (87.620)
premievrijstelling WAO 716 1.212 1.727 2.447 4.005
en AWf per jaar (1)
(1.577) (2.671) (3.805) (5.392) (8.826)
specifieke 408 1.924
afdrachtkorting lage
lonen per jaar (2) (900) (4.240)
totaal tegemoetkomingen 1.124 3.136 1.727 2.401 4.005
bij in dienst houden
van arbeidsgehandicapte (2.477) (6.911) (3.805) (5.392) (8.826)
werknemer
tegemoetkomingen als 12% 21% 9% 9% 10%
percentage van loon
voor een
arbeidsgehandicapte
werknemer per jaar
afdrachtvermindering 2.296 2.296 2.296
langdurig werklozen per
jaar (3) (5.060) (5.060) (5.060)
totaal tegemoetkomingen 3.420 5.432 4.023 2.447 4.005
bij in dienst nemen van
arbeidsgehandicapte per (7.537)(11.971) (8.865) (5.392) (8.826)
jaar
als percentage van het 37% 36% 20% 9% 10%
loon
Hiermee wordt een totaalbeeld gegeven van de mogelijke
tegemoetkomingen voor een werkgever van een arbeidsgehandicapte
werknemer. Het totaal effect voor de werkgever is moeilijk in de
tabel weer te geven, omdat de verschillende toepasselijke
regelingen een verschillende looptijd hebben, te weten:
(1) de premievrijstelling wordt verleend gedurende drie jaar bij
indiensttreding en een jaar bij behoud van de arbeidsgehandicapte
werknemer bij de eigen werkgever
(2) de specifieke afdrachtkorting (Spak) is van toepassing over
elk jaar waarin de werkgever niet meer dan het voor de werknemer
geldende toetsloon betaalt (115% van het fiscaal wettelijk
minimumloon, te weten 35.721 gulden of 16.209 euro); het toetsloon
voor de afdrachtverminderingen is het fiscale loon exclusief
vakantiegeld en zonder rekening te houden met de verhogingen per 1
juli; in de tabel zijn de corresponderende brutolonen genoemd. Het
fiscale wettelijk minimumloon voor de 20-jarige is 22.128 gulden
of 10.041 euro.
(3) de afdrachtvermindering langdurig werklozen is gedurende vier
jaar van toepassing als de werkgever een arbeidsgehandicapte in
dienst neemt en niet meer dan het toetsloon betaalt (130%
wettelijk minimumloon ofwel 41.682 gulden of 18.914 euro, voor
werknemers vanaf 50 jaar is dit 150% van het wettelijk
minimumloon, zijnde 47.849 gulden of 21.713 euro per jaar. Het
toetsloon voor de afdrachtverminderingen is het fiscale loon
exclusief vakantiegeld en zonder rekening te houden met de
verhogingen per 1 juli
Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk
hoe de beoogde wijziging zich verhoudt tot het voornemen om over
te gaan tot de invoering van een persoonsgebonden
reïntegratiebudget (PRB) voor arbeidsgehandicapten.
In de inleiding is naar aanleiding van het algemeen overleg over SUWI en het belastingplan 2002 ingegaan op de relatie tussen beide. Verwezen wordt naar hetgeen daar is opgemerkt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke waarborgen de werknemer heeft dat de bespaarde premies van de werkgever ook daadwerkelijk worden ingezet voor zijn reïntegratie die past bij de behoefte van de werknemer.
De premievrijstellingsregeling beoogt een positieve houding van werkgevers ten opzichte van het in dienst nemen van arbeidsgehandicapte werknemers te stimuleren. Het instrument erkent dat aan de reïntegratie van deze groep in arbeid deels minder goed te kwantificeren onkosten verbonden zijn. De premievrijstelling wordt slechts verleend als de werknemer in dienst bij de werkgever is gebleven en heeft hervat. Aldus is de premievrijstelling gekoppeld aan de hervatting en daarmee aan de inzet van de gelden voor de reïntegratie van de werknemer. Voorzover de kosten voor aanpassingen en voorzieningen hoger zijn dan de som van de premievrijstelling, heeft de werkgever recht op een vergoeding van de meerkosten. Bij de aanvraag van deze subsidie zal de werkgever door middel van een gespecificeerde begroting moeten aantonen dat de aanpassingen of voorzieningen daadwerkelijk ten behoeve van de werknemer gerealiseerd zijn.
De D66-fractie en de GroenLinks fractie vragen wat de achtergrond
is van de keuze voor 3 jaar vrijstelling in geval van plaatsing
bij een nieuwe werkgever tegen 1 jaar in geval van aanblijven bij
de oude werkgever.
In het huidige systeem wordt bij de verstrekking van budgetten een
onderscheid gemaakt in duur en hoogte tussen plaatsing bij een
nieuwe werkgever (drie jaar) en herplaatsing bij de eigen
werkgever (een jaar). Dit onderscheid is gebaseerd op het feit dat
de werkgever die een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt
geen verplichtingen en geen prikkel heeft op grond van de Arbowet,
het Burgerlijk Wetboek of de WAO om een arbeidsgehandicapte
werknemer in dienst te nemen, terwijl de werkgever wiens werknemer
arbeidsgehandicapte wordt daarvan de financiële gevolgen
ondervindt. De prikkels zijn daarom aangepast aan die
verschillende posities. De werkgever die een arbeidsgehandicapte
in dienst neemt krijgt in het nieuwe stelsel een
premievrijstelling gedurende drie jaar. Daarmee wordt hem een
forse financiële prikkel geboden om een arbeidsgehandicapte in
dienst te nemen en wordt een eventuele drempel weggenomen.
Voorafgaande aan de dienstbetrekking kan hij ook zijn risico beperken dat de werknemer niet de meest geschikte is voor de functie doordat hij een proefplaatsing kan bieden gedurende ten hoogste zes maanden, gedurende welke periode de arbeidsgehandicapte met een werkloosheidsuitkering een reïntegratie-uitkering kan ontvangen. De werkgever en de werknemer kunnen aldus zonder arbeidsrechtelijke en uitkeringsrechtelijke gevolgen bezien of de functie geschikt is.
Na indiensttreding wordt het risico voor de werkgever verder beperkt doordat bij ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid binnen de eerste vijf jaar na indiensttreding ziekengeld wordt betaald ter hoogte van maximaal 100% van het dagloon ter compensatie van de loondoorbetaling van de werkgever en worden de arbeidsongeschiktheidslasten niet doorbelast aan de werkgever.
De werkgever die een werknemer in dienst heeft, is op grond van de Arbowet verplicht te zorgen voor welzijn, gezondheid en veiligheid van de werknemer en zijn ondernemingsbeleid daarop af te stemmen. Hij is bovendien, als de werknemer door ziekte verzuimt, verplicht de reïntegratie in het eigen bedrijf, en vanaf 1 januari 2002, de reïntegratie bij een andere werkgever, te bevorderen. Hij ondervindt daartoe een krachtige prikkel door de loondoorbetaling op grond van Wulbz en de doorbelasting van arbeidsongeschiktheidslasten op grond van Pemba. Als extra stimulans voor reïntegratie kan hij in aanmerking komen voor een premievrijstelling gedurende een jaar. Gezien de genoemde andere stimulansen wordt het niet nodig geacht de initiële prikkel door middel van de premievrijstelling gelijk te doen zijn aan die voor de werkgever die een arbeidsgehandicapte in dienst neemt.
Beide werkgevers kunnen onder alle omstandigheden in aanmerking
komen voor vergoeding van de werkelijk gemaakte aantoonbare extra
kosten van reïntegratie.
Gevolgen voor de betrokken bedrijven en de uitvoering
De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd om aan te geven wat een bedrijf met 15 fulltime werkende werknemers van wie 5% met een arbeidshandicap nu aan totaal financieel voordeel maximaal kan behalen indien een werknemer een arbeidshandicap krijgt of indien dat bedrijf een extra werknemer met een arbeidshandicap aanneemt, ervan uitgaande dat geen werkelijk gemaakte kosten worden gedeclareerd maar alleen de plaatsingssubsidies wordt aangevraagd plus de reductie op de basispremie WAO.
Huidige regime
Verondersteld wordt dat de 15 werknemers een loon verdienen van
48.400 gulden per persoon. Dit is het gemiddelde loon voor het
jaar 2001. De totale loonsom is dan 726.000 gulden. Aangenomen
wordt dat één van de werknemers arbeidsgehandicapt wordt, en de
werkgever deze in dienst houdt in een andere functie bij
gelijkblijvend loon. Eerst wordt de situatie beschreven volgens de
regelingen geldend in 2001.
Werknemer wordt arbeidsgehandicapte en blijft Gulden Euro
in dienst bij de eigen werkgever
Jaarlijkse premie tegemoetkoming
Vrijstelling van de basispremie WAO over het 2.952 1.340
loon van de arbeidsgehandicapte werknemer,
ofwel 6,1% van 48.400 gulden
Korting op de basispremie WAO over het loon 10.333 4.689
van de overige werknemers, te weten 25% van
6,1% van 677.600 gulden
Totaal van de vrijstelling en korting 13.285 6.028
basispremie WAO per jaar
Eenmalig effect
Herplaatsingsbudget over een jaar 8.000 3.630
Voor de premievrijstelling is niet van belang hoe veel tijd al
verstreken is sinds de indiensttreding of sinds het moment waarop
hij arbeidsgehandicapte is geworden. De vrijstelling en korting
blijft van toepassing over elk jaar waarin de werkgever voldoet
aan de eis van betaling van ten minste 5% loon aan
arbeidsgehandicapten.
Indien de werkgever met 15 werknemers van wie één werknemer
arbeidsgehandicapte is, een extra arbeidsgehandicapte werknemer in
dienst zou nemen met een loon van 48.400 gulden, zou de totale
loonsom in dit voorbeeld 774.400 gulden bedragen.
Werknemer is arbeidsgehandicapte en treedt in Gulden Euro
dienst bij een werkgever
Jaarlijkse premie tegemoetkoming
Vrijstelling van de basispremie WAO over het 5.902 2.678
loon van de arbeidsgehandicapte werknemers,
ofwel 6,1% van 96.800 gulden
Korting op de basispremie WAO over het loon 10.333 4.689
van de overige werknemers, te weten 25% van
6,1% van 677.600 gulden
Totaal van de vrijstelling en korting 16.238 7.367
basispremie WAO per jaar
Eenmalig effect (budget over drie jaar)
Plaatsingsbudget over drie jaar 24.000 10.891
Het genoemde voorbeeld is in zoverre extreem dat deze situatie leidt tot een maximale premievrijstelling omdat de loonsom van de overige niet arbeidsgehandicapte werknemers waarover de werkgever korting kan krijgen vrijwel de maximale loonsom is.
In het huidige systeem zijn voorbeelden denkbaar waarin de
tegemoetkoming bij herplaatsing van een werknemer hoger kan zijn
dan de premie-opslag die een werkgever krijgt opgelegd als de
werknemer arbeidsongeschikt wordt.
In de verhouding tussen de Pembapremie-opslag en de huidige
premievrijstelling kunnen hierdoor zeer bijzondere situaties
ontstaan.
Indien de arbeidsgehandicapte werknemer in het eerst gegeven
voorbeeld met ingang van 1 januari 2001 een uitkering zou
ontvangen naar 25%-35% arbeidsongeschiktheid, een werkzaam zou
blijven met aanvulling van de uitkering tot het oorspronkelijke
loon , zou de volgende opstelling ontstaan.
guldeneuro
Premie-opslag werkgever op grond van Pemba, 1.960889
jaarlijks gedurende vijf jaar gemiddeld
(gebaseerd op totale loonsom van 726.000 gulden
en gemiddelde arbeidsongeschiktheidslasten per
jaar van 8.283 gulden)
Vrijstelling en korting op de basispremie WAO op 11.7435.329
het loon (niet op de
arbeidsongeschiktheidsuitkering), jaarlijks, zo
lang de werkgever voldoet aan de eis van ten
minste 5% loon aan arbeidsgehandicapten
(ongelimiteerd)
Dit voordeel geldt voor de werkgever zolang de werknemer
arbeidsgehandicapte blijft en in dienst blijft. Indien de
werknemer 8 jaar in dienst zou blijven en arbeidsgehandicapt zou
blijven, bedraagt het premievoordeel voor de werkgever uit de
premievrijstelling en korting 93.944 gulden of 42.944 euro.
Indien de arbeidsgehandicapte werknemer in het eerst gegeven
voorbeeld een uitkering zou ontvangen naar 45-55%
arbeidsongeschiktheid en voor zijn resterende verdiencapaciteit
aan het werk zou zijn gebleven zou het resultaat als volgt zijn.
De premie-opslag geldt gedurende ten hoogste vijf jaar; de
vrijstelling en korting op de basispremie WAO gelden echter
ongelimiteerd in duur, zo lang de werknemer arbeidsgehandicapte
blijft. Dit is het geval zo lang de werknemer de
arbeidsongeschiktheidsuitkering blijft genieten en gedurende ten
minste vijf jaar na intrekking van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering.
guldeneuro
Premie-opslag werkgever op grond van Pemba, 9.9224502 jaarlijks gedurende vijf jaar (gemiddeld)
Vrijstelling en korting op de basispremie WAO, 11.6625.292
jaarlijks, zo lang de werkgever voldoet aan de
eis van ten minste 5% loon aan
arbeidsgehandicapten
In het nieuwe voorstel blijft een forse prikkel bestaan voor het
herplaatsen van arbeidsgehandicapte werknemers, maar zijn de
perverse prikkels rond plaatsing van arbeidsgehandicapte
werknemers in het eigen bedrijf verdwenen.
Duidelijk is dat in het huidige regime er situaties zijn waarin er geen juist evenwicht is tussen de tegemoetkomingen aan de werkgever en zijn extra lasten van de premie-opslag in de gedifferentieerde premie als hij een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst houdt. Evenmin zijn de tegemoetkomingen goed terug te voeren op de eventuele kosten van plaatsing en herplaatsing. Dat is een van de redenen waarom een versobering van het regime van kortingen en budgetten op zijn plaats is.
Regime volgens het wetsvoorstel
Werknemer wordt arbeidsgehandicapte en
blijft in dienst bij de eigen werkgever
eenmalig effect (premievrijstelling over
een jaar)
Herplaatsing van een arbeidsgehandicapte 4.378 1.987
werknemer in het bedrijf: een jaar
premievrijstelling over 48.400 gulden
Werknemer is arbeidsgehandicapte en treedt Gulden Euro
in dienst bij een werkgever
eenmalig effect (premievrijstelling over
drie jaar)
Plaatsing van een arbeidsgehandicapte 13.135 5.960
werknemer in het bedrijf: drie jaar
premievrijstelling over 48.400 gulden
Uit deze rekenvoorbeelden blijkt dat de huidige Pembaregels van
opslag en korting bij het gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden
van de werknemer tot opmerkelijke resultaten kunnen leiden. Een
werkgever kan in de loop van jaren vele tienduizenden guldens en
tot meer dan een ton aan premiebetaling besparen indien een van
zijn werknemers (in beperkte mate) arbeidsongeschikt wordt. Het
kan voor werkgevers voordelig zijn er aan mee te werken dat
werknemers gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden en vooral dat ze
dan ook blijven. Ook bij herplaatsing van een gedeeltelijk
arbeidsongeschikt werknemer kunnen in de geschetste omstandigheden
de premiekortingen in de loop der jaren fors oplopen, waarbij het
de vraag kan zijn of het genoten voordeel proportioneel is.
De leden van de D66 fractie hebben gevraagd of in de nieuwe
regeling geen rol meer speelt hoeveel arbeidsgehandicapten de
werkgever in kwestie in dienst heeft. Daaraan wordt de vraag
gekoppeld of kan worden toegelicht waarom de 5%- respectievelijk
3%-criteria zijn losgelaten en of hiervan niet een ontmoedigend
effect uitgaat voor wat betreft de bereidheid onder werkgevers om
arbeidsgehandicapten in dienst te nemen. Tot slot wordt in dat
verband gevraagd hoe het kabinet oordeelt over de mogelijkheid van
een verplicht quotum.
In de WAO is thans geregeld dat de werkgever die ten minste 3% van
zijn totale loonsom betaalt aan arbeidsgehandicapte werknemers een
vrijstelling van en korting op de basispremie WAO ontvangt. Deze
regeling komt te vervallen. Daarmee is niet meer van belang
hoeveel arbeidsgehandicapten een werkgever in dienst heeft. De
werkgever komt in het wetsvoorstel wel voor iedere
arbeidsgehandicapte werknemer die hij in dienst neemt of die hij,
nadat deze arbeidsgehandicapte is geworden in dienst houdt, in
aanmerking voor een premievrijstelling WAO-premie en
werkgeversdeel AWf of UfO-premie. Daarmee wordt beoogd de
werkgever tegemoet te komen in de kosten van reïntegratie van de
arbeidsgehandicapte werknemer. Zo nodig kan een aanvullende
vergoeding voor de kosten worden gevraagd indien de kosten hoger
zijn dan de premievrijstelling.
Tevens kan de werkgever die een arbeidsgehandicapte werkloze in
dienst neemt daaraan voorafgaand een proefplaatsing van maximaal
zes maanden overeenkomen zonder arbeidsrechtelijke gevolgen voor
de werkgever en uitkeringsgevolgen voor de werknemer.
Bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte komt hij tevens in aanmerking voor de zogenaamde norisk polis; bij ziekte of arbeidsongeschiktheid die intreedt in de eerste vijf jaar na aanvang van het dienstverband wordt ziekengeld betaald en worden de arbeidsongeschiktheidslasten niet doorbelast aan de werkgever. De werkgever wiens werknemer arbeidsongeschikt wordt, ondervindt een prikkel door middel van de loondoorbetaling gedurende het eerste ziektejaar en doorberekening van de arbeidsongeschiktheidslasten nadien waardoor hij wordt gestimuleerd om werknemers die niet meer kunnen functioneren in hun oude arbeid passende arbeid te bieden. Voor eventuele kosten kan hij een tegemoetkoming ontvangen door middel van de premievrijstelling gedurende een jaar en zo nodig aanvullende kostenvergoeding, dan wel een subsidie voor een reïntegratietraject gericht op arbeid bij een andere werkgever.
Het kabinet meent dat een stelsel van prikkels zoals thans in de
wet neergelegd en een goede begeleiding van arbeidsgehandicapten
naar arbeid door middel van reïntegratietrajecten waarbij wordt
gestreefd naar plaatsing van arbeidsgehandicapten op een geschikte
functie, een beter middel is om werkgevers te bewegen om
arbeidsgehandicapten in dienst te nemen dan een verplicht quotum.
Een verplicht quotum zal uiteindelijk er in resulteren dat
werkgevers arbeidsgehandicapten als een van buitenaf opgedrongen
last zullen ervaren. .
In dienst houden van een werknemer
Gevolgen voor de werknemer
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de gang van zaken met
betrekking tot de WAO-uitkering indien een WAO-er betaalde arbeid
aanvaardt.
De uitvoeringsinstelling kan dan artikel 44 van de WAO toepassen.
Op grond van dit artikel hoeft betrokkene niet direct
herbeoordeeld te worden, maar kan zijn loon leiden tot een korting
op zijn uitkering. De reden hiervoor is dat het veelal niet meteen
duidelijk zal zijn of betrokkene dit werk kan volhouden, of dat
hij in verband met zijn gezondheid er weer mee zal moeten stoppen.
Een dergelijke anticumulatie kan maximaal drie jaar plaatsvinden;
daarna moet in ieder geval een herbeoordeling plaatsvinden. Ook na
een eventuele verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage
hoeft betrokkene overigens niet te vrezen voor negatieve
inkomensconsequenties. Immers, mocht hij daarna weer meer
arbeidsongeschikt worden, dan kan de uitkering herzien worden
waarbij vaak een verkorte wachttijd geldt.
Bovenstaande geldt ook ingeval van een wettelijke herbeoordeling. Bovendien kan bij een eerstejaars herbeoordeling de herbeoordeling worden uitgesteld indien betrokkene met toestemming van de uitvoeringsinstelling bezig is met activiteiten gericht op werkhervatting. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een traject gericht op werk bij een werkgever of scholing.
De leden van de PvdA en D66 waarderen het als buitengewoon positief dat een werknemer volgens het voorstel de mogelijkheid krijgt zelf een subsidie te ontvangen voor een meeneembare werkvoorziening. Waarom, zo vragen de leden van de PvdA, kan de werknemer niet ook het recht krijgen zelf subsidie te vragen voor een niet-meeneembare werkvoorziening. Een werknemer kan soms sneller dan zijn werkgever inzien dat een aanpassing vereist is of heeft er meer belang bij om snel een aanvraagprocedure in gang te zetten. Is het de bedoeling om de meeneembare werkvoorziening in alle gevallen rechtstreeks aan de werknemer toe te wijzen, ook als de werkgever de voorziening of subsidie heeft aangevraagd?
Daarnaast vragen de leden van Groenlinks de bewindslieden om nader
toe te lichten hoe een arbeidsgehandicapte werknemer die in dienst
treedt bij een werkgever in aanmerking komt voor de meeneembare
REA-subsidie. De leden van D66 en GroenLinks hebben vragen over de
aanvraag en condities, de hoogte en eventueel maximum en vragen
naar een aantal voorbeelden. De leden van Groenlinks vragen wat er
gebeurt als de plaatsing mislukt en geen vervolgbaan gevonden
wordt.
Met het onderhevige wetsvoorstel wordt de Wet in die zin verruimd
dat naast de in dat artikel genoemde voorzieningen, aan de
werknemer ook meeneembare voorzieningen te behoeve van de
inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, en
de bij de arbeid te gebruiken hulpmiddelen die in overwegende mate
op het individu van de werknemer zijn afgestemd, kunnen worden
verstrekt. Het zal daarbij gaan om een verstrekking van het
desbetreffende hulpmiddel in natura in eigendom of in bruikleen en
doorgaans niet om de verstrekking van een subsidie. Het is de
bedoeling dat in de uitvoeringspraktijk altijd voorrang wordt
gegeven aan de wens van de werknemer om voor de desbetreffende
voorzieningen in aanmerking te komen, ook al heeft de werkgever
deze voorziening aangevraagd. Het is echter onvermijdelijk dat
zich in de praktijk soms situaties zullen voordoen waarbij zich de
vraag voordoet of het hulpmiddel uit de aard der zaak niet zodanig
met het bedrijf van de werkgever is verbonden dat verstrekking van
een voorziening aan de werkgever aangewezen is. Vooralsnog wordt
er vanuit gegaan dat in de praktijk, evenals voorheen onder
toepassing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, hiervoor in
goed overleg een oplossing wordt gevonden. In het licht hiervan
vinden wij het daarom ook niet nodig om een werknemer het recht te
geven ook niet-meeneembare werkvoorzieningen aan te vragen.
Wanneer een werknemer bij het UWV zijn wens tot aanpassing van de
arbeidsplaats heeft neergelegd, dan mag verwacht worden dat
wanneer door het UWV de inschatting wordt gemaakt dat het om een
niet meeneembare werkvoorziening gaat, hij contact opneemt met de
werkgever en een procedure in gang zet om een en ander zo spoedig
mogelijk te realiseren. Ook een arbeidsgehandicapte die arbeid in
dienstbetrekking gaat verrichten kan door middel van een aanvraag
bij het UWV op grond van artikel 31, vierde lid, van de Wet in
aanmerking komen voor een voorziening ten behoeve van zijn
toekomstige werkplek.
In principe bestaat er geen maximum voor de (te vergoeden kosten
van een) voorziening. Wel wordt in het uitvoeringsbeleid uit
gegaan van de goedkoopste adequate voorziening in de
desbetreffende situatie. Bij de meeneembare voorzieningen moet
worden gedacht aan materiële hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld
brailleapparatuur, speciale werktafels, werkrolstoelen, en
apparatuur voor doven/slechthorenden
(lichtbelsignalering/versterking, teksttelefoon, overige
communicatie-apparatuur).
Wanneer een plaatsing onverhoopt mocht mislukken, is het
afhankelijk van de soort voorziening die verstrekt is wat daar mee
gebeurt. Voorzieningen die een waarde hebben van minder dan 2.269
euro of 5.000 gulden worden als regel in eigendom verstrekt en
kunnen in deze situatie over het algemeen worden behouden.
Voorzieningen met een waarde vanaf 2.269 euro of 5.000 gulden
worden over het algemeen in bruikleen verstrekt. Wanneer de
betrokkene de werkzaamheden beëindigt ten behoeve waarvan het
hulpmiddel is verstrekt en hij niet elders hervat, kan de
bruikleen worden beëindigd. Is het hulpmiddel niet meer bruikbaar
voor een ander persoon dan kan het UWV het hulpmiddel aan de
voormalige bruiklener te koop aanbieden. Het uitvoeringsbeleid
heeft daarbij als richtlijn dat het middel dan te koop wordt
aangeboden tegen 90% van de vastgestelde waarde.
Gemeenten als uitvoerder Rea
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de budgettaire
gevolgen van de voorstellen voor de gemeenten. De leden van de
fractie van GroenLinks vragen of de gemeenten nu helemaal geen
Rea-middelen meer verstrekken, maar in plaats daarvan wel
WIW-middelen.
De budgettaire gevolgen voor de gemeenten zijn zeer gering. De
voorgestelde wijzigingen hebben geen betrekking op het deel van de
REA-middelen dat is opgenomen in het scholings- en
activeringsbudget van de WIW. Deze REA-middelen blijven dus -
zonder oormerking - deel uitmaken van het scholings- en
activeringsbudet van de WIW.
Op de Rijksbegroting is een bedrag van 10.436.945 euro of 23
miljoen gulden gereserveerd voor het financieren van de
basisbedragen voor de plaatsingsbudgetten. Nu deze
plaatsingsbudgetten worden vervangen door een systeem van
premievrijstelling, die door de UWV zullen worden vertrekt, zal
dit budget in een periode van drie jaar worden afgebouwd.
Premievrijstelling arbeidsgehandicapten in Wiw-dienstbetrekking
De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of er
aanwijzingen zijn dat gemeenten geen actief reïntegratiebeleid
voeren en of er wel eens een vergelijkend onderzoek is gedaan
tussen gemeenten.
Bij brief van 7 september 2001 (AM/RAW/01/56630) is u onder andere
het rapport "Ziekteverzuim in de Wiw" aangeboden. Uit dit rapport
komt naar voren dat het beleid van gemeenten -als werkgever bij
WIW-dienstbetrekkingen- gericht op het voorkomen van ziekteverzuim
en instroom in de WAO behoorlijk kan worden verbeterd. Om
gemeenten te ondersteunen bij de verbetering van dit beleid zijn
in samenwerking met de sociale partners enkele pilots opgezet.
Deze pilots zullen naar verwachting begin volgend jaar zijn
afgerond. Uit het onderzoek blijkt dat de ziekteverzuimcijfers van
WIW-werknemers tussen gemeenten sterk verschillen: tussen 6,4% en
30,6%. Voor verdere details wordt verwezen naar de inhoud van het
rapport.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een nadere
toelichting naar de redenen waarom nu voor arbeidsgehandicapte
WIW-werknemers wel aanspraak kan worden gemaakt op de voorgestelde
premievrijstelling, terwijl voorheen geen aanspraak kon worden
gemaakt op de plaatsingsbudgetten. Deze leden vragen zich af of de
gemeenten hierdoor niet nog minder belang hebben bij uitstroom van
WIW'ers naar een reguliere baan.
De leden van de fractie van de VVD constateren dat er bij de
totstandkoming van de Wet REA vanuit is gegaan dat verstrekking
van plaatsingsbudgetten voor arbeidsgehandicapte WIW-werknemers
niet nodig was, aangezien de gemeenten voor de realisatie van
WIW-dienstbetrekkingen reeds subsidie ontvangen.
Dat de gemeenten nu, als WIW-werkgever, wel aanspraak kunnen maken op de premievrijstelling en eventuele meerkosten is gebaseerd op de volgende overwegingen. Beoogd is een samenhangend pakket te bieden, dat gemeenten stimuleert meer arbeidsgehandicapten op WIW-dienstbetrekkingen in dienst te nemen en instroom in de WAO vanuit de dienstbetrekkingen te voorkomen.
In de eerste plaats is de WIW-subsidie voor de financiering van de
dienstbetrekkingen gebaseerd op het in dienst nemen van personen
die langdurig werkloos zijn en een grote afstand hebben tot de
arbeidsmarkt. Bij deze subsidie wordt geen onderscheid gemaakt
tussen personen zonder en met een arbeidshandicap, terwijl mag
worden aangenomen dat het in dienst nemen van personen met een
arbeidshandicap ook hier extra kosten met zich brengt. In
tegenstelling tot andere werkgevers worden gemeenten niet
financieel geprikkeld om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen
op een WIW-dienstbetrekking.
In de tweede plaats zijn de financiële prikkels in de WIW er in
onvoldoende mate op gericht om instroom in ziekte en
arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Voor de gemeente heeft ziekte
en arbeidsongeschiktheid van WIW-werknemers geen directe negatieve
financiële gevolgen. De subsidiëring van de WIW-dienstbetrekking
loopt bij ziekte of arbeidsongeschiktheid namelijk ongewijzigd
door, zolang er nog enig loon moet worden betaald. Daarom is
besloten om de uitkering die vanwege ziekte of
arbeidsongeschiktheid door of ten behoeve van de werknemer wordt
ontvangen in mindering te brengen op de subsidie. Hiermee worden
de "extra middelen" die de gemeenten konden ontvangen bij ziekte
of arbeidsongeschiktheid en die zij bijvoorbeeld konden inzetten
voor reïntegratie van die werknemer aan de gemeente onthouden.
Hiervoor in de plaats komt nu de op reïntegratie gerichte
premievrijstelling.
Voor de gemeente is het enige financiële risico dat het hoge
ziekteverzuim en de hoge instroom in de WAO, op grond van de
Pemba, leidt tot een hoge(re) premiedruk. Door gemeenten werd
veelvuldig gewezen op het hoge risico dat zij lopen op uitval
wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, gezien de doelgroep waarop
de WIW zich richt. De gemeenten gebruiken dit argument vooral om
er voor te pleiten de Pemba zodanig te wijzigen dat deze niet
langer van toepassing is op de WIW.
In de handhaving van de Pemba voor de WIW is de derde overweging
gelegen. Met het in aanmerking brengen van de gemeente voor de
premievrijstelling voor de WIW-dienstbetrekkingen krijgt de
gemeente nu gerichte middelen ter beschikking om uitval wegens
ziekte of arbeidsongeschiktheid en instroom in de WAO te
voorkomen. Hiermee krijgt de gemeente, net als andere werkgevers,
de middelen aangereikt om een lastenverzwaring op grond van de
Pemba te voorkomen. Met de onderhavige premievrijstelling is er
dan ook geen reden meer om de Pemba met betrekking tot de
WIW-dienstbetrekkingen te wijzigen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de premiekorting
voor gemeenten alleen geldt bij instroom in WIW-dienstbetrekkingen
van arbeidsongeschikten uit een arbeidsongeschiktheidsregeling of
dat dit ook geldt voor ex-bijstandsgerechtigden die als
arbeidsongeschikten aangemerkt kunnen worden. Tevens vragen deze
leden of de gemeenten toch geen verhoogd risico lopen door de aard
van de doelgroep en of de gemeenten hiervoor financieel worden
gecompenseerd.
De premievrijstelling voor gemeenten bij het in dienst nemen van
een arbeidsgehandicapte op een WIW-dienstbetrekking, wijkt niet af
van het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten door andere
werkgevers. Relevant is of een persoon die in dienst wordt genomen
kan worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet
REA. Of er sprake is van een arbeidshandicap in de zin van de Wet
REA kan zowel objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld op basis
van het ontvangen van een WAO-uitkering, als op basis van een
arbeidsgehandicaptetoets. Dit betekent dat de gemeente dus ook in
aanmerking kan komen bij de indiensttreding van een
arbeidsgehandicapte, die direct voorafgaand aan deze
indiensttreding een uitkering ontving ingevolge de Algemene
bijstandswet.
Het wetsvoorstel leidt voor de gemeenten niet tot een verhoogd
financieel risico. De gemeenten worden juist meer tegemoet gekomen
dan in de oude situatie. Gemeenten konden voor WIW-werknemers geen
aanspraak maken op (her)plaatsingsbudgetten, in de nieuwe situatie
worden gemeenten, als werkgever WIW, op dezelfde wijze behandeld
als andere werkgevers. Dit betekent dat gemeenten, als zij
arbeidsgehandicapten in dienst nemen, in aanmerking komen voor de
premievrijstelling en, evenals thans al van toepassing is, dat als
deze personen binnen een periode van vijf jaar na indiensttreding
arbeidsongeschikt raken niet worden meegerekend voor de
premiedifferentiatie op grond van de Pemba. Daarnaast kan de
gemeente, net als andere werkgevers, in aanmerking komen voor de
reïntegratiemiddelen op grond van de Wet REA, als werknemers door
ziekte of arbeidsongeschiktheid dreigen in te stromen in de WAO.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de gemeente de volledige WIW-subsidie blijft ontvangen ongeacht de mate van loondoorbetalingsverplichting.
Met de onderhavige regeling wordt juist geregeld dat het bedrag aan uitkeringen ingevolge ziekte en of arbeidsongeschiktheid in mindering wordt gebracht op de WIW-subsidie.
Vervallen van kwijtschelding van en korting op de basispremie WAO
bij uitbesteding aan een Wsw-bedrijf
De leden van de fractie van de PvdA vragen wat het budgettaire
effect is voor de Wsw door het afschaffen van korting op de
basispremie WAO voor de werkgever die werkzaamheden uitbesteedt
aan een Wsw-bedrijf.
In de praktijk is gebleken dat van de regeling maar heel weinig
gebruik is gemaakt. Op basis van een combinatie van gegevens kan
worden aangenomen dat in 1999 op een totale omzet van ruim 2,7
miljard euro of 6 miljard gulden -waarvan 1,8 miljard euro of 4
miljard gulden rijkssubsidie en 0,2 miljard euro of 2 miljard
gulden is verdiend in de markt- maximaal 8,62 miljoen euro of 19
miljoen gulden premiekorting is verleend aan werkgevers inzake de
uitbesteding aan Wsw-bedrijven. Het vervallen van de regeling
heeft dan ook geen significant effect voor de WSW-bedrijven.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het laten vervallen van de regeling zonder dat daarvoor een andere prikkel in de plaats komt, wel zal leiden tot ander beleid bij werkgevers. De leden van de fractie van GroenLinks zijn op dit punt van mening dat én uitbesteding aan een Wsw bedrijf én het in dienst nemen vanuit een Wsw-dienstbetrekking bevorderd moet worden.
Het kabinet geeft de voorkeur aan de situatie dat Wsw-werknemers
in dienst treden bij reguliere bedrijven. Met het instrument
begeleid werken wordt de integratie van personen met een
arbeidshandicap nagestreefd buiten de beschutte omgeving van het
Wsw-bedrijf. De gemeente kan aan een reguliere werkgever een
loonkostensubsidie verstrekken voor het in dienst nemen van een
gehandicapte werknemer als compensatie voor de lagere
productiviteit. Ook de kosten voor arbeidsinpassing, voor de
begeleiding door een begeleidingsorganisatie en de kosten voor
eventuele aanpassingen op de werkplek kunnen uit de subsidie
betaald worden.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de huidige regeling
geëvalueerd is en wat het effect is op de mate waarin bedrijven
werk uitbesteden.
De huidige regeling is niet geëvalueerd, wel is berekend dat het
effect van de regeling bijzonder beperkt was. Vanuit de uitvoering
zijn tot nu toe dan ook geen signalen ontvangen dat afschaffing
van de huidige regeling op bezwaren stuit.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of er gezocht is naar
mogelijkheden om meer tussenvormen te stimuleren tussen
uitbesteding van werk en het zelf in dienst nemen van
Wsw-geïndiceerden.
Er is inderdaad gezocht naar mogelijkheden om tussenvormen te
stimuleren. Naast het zelf in dienst nemen van een persoon die is
geïndiceerd voor de Wsw en het uitbesteden van werk bestaan twee
tussenvormen. In de eerste plaats bestaat er de mogelijkheid van
begeleid werken bij een reguliere werkgever en in de tweede plaats
de detachering. Bij detachering verricht de werknemer aangepaste
arbeid bij een reguliere werkgever. Formeel is de werknemer
weliswaar in dienst van de gemeente, maar hij werkt, onder
aangepaste omstandigheden, in een gewone werkomgeving. Detachering
kan zowel op individuele basis als groepsgewijs, de zogenaamde
"enclavevorm", plaatsvinden.
Premiekorting voor oudere werknemers
De leden van de PvdA-fractie vragen of de premiekorting voor het
in dienst nemen of houden van oudere werknemers zich niet bij
voorkeur zou moeten richten op lager betaalde werknemers. In
reactie hierop zij opgemerkt dat de premiekorting beoogt om door
vermindering van de loonkosten voor oudere werknemers, werkgevers
te stimuleren (meer) oudere werknemers in dienst te nemen of te
houden. De achtergrond van deze maatregel is dat onder meer door
aan senioriteit gekoppelde loonstijgingen en de verwachte
loonkosten in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid, de
verhouding tussen loonkosten en productiviteit voor oudere ten
opzichte van jongere werknemers negatief wordt beïnvloed.
Aangezien, zoals ook in de verkenning Belasting- en premieheffing
is aangegeven, het niet evident is dat een eventuele
achterblijvende productiviteit als gevolg van ouderdom (louter)
geconcentreerd is bij laagbetaalden ouderen, ligt het ook niet in
de rede om de voorgestelde premiekorting specifiek te richten op
laagbetaalden ouderen. Overigens kan worden opgemerkt dat de
premiekorting een forfaitair bedrag is, waardoor de loonkosten van
laagbetaalden als gevolg van de premiekorting sterker dalen dan de
loonkosten van hoger betaalden.
Door de leden van de PvdA-fractie is gevraagd waarop het aantal
van 210.000 werknemers voor wie gebruik wordt gemaakt van de
ouderenkorting is gebaseerd.
De verwachting dat voor 210.000 oudere werknemers gebruik wordt
gemaakt van de premiekorting is gebaseerd op het huidige aantal
werknemers ouder dan 58 jaar (aantal ontleend aan de statistiek
werkzame beroepsbevolking van het CBS). Daarbij is overigens geen
rekening gehouden met de beoogde groei van de arbeidsparticipatie
van ouderen. Het gebruik kan nog oplopen als gevolg van de
gedragseffecten van deze maatregel.
Het verheugt ons dat de leden van de VVD-fractie instemmen met de
doelstelling om het aantal ouderen op de arbeidsmarkt te
vermeerderen. Naar aanleiding van de vragen van deze leden naar de
noodzaak van de maatregelen die in het onderhavige wetsvoorstel
zijn opgenomen zij opgemerkt dat, gezien het belang van een
verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen voor onder meer
een houdbare ontwikkeling van de overheidsfinanciën, het kabinet
bewust gekozen heeft om via een breed pakket aan maatregelen de
arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen. De thans voorgestelde
maatregelen dienen dan ook beschouwd te worden als aanvullend op
de door de VVD-fractie aangehaalde maatregelen zoals de
werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere werknemers, de
omzetting van VUT-regelingen in flexibele pensioenregelingen en
het mogelijk opheffen van de ontheffing van de sollicitatieplicht
voor ouderen van 57,5 jaar en ouder. Zoals in de memorie van
toelichting al is aangegeven, zullen de effecten van de
maatregelen worden gevolgd. Zodra de arbeidsparticipatie van
ouderen aantrekt, zal moeten worden bezien of en in hoeverre het
zinvol is om het stimuleringsbeleid voort te zetten.
Er wordt naar gestreefd om het wetsvoorstel werkgeversbijdrage
werkloosheidslasten oudere werknemers op 1 juli 2002 in werking te
laten treden. Dit voorstel heeft wel een terugwerkende kracht wat
betreft de toepassing op ontslagen vanaf 11 mei 2001. Het
wetsvoorstel is thans ter advisering voorgelegd aan de Raad van
State. Naar de herinvoering van de sollicitatieplicht van
57½-jarigen en ouderen wordt een aantal onderzoeken verricht, die
nog niet allemaal zijn afgerond.
In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom niet
is uitgegaan van de leeftijdsgrens van 55 jaar in plaats van 58
jaar zij opgemerkt, dat met de leeftijdsgrens van 58 jaar is
aangesloten bij de leeftijdsgrens die wordt gehanteerd in het
wetsvoorstel werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere
werknemers en bij de bestaande ontheffing van de
sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57,5 jaar. Ook uit een
oogpunt van doelmatigheid (minder dead weight loss) zijn er goede
redenen voor deze leeftijdsgrens te kiezen, aangezien de
participatiegraad van ouderen sterker daalt naarmate de leeftijd
van 65 jaar dichter wordt genaderd. Om die reden is ook gekozen
voor een vanaf 58 jaar oplopende arbeidskorting. Indien voor deze
regeling uitgegaan zou worden van een leeftijdsgrens van 55 jaar,
zou, gegeven de huidige participatie van werknemers in de
leeftijdscategorie van 55 tot 58 jaar, het budgettaire effect
uitkomen op circa 350 miljoen euro in plaats van 150 miljoen euro.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het directe verband tussen WAO-instroom en hoogte van de WAO-premie niet wegvalt door de voorgestelde premiekorting, waardoor werkgevers minder duidelijk met hun neus op de feiten worden gedrukt.
Het kabinet verwacht niet dat dit het geval is. Werkgevers zien namelijk nog steeds in het percentage van hun gedifferentieerde WAO-premie de directe gevolgen terug van hun WAO-instroom. Een hoge instroom leidt tot een hoge gedifferentieerde premie. Hierin brengt de premiekorting voor oudere werknemers geen verandering.
De premiekorting is een generieke maatregel om werkgevers te stimuleren oudere werknemers in dienst te nemen dan wel te houden. Dit zien werkgevers dan terug in de betaling van WAO-premie en niet in de hoogte van hun gedifferentieerde premie. Zoals ook in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State is opgemerkt, hebben de verschillende voorgestelde maatregelen (waaronder de premiekorting voor oudere werknemers) ceteris paribus een geringe premieverhoging voor overige werkgevers tot gevolg. De regering verwacht niet dat hierdoor werkgevers zich minder bewust zullen zijn van het verband tussen de WAO-instroom en de hoogte van de gedifferentieerde premie.
De premiekorting voor het in dienst houden of het in dienst nemen van oudere werknemers verhoogt de uitvoeringskosten van het UWV met enkele miljoenen. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering niet in staat is dit te voorkomen.
Bij de in deel V van het belastingplan voorgestelde REA-maatregelen is er sprake is van een beleidswijziging, die voor wat betreft de uitvoeringskosten (kleine geldstroom) neutraal kan plaatsvinden. Tegenover de uitvoering van de premievrijstelling staat namelijk het wegvallen van de uitvoering van de subsidieregeling. Bij de ouderenkorting is sprake van een beleidsintensivering die gepaard gaat met extra handelingen (en kosten). De ouderenkorting heeft tot doel ouderen langer aan het werk te houden en daarmee het draagvlak voor sociale zekerheid te verbeteren. Ik ben voornemens met het UWV in overleg te treden over de mogelijkheid de extra kosten van de maatregel inzichtelijk te maken en deze tevens zo beperkt mogelijk te houden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de voorgestelde premiekorting voor oudere werknemers in een aantal bedrijfstakken niet zal werken, omdat de oudere werknemers voor het bereiken van de leeftijd van 58 jaar al uit het arbeidsproces zijn vertrokken en vragen of de regering een kwantitatieve uitspraak kan doen over de effectiviteit van deze maatregel voor andere sectoren.
In reactie hierop zij opgemerkt dat de premiekorting voor oudere werknemers een generieke en geen sectorspecifieke maatregel is. Mede door de aard van het werk zal de effectiviteit van deze maatregel niet in alle sectoren even groot zijn. Dat is echter ook niet erg. Waar het om gaat is dat in die sectoren waar ouderen langer kunnen werken, werkgevers worden gestimuleerd om meer ouderen in dienst te nemen of te houden.
De fractie van D66 verzoekt het kabinet toe te lichten waarop het de veronderstelling baseert dat werkgevers door een premiekorting als voorgesteld daadwerkelijk gestimuleerd worden om ouderen in dienst te nemen en hoeveel effect zij verwacht van de regeling.
Het kabinet streeft naar een verhoging van de arbeidsparticipatie
van ouderen om knelpunten op de arbeidsmarkt tegen te gaan
waardoor de economische groei niet in gevaar komt en voor het
creëren van een breder draagvlak voor de sociale zekerheid. Ten
einde de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen wordt een
pakket aan maatregelen voorgesteld, zowel op het terrein van het
arbeidsmarkt-en socialezekerheidsbeleid als fiscale maatregelen.
De premiekorting voor oudere werknemers is slechts een van de
maatregelen.
Door het toekennen van een forfaitaire premiekorting op de
WAO-premie bij het in dienst nemen of in dienst houden van een
oudere werknemer worden de loonkosten verlaagd en daarmee worden
naar de mening van de regering ouderen aantrekkelijker gemaakt
voor werkgevers. Het bedrag van de premiekorting is weliswaar
beperkt maar kan zich wel uitstrekken over een aantal jaren,
namelijk tot het moment dat de betrokken werknemer 65 jaar wordt.
Voor werkgevers zijn oudere werknemers relatief duur omdat
verscheidene factoren de verhouding tussen loonkosten en
productiviteit van oudere werknemers ongunstig beïnvloeden.
De fractie van D66 wil graag weten of bij de
premiekortingsregeling voor ouderen werknemers geen sprake is van
leeftijdsdiscriminatie.
Dit onderscheid is gerechtvaardigd omdat een legitiem doel wordt
nagestreefd, namelijk een financiële prikkel die
leeftijdsdiscriminatie beoogt te voorkomen. Ook is nagegaan of het
wetsvoorstel past binnen de werkingssfeer van de Europese
richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke
behandeling in arbeid en beroep en het wetsvoorstel Verbod op
leeftijdsdiscriminatie bij de arbeid. Geconcludeerd is dat de
wettelijke sociale zekerheid niet valt onder de werkingssfeer van
de Europese richtlijn en het daaruit voortvloeiende wetsvoorstel
Verbod op leeftijdsdiscriminatie bij de arbeid.
De fracties van D66 en GroenLinks informeren naar de stand van
zaken met betrekking tot het onderzoek naar de arbeidsmarktkansen
van ouderen, dat het kabinet laat verrichten in het kader van het
eventueel herinvoeren van de sollicitatieplicht van 57½-jarigen en
ouderen.
Bij de voorbereiding van het kabinetsstandpunt over de eventuele
herinvoering van de sollicitatieplicht wordt een aantal
onderzoeken verricht, die nog niet allemaal zijn afgerond. De
resultaten daarvan worden afgezet tegen de resultaten van recent
afgesloten onderzoek, zodat een volledig en afgewogen inzicht kan
worden verkregen in de positie van ouderen op de arbeidsmarkt.
De mogelijke herinvoering van de sollicitatieplicht voor nieuwe
werklozen van 57½-jarigen en ouderen maakt onderdeel uit van een
heel pakket aan beleidsvoornemens om de arbeidsparticipatie van
ouderen te verhogen.
De fractie van D66 vraagt waarom de beoogde korting op de door de
werkgever te betalen WAO-premie zal worden gecompenseerd door
verhoging van dezelfde premie, terwijl toch een inkomstenderving
van 150 miljoen euro wordt opgevoerd in de paragraaf budgettaire
effecten. In reactie hierop zij opgemerkt dat de korting is
bedoeld om de premiedifferentiatie binnen de WAO-premie te
versterken. De korting zelf leidt weliswaar tot een
inkomstenderving van 150 miljoen euro maar deze is via een
premieverhoging WAO gecompenseerd. De maatregel wordt dus
budgettair neutraal ingevoerd. Dit blijkt ook uit het overzicht op
pagina 17 van de Memorie van toelichting, waarin een budgettair
effect is opgenomen van 0 miljoen euro.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of de in
onderhavig wetsvoorstel voorgestelde maatregel om werkgevers te
stimuleren (meer) oudere werknemers in dienst te nemen of te
houden wel in voldoende mate tegemoet komt aan de diversiteit van
de betekenis van financiële prikkels binnen groepen ouderen.
Tevens vragen deze leden of de voorgestelde maatregelen niet wat
voorbarig zijn gegeven het feit dat eind 2001 de resultaten worden
verwacht van een onderzoek naar de positie van ouderen op de
arbeidsmarkt.
In reactie hierop zij opgemerkt dat de in onderhavig wetsvoorstel
en in het wetsvoorstel Belastingplan 2002, deel I opgenomen
maatregelen gericht op het vergroten van de participatie van
ouderen, mede zijn gebaseerd op de in het kader van de verkenning
belasting- en premieheffing uitgevoerde analyse en verkenning van
beleidsopties. Het is niet te verwachten dat het onderzoek waaraan
deze leden refereren op hoofdlijnen tot andere conclusies zal
leiden dan die in deze verkenning. In dat licht bezien kunnen de
thans voorgestelde maatregelen dan ook niet als voorbarig worden
bestempeld.
De leden van de SP-fractie vragen zich af wat het rendement is van
de premiekorting voor oudere werknemers en of het kabinet kan
aangeven hoe groot het werkgelegenheidseffect is dat verwacht
wordt van deze maatregel.
In reactie hierop zij in de eerste plaats opgemerkt dat de
premiekorting voor oudere werknemers onderdeel uitmaakt van een
breder pakket aan maatregelen om de arbeidsparticipatie van oudere
werknemers te vergroten (o.a. verhoging van de arbeidskorting voor
werknemers van 58 jaar en ouder, de mogelijkheid van een
belastingvrije bonus voor oudere werknemers en een
werkgeversbijdrage in de werkloosheidslasten van oudere
werknemers). De reden voor de premiekorting voor oudere werknemers
is gelegen in het feit dat onder meer door aan senioriteit
gekoppelde loonstijgingen en de verwachte loonkosten in verband
met ziekte en arbeidsongeschiktheid, de verhouding tussen
loonkosten en productiviteit voor oudere ten opzichte van jongere
werknemers negatief wordt beïnvloed. Recent onderzoek van het
arbeidsbureau Nederland heeft aangetoond dat werkgevers ook in de
huidige situatie van een krappe arbeidsmarkt vaak nog de nodige
aarzelingen hebben om oudere werknemers in dienst te nemen.
Verwacht wordt dat door het verminderen van de loonkosten voor
oudere werknemers, werkgevers eerder zullen besluiten tot het in
dienst nemen of houden van oudere werknemers. Wat het precieze
werkgelegenheidseffect is van deze maatregel kan niet worden
aangegeven.
Naleving en misbruik
De leden van de VVD fractie stellen de vraag hoe fraudegevoelig de
regeling is
Uit de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) vloeien bepaalde
verplichtingen voort die voor de werkgever van belang zijn voor
het voeren van zijn loonadministratie en het doen van loonopgave.
Dit is van belang omdat het UWV hierdoor de hoogte van de te
betalen socialeverzekeringspremies kan vaststellen en vervolgens
kan controleren of de werkgever op correcte wijze aan zijn
verplichtingen heeft voldaan. Het UWV heeft op grond van de
artikelen 12a tot en met 12e van de CSV de mogelijkheid een boete
op te leggen aan de werkgever die geen, een niet juiste, of een
onvolledige loonopgave doet. Bovendien kan onder omstandigheden
het overtreden van de verplichtingen ten aanzien van het doen van
jaaropgaven strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
De regering heeft het Ctsv gevraagd het wetsvoorstel specifiek te toetsen op de fraudegevoeligheid, en de handhavingsmogelijkheden. Het Ctsv kwam in zijn reactie tot de conclusie dat het toezicht op naleving van de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het recht op premievrijstelling, of een vergoeding van meerkosten, in de praktijk geen problemen hoeft op te leveren.
Europese aspecten
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering nalaat de
kansen op werk voor Nederlandse arbeidsgehandicapten te vergroten
door niet ook aan werkgevers net over de grens de financiële
stimulans van het wetsvoorstel toe te kennen.
Zoals ook in de Memorie van toelichting is opgemerkt, moeten de
financiële stimulansen van het wetsvoorstel voor de werkgever om
een arbeidsgehandicapte in dienst te nemen worden geplaatst binnen
het totale Nederlandse premie- en belastingpakket waarmee de
werkgever wordt geconfronteerd. Daar kan niet een aspect
-premieverlaging- worden uitgelicht en aan in het buitenland
gevestigde werkgevers, die niet bij het Nederlandse sv-stelsel
zijn aangesloten, worden toegekend.
Daar kan in dit verband nog aan worden toegevoegd, dat als het wel
mogelijk zou zijn ook in het buitenland gevestigde werkgevers
financieel te stimuleren Nederlandse arbeidsongeschikten in dienst
te nemen, deze facilitering juridisch niet te beperken is tot net
over de grens gevestigde werkgevers. In dat geval zouden
financiële stimulansen aan werkgevers wereldwijd "geëxporteerd"
kunnen worden. Mede vanuit handhavingsperspectief is dit niet
wenselijk.
Budgettaire effecten
De leden van de VVD-fractie en de fractie van de ChristenUnie
vragen welke bestemming er wordt gegeven aan de structurele
besparing van (150 miljoen euro) 332 miljoen gulden die wordt
bereikt door de REA plaatsingssubsidies om te zetten naar een
premievrijstellingsregeling.
De huidige subsidies op grond van de voorzieningen voor het eigen
werk, het plaatsingsbudget, herplaatsingsbudget en pakket op maat
komen te vervallen. Dit levert een structurele besparing in de
uitgavensfeer op van (151 miljoen euro) 332 miljoen gulden ten
gunste van het Reïntegratiefonds (circa 25% van de totale
REA-uitgaven).
Het Reïntegratiefonds wordt gevoed vanuit vijf verschillende
sociale verzekeringsfondsen. De besparing op de uitgaven van het
Reïntegratiefonds leidt derhalve tot minder uitgaven voor de
volgende fondsen:
· Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof): 60,35 miljoen euro (133
miljoen gulden)
· Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen (AfZ): 4,5
miljoen euro (10 miljoen gulden)
· Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten (AfJ): 10,44
miljoen euro (23 miljoen gulden)
· werkgeversdeel Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf): 63,98
miljoen euro (141 miljoen gulden)
· Uitvoeringsfonds voor de overheid (UfO): 11,34 miljoen
euro (25 miljoen gulden).
De uitgavenreductie moet worden bezien in relatie tot het pakket
intensiveringen waartoe het kabinet bij Kaderbriefbesluitvorming
heeft besloten.
De leden van de D66-fractie vragen naar een overzicht van de
budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel belastingplan 2002 deel
V.
Vanaf pagina 16 van de Memorie van toelichting bij deel V van het
belastingplan 2002 en in de inleiding worden de budgettaire
effecten vermeld.
De leden van de CDA-fractie zijn door het gebrek aan duidelijk
geformuleerde doelstellingen - waaronder een verbeterde
participatie van arbeidsgehandicapten en de daaraan verbonden
inzet van middelen - vooralsnog van mening dat het de regering in
de eerste plaats te doen is om een budgettaire bezuiniging.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af in
hoeverre de voorgestelde wijziging wordt ingegeven door
budgettaire overwegingen.
In de inleiding van deze nota is uitgebreid ingegaan op de
doelstellingen van dit wetsvoorstel. Voor een beantwoording van
deze vragen wordt daarnaar verwezen.
Overzicht Reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten
Door de leden van de VVD-fractie en CDA-fractie wordt gevraagd om nog eens goed aan te geven welke relaties er liggen tussen de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen maatregelen op sociaal zekerheidsgebied en het lopende wetgevingsproces SUWI, alsmede het Besluit SUWI. Op deze vraag is in de inleiding al ingegaan.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of achter elkaar kan worden opgesomd welke regelingen van het oude REA-instrumentarium er na de invoering van het wetsvoorstel blijven bestaan en welke worden omgezet in het kader van het belastingplan 2002 en welke verdwijnen. Tevens vraagt ze hoe deze maatregelen gemiddeld financieel gezien uitpakken voor werkgevers.
In de inleiding van deze nota is al in het kort aangegeven wat de
veranderingen inhouden. In het wetsvoorstel belastingplan 2002
deel V worden wijzigingen aangebracht in de tegemoetkomingen die
werkgevers ontvangen voor reïntegratie van arbeidsgehandicapte
werknemers in het eigen bedrijf door in dienst nemen van
arbeidsgehandicapten dan wel het in dienst houden van
arbeidsgehandicapte geworden werknemers. Daarnaast worden de
regelingen van toepassing verklaard op WIW-werkgevers. Tevens
wordt een korting op de WAO-premie ingevoerd voor werkgevers die
ouderen in dienst hebben.
Nieuwe regelingen in de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
Werkloosheidswet en Wet op de loonbelasting
Nieuwe regelingen voor werknemers
· Verstrekking van meeneembare werkplekvoorzieningen aan
de werknemer (variabel)
Nieuwe regelingen voor werkgevers
· Premievrijstelling voor werkgevers die
arbeidsgehandicapte werknemers in dienst nemen (6.207 euro of
13.679 gulden bij een gemiddeld inkomen van 22.689 euro of 50.000
gulden)
· Premievrijstelling voor werkgevers die
arbeidsgehandicapte werknemers in dienst houden (2.069 euro of
4.560 gulden bij een gemiddeld inkomen van 22.689 euro of 50.000
gulden)
· Vergoeding van meerkosten voor werkgevers die hogere
kosten maken voor reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers
dan het bedrag van de premievrijstelling (variabel).
· Beschikbaarheid van premievrijstelling en vergoeding
meerkosten voor Wiw-werkgevers.
· Aftrek van WAO-uitkering op de subsidie voor
Wiw-werkgevers.
Regelingen die vervallen
· Plaatsingsbudget bij in dienst nemen van
arbeidsgehandicapte werknemer (maximaal 10.891 euro of 24.000
gulden)
· Herplaatsingsbudget bij herplaatsing in andere functie
van arbeidsgehandicapte geworden werknemer (maximaal 3.630 euro of
8.000 gulden)
· Pakket op maat in plaats van (her)plaatsingsbudget met
vergoeding kosten en loonkostensubsidie gedurende maximaal drie
jaar (variabel)
· Vergoeding kosten voor aanpassing van de werkplek voor
de werkgever die een arbeidsgehandicapte geworden werknemer in de
eigen functie behoudt (variabel)
· Vrijstelling van en korting op de basispremie WAO indien
de werkgever ten minste 3% van de totale loonsom verloont aan
arbeidsgehandicapte werknemers dan wel de netto toegevoegde waarde
van uitbesteding van werk aan Wsw-bedrijven ten minste 3% van de
totale loonsom van de werkgever is (vrijstelling bij gemiddeld
loon per arbeidsgehandicapte 1.340 euro of 2.952 gulden en korting
per werkgever voor niet arbeidsgehandicapte werknemers maximaal
5.024 euro of 11.072 gulden per jaar)
Regelingen die voortbestaan
De Wet REA bevat een groot aantal instrumenten gericht op
reïntegratie van arbeidsgehandicapten. Daarnaast zijn in
verschillende andere wetten instrumenten opgenomen die de
reïntegratie van arbeidsgehandicapten bevorderen.
Regelingen die voortbestaan voor de arbeidsgehandicapte
· Vervanging van werkloosheidsuitkering door een reïntegratie-uitkering indien de werknemer deelneemt aan een voor hem noodzakelijk geachte scholing gedurende maximaal twee jaar.
· Mogelijkheid tot verrichten van onbeloonde arbeid op een
proefplaats bij een werkgever voor een arbeidsgehandicapte
werknemer met een werkloosheidsuitkering gedurende maximaal zes
maanden met vervanging van de werkloosheidsuitkering door een
reïntegratie-uitkering.
· Verantwoordelijkheid van gemeenten voor reïntegratie van
arbeidsgehandicapte cliënten die een uitkering ontvangen van de
gemeente.
· Verantwoordelijkheid van het UWV voor reïntegratie van
arbeidsgehandicapten die een uitkering ontvangen van het UWV voor
zover niet de eigen (ex-)werkgever verantwoordelijk is.
· Uitstel van herbeoordeling van arbeidsongeschikte werknemer gedurende ten hoogste drie jaar bij hervatting in arbeid indien nog niet vaststaat dat de werknemer de arbeid duurzaam zal kunnen verrichten, met aftrek van inkomsten op de uitkering via fictieve schatting ofwel anticumulatie.
· Uitstel van 1e jaars herbeoordeling indien de arbeidsgehandicapte deelneemt aan een reïntegratietraject.
· Uitstel van herbeoordeling in verband met het volgen van een noodzakelijke scholing of opleiding, tijdens en gedurende een periode van een jaar na afloop van de scholing of opleiding.
· Verstrekking van loon- en inkomenssuppletie indien de arbeidsgehandicapte hervat in arbeid waarin hij minder verdient dan de theoretisch vastgestelde resterende verdiencapaciteit.
· Verlening van een starterskrediet van maximaal 27.226
euro of 60.000 gulden aan een arbeidsgehandicapte die start als
zelfstandig ondernemer.
· Verstrekking van een toelage bij inkomstenderving als
gevolg van het treffen van een voorziening voor een zelfstandige.
· Verstrekking van voorzieningen aan de werkzoekende arbeidsgehandicapte en aan de arbeidsgehandicapte werknemer.
· Verstrekking van een aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de arbeidsgehandicapte werknemer die arbeid verricht met toepassing van begeleid werken.
Regelingen die voortbestaan voor de werkgever
· Mogelijkheid van plaatsing in onbeloonde arbeid op
proefplaatsing gedurende maximaal 6 maanden voorafgaande aan
dienstbetrekking.
· No riskpolis Ziektewet voor de werkgever die een
arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt. Bij ziekteverzuim
van de werknemer binnen vijf jaar na indiensttreding betaalt het
UWV ziekengeld tot ten hoogste 100% van het dagloon, waarmee een
compensatie wordt geboden voor de verplichting tot
loondoorbetaling van de werkgever tijdens ziekte. De periode van
vijf jaar kan worden verlengd bij aanzienlijk verhoogd risico op
ernstige gezondheidsklachten.
· No riskpolis WAO: bij het intreden van
arbeidsongeschiktheid binnen de termijn van vijf jaar na
indiensttreding worden de arbeidsongeschiktheidslasten niet
doorberekend aan de werkgever via de gedifferentieerde premie
Pemba. De periode van vijf jaar kan worden verlengd bij
aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten.
· Verantwoordelijkheid voor reïntegratie van de arbeidsgehandicapte werknemer in het eigen bedrijf (1e spoor).
· Verlening van loondispensatie indien de
arbeidsgehandicapte werknemer een duidelijk mindere
arbeidsprestatie levert dan een niet arbeidsgehandicapte werknemer
in een vergelijkbare functie.
· Afdrachtvermindering lage lonen van 1.924 euro of 4.240
gulden voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben of nemen
met een loon van niet meer dan 115% van het wettelijk minimumloon
(specifieke afdrachtkorting of spak).
· Afdrachtvermindering langdurig werklozen van 2.296 euro
of 5.060 gulden voor werkgevers die een langdurig werkloze
werknemer of een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst nemen met
een loon van niet meer dan 130% van het wettelijk minimumloon dan
wel 150 % van het wettelijk minimumloon voor werknemers van 50
jaar en ouder.
Maatregelen in het belastingplan 2002, deel I
Naast de wijzigingen in de sociale zekerheidswetten worden in het
belastingplan 2002, deel I, andere maatregelen getroffen die mede
bestemd zijn voor reïntegratie van arbeidsgehandicapten. Genoemd
worden hier:
· Toetrederskorting voor de werknemer die vanuit een
uitkering hervat in arbeid of die zonder uitkering herintreedt op
de arbeidsmarkt (maximaal 2.723 euro of 6.000 gulden)
· Afdrachtvermindering toetreders voor werkgevers die werknemers in dienst nemen die in aanmerking komen voor de toetrederskorting (700 euro of 1.543 gulden).
Schema van bestaande instrumentarium en van nieuw instrumentarium
voor werkgevers
In onderstaande schema's worden de meest toepasselijke maatregelen
vermeld waarover een werkgever kan beschikken die een
arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt of in dienst houdt.
Hieruit blijkt dat het plaatsingsbudget, het herplaatsingsbudget,
de vergoeding van kosten bij behoud in de eigen functie, het
pakket op maat en de vrijstelling van en korting op de basispremie
WAO vervallen.
Daarvoor in de plaats komt de premievrijstelling gedurende drie
jaar, respectievelijk een jaar, alsmede de vergoeding voor
meerkosten indien kosten worden gemaakt die hoger zijn dan het
bedrag van de premievrijstelling.
Nieuw zijn de afdrachtvermindering toetreders (belastingplan 2002,
deel I) en de korting op de WAO-premie voor oudere werknemers. Van
toepassing blijven de no riskpolis (ziekengeld en geen
doorbelasting arbeidsongeschiktheidslasten bij uitval binnen vijf
jaar na indiensttreding) en de afdrachtvermindering langdurig
werklozen en de afdrachtvermindering lage lonen. De bedragen bij
deze twee afdrachtverminderingen worden voor het jaar 2002 nog
geïndexeerd.
Tot 2002 bestaand instrumentarium voor werkgevers
Dienstbetrekking van Behoud in eigen Herplaatsing in arbeidsgehandicapte functie bij eigen nieuwe functie bij werknemer bij nieuwe werkgever van eigen werkgever van werkgever (1) arbeidsgehandicapte arbeidsgehandicapte geworden werknemer geworden werknemer
Plaatsingsbudget: over Herplaatsingsbudget:
drie jaren van 12.000, over een jaar van
8.000 en 4.000 gulden 8.000 gulden (3.630
(10.891 euro), euro), evenredige
evenredige vermindering bij part
vermindering bij part time arbeid
time arbeid
Pakket op maat: Vergoeding van Pakket op maat:
vergoeding van werkelijke kosten van vergoeding van
werkelijke kosten van behoud van de functie werkelijke kosten van
plaatsing plus herplaatsing plus
loonkostensubsidie van loonkostensubsidie
maximaal 1/3 van het van maximaal 1/3 van
loon over maximaal het loon over
drie jaar in plaats maximaal drie jaar in
van plaatsingsbudget plaats van
indien de kosten hoger plaatsingsbudget
zijn dan het indien de kosten
plaatsingsbudget hoger zijn dan het
herplaatsingsbudget
Kwijtschelding van en Kwijtschelding van en Kwijtschelding van en
korting op de korting op de korting op de
basispremie WAO indien basispremie WAO basispremie WAO
en zo lang >= 3% indien en zo lang >= indien en zo lang >=
loonsom aan 3% loonsom aan 3% loonsom aan
arbeidsgehandicapten arbeidsgehandicapten arbeidsgehandicapten
(2)
No riskpolis: betaling
van ziekengeld bij
uitval door ziekte
binnen vijf jaar na
indiensttreding; geen
opslag
gedifferentieerde
premie Pemba bij
arbeidsongeschiktheid
binnen vijf jaar
Afdrachtvermindering Afdrachtvermindering Afdrachtvermindering
loonheffing lage lonen loonheffing lage loonheffing lage
maximaal 4.240 gulden lonen maximaal 4.240 lonen maximaal 4.240
(1.924 euro) per jaar gulden (1.924 euro) gulden (1.924 euro)
indien loon tot 115% per jaar indien loon per jaar indien loon
van het wettelijk tot 115% van het tot 115% van het
minimumloon wettelijk minimumloon wettelijk minimumloon
Afdrachtvermindering
loonheffing langdurig
werkloze indien loon
tot 130% / 150%
wettelijk minimumloon
maximaal 5.060 (2.296
euro) gulden per jaar
maximaal 4 jaar
(1) De proefplaatsing in onbetaalde arbeid gedurende maximaal 6
maanden die vooraf kan gaan aan een dienstbetrekking is niet in
het schema opgenomen omdat op dat moment nog geen sprake is van
een dienstbetrekking.
(2) De korting op de basispremie WAO indien de werkgever voor ten
minste een netto toegevoegde waarde van 3% van zijn totale loonsom
werkzaamheden laat verrichten door een Wsw-bedrijf is niet
opgenomen omdat geen dienstbetrekking bestaat tussen de werkgever
en werknemers in het Wsw-bedrijf.
(Nieuw) instrumentarium voor werkgevers met ingang van 2002
Dienstbetrekking van Behoud in eigen Herplaatsing in arbeidsgehandicapte functie bij eigen nieuwe functie bij werknemer bij nieuwe werkgever van eigen werkgever van werkgever (1) arbeidsgehandicapte arbeidsgehandicapte geworden werknemer geworden werknemer
Premievrijstelling WAO Premievrijstelling Premievrijstelling basis- en WAO basis- en WAO basis- en gedifferentieerde premie gedifferentieerde gedifferentieerde en AWf- / UfO-premie premie en AWf- / premie en AWf- / gedurende drie jaar UfO-premie gedurendeUfO-premie gedurende een jaar een jaar
Vergoeding meerkosten van Vergoeding Vergoeding plaatsing indien de meerkosten van meerkosten van kosten hoger zijn dan de plaatsing indien de plaatsing indien de premievrijstelling kosten hoger zijn kosten hoger zijn dan de dan de premievrijstelling premievrijstelling
Afdrachtvermindering
toetreders 1.542 gulden
(700 euro) indien
werknemer zonder
uitkering, uit de
bijstand of
arbeidsongeschiktheids-uitkering
Forfaitaire korting Forfaitaire korting Forfaitaire korting
WAO-premie van 1.570 WAO-premie van 1.570WAO-premie van 1.570
gulden (712 euro) bij gulden (712 euro) gulden (712 euro)
werknemer van 57 jaar of bij werknemer van 57bij werknemer van 57
ouder jaar of ouder jaar of ouder
No riskpolis: betaling
van ziekengeld bij uitval
door ziekte binnen vijf
jaar na indiensttreding;
geen opslag
gedifferentieerde premie
Pemba bij
arbeidsongeschiktheid
binnen vijf jaar
Afdrachtvermindering AfdrachtverminderingAfdrachtvermindering
loonheffing lage lonen loonheffing lage loonheffing lage
maximaal 4.240 gulden lonen maximaal 4.240lonen maximaal 4.240
(1.924 euro) per jaar gulden (1.924 euro) gulden (1.924 euro)
indien loon tot 115% van per jaar indien loonper jaar indien loon
het wettelijk minimumloon tot 115% van het tot 115% van het
wettelijk wettelijk
minimumloon minimumloon
Afdrachtvermindering
loonheffing langdurig
werkloze indien loon tot
130% / 150% wettelijk
minimumloon maximaal
5.060 gulden (2.26 euro)
per jaar maximaal 4 jaar
(1) De proefplaatsing in onbetaalde arbeid gedurende maximaal 6
maanden die vooraf kan gaan aan een dienstbetrekking is niet in
het schema opgenomen omdat op dat moment nog geen sprake is van
een dienstbetrekking.
De staatssecretaris van Financiën,
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
---
Plaatsingsbudget bij in dienst nemen van arbeidsgehandicapte
werknemer (maximaal 24.000 gulden)
Herplaatsingsbudget bij herplaatsing in andere functie van
arbeidsgehandicapte geworden werknemer (maximaal 8.000 gulden)
Pakket op maat in plaats van (her)plaatsingsbudget met vergoeding
kosten en loonkostensubsidie gedurende maximaal drie jaar
(variabel)
Vergoeding kosten voor aanpassing van de werkplek voor de
werkgever die een arbeidsgehandicapte geworden werknemer in de
eigen functie behoudt (variabel)
Vrijstelling van en korting op de basispremie WAO indien de
werkgever ten minste 3% van de totale loonsom verloont aan
arbeidsgehandicapte werknemers dan wel de netto toegevoegde waarde
van uitbesteding van werk aan Wsw-bedrijven ten minste 3% van de
totale loonsom van de werkgever is (vrijstelling bij gemiddeld
loon per arbeidsgehandicapte 2.952 gulden en korting per werkgever
maximaal 11.072 gulden per jaar)
Deze premiekortingsregeling wordt budgettair neutraal
gefinancierd door een verhoging van de WAO-premie.
B. van de Brande en G. Homburg. Op een presenteerblaadje. De
Wet REA door werkgevers beoordeeld. SZW. Werkdocument nr. 143,
Min. van SZW. Den Haag, 2000.
Uitkering 1,5 jaar a 10.164 gulden en vervolgens 8.930 gulden
(gemiddeld over vijf jaar 9.300 gulden), loonaanvulling is
gemiddeld 39.100 gulden