Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
TRCJZ/2001/15355
datum
31-10-2001

onderwerp
Voorhangprocedure algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Flora- en faunawet
doorkiesnummer

bijlagen
1

Geachte voorzitter,

Dinsdag, 30 oktober 2001, is in het Staatsblad gepubliceerd het Besluit van 23 oktober 2001, nr. 01.003483, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur ter uitvoering van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de drijfjacht en enkele andere wijzigingen (Stb. 2001, 499).

In artikel II van het onderhavige besluit is artikel 10 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren gewijzigd, in die zin dat de eis van het aantonen van voldoende schietvaardigheid bij het gebruik van een kogelgeweer ten behoeve van de drijfjacht op wilde zwijnen vervalt. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 72 van de wet. Ingevolge artikel 103 van de Flora- en faunawet dient een krachtens artikel 72 van de wet vast te stellen algemene maatregel van bestuur een zogenaamde voorhangprocedure te doorlopen.

In artikel III, onder C, van het onderhavige besluit wordt het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten gewijzigd. In bijlage 1 als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van dat besluit worden de diersoorten, damhert, edelhert, ree en wild zwijn toegevoegd. Door de toevoeging geldt onder meer een vrijstelling van de verboden gefokte dieren van die soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren of onder zich te houden. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 75 van de wet. Ingevolge artikel 103 van de Flora- en faunawet dient hiervoor eveneens een voorhangprocedure te worden doorlopen.

Bovenvermelde betekent dat de betreffende onderdelen van het besluit niet eerder in werking treden dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit is geplaatst. Dit laat onverlet dat de bepaling met betrekking tot de eis van schietvaardigheid niet eerder in werking kan treden dan nadat het corresponderende artikel van het voorstel van wet tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (Kamerstukken II 2000/2001, 28 020, nr. 2, blz. 1-4) in werking is getreden.

datum
31-10-2001

kenmerk
TRCJZ/2001/15355

bijlage

Het besluit bied ik u hierbij ingesloten aan.

In de onderhavige algemene maatregel van bestuur is geen wijziging voorzien van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten (Stb. 2000, 523) ten aanzien van de rotsduif.

In de motie van de leden Stellingwerf en M.B. Vos (Kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XIV, nr. 79) van 15 maart 2001, gewijzigd bij motie van 27 maart 2001 (Kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XIV, nr. 85), wordt verzocht de gedomesticeerde rotsduif te schrappen uit artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten en de rotsduif te schrappen van de lijst van voor productie te houden dieren ex artikel 34 van de Gezondheids- en welzijnswet van dieren.

Naar aanleiding van de eerder ingediende motie nr. 79 heb ik op 19 maart 2001 een brief inzake de rotsduif aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XIV, nr. 80). In deze brief is uiteengezet dat gedomesticeerde vormen van de rotsduif worden gehouden als postduif, sierduif en vleesduif en dat er vanuit de instandhouding van de soort geen reden is om deze gedomesticeerde vormen, met inbegrip van verwilderde exemplaren daarvan, te beschermen. Bij stemming van 27 maart 2001 (Handelingen II 2000/2001, nr. 61, blz. 4279) is de gewijzigde motie, nr. 85, aangenomen.

De rotsduif (Columba livia) is opgenomen in Bijlage II/1 van de Vogelrichtlijn. Dit houdt in dat in beginsel op deze soort gejaagd mag worden. De rotsduif is niet aangemerkt als wild in het kader van de Jachtwet. Thans valt de rotsduif in beginsel onder de bescherming van de Vogelwet 1936. Tamme duivesoorten zijn echter op grond van artikel 1, onderdeel 1º, van de Vogelwet 1936 van bescherming uitgezonderd. In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten. Dit betekent dat in beginsel alle soorten vogels, dus ook de rotsduif, zijn beschermd. Evenals in de Jachtwet is de rotsduif in de Flora- en faunawet niet aangemerkt als wild. Door aanwijzing in artikel 4, onderdeel c, van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten, worden gedomesticeerde vormen van de rotsduif niet aangemerkt als beschermde inheemse diersoort.

De rotsduif komt in Nederland slechts in het wild voor als nakomeling van ontsnapte of losgelaten kweekvormen van de in Zuid-Europa van nature voorkomende wildvorm. In gevangenschap komt de rotsduif vooral voor als post- en sierduif. Voor zover bekend wordt de rotsduif in ons land niet meer gehouden voor de vleesproductie. De gedomesticeerde vormen van de rotsduif komen in ons land in grote getale voor. Deze veroorzaken grote schade en overlast. Bestrijding is derhalve van groot belang en daarvoor dient voldoende ruimte te worden geboden.

Door de rotsduif te schrappen uit artikel 4, onderdeel c, van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten zijn de verboden uit de Flora- en faunawet, zoals het verbod dieren te doden en te vangen, ook onverkort van toepassing op de gedomesticeerde vormen van de rotsduif. Aangezien de Flora- en faunawet nog slechts zes wildsoorten kent, is de jacht op de (gedomesticeerde) rotsduif in ons land bij inwerkingtreding van de wet niet mogelijk. Bovendien voorziet de wet niet in een mogelijkheid om van de verbodsbepalingen af te wijken in het belang van de voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door gedomesticeerde rotsduiven en verwilderde examplaren daarvan aan gebouwen. Het is eventueel mogelijk om dit belang - voorkomen en bestrijden van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door rotsduiven aan gebouwen - eventueel in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren op te nemen, waardoor gedeputeerde staten op grond van artikel 68 van de wet een ontheffing op grond van voornoemd belang kunnen verlenen van het verbod (gedomesticeerde) rotsduiven te doden. Gelet op de huidige intensieve bestrijding van de rotsduif, zou het aanwijzen van gedomesticeerde vormen van de rotsduif als beschermde inheemse diersoort echter een enorme belasting betekenen voor provinciën en mutatis mutandis gemeenten, burgers en bedrijfsleven, in verband met de mogelijk grote hoeveelheid aanvragen voor individuele ontheffingen. Dit is niet wenselijk.

Het feit dat gedomesticeerde vormen van de rotsduif niet zijn aangewezen als beschermde inheemse diersoort, laat onverlet dat bestrijding op een zorgvuldige wijze dient te geschieden. Van belang is in dit verband artikel 72, eerste en vijfde lid, van de Flora- en faunawet. De bepalingen die bij of krachtens dat artikel gelden ten aanzien van de middelen en het gebruik daarvan in het kader van beheer en schadebestrijding van beschermde inheemse diersoorten, zijn van toepassing op alle dieren, waaronder onder meer de gedomesticeerde vormen van de rotsduif.

Gelet op het feit dat bescherming van gedomesticeerde vormen van de rotsduif vanuit de instandhouding van de soort niet noodzakelijk is, gelet op de noodzaak tot intensieve bestrijding zonder onredelijke en disproportionele lasten voor overheid, burgers en bedrijfsleven, en gelet op het feit dat de Flora- en faunawet voldoende waarborgen biedt voor de bestrijding op zorgvuldige wijze, heb ik besloten de motie van de leden Stellingwerf en M.B. Vos niet uit te voeren.

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

G.H. Faber

Reageren

---