Promotie
Hoe meer broers en zussen, hoe minder kans op astma
Hoe meer (oudere) broers en zussen, hoe minder kans je hebt op
allergie, zo blijkt uit het promotieonderzoek van drs. Gerard
Koppelman. Hij spoorde een aantal erfelijke oorzaken op van astma en
allergie en onderzocht hoe die erfelijke factoren samenwerken met
andere genen én met omgevingsfactoren, zoals het aantal broers en
zussen dat iemand heeft. Naar schatting dragen erfelijke oorzaken
tussen veertig en zestig procent bij aan astma en allergie. Koppelman
verrichtte onderzoek onder in totaal 1259 personen. Dit zijn 200
astmapatiënten met hun partners, kinderen, en eventuele kleinkinderen.
De 200 patiënten zijn mensen die voor het eerst tussen 1962 en 1975
zijn onderzocht in Beatrixoord in Haren, toentertijd een astmacentrum.
Koppelman zocht bij deze families naar kenmerken van astma en
allergie, zoals de gevoeligheid van de luchtwegen. Bij de kinderen van
de patiënten met (allergisch) astma blijkt allergie minder vaak voor
te komen wanneer het om grote gezinnen gaat. Met andere woorden: hoe
meer broers en zussen, hoe minder de kans op allergie. Mogelijk komt
dat omdat de jongere kinderen in grote gezinnen meer infecties
doormaken. Dit is de zogeheten hygiënehypothese: een oorzaak van de
grote toename van het aantal astma- en allergiepatiënten in de
westerse wereld zou kunnen zijn dat jonge kinderen minder infecties
doormaken en dat daardoor de ontwikkeling van allergie bevorderd
wordt.
Koppelman onderzocht verder op welke menselijke chromosomen de genen
liggen die allergie veroorzaken. Hij identificeerde daarvoor gebieden
op de chromosomen 2, 5, 6, 7 en 12. Vervolgens zocht hij naar genen
die allergie en astma veroorzaken. Het gen CTLA-4 blijkt mogelijk een
erfelijke factor omdat die betrokken is bij de activering van het
afweersysteem. Varianten in dit gen blijken vaker voor te komen bij
mensen met astma en allergie dan bij gezonde mensen. Het gen CD14
lijkt de ernst van allergie te beïnvloeden, omdat het codeert voor een
receptor voor onderdelen van bacteriën. Tenslotte toont de promovendus
aan dat mensen die bepaalde varianten dragen in genen die zowel voor
IL-4 receptor a coderen als voor IL-13, een bijna vijf keer grotere
kans hebben op astma vergeleken met mensen die deze varianten niet
dragen. Deze twee genen werken dus samen in het veroorzaken van astma.
Koppelmans promotieonderzoek heeft inmiddels een vervolg gekregen in
een erfelijkheidsonderzoek onder 250 Friese astmapatiënten. Op dit
moment richt het onderzoek zich op mensen met hooikoorts en
neusallergie. /IMK
Gerard Koppelman (Wierden, 1970) studeerde geneeskunde aan de RUG. Hij
verrichtte zijn onderzoek in Revalidatiecentrum Beatrixoord in Haren
in samenwerking met de disciplinegroep Medische Genetica van de RUG en
binnen het Groningen Research Institute of Asthma and COPD (GRIAC).
Het onderzoek is gefinancierd door het Nederlands Astma Fonds. Sinds
april 2001 is Koppelman kinderarts in opleiding in de Beatrix
Kinderkliniek van het Academisch Ziekenhuis Groningen.
Datum en tijd
woensdag 31 oktober 2001, 14.15 uur
Promovendus
G.H. Koppelman, tel. (050)361 61 61, e-mail: g.h.koppelman@bkk.azg.nl
Proefschrift
Genetics of asthma and atopy
Promotores
mw. prof.dr. D.S. Postma en prof.dr. D.A. Meyers
Faculteit
medische wetenschappen
Plaats
Aula Academiegebouw, Broerstraat 5, Groningen