De Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
WDB 2001-622 U
Onderwerp
Notitie inzake aanvullende informatie over voorgenomen
herziening successiewetgeving, toezegging AO 5 juli 2001
Hierbij bied ik u een notitie aan waarin nader wordt ingegaan
op diverse onderwerpen betreffende de herziening van de
successiewetgeving die tijdens het Algemeen Overleg met de
vaste commissie voor Financiën op 5 juli 2001 aan de orde zijn
geweest .
In de notitie wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
- een vergelijking van verschillen tussen gehuwden en
ongehuwden in relatie tot de voorgestelde wijziging van het
partnerbegrip in de Successiewet 1956;
- mogelijkheden tot grondslagverbreding met bijzondere
aandacht voor de 60%-regeling eigen woning;
- de budgettaire samenhang tussen veranderingen van
vrijstellingen en tarieven in de Successiewet 1956;
- een vergelijking van tarieven en faciliteiten voor
bedrijfsopvolging in internationaal perspectief.
Tijdens het Algemeen Overleg en het daarmee samenhangende plenaire debat dat eveneens op 5 juli 2001 heeft plaatsgevonden, bleek dat bij verschillende fracties nog vragen leefden over het partnerbegrip en de overwegingen die aan het kabinetsstandpunt (kamerstukken II 2000/01, 27 789, nr. 1) ten grondslag liggen. In onderdeel 2 van de notitie wordt nader ingegaan op de vragen die onder andere door leden van de fracties van de PvdA, het CDA, D66, GroenLinks en de Christen-Unie zijn gesteld naar aanleiding van de voorgestelde partnerdefinitie. Verder wordt in dit onderdeel de door de PvdA aan de orde gestelde mantelzorg behandeld.
Tijdens het Algemeen Overleg van 5 juli 2001 en het aansluitende debat zijn door de leden van de fracties van de PvdA, de VVD en de Christen-Unie vragen gesteld over de overwegingen die hebben geleid tot het voorstel de waardering van de eigen woning op 60% van de vrije waarde af te schaffen. In onderdeel 3 wordt nader ingegaan op deze argumenten.
In samenhang hiermee wordt in onderdeel 3 tevens ingegaan op de
mogelijkheden om door grondslagverbreding een tariefverlaging
te financieren. Dit naar aanleiding van een vraag van de leden
van de fractie van GroenLinks.
In onderdeel 4 wordt ingegaan op de vragen betreffende
budgettaire gevolgen van een aantal varianten op de onderwerpen
in het kabinetsstandpunt. De D66-fractie heeft een voorkeur
uitgesproken voor uniformering van de tariefgroepen. In § 4.3
zijn de budgettaire gevolgen weergegeven van een variant
waarbij alle belastingplichtigen worden belast tegen het tarief
van tariefgroep I. Ook is een variant uitgewerkt waarbij
tariefgroep III (overigen) gelijk wordt gesteld aan het tarief
van tariefgroep II (ouders, broers en zussen).
Verder heb ik u toegezegd tijdig voor de behandeling van het Belastingplan 2002 een gedetailleerd overzicht van de
budgettaire gevolgen van voorstellen om te schuiven met vrijstellingen en tariefgroepen te doen toekomen. In § 4.4 en 4.5 zijn hiertoe enkele tabellen opgenomen waarin de budgettaire gevolgen van wijzigingen van de tariefpercentages met 1%-punt per schijf zijn weergegeven.
De vraag van de VVD-fractie naar verhoging van de vrijstelling
van ¤ 5.000 naar ¤ 6.000 en ¤ 7.000 is uitgewerkt in § 4.6.
Verder zijn er in deze paragraaf nog enkele andere varianten
met vrijstellingen opgenomen.
In onderdeel 5 wordt een korte beschrijving gegeven van het
heffingssysteem, tarieven en vrijstellingen in het successie-
en schenkingsrecht in Nederland, België, Duitsland, Frankrijk,
het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.
Daarnaast is voor diezelfde landen een korte beschrijving van
faciliteiten in de sfeer van ondernemingsvermogen gegeven. Dit
onderdeel is opgenomen naar aanleiding van vragen van leden van
de fracties van de VVD en CDA.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos
Notitie met aanvullende informatie over enkele onderwerpen
betreffende de voorgenomen herziening van de successiewetgeving
1. Inleiding
In deze notitie wordt nader ingegaan op enkele onderwerpen
betreffende de herziening van de successiewetgeving naar
aanleiding van vragen die zijn gesteld tijdens het Algemeen
Overleg met de vaste commissie voor Financiën op 5 juli 2001
betreffende het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het
rapport van de werkgroep modernisering successiewetgeving
(hierna "kabinetsstandpunt" respectievelijk "de werkgroep").
In deze notitie komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- een vergelijking van verschillen tussen gehuwden en
ongehuwden in relatie tot de voorgestelde wijziging van het
partnerbegrip in de Successiewet 1956 (§ 2);
- mogelijkheden tot grondslagverbreding met bijzondere
aandacht voor de 60%-regeling eigen woning (§ 3);
- de budgettaire samenhang tussen veranderingen
vrijstellingen en tarieven in de successiewet (§ 4);
- een internationale vergelijking van tarieven en
faciliteiten bij bedrijfsopvolging (§ 5).
Vergelijking van verschillen tussen gehuwden en ongehuwden
Inleiding
In dit onderdeel wordt ingegaan op de keuzes die in het
kabinetsstandpunt en, inmiddels, in het Belastingplan 2002 deel
IV zijn gemaakt inzake het partnerbegrip. In het bijzonder
wordt aandacht besteed aan de zes-maandentermijn en het
vereiste van het notarieel samenlevingscontract.
Het belang van het partnerbegrip in de successiewet is onder meer gelegen in de tariefgroepindeling en de vrijstelling voor partners. Aangezien gehuwden en geregistreerde partners per definitie partners zijn, ligt het zwaartepunt bij de behandeling van ongehuwd en ongeregistreerd samenwonenden.
Het partnerbegrip in de Successiewet 1956
In de Successiewet 1956 bestaat een vrijstelling voor gehuwden
(deze bedraagt in het jaar 2001 f 598.149 (¤ 271.428)). Indien
een verkrijging die vrijstelling te boven gaat, wordt het
meerdere belast volgens tariefgroep I . Voor ongehuwd
samenwonenden bestaat een bijzondere regeling waardoor zij na
verloop van tijd op dezelfde wijze worden behandeld als
gehuwden. Samengevat komt de regeling hierop neer dat ongehuwd
samenwonenden die tot het tijdstip van het overlijden of de
schenking, na hun 22e jaar gedurende een aaneengesloten periode
van ten minste vijf jaar een gemeenschappelijke huishouding
hebben gevoerd voor hun onderlinge schenkingen of verkrijgingen
worden ingedeeld in tariefgroep I. Indien de gezamenlijke
huishouding van ongehuwd samenwonenden na beider 22e jaar vijf
jaar heeft bestaan, is ook de vrijstelling gelijk aan de
vrijstelling voor gehuwden; met andere woorden: alleen
belastingplichtigen die tenminste 27 jaar oud zijn en die
tenminste vijf jaar een gezamenlijke huishouding hebben
gevoerd, worden op dezelfde wijze behandeld als gehuwden. Voor
de vrijstelling voor ongehuwd samenwonenden geldt voor de
eerste vijf jaar van de samenwoning een ingroeiregeling. Indien
de hiervoor bedoelde gezamenlijke huishouding twee, drie of
vier jaren heeft geduurd, bedraagt de vrijstelling f 119.630
(¤ 54.286), f 179.446 (¤ 81.429) onderscheidenlijk f 239.261
(¤ 108.572).
Het partnerbegrip volgens het kabinetsstandpunt en het
Belastingplan 2002 deel IV
In het kabinetsstandpunt over het rapport van de werkgroep
heeft het kabinet aangegeven dat het gelet op maatschappelijke
ontwikkelingen wenselijk is het partnerbegrip in die zin uit te
breiden dat ongehuwd samenwonenden sneller dan thans het geval
is, in aanmerking kunnen komen voor de faciliteiten die de
successiewet aan gehuwden geeft. Het kabinet heeft gekozen voor
een partnerbegrip waarbij er voor wat betreft ongehuwd
samenwonenden sprake dient te zijn van een samenlevingsvorm die
in termen van duurzaamheid en onderlinge zorgplicht naar
maatschappelijke opvattingen gelijkwaardig is met het huwelijk
en het geregistreerde partnerschap. Wil een ongehuwd
samenwonende kwalificeren als partner, dient voldaan te zijn
aan een aantal criteria die tot uitdrukking brengen wanneer
ongehuwd samenwonenden een vergelijkbare relatie hebben met
gehuwden. Hiervan is sprake als na hun 18e jaar gedurende een
aaneengesloten periode van ten minste zes maanden direct
voorafgaand aan het overlijden onderscheidenlijk twee jaar
direct voorafgaand aan de datum waarop de schenking is gedaan
een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke huishouding is
gevoerd.
Hierna zal op de diverse criteria die worden gesteld aan het
bestaan van een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke
huishouding nader worden ingegaan.
Criteria duurzaam gemeenschappelijke huishouding
De termijn van zes maanden
Met de termijn van zes maanden wordt aangesloten bij de termijn
in de Wet IB 2001. Aangezien het samenlevingscontract, met name
op juridisch terrein, minder verstrekkende gevolgen heeft dan
het huwelijk en het sluiten en vooral ook het weer ontbinden
van een samenlevingscontract aan minder formaliteiten gebonden
is, is het stellen van een zekere termijn gerechtvaardigd.
Samenlevingscontracten die worden ingegeven door de wens om in
het kader van taxplanning ongerechtvaardigd fiscale voordelen
te behalen, moeten niet eenvoudig mogelijk zijn. Het gaat
immers om een als duurzaam bedoelde gezamenlijke huishouding.
Er is voorts geen bijzondere aanleiding om voor het
successierecht een andere termijn op te nemen dan de termijn in
de Wet IB 2001. Een extra argument voor een termijn van zes
maanden is dat daarmee aangesloten wordt bij een veel
voorkomende termijn die in verscheidene pensioenregelingen
wordt gehanteerd. Het kabinet heeft in het standpunt over het
rapport van de werkgroep aangegeven enige aarzeling te hebben
of ook voor het schenkingsrecht deze termijn van zes maanden
lang genoeg is. Schenkingen zijn te voorzien en te plannen en
het kabinet wenst mogelijk oneigenlijk gebruik te voorkomen. Om
deze reden is ten aanzien van schenkingen niet een termijn van
zes maanden, maar een termijn van twee jaar opgenomen. Dit
betekent dat voor het schenkingsrecht ongehuwd samenwonenden
pas na een samenlevingsduur van twee jaar als partners worden
aangemerkt.
De gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
Beide partners dienen gedurende zes maanden, onderscheidenlijk
twee jaar, in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens op hetzelfde woonadres ingeschreven te staan.
Dit criterium wordt ook in de Wet IB 2001 gehanteerd. Daarnaast
komt dit criterium ook in diverse socialeverzekeringswetten
voor.
Het notarieel samenlevingscontract
Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt aangegeven dat de
wederzijdse zorgplicht moet zijn vastgelegd in een notarieel
samenlevingscontract. In de algemene partnerdefinitie in de Wet
IB 2001 wordt deze eis niet gesteld (art. 1.2). Wel wordt deze
eis gesteld in de terbeschikkingstellingregeling in de Wet IB
2001 (art. 3.91). Ook wordt de eis gesteld in diverse wetten op
het terrein van de sociale zekerheid en pensioenregelingen.
Uit het samenlevingscontract dient de wederzijdse zorgplicht te blijken. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de gedachte dat om als partner te kwalificeren, de partnerrelatie zoveel mogelijk overeen dient te komen met het huwelijk, zoals dat is geregeld in titel 6, Boek 1 BW (in het bijzonder art. 81, tweede volzin en art. 85, tweede lid).
De wederzijdse zorgplicht in het samenlevingscontract wordt
expliciet genoemd in diverse sociale verzekeringswetten. De
Sociale Verzekeringsbank (SVB) past voor wat betreft de toets
van wederzijdse zorgplicht de volgende beleidsregel toe: "Als
samenlevingscontract beschouwt de SVB een notarieel
samenlevingscontract, waarin de verplichting is opgenomen
financieel of anderszins bij te dragen in de gezamenlijke
huishouding" .
Duidelijk mag zijn dat een algemeen geldend partnerbegrip nu
niet bestaat en dat het ook niet voorstelbaar is dat in elke
regeling dezelfde criteria, zoals het hebben van een
samenlevingscontract, gesteld zullen worden. Dit is te
beargumenteren door te constateren dat aan elke regeling de
gevolgen van het zijn van partner verschillend zijn. Omdat in
het successierecht aan het zijn van partner grote fiscale
voordelen zijn verbonden, in het bijzonder de voorgenomen
algehele vrijstelling, is het vereiste van een
samenlevingscontract met een wederzijdse zorgplicht een reëel
criterium.
Negatieve criteria
Voor het partnerschap komen niet in aanmerking samenwonende
bloedverwanten in de rechte lijn. In de praktijk zal het hier
meestal gaan om kinderen die thuis wonen. Reeds thans, en zeker
bij een verruiming van de faciliteiten, met name in geval van
een volledige vrijstelling waar het kabinet reeds over heeft
uitgesproken hiervan voorstander te zijn, ontstaat er voor de
heffing van successierecht een groot en moeilijk te
rechtvaardigen verschil tussen thuiswonende en uitwonende
kinderen. In een aantal gevallen blijven kinderen geruime tijd
na hun meerderjarigheid thuis wonen, in het bijzonder zolang
zij nog studeren. Een dergelijke samenwoning is in de regel
tijdelijk, bijvoorbeeld tot het moment dat het kind een eigen
levenspartner vindt. Maar ook als de samenleving langer duurt,
blijft deze relatie een ouder-kindrelatie en wordt geen
partnerrelatie. Bij verkrijgingen door kinderen gaat het
vermogen naar een volgende generatie met het daaraan inherente
leeftijdsverschil. Zowel naar de mening van de werkgroep als
het kabinet is hiervoor een volledige vrijstelling niet op zijn
plaats.
Van diverse kanten is opgeworpen dat de gevolgen voor de
situatie waarbij een kind voor de ouder zorgt in de vorm van
mantelzorg wel heel nadelig zijn, maar ook dat waar iemand
anders dan een kind de zorg voor een ouder iemand op zich
neemt, er geen speciale faciliteiten zijn. In dit kader kan
worden opgemerkt dat een relatie in het kader van mantelzorg op
zich los staat van het begrip partnerrelatie dat in het kader
van de successiewetgeving aan de orde is; deze twee
relatievormen kunnen niet direct aan elkaar worden gekoppeld
omdat ze een heel verschillend karakter kunnen hebben.
Verder komen ongehuwd samenwonenden die, al hadden ze daarvoor wel kunnen kiezen bij de aangifte inkomstenbelasting, gedurende de laatste vijf jaar voor het jaar van overlijden van de partner onderscheidenlijk de datum waarop de schenking is voldaan, hiervoor niet hebben gekozen, niet in aanmerking voor het partnerschap. Hiermee wordt invulling gegeven aan de in het kabinetsstandpunt ingenomen stelling dat als men er voor kiest onder een bepaalde wet niet als partners te worden aangemerkt, dit dan voor een andere wet ook niet kan.
Tweerelatie
Het kabinet heeft in het standpunt over het rapport van de
werkgroep het standpunt van de werkgroep ondersteund dat
slechts één persoon kan kwalificeren als partner. Dit standpunt
dient te worden bezien in relatie tot het voornemen van het
kabinet een algehele vrijstelling voor partners in te voeren.
Conclusie
Het motief voor zowel de werkgroep als het kabinet de
partnerdefinitie in de Successiewet 1956 te herzien, is
ingegeven door de in de loop der tijd gewijzigde
maatschappelijke opvattingen over relatievormen. Het verschil
tussen gehuwden enerzijds en ongehuwd samenwonenden anderzijds
is steeds kleiner geworden. Aan de hand van de in dit
onderdeelgegeven overwegingen wordt met het partnerbegrip zoals
dat is verwoord in het kabinetsstandpunt en ook zoals dit is
uitgewerkt in het Belastingplan 2002 deel IV, het meest
tegemoetgekomen aan de huidige maatschappelijke opvattingen
over relatievormen. Daarnaast is ook duidelijk afgebakend
wanneer een beroep kan worden gedaan op de faciliteiten die de
successiewetgeving toekent aan het zijn van partner.
Grondslagverbreding en 60%-regeling eigen woning
Inleiding
In dit onderdeel wordt ingegaan op de vraag of het mogelijk is
de tarieven in het successierecht te verlagen en dit te
financieren met grondslagverbreding.
Grondslagverbreding kan op twee manieren worden bereikt. Als
eerste kan gekeken worden naar aftrekposten en vrijstellingen
(§ 3.2). Verder kan gekeken worden naar de wijze van waarderen
van datgene waarover belasting geheven wordt (§ 3.3). Bij dit
laatste wordt in het bijzonder ingegaan op de 60%-regeling
eigen woning (§ 3.4).
Aftrekposten en vrijstellingen
Aftrekposten, zoals deze in de inkomstenbelasting voorkomen,
kent de successiewet niet. Het is niet zo dat bepaalde
bestanddelen in een nalatenschap buiten beschouwing mogen
worden gelaten. Uitzondering betreft de kosten van
lijkbezorging, die ingevolge artikel 20, eerste lid,
Successiewet 1956 op de nalatenschap in mindering mogen worden
gebracht. Verder mogen ingevolge artikel 20, vijfde en zesde
lid, Successiewet 1956, op een verkrijging in mindering worden
gebracht de zogeheten latente belastingschulden. Het betreft
inkomstenbelasting die de verkrijger verschuldigd kan worden
ter zake van:
a. in het verkregen vermogen van een onderneming begrepen
reserves in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. termijnen van verkregen, niet tot het vermogen van een
onderneming behorende rechten die ingevolge de Wet
inkomstenbelasting 2001 belastbare periodieke uitkeringen en
verstrekkingen opleveren (stamrechten);
c. verkregen aandelen, winstbewijzen, bewijzen van
deelgerechtigdheid en koopopties als bedoeld in artikel 4.4 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 die ingevolge die wet tot een
aanmerkelijk belang behoren.
Deze verminderingen op de nalatenschap resp. verkrijging bieden
geen mogelijkheden voor grondslagverbreding.
Wel is er in het successie- en schenkingsrecht een hele serie
vrijstellingen (art. 32 en 33 Successiewet 1956). Bij de
algehele herziening van de successiewet in de nabije toekomst
zullen de vrijstellingen opnieuw worden bezien. Indien de
herziening van de vrijstellingen zal verlopen langs de lijnen
van de voorstellen van de werkgroep zal dit overigens eerder
leiden tot een grondslagversmalling dan een grondslag
verbreding.
Waardering van het verkregene
Hoofdregel is dat wat krachtens successierecht, schenkingsrecht
of recht van overgang wordt verkregen, wordt gewaardeerd op de
waarde in het economische verkeer met als peildatum het moment
van verkrijging (art. 21, eerste lid, Successiewet 1956). De
term "waarde in het economische verkeer" is als zodanig in de
Successiewet 1956 geïntroduceerd per 1 januari 1985. De term
komt in meerdere wetten voor. De kerngedachte van het begrip
"waarde in het economische verkeer" is dat niet het subject de
factor dient te zijn, die primair bepalend is voor de
waardering, maar veeleer objectieve factoren die in het
maatschappelijk verkeer wortelen.
Op de hoofdregel in de successiewet en de daarop berustende
uitvoeringsvoorschriften dat de waarde in het economische
verkeer wordt bepaald aan de hand van objectieve factoren is
wel een aantal aanvullingen en uitzonderingen gemaakt. Het
betreft:
- met fideï-commis bezwaarde goederen (art. 21, tweede
lid);
- effecten (art. 21, derde lid);
- de eigen woning bij verkrijgingen door de partner en
bloedverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de
zijlijn (art. 21, vierde lid). In het kabinetsstandpunt is een
aantal argumenten gegeven waarom deze bepaling naar de mening
van het kabinet kan worden geschrapt. Hierop wordt in § 3.4
nader ingegaan;
- periodieke uitkeringen, vruchtgebruik en blote
eigendom, (art. 21, zesde, achtste en negende lid en de
artikelen 5 t/m 9, Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956);
De hoofdregel het verkregene te waarderen op de waarde in het
economische verkeer en de aanvullingen en uitzonderingen die
hierop zijn gemaakt, bieden weinig mogelijkheden tot
grondslagverbreding. Dit is vooral gelegen in het karakter van
de bepalingen, die ertoe dienen de toepassing van de hoofdregel
te vereenvoudigen. Uitzondering hierop is het in het
kabinetsstandpunt over het rapport gedane voorstel de
60%-regeling eigen woning af te schaffen. De argumentatie
hiervoor komt in § 3.4 aan de orde.
De 60%-regeling eigen woning (art. 21, vierde lid)
De 60%-regeling eigen woning betreft een faciliteit voor
verkrijgingen van de eigen woning door de partner en
bloedverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de
zijlijn. Deze woning mag worden gewaardeerd op 60% van de
leegwaarde, mits de woning op het tijdstip van de verkrijging
aan de erflater tezamen met een van de hiervoor genoemde
personen als hoofdverblijf ter beschikking stond. In het
kabinetsstandpunt geeft het kabinet aan waarom naar zijn mening
de faciliteit kan worden afgeschaft. De volgende overwegingen
hebben daarbij een rol gespeeld.
a. De afschaffing van de 60%-regeling wordt voorgesteld
in samenhang met het voorstel voor een algehele vrijstelling
van successierecht voor partners. Voor deze belangrijke groep
heeft de afschaffing van de faciliteit derhalve geen nadelige
gevolgen omdat partners, volgens het voorstel, over hun
verkrijging in het geheel geen successierecht meer verschuldigd
zijn.
b. In gevallen waarin op de woning een recht van
vruchtgebruik of een recht van gebruik en bewoning wordt
gevestigd heeft de 60%-regeling tot gevolg dat de
waardedrukkende werking van deze rechten dubbel in aanmerking
wordt genomen. Onder de huidige regeling wordt immers de waarde
van de blote eigendom, respectievelijk het vruchtgebruik, ten
onrechte berekend over 60% van de vrije waarde van de woning in
plaats van over 100% van de waarde. Met de afschaffing van de
60%-regeling wordt bereikt dat de blote eigendom en het recht
van vruchtgebruik op een reële wijze worden gewaardeerd. De
maatregel zal er toe leiden dat in deze gevallen de verkrijging
door (doorgaans) kinderen hoger wordt gewaardeerd dan onder de
huidige regelgeving het geval is. Deze lastenstijging is echter
gerechtvaardigd omdat die enkel wordt veroorzaakt door het
vervallen van de bestaande dubbeltelling van waardedrukkende
factoren. De omvang van deze lastenstijging is overigens
moeilijk te kwantificeren.
c. Zonder afschaffing van de 60%-regeling zou de hiervoor
genoemde dubbeltelling van waardedrukkende factoren op grote
schaal gaan optreden onder het nieuwe erfrecht. In het nieuwe
ab intestaat erfrecht verkrijgt de langstlevende echtgenoot de
goederen van de nalatenschap en verkrijgen de (andere)
erfgenamen slechts een niet opeisbare, bij de huidige
rentestand renteloze vordering ten belope van hun erfdeel. Is
de langstlevende onterfd, dan heeft deze het recht om de
bewoning gedurende een termijn van zes maanden voort te zetten
en zijn de erfgenamen verplicht om mee te werken aan de
vestiging van een vruchtgebruik ten behoeve van de
langstlevende, indien deze daaraan voor zijn verzorging
behoefte heeft. De waarde van de niet opeisbare vorderingen,
respectievelijk de blote eigendom wordt reeds bepaald met
inachtneming van de renteloosheid, respectievelijk het
vruchtgebruik. Om daarenboven nog een waardering van 60% van de
eigen woning toe te passen is dubbelop.
d. Eenzelfde dubbeltelling kan optreden ingeval de woning
wordt geschonken. Uitgaande van een blijvende bewoning door de
schenker en diens partner, zal deze in de regel een
vruchtgebruik, een recht van gebruik en bewoning of een
huurrecht hebben voorbehouden. Het is dan reëel om
schenkingsrecht te heffen over de waarde van de blote eigendom,
berekend op basis van de leegwaarde, zoals deze wordt gedrukt
door het voorbehouden beperkte recht of huurrecht.
e. Omdat de waarde in bewoonde staat geen echte waarde
is, berust het percentage van 60 op een fictie. Dit is een zeer
ruwe benadering, immers bij een nog jonge langstlevende kan de
voortgezette bewoning nog heel lang duren, voor een zeer oude
bewoner wellicht nog maar kort. Voor wat het percentage van 60
betreft werd destijds een zekere relatie gelegd met de waarde
van verhuurde woningen. Tegenwoordig wordt evenwel voor
verhuurde woningen veelal een prijs betaald van 80 à 90% van de
leegwaarde.
Conclusie
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er weinig
mogelijkheden zijn om te komen tot grondslagverbreding in het
successie- en schenkingsrecht. De voorstellen uit het rapport
van de werkgroep leiden eerder tot grondslagversmalling.
Uitzondering hierop is de 60%-regeling waardering eigen woning.
Budgettaire samenhang tussen veranderingen vrijstellingen en
tarieven in de successiewet
Algemeen
In deze paragraaf worden de budgettaire gevolgen in kaart
gebracht van een aantal varianten in het successie- en
schenkingsrecht waarbij wordt gevarieerd met tariefgroepen,
tarieven en vrijstellingen. De ramingen hebben betrekking op
het jaar 2002.
Huidige tariefgroepen, tarieven en vrijstellingen
Om inzichtelijk te maken hoe de in deze paragraaf
gepresenteerde varianten zich verhouden tot de bestaande
situatie volgt hieronder eerst een kort overzicht van de
huidige tariefgroepen, tarieven en vrijstellingen in het
successierecht.
Tariefgroepen
Tariefgroep I:
- de echtgenoot;
- de geregistreerde partner;
- een verkrijger, niet zijnde de echtgenoot, die tot
het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de
erflater of de schenker na hun 22e jaar gedurende een
aaneengesloten periode van ten minste 5 jaar een
gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd (ongehuwd
samenwonenden). Het betreft hier zowel tweerelaties als
meerrelaties ;
- kinderen, waaronder ook geadopteerde kinderen,
erkende kinderen, kinderen van de echtgenoot uit een eerder
huwelijk van die echtgenoot en pleegkinderen.
Tariefgroep IA
- afstammelingen in tweede of verdere graad.
Tariefgroep II:
- broers en zusters;
- bloedverwanten in de rechte opgaande lijn (onder
bloedverwanten worden mede verstaan aanverwanten, tenzij het
huwelijk niet door de dood is geëindigd; aanverwanten zijn de
bloedverwanten van de echtgenoot of geregistreerde partner).
Tariefgroep III:
- andere verkrijgers, uitgezonderd binnen het Rijk
gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve,
culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende
instellingen (art. 24, vierde lid).
Tarieven successie- en schenkingsrecht 2001 (in f)
De belasting bedraagt het bedrag onder A + het percentage onder
B van het meerdere aan belaste verkrijging boven het in de
eerste kolom genoemde bedrag
Belaste Tariefgroep Tariefgroep Tariefgroep Tariefgroep
verkrijging I IA II III
Tussen en A B A B A B A B
0 42.735 0 5% 0 8% 0 26% 041%
42.735 85.462 2.136 8% 3.41712,8% 11.111 30% 17.52145%
85.462 170.912 5.554 12% 8.88619,2% 23.929 35% 36.74850%
170.912 341.811 15.808 15% 25.292 24% 53.836 39% 79.47354%
341.811 683.611 41.443 19% 66.30830,4%120.487 44% 171.75859%
683.6111.709.00106.385 23% 17.02136,8%270.879 48% 373.42063%
1.709.00en hoger342.226 27% 54.756143,2%763.068 53% 1.019.4168%
Het tarief voor algemeen nut beogende instellingen bedraagt
11%.
Vrijstellingen
De successiewet kent verschillende vrijstellingstypen:
(1) Algehele vrijstelling: de gehele verkrijging is
vrijgesteld van successierecht.
(2) Voetvrijstelling: de verkrijging is vrijgesteld tot het
bedrag van de vrijstelling, over het meerdere is successierecht
verschuldigd.
(3) Drempelvrijstelling: de verkrijging is volledig
vrijgesteld indien de verkrijging niet hoger is dan het in de
wet genoemde drempelbedrag.
(4) Gedeeltelijke drempelvrijstelling: voor de verkrijging
geldt een voetvrijstelling van X indien de verkrijging niet
hoger is dan het drempelbedrag Y.
Hieronder zijn de vrijstellingen en vrijstellingsbedragen
opgenomen die binnen de discussie over de modernisering van de
successiewetgeving het meest van belang zijn (bedragen 2001).
Successierecht
- Echtgenoten/partners: voetvrijstelling van
f 598.149.
- Kinderen tot 23 jaar: voetvrijstelling van f 8.545
voor ieder jaar dat de verkrijger jonger is dan 23 jaar met een
minimum van f 17.090.
- Kinderen ouder dan 23 jaar: voetvrijstelling van
f 17.090, indien het saldo van de verkrijging niet meer
bedraagt dan het drempelbedrag f 51.270 (gedeeltelijke
drempelvrijstelling).
- Ouders: voetvrijstelling van f 85.449.
- Andere bloedverwanten in de rechte lijn
(grootouders, kleinkinderen): algehele drempelvrijstelling van
f 17.090.
- Algemeen nut beogende instellingen: algehele
drempelvrijstelling van f 17.090.
- Andere verkrijgers (niet verwanten, ververwanten):
algehele drempelvrijstelling van f 1.708.
Schenkingsrecht
- Kinderen: voetvrijstelling van f 8.545. Eenmalig
voor kinderen tussen 18 en 35 jaar: voetvrijstelling van
f 42.727.
- Algemeen nut beogende instellingen:
drempelvrijstelling van f 8.545.
- Andere verkrijgers: drempelvrijstelling van f 5.126.
Varianten met de tariefgroepen
Het gelijkstellen van de huidige tariefgroepen IA, II en III
met tariefgroep I kost ongeveer ¤ 665 mln (f 1,45 mrd). In
tabel 1 zijn de kosten uitgesplitst naar tariefgroep.
Tabel 1: Budgettaire kosten gelijkstellen tariefgroepen IA, II
en III met tariefgroep I (2002)
Tariefgroep miljoen euro miljoen gulden
I - -
IA -12,3 -27,1
II -159,2 -350,8
III -492,4 -1085,2
Totaal -663,9 -1.463,1
Een minder vergaande variant is het gelijkstellen van tariefgroep III met tariefgroep II. De budgettaire kosten van deze variant bedragen ¤ 195 mln (f 430 mln).
Varianten met het tarief
In tabellen 2 en 3 is - in euro's respectievelijk in guldens -
per tariefgroep per schijf aangegeven wat 1%-punt
tariefverlaging kost.
Tabel 2: Kosten verlaging successie- en schenkingsrecht per
procentpunt pehenkingsrecht per procentpunt peoen euro (2002)
TariefSchijf Schijf Schijf Schijf Schijf Schijf Schijf Totaal
1 2 3 4 5 6 7
I -10,6 -6,6 -6,8 -6,0 -4,7 -4,4 -5,6 -44,7
IA -1,0 -0,4 -0,4 -0,3 -0,3 -0,2 -0,1 -2,8
II -2,4 -1,0 -1,1 -0,9 -0,7 -0,5 -0,4 -7,0
III -4,5 -1,7 -1,8 -1,7 -1,3 -1,1 -0,9 -13,0
Totaal -18,4 -9,8 -10,1 -8,9 -7,0 -6,3 -7,0 -67,5
Tabel 3: Kosten verlaging successie- en schenkingsrecht per procentpunt per tariefgroep per schijf in miljoen gulden (2002)
TariefSchijf Schijf Schijf Schijf Schijf Schijf Schijf Totaal
1 2 3 4 5 6 7
I -23,3 -14,6 -15,0 -13,1 -10,4 -9,7 -12,3 -98,5
IA -2,1 -1,0 -0,9 -0,7 -0,6 -0,5 -0,3 -6,2
II -5,2 -2,3 -2,4 -2,0 -1,5 -1,1 -0,8 -15,4
III -10,0 -3,7 -3,9 -3,7 -2,9 -2,5 -2,0 -28,6
Totaal -40,6 -21,6 -22,3 -19,6 -15,5 -13,8 -15,4 -148,7
Procentpuntsgewijze verlaging tarief algemeen nut beogende
instellingen
Met de algemeen nut beogende instellingen is een budgettaire
opbrengst gemoeid van ¤ 67,4 mln (f 148,4 mln). Aangezien het
tarief voor algemeen nut beogende instelling 11% bedraagt, kost
1%-punt verlaging van dit tarief ¤ 6,1 mln (f 13,5 mln).
Varianten met de vrijstellingen
In deze paragraaf komen de budgettaire effecten aan de orde van
de door de werkgroep voorgestelde vrijstellingen en van enige
varianten daarop. In tabel 4 hieronder is allereerst de door de
werkgroep voorgestelde tariefstructuur weergegeven. Vervolgens
worden in tabel 5 de budgettaire effecten gepresenteerd van de
door de werkgroep voorgestelde tarieven en vrijstellingen ten
opzichte van de huidige tarieven en vrijstellingen. Hierbij
wordt bij partners uitgegaan van een algehele vrijstelling en
een vrijstelling van ¤ 5.000 voor alle andere verkrijgers. Ten
slotte worden in tabel 6 de budgettaire effecten gepresenteerd
van de varianten waarin de vrijstelling voor andere verkrijgers
gesteld is op respectievelijk ¤ 6000, ¤7000 en ¤ 10.000.
Tabel 4: Tarieven volgens voorstellen werkgroep modernisering successiewetgeving (De belasting bedraagt het bedrag onder A + het percentage onder B van het meerdere aan belaste verkrijging boven het in de eerste kolom genoemde bedrag)
Belaste verkrijging Tariefgroep I Tariefgroep IA
tussen en A B A B
O 50.000 0 5% 0 6,25%
50.000 100.000 2.500 10% 3.125 12,5%
100.000 200.000 7.500 20% 9.375 25%
200.000 en hoger 27.500 30% 34.375 37,5%
Belaste verkrijging Tariefgroep II Tariefgroep III
tussen en A B A B
O 100.000 0 25% 0 35%
100.000 200.000 25.000 35% 35.000 45%
200.000 en hoger 60.000 45% 80.000 55%
Tabel 5: Opbrengst successie- en schenkingsrecht uitgesplitst
naar categorieën verkrijgers volgens huidige tarieven en
vrijstellingen en door werkgroep modernisering
successiewetgeving voorgestelde tarieven en vrijstellingen
(2002)
Categorie Huidige Door werkgroep Verschil
verkrijger tarieven en voorgestelde
(tariefgroep) vrijstellingen tarieven en
vrijstellingen
miljoen euro miljoen euro miljoen euro
Echtgenoten en 72,1 0,0 -72,1
samenwonenden 5
jaar of meer (I)
Kinderen 23 jaar 541,0 545,7 4,7
en ouder (I)
Kinderen jonger 8,7 7,6 -1,1
dan 23 (I)
Kleinkinderen etc. 32,7 24,6 -8,1
(IA)
Broers en zusters 236,1 178,6 -57,5
(II)
Ouders (II) 4,8 2,8 -2,0
Niet- of 647,4 351,0 -296,4
ververwanten (I)
Totaal 1.542,8 1.110,3 -432,5
Zoals te zien gaat de groep kinderen van 23 jaar en ouder er
bij de door de werkgroep voorgestelde tarieven en
vrijstellingen op achteruit.
In bovenstaande tabel is voor partners gerekend met een
volledige vrijstelling. Zoals ook al vermeld in het
kabinetsstandpunt op het rapport van de werkgroep kost dit (in
cijfers 2002) ¤ 72,1 mln. Zou de vrijstelling worden bepaald op
¤ 1 mln, dan zou dit inclusief de door de werkgroep
voorgestelde tariefstructuur in vergelijking met de huidige
situatie ¤ 41,8 mln kosten. Zou de vrijstelling verder worden
verlaagd tot ¤ 500.000, dan zou dit ¤ 23,4 mln kosten.
Voor de overige categorieën verkrijgers is overeenkomstig de
voorstellen van de werkgroep gerekend met een voetvrijstelling
van ¤ 5.000. Voor kinderen jonger dan 23 jaar is overeenkomstig
de huidige systematiek gerekend met ¤ 5.000 voor ieder jaar dat
de verkrijger jonger is dan 23 jaar. Indien de vrijstelling in
plaats van op ¤ 5.000 zou worden bepaald op ¤ 6.000, ¤ 7.000 en
¤ 10.000, dan zouden de kosten daarvan respectievelijk
¤ 18,2 mln, ¤ 35,4 mln en ¤ 81,0 mln bedragen. In tabel 6 zijn
deze budgettaire effecten nader uitgesplitst naar categorie
verkrijger.
Tabel 6: Opbrengst successie- en schenkingsrecht uitgesplitst
naar categorieën verkrijgers bij voetvrijstellingen van
respectievelijk ¤ 5.000, ¤ 6.000, ¤ 7.000 en ¤ 10.000 volgens
door werkgroep modernisering successiewetgeving voorgestelde
tarieven (2002)
Categorie verkrijger VrijstellOpbrengst in Verschil met
(tariefgroep) in euro miljoenen vrijstelling van
euro ¤ 5000 in miljoenen
euro
Kinderen van 23 jaar 5.000 545,7 0
en ouder (I)
6.000 539,5 -6,2
7.000 533,4 -12,3
10.000 516,6 -29,1
Kinderen jonger dan 5.000 7,6 0
23 jaar (I)
6.000 7,3 -0,3
7.000 7,2 -0,4
10.000 6,6 -1,0
Kleinkinderen (IA) 5.000 24,6 0
6.000 24,3 -0,3
7.000 23,8 -0,8
10.000 22,9 -1,7
Broers en zussen (II) 5.000 178,6 0
6.000 174,9 -3,7
7.000 171,4 -7,2
10.000 162,1 -16,5
Ouders (II) 5.000 2,8 0
6.000 2,8 0
7.000 2,7 -0,1
10.000 2,5 -0,3
Niet- en ververwanten 5.000 351,0 0
(III)
6.000 343,3 -7,7
7.000 336,4 -14,6
10.000 318,6 -32,4
Internationale vergelijking tarieven en faciliteiten
bedrijfsopvolging
Inleiding
In dit onderdeel wordt van de ons omringende landen en de
Verenigde Staten een korte beschrijving gegeven van de
successiewetgeving, de tarieven en de behandeling van
ondernemingsvermogen in het betrokken land. Doel hiervan is om
te bezien of het successierecht in Nederland in de pas loopt
met het belasten van nalatenschappen en schenkingen in de ons
omringende landen. Op voorhand dient te worden opgemerkt dat
een vergelijking tussen landen heel moeilijk te maken is, omdat
ieder land z'n eigen aanknopingspunten voor de heffing van
successiebelastingen kent. Deze aanknopingspunten hebben vaak
een lange, aan het land gelieerde, historie.
De beschrijving van de heffingssystemen heeft alleen betrekking op successie- en schenkingsrecht. Een vergelijkbare heffing met het recht van overgang komt in een aantal andere landen wel voor, maar is niet in de beschouwing meegenomen.
Uiteraard is het binnen dit bestek niet mogelijk een
uitputtende beschrijving van de diverse heffingssystemen te
geven.
Ten slotte dient te worden opgemerkt dat een vergelijking
louter op basis van de tarieven geen zuiver beeld geeft. Hoge
tarieven kunnen gepaard gaan met een kleine heffingsgrondslag
en lage tarieven met een grote heffingsgrondslag, terwijl per
saldo eenzelfde totale belastingopbrengst wordt gegenereerd. In
tabel 7 is voor de landen die in de volgende paragrafen worden
beschreven, opgenomen de opbrengst van successierecht,
schenkingsrecht en recht van overgang als percentage van het
bruto binnenlands product (BBP) en als percentage van de totale
belastingopbrengst.
Tabel 7: Opbrengsten gerelateerd aan de totale
belastingontvangsten en het BBP (cijfers 1998)
Land Percentage van totale Percentage belastingontvangsten van BBP
België 0,9% 0,40%
Duitsland 0,3% 0,13%
Frankrijk 1,1% 0,51%
Nederland 0,8% 0,32%
Verenigd 0,6% 0,21%
Koninkrijk
Verenigde 1,3% 0,36%
Staten
Verder leidt een analyse van de cijfers uit Revenue Statistics
over meerdere jaren tot de conclusie dat de afgelopen jaren de
successieopbrengst als percentage van het BBP en als percentage
van de totale belastingopbrengst in de meeste landen stabiel is
of enigszins stijgt.
Nederland
Heffingssysteem
In Nederland wordt successie- en schenkingsrecht geheven
wanneer iemand op het moment van zijn overlijden of het moment
van schenken in Nederland woont. Waar de erfgenamen/begiftigden
wonen, doet niet ter zake. Dit aanknopingspunt voor het heffen
van belasting staat bekend onder het woonplaatsbeginsel.
Daarnaast komt in de Nederlandse successiewet ook het
nationaliteitsbeginsel voor. Artikel 3, eerste lid,
Successiewet 1956 bepaalt dat indien een Nederlander Nederland
metterwoon verlaat en binnen tien jaar een schenking doet of
overlijdt, hij geacht wordt op het moment van die schenking of
het overlijden toch nog in Nederland te hebben gewoond.
Voor het aanknopingspunt van de heffing is de woonplaats van de
erflater/schenker van belang, de belasting wordt echter geheven
van de verkrijger(s).
Tarieven en vrijstellingen
Het Nederlandse tariefstelsel kent een dubbele progressie. Het
tarief is hoger naarmate de verkrijging groter is en de
verwantschap tussen erflater/schenker en verkrijger geringer
is. Echtgenoten en kinderen worden belast tegen een tarief van
5% oplopend tot 27%, ouders, broers en zussen worden belast
tegen een tarief van 26 oplopend tot 53% en overigen worden
belast tegen een tarief van 41% oplopend tot 68%. In Nederland
gevestigde algemeen nut beogende instellingen worden belast
tegen een proportioneel tarief van 11%. In het successierecht
hebben echtgenoten een vrijstelling van f 598.149 (¤ 271.428).
Verder zijn er zowel in het successie- als schenkingsrecht
speciale vrijstellingen voor kinderen.
Behandeling bedrijfsvermogen
Bij de heffing van successie- en schenkingsrecht bestaat een
faciliteit voor bedrijfsopvolging in de vorm van een
kwijtscheldingsregeling die is opgenomen in de Invorderingswet
1990. Deze faciliteit houdt kort samengevat het volgende in.
Het successie- of schenkingsrecht dat kan worden toegerekend
aan 25% van het ondernemingsvermogen wordt kwijtgescholden
onder voorwaarde dat de onderneming ten minste vijf jaar wordt
voortgezet (bij schenking 10 jaar). De faciliteit geldt zowel
voor persoonlijke ondernemingen als voor de schenking of
vererving van een pakket aanmerkelijk-belangaandelen in de zin
van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voorzover de
waarde van die aandelen voor meer dan 15% is toe te rekenen aan
beleggingen. Deze aandelen moeten zowel bij de
erflater/schenker als bij de verkrijger tot een aanmerkelijk
belang behoren. De faciliteit komt ten goede aan degene die de
onderneming voortzet dan wel de aandelen verkrijgt. Voorts
geldt een kwijtschelding van het recht dat kan worden
toegerekend aan quota en andere publiekrechtelijke vergunningen
en van het recht dat kan worden toegerekend aan het verschil
tussen waarde vrij en waarde verpacht van tot het
ondernemingsvermogen behorende landbouwgronden.
De 25% vermindering van het ondernemingsvermogen wordt toegepast nadat het ondernemingsvermogen is verminderd met de waarde van eventueel daarin aanwezige quota, vergunningen en concessies van publiekrechtelijke aard. Verder wordt de waarde van de grond daarbij gesteld op de waarde in verpachte staat.
België
Heffingssysteem
Net als in Nederland wordt in België ten aanzien van het
successierecht aangesloten bij de woonplaats van de erflater.
De woonplaats van de erfgenamen doet niet ter zake.
Schenkingsrecht wordt alleen geheven over notarieel vastgelegde
schenkingen. Schenkingen van hand tot hand van geld, roerende
zaken en aandelen aan toonder zijn niet belast. De registratie
van de schenking is het aanknopingspunt voor de heffing. De
woonplaats en nationaliteit van de schenker en begiftigden zijn
niet van belang.
Net als in Nederland wordt de belasting geheven bij de
erfgenamen/begiftigden.
Tarieven en vrijstellingen
De tarieven en vrijstellingen voor het schenkingsrecht zijn in
heel België hetzelfde; voor het successierecht is België in
drie gebieden verdeeld omdat het vaststellen van de tarieven en
vrijstellingen voor het successierecht tot de bevoegdheden
behoort van de drie gewesten: het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest. De
tariefstructuur wordt, net als in Nederland, gekenmerkt door
een dubbele progressie. Het laagste tarief is 3%, terwijl de
tarieven in Wallonië en Brussel tot maximaal 80% oplopen. In
Vlaanderen is het maximum tarief voor het successierecht 65%.
In Wallonië en Brussel genieten echtgenoten, voorouders en afstammelingen een vrijstelling van BEF 500.000 (¤ 12.394). Voor minderjarige kinderen en de overblijvende partner wordt deze vrijstelling verhoogd, afhankelijk van de leeftijd van het kind. De vrijstelling wordt in mindering gebracht op de te betalen belasting berekend over de eerste belastingschijf. Alle overige verkrijgers genieten een volledige vrijstelling, als de verkrijging niet meer bedraagt dan BEF 25.000 (¤ 620). Voor zowel het schenkings- als successierecht heeft iedere verkrijger nog een additionele vrijstelling als de verkrijger minstens drie minderjarige kinderen heeft.
In Vlaanderen genieten echtgenoten, voorouders en
afstammelingen een vrijstelling van BEF 2 mln (¤ 49.579). Voor
kinderen tot 21 jaar en de overgebleven ouder van die kinderen
wordt de vrijstelling verhoogd afhankelijk van de leeftijd van
de kinderen.
Behandeling bedrijfsvermogen
In alle gewesten van België geldt een gereduceerd tarief bij de
vererving van een familieonderneming of aandelen van een
familieonderneming die wordt gedreven in de vorm van een
rechtspersoon. In het Vlaamse Gewest geldt een tarief van 0%;
in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het Waalse Gewest
geldt een vlak tarief van 3%. De voorwaarden voor toepassing
van het verlaagde tarief verschillen tussen het Vlaamse Gewest
enerzijds en de Brusselse en Waalse Gewesten anderzijds. Enkele
belangrijke voorwaarden zijn
- Voor Vlaanderen geldt dat ten minste 50% van de
onderneming of de aandelen in de vennootschap gedurende een
periode van drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het
overlijden in het bezit moeten zijn geweest van de erflater of
zijn echtgenoot. In de Brusselse en Waalse Gewesten moeten de
vererfde aandelen ten minste 25% van de stemrechten in de
vennootschap vertegenwoordigen.
- De onderneming moet gedurende een periode van vijf
jaren na het overlijden van de erflater worden voortgezet.
Er gelden eisen met betrekking tot de instandhouding van het aantal arbeidsplaatsen bij de onderneming.
Duitsland
Heffingssysteem
In Duitsland wordt successierecht geheven indien de erflater of
de erfgenaam een inwoner is van Duitsland ten tijde van het
overlijden van de erflater. Indien iemand permanent een woning
in Duitsland tot zijn beschikking heeft, maar daar niet woont
en als iemand meer dan 6 maanden in Duitsland verblijft, wordt
deze persoon ook aangemerkt als Duits inwoner. Schenkingsrecht
is verschuldigd wanneer de schenker of de begiftigde inwoner is
van Duitsland.
Zowel het successie- als het schenkingsrecht worden, net als in
Nederland en België, geheven van de verkrijgers. Als de
erflater niet, maar een erfgenaam wel in Duitsland woont, wordt
alleen die erfgenaam belast.
Tarieven en vrijstellingen
Het tarief kent, net als in Nederland, een dubbele progressie.
Voor echtgenoten, kinderen en erfrechtelijke verkrijgingen voor
ouders en grootouders loopt het tarief op van 7% tot 30%. Voor
broers, zussen, kinderen van broers en zussen en voor
schenkingen aan ouders/grootouders geldt een tarief van 12% tot
40%. De overige verkrijgers worden belast tegen een tarief van
17% oplopend tot 50%.
Het Duitse successierecht kent voor diverse verkrijgers
vrijstellingen. Echtgenoten zijn vrijgesteld voor DM 600.000
(¤ 307.000), kinderen voor DM 400.000 (¤ 205.000),
ouders/grootouders in het successierecht voor DM 100.000
(¤ 51.200), ouders/grootouders in het schenkingsrecht, broers
en zussen en kinderen van broers en zussen DM 20.000 (¤ 10.300)
en overige verkrijgers DM 10.000 (¤ 5.200). Voor echtgenoten en
kinderen kan de vrijstelling onder bepaalde omstandigheden
worden verhoogd om te voorzien in het levensonderhoud.
Behandeling bedrijfsvermogen
Voor het schenken of nalaten van ondernemingsvermogen bestaat
in Duitsland een aantal faciliteiten. Deze faciliteiten zijn
van toepassing op persoonlijke ondernemingen en op aandelen
indien de erflater of schenker op het moment van de overdracht
een belang heeft in de vennootschap van meer dan 25% van het
nominale kapitaal.
- Bij nalaten of schenken van ondernemingsvermogen
geldt een vrijstelling van DM 500.000 (¤ 256.000). Deze
vrijstelling wordt eenmaal per tien jaren verleend voor het
totaal aan ondernemingsvermogen dat door de erflater of
schenker in die periode wordt nagelaten of geschonken. De
vrijstelling wordt naar rato over de verkrijgers verdeeld.
- Na toepassing van de vrijstelling wordt de
resterende waarde verminderd met 40%.
- De verkrijging wordt vervolgens altijd belast
volgens de tarieven van de laagste tariefgroep. Wel blijft voor
de verkrijger de persoonlijke vrijstelling van zijn eigen
tariefgroep van kracht.
Geheel of gedeeltelijke verkoop van de onderneming of de
aandelen binnen een periode van vijf jaren nadat de faciliteit
is verleend of het onttrekken van vermogen aan de onderneming
in die periode leidt tot het geheel of voor een deel terugnemen
van de faciliteit.
Frankrijk
Heffingssysteem
Successie- en schenkingsrecht zijn verschuldigd indien de
erflater/schenker ten tijde van zijn overlijden in Frankrijk
woont. Met ingang van 1 januari 1999 sluit de heffing van het
successie- en schenkingsrecht tevens aan bij de woonplaats van
de erfgenaam/begiftigde. Dit is alleen het geval indien de
erfgenaam/begiftigde ten minste zes jaar van de tien
voorafgaande jaren inwoner van Frankrijk is geweest. Er wordt
geheven over de gehele nalatenschap ongeacht waar ter wereld
deze zich ook bevindt.
Zowel het successierecht als het schenkingsrecht wordt geheven
bij de verkrijgers.
Tarieven en vrijstellingen
Voor gehuwden geldt een tarief dat oploopt van 5% tot 40%. Voor
ouders en kinderen gelden ook percentages oplopend van 5% tot
40%, echter met dit verschil dat de tweede en derde schijf
korter zijn en de vierde schijf langer is. Het tarief voor
broers en zussen loopt op van 35% tot 45%. Voor verwanten tot
de vierde graad geldt een proportioneel tarief van 55% en voor
overigen een tarief van 60%.
Indien er geen bijzondere vrijstelling van toepassing is, is
FRF 10.000 (¤ 1.524) vrijgesteld. Voor gehuwden geldt in
principe een vrijstelling van FRF 500.000 (¤ 76.224).
(Voor)ouders en kinderen hebben een vrijstelling van
FRF 300.000 (¤ 45.735).
Behandeling bedrijfsvermogen
Voor het nalaten en schenken van ondernemingen en aandelen
bestaan in Frankrijk een drietal faciliteiten.
- Bij vererving is 50% van de waarde van de
onderneming of de aandelen vrijgesteld. Naast deze vrijstelling
zijn ook de gewone vrijstellingen die hiervoor zijn genoemd van
toepassing. Voor de toepassing van deze vrijstelling gelden de
volgende voorwaarden:
- Een persoonlijke onderneming moet gedurende ten
minste twee jaren vóór het overlijden in het bezit zijn geweest
van de erflater. Deze voorwaarde geldt niet indien de erflater
de onderneming om niet heeft verkregen. Iedere erfgenaam of
legataris moet verklaren dat hij de vermogensbestanddelen van
de onderneming gedurende ten minste zes jaren zal behouden en
de onderneming moet gedurende vijf jaren daadwerkelijk worden
voortgezet door één van de erfgenamen of legatarissen.
- Bij vererving van aandelen in een vennootschap moet
de erflater al vóór zijn overlijden, mede namens zijn
rechtsverkrijgers een verplichting zijn aangegaan om de
aandelen gedurende een periode van ten minste twee jaren niet
te vervreemden. De erfgenamen of legatarissen moeten bij een
beursgenoteerde onderneming ten minste 25% van de aandelen
hebben en bij een niet-genoteerde onderneming ten minste 34%.
Na afloop van de hiervoor genoemde collectieve verplichting
moet iedere erfgenaam of legataris de aandelen nog gedurende
een periode van zes jaren behouden. Eén van de erfgenamen of
legatarissen moet gedurende een periode van vijf jaar na het
overlijden in een managementfunctie bij de vennootschap
werkzaam zijn.
- Voor de betaling van successierecht kan in Frankrijk
in het algemeen vijf jaar uitstel van betaling worden verleend.
Na afloop van deze vijf jaren kan de belasting vervolgens
gespreid over tien jaren worden voldaan. Voor dit uitstel is
rente verschuldigd. Onder voorwaarden kan bij de vererving van
een onderneming of van aandelen uitstel van betaling van
belasting worden verkregen tegen een lagere rente dan bij de
gewone uitstelregeling. Bovendien is de uitstelregeling bij
ondernemingsvermogen en aandelen ook van toepassing voor
belasting verschuldigd wegens schenking.
Bij nalaten of schenken van een persoonlijke onderneming kan
het verschuldigde successie- of schenkingsrecht onder bepaalde
voorwaarden fiscaal ten laste van de winst worden gebracht.
Voorwaarde hiervoor is dat de onderneming door de verkrijger
persoonlijk wordt voortgezet gedurende een periode van ten
minste vijf jaren.
Verenigd Koninkrijk
Heffingssysteem
In het Verenigd Koninkrijk is successierecht verschuldigd
indien de erflater ten tijde van het overlijden zijn domicile
aldaar heeft. Het begrip "domicile" is niet gelijk aan het
begrip "woonplaats". Domicile is de plaats waar iemand geboren
is "domicile of origin". Het is wel mogelijk afstand te doen
van het domicile of origin, maar alleen na het achttiende
levensjaar, waarbij iemand zich voorgoed in een ander land wil
vestigen. Schenkingsrecht kent men niet in het Verenigd
Koninkrijk, echter schenkingen binnen zeven jaar voorafgaand
aan het overlijden worden belast met successierecht. Verder
worden 'schenkingen' aan een discretionary trust met
successierecht belast.
Het successierecht wordt geheven over de boedel, dit in
tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland en België, waar de
belasting geheven wordt over de verkrijging.
Tarieven en vrijstellingen
In het Verenigd Koninkrijk zijn echtgenoten die beiden hun
domicile in het Verenigd Koninkrijk hebben volledig
vrijgesteld. Verder geldt nog een groot aantal andere
vrijstellingen waarvan genoemd kunnen worden:
- schenkingen en erfrechtelijke makingen aan
liefdadige instellingen die zijn gevestigd in het Verenigd
Koninkrijk;
- schenkingen tot een bedrag van £ 3.000 (±¤ 4.980).
Deze vrijstelling geldt per fiscaal jaar. Wordt van de
vrijstelling in een bepaald jaar geen gebruik gemaakt of
slechts ten dele, dan mag het resterende bedrag één jaar
vooruit worden geschoven;
Het tarief kent twee schijven. De eerste £ 242.000 (±¤ 401.720)
wordt met 0% belast, het meerdere met 40%. Voor zover het
echter belastbare schenkingen bij leven betreft, geldt een
tarief van 20%. Als een schenker overlijdt binnen zeven jaar na
het doen van de belastbare schenking, vindt een herrekening van
de Inheritance Tax plaats naar het basistarief van 40%. Voor
schenkingen die langer dan drie jaar voor het overlijden zijn
gedaan, geldt echter een glijdende schaal waarbij het tarief
afneemt naarmate er meer tijd is verstreken tussen het tijdstip
van de schenking en het tijdstip van overlijden.
Behandeling bedrijfsvermogen
In het Verenigd Koninkrijk gelden bijzondere waarderingsregels
voor ondernemingsvermogen en bepaalde aandelen en andere
effecten. Kort samengevat komen deze hierop neer.
Een 100% vrijstelling geldt voor:
- Een onderneming of een belang in een onderneming;
- Effecten die een controlerend belang in een
niet-beursgenoteerde vennootschap vertegenwoordigen;
- Niet-beursgenoteerde aandelen.
Een vrijstelling van 50% geldt voor:
- Beursgenoteerde aandelen of andere effecten die,
eventueel tezamen met andere aandelen of effecten van de
erflater of schenker een controlerend belang in een
vennootschap vertegenwoordigen.
- Land, gebouwen en machines die in bepaalde gevallen
dienstbaar zijn aan de onderneming van de erflater of schenker
of aan de onderneming van een vennootschap waarin de erflater
of schenker een controlerend belang heeft.
De genoemde vermogensbestanddelen moeten gedurende een periode van twee jaar voor het overlijden of de schenking in het bezit zijn geweest van de erflater of schenker.
Verenigde Staten van Amerika
Heffingssysteem
In de VS. is successie- en schenkingsrecht verschuldigd als de
erflater/schenker ten tijde van zijn overlijden/de schenking de
Amerikaanse nationaliteit bezit dan wel aldaar zijn domicile
heeft. Voor wat betreft het begrip "domicile" wordt verwezen
naar par. 5.6 (Verenigd Koninkrijk) hierboven.
Over de nalatenschap als zodanig is successierecht verschuldigd. Net als in het Verenigd Koninkrijk wordt de boedel belast en niet de afzonderlijke verkrijgers. Schenkingsrecht is verschuldigd door de schenker.
Tarieven en vrijstellingen
Er zijn een aantal credits (heffingskortingen), waarvan de
belangrijkste de "unified credit" is. Deze is vooral bedoeld om
kleine nalatenschappen buiten de heffing te houden. Verder
genieten partners een volledige vrijstelling.
Het tarief loopt op van 10% tot maximaal 55%. Er is één tariefgroep. Verwantschap speelt niet mee. Het is de nalatenschap als zodanig die wordt belast.
Ook een aantal staten heft successierechten. Er zijn echter
verrekenregels met de federale belastingen, waardoor de totale
heffing in de praktijk nooit hoger wordt dan de door federale
regels bepaalde heffing.
Behandeling bedrijfsvermogen
De waarde van belangen in familieondernemingen kan tot een
maximumbedrag van $ 675.000 op de waarde van de nalatenschap in
mindering worden gebracht. Voor deze faciliteit geldt een groot
aantal voorwaarden waarvan, zonder volledig te zijn, genoemd
kunnen worden:
- In de periode van acht jaren voor het overlijden van
de erflater moet gedurende in totaal vijf jaren de erflater
zelf of een lid van de naaste familie een belang hebben gehad
in de onderneming en bovendien materieel bij het drijven van de
onderneming betrokken zijn geweest.
- Bij een familieonderneming kan het zowel gaan om een
persoonlijke onderneming als om een onderneming die wordt
gedreven door een rechtspersoon. Beursgenoteerde ondernemingen
zijn echter uitgesloten. Ook het deel van het belang in een
onderneming dat is toe te schrijven aan middelen die als
belegging worden aangehouden, komt niet voor de faciliteit in
aanmerking.
- De waarde van het belang in de familieonderneming
moet meer bedragen dan 50% van de waarde van de
bruto-nalatenschap.
- De onderneming moet door de erfgenaam die de
onderneming verkrijgt wel door een mede-erfgenaam gedurende een
periode van tien jaren worden voortgezet en mag in die periode
niet worden vervreemd behalve aan naaste familie. Indien aan
deze vereisten niet wordt voldaan gedurende de eerste zes
jaren, wordt de faciliteit geheel teruggenomen; vanaf het
zevende tot en met het tiende jaar volgt gedeeltelijke
terugname van de faciliteit.
Conclusie
In de inleiding is reeds aangegeven dat het maken van een
vergelijking tussen de diverse rechtssystemen erg moeilijk is.
In de Verenigde Staten van Amerika heeft de regering aangegeven
te denken over afschaffen van de successiebelastingen. In
andere landen is dit signaal niet afgegeven. Hoe verschillend
de rechtssystemen ook mogen zijn, als gekeken wordt naar de
opbrengst van de successiebelastingen en de tarieven, kan de
conclusie worden getrokken dat Nederland niet uit de pas loopt
met de ons omringende landen.
---
Kamerstukken II 2000/2001, 27 789, nr. 6.
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 IV -
Herziening successie- en schenkingsrecht, BTW-maatregelen,
artiesten- en sportersregeling, alsmede overige aanpassingen)
(Kamerstukken II 2001/2002, 28 015).
Krachtens artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen wordt aan een echtgenoot gelijkgesteld de
geregistreerde partner.
Beleidsregels Sociale Verzekeringsbank 2000 m.b.t. een
gezamenlijke huishouding voeren.
Bron: Revenue Statistics 1965-1999, OECD, 2000
1 £ is 1,66 ¤.
Laatst