PERSBERICHT
---
Natuurlijk toxine in tarwe weinig riskant
Een van nature soms in tarwe aanwezig toxine (DON) houdt voor de
bevolking een zeer gering gezondheidsrisico in. Hoewel bij de huidige
niveaus van inneming geen schade van betekenis is te duchten, is
minimalisering van de inneming van DON raadzaam. Vermindering is tot
op zekere hoogte mogelijk via teeltkundige maatregelen en door tarwe
met een te hoog DON-gehalte niet voor menselijke consumptie te
bestemmen. Terugdringing van de consumptie van tarwehoudende
voedingsmiddelen is echter onwenselijk. Dit schrijft de
Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de bewindslieden
van VWS en LNV.
In de bodem levende schimmelsoorten van het geslacht Fusarium kunnen
het toxine deoxynivalenol - kortweg DON genoemd - produceren. De mate
waarin dit toxine in graan terechtkomt hangt sterk af van de
toegepaste methode voor en de weersomstandigheden tijdens de verbouw.
Het gaat hier vooral om tarwe, een belangrijke bron van
voedingsstoffen voor de bevolking. De weersomstandigheden hebben een
belangrijke invloed op de ontwikkeling van Fusarium en daardoor op het
DON-gehalte van tarwe. Doordat die omstandigheden in 1998 in
West-Europa ongunstig waren, bevatte in 1999 geconsumeerde tarwe
verhoudingsgewijs veel DON. Wegens dit feit hebben de Minister van VWS
en de Staatssecretaris van LNV de Gezondheidsraad gevraagd om het
risico van blootstelling aan DON wetenschappelijk te beoordelen.
Volgens de Raad zijn er geen rechtstreekse onderzoeksgegevens over
het vraagstuk in kwestie; evenmin zijn er aanwijzingen die duiden op
door DON aan de gezondheid van mensen toegebrachte schade. Er is wel
onderzoek bij proefdieren gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat
DON boven een zeker blootstellingsniveau een vertraging kan geven van
de snelheid waarmee tijdens de groei het lichaamsgewicht toeneemt. Was
bij de dieren de DON-inneming fors hoger dan dit niveau, dan deed zich
ook een ongunstig effect voor op het immuunsysteem, de vruchtbaarheid
en de ongeboren vrucht.
De Gezondheidsraad kiest de vertraging van de gewichtstoename als
criterium en volgt dan de in de toxicologie gebruikelijke werkwijze.
Dit leidt tot de conclusie dat levenslange dagelijkse inneming van ten
hoogste een halve microgram DON per kilogram lichaamsgewicht de
gezondheid van de mens niet zal schaden. Daarnaast zijn er goede
argumenten voor de conclusie dat dit met grote waarschijnlijkheid
hetzelfde geldt voor incidentele inneming van enkele veelvouden van
die dosis. Nog hogere blootstellingsniveaus zijn in ons land zeldzaam.
Een ander argument is, zo overweegt de Raad, dat een enigszins
achterblijvend tempo van de gewichtstoename tijdens de groei weliswaar
ongewenst maar niet zorgwekkend is. Enerzijds blijkt dat proefdieren
die achterstand inlopen nadat de verhoogde blootstelling aan DON is
geëindigd, anderzijds krijgen kinderen gedurende hun eerste halve
levensjaar nauwelijks of geen tarwehoudende voedingsmiddelen
toegediend. Juist in die periode zijn hun kwetsbaarheid en hun
groeisnelheid het hoogst.
De Gezondheidsraad besluit met er op te wijzen dat een toxine
zoals DON hoe dan ook een in menselijk voedsel ongewenste stof is.
Ondanks de zeer geringe kans op ongewenste effecten is het daarom zaak
de blootstelling van de bevolking aan DON zo laag mogelijk te houden.
Het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten heeft al teeltkundige
maatregelen voorgesteld die hierop zijn gericht. Omdat het merendeel
van de in Nederland geconsumeerde tarwe afkomstig is uit andere
Europese landen, is internationale navolging van die maatregelen
wenselijk. Voorts hebben overheid en bedrijfsleven in 1999 een
`actielimiet' ingesteld voor het DON-gehalte van tarweproducten.
Tarwe is voor de Nederlandse bevolking een belangrijke bron van
voedingsstoffen. Vermindering van de tarweconsumptie - ter verlaging
van de inneming van DON - is daarom niet verstandig.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit: o prof.dr JH Koeman, Wageningen Universiteit, voorzitter o prof.dr VJ Feron, Universiteit Utrecht o prof.dr J Fink-Gremmels, Universiteit Utrecht o dr ir MRH Löwik, TNO Voeding, Zeist o prof.dr GJ Mulder, Universiteit Leiden o prof.dr PJJ Sauer, Universiteit Groningen o dr ir MA de Waard, Wageningen Universiteit o dr ir JM de Stoppelaar, Ministerie van VWS, adviseur o dr RMC Theelen, Ministerie van LNV, adviseur o dr ir LTJ Pijls, Gezondheidsraad, secretaris.
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt dr ir L Pijls, tel. (070)
340 7520.
Datum: 24 oktober 2001
---