WODC-rapporten & EWB-rapporten
WODC Homepage
Publicaties
Rapporten
Publicatie
Zoek in WODC-site
(Vul in: woorden of woordcombinaties, gescheiden door komma's)
Start zoeken
Probleemouders, probleemkinderen?
Een literatuurstudie van transgenerationele overdracht van problemen die tot
kinderbeschermingsmaatregelen (kunnen) leiden
Nike J. Baas
Onderzoeksnotities 2001/6
Bestelwijze
Samenvatting
Op verzoek van de Directie Preventie, Jeugd en Sancties (DPJS) van
het ministerie van Justitie en in overleg met Vedivo
(koepelorganisatie gezinsvoogdij) en de Raad voor de
Kinderbescherming vindt een onderzoek plaats om na te gaan in
hoeverre kinderbeschermingsmaatregelen en problemen die tot het
opleggen daarvan (kunnen) leiden van generatie op generatie worden
overgedragen. Het onderzoek bestaat uit twee delen: een
literatuurstudie, uitgevoerd door het WODC, en een empirisch
onderzoek verricht door Adviesbureau van Montfoort. De
literatuurstudie die in deze notitie wordt besproken, dient onder
meer ter voorbereiding en ondersteuning van het empirische
gedeelte van het onderzoek.
In kringen van kinderbescherming en gezinsvoogdij leeft sterk het
idee dat ouders van kinderen die onder een
kinderbeschermingsmaatregel vallen (ondertoezichtstelling,
ontheffing of ontzetting), zelf ook vaak een
kinderbeschermingsverleden hebben. Verder bestaat de indruk dat de
Raad voor de Kinderbescherming eerder om een maatregel verzoekt,
indien bekend is dat tenminste één van de ouders van het kind in
kwestie zelf ook kinderbeschermingskind is geweest.
Zeker zo relevant als de vraag of er sprake is van
transgenerationele overdracht van kinderbeschermingsmaatregelen,
is de vraag of problemen die tot kinderbeschermingsmaatregelen
aanleiding (kunnen) geven, van generatie op generatie worden
overgedragen. Verder is het van belang dat wordt nagegaan welke
factoren (mede)bepalend zijn voor het al dan niet doorgeven van
problemen aan een volgende generatie, en in hoeverre hierbij van
de opgelegde maatregelen zelf een bevorderende dan wel remmende
werking uitgaat. Op welke wijze zijn eventuele vicieuze cirkels te
doorbreken door middel van wijzigingen in wet, beleid en/of
uitvoeringspraktijk?
Probleemstelling
Voor de literatuurstudie die zich richt op de transgenerationele
overdracht van problemen die tot kinderbeschermingsmaatregelen
aanleiding (kunnen) geven, zijn de onderzoeksvragen als volgt
geformuleerd:
1
In hoeverre hebben kinderen met problemen die tot
kinderbeschermingsmaatregelen (kunnen) leiden (groot)ouders die in hun
eigen jeugd ook dergelijke problemen hadden? Komt dat bij deze groep
kinderen vaker voor dan bij een doorsnee van de bevolking?
2
In welke mate vertonen bepaalde (nader te omschrijven) problemen die
tot kinderbeschermingsmaatregelen (kunnen) leiden van generatie op
generatie telkens eenzelfde patroon? Welke factoren spelen een rol bij
deze transgenerationele overdracht, kunnen deze factoren worden
beïnvloed en, zo ja, hoe?
De literatuur over transgenerationele overdracht heeft grosso modo
betrekking op de volgende problemen:
* verwaarlozing van minderjarigen;
* mishandeling van minderjarigen;
* seksueel misbruik van minderjarigen;
* deviant en crimineel gedrag van minderjarigen.
Bij verwaarlozing en mishandeling valt een onderscheid te maken tussen
fysieke en emotionele verwaarlozing en mishandeling.
In geval van mishandeling, verwaarlozing of seksueel misbruik wordt de
verantwoordelijkheid voor de problemen in principe bij de opvoeders
gelegd. Wij spreken in het vervolg gemakshalve van 'de ouders' .
Daarbij wordt overigens in het midden gelaten of de ouders dit gedrag
opzettelijk of onopzettelijk tonen. In het geval van deviant of
crimineel gedrag geeft het gedrag van het kind zelf direct aanleiding
tot het nemen van maatregelen.
Reikwijdte van het onderzoek/definities
Voor het literatuuronderzoek is gebruik gemaakt van diverse
literatuurdatabases, websites van relevante organisaties en is contact
gelegd met enkele auteurs van voor het onderzoek relevante literatuur.
In de literatuur worden voor 'mishandeling' , 'verwaarlozing' en
'seksueel misbruik' door de diverse auteurs uiteenlopende definities
gehanteerd. Daar komt nog bij dat uit de (overwegend Engelstalige)
literatuur niet altijd valt op te maken welke van deze drie soorten
ouderlijk wangedrag onder een bepaalde term valt. De term
'maltreatment' heeft meestal op meerdere vormen van wangedrag van
ouders tegenover hun kinderen betrekking. Onder de term 'abuse' wordt
soms alleen fysieke mishandeling verstaan, maar in andere gevallen
worden daar ook emotionele mishandeling, seksueel misbruik en/of
fysieke (soms ook emotionele) verwaarlozing toe gerekend.
Indien in de literatuur expliciet melding wordt gemaakt van fysieke of
emotionele verwaarlozing, fysieke of emotionele mishandeling of
seksueel misbruik, worden deze termen hier gehanteerd. Indien uit de
literatuur niet valt op te maken om welke vormen van wangedrag het
precies gaat, of indien verschillende soorten wangedrag onder één
noemer worden geplaatst, wordt gebruik gemaakt van de termen
'wangedrag' en 'maltraiteren' .
Onder deviant gedrag worden hier alleen die vormen van deviant gedrag
verstaan die op zichzelf tot kinderbeschermingsmaatregelen aanleiding
(kunnen) geven, dat wil zeggen: onaangepast en/of afwijkend gedrag,
waarbij sprake is van normoverschrijding zonder dat de wet wordt
overtreden. Bij deviant gedrag volgens deze omschrijving valt
bijvoorbeeld te denken aan een buitensporig gebrek aan zelfbeheersing,
extreem agressief gedrag of spijbelen. Bij crimineel gedrag gaat het
altijd om het overtreden van de wet. In de regel worden
verkeersovertredingen niet tot crimineel gedrag gerekend.
Transgenerationele overdracht
Er is onderzoek verricht naar de overdracht van het disfunctioneren
van ouders en van (specifieke vormen van) ouderlijk wangedrag. Daarbij
zijn overdrachtspercentages berekend:
* Bij retrospectief onderzoek gaat het om de vraag hoeveel procent
van de ouders die zich tegenover hun kinderen misdragen, zelf als
kind is gemaltraiteerd.
* Bij prospectief onderzoek wordt nagegaan hoeveel procent van
kinderen die door hun ouders zijn gemaltraiteerd, op volwassen
leeftijd hun eigen kinderen maltraiteren.
Er is voor de verschillende soorten ouderlijk wangedrag vooral
retrospectief en soms ook prospectief onderzoek gedaan naar
transgenerationele overdracht.
De onderzoeksresultaten geven een indicatie dat er een verband is
tussen slachtofferschap in de jeugd van de ouders van verwaarlozing,
mishandeling en/of seksueel misbruik en slachtofferschap van hun
kinderen van soortgelijk wangedrag. Er zijn ook aanwijzingen dat een
cyclus van geweld bij drie opeenvolgende generaties in stand kan
blijven. De gevonden overdrachtspercentages lopen echter sterk uiteen,
mede afhankelijk van de onderzochte vormen van wangedrag tegenover
kinderen, de daarbij gehanteerde definities en criteria, de
onderzochte jeugdperiode en of het onderzoek een retrospectief of
prospectief karakter heeft. Uit sommige onderzoeken blijkt dat
bepaalde vormen van wangedrag vaak gepaard gaan met andere problemen
in het gezin. Bovendien blijkt een bepaalde vorm van wangedrag in de
ene generatie soms ook verband te houden met een verhoogde kans op een
ander soort wangedrag in de volgende. In hun jeugd seksueel misbruikte
vrouwen bijvoorbeeld blijken hun kinderen vaker dan gemiddeld fysiek
te mishandelen.
Er lijkt eveneens een relatie te bestaan tussen deviant/crimineel
gedrag in de jeugd van (groot)ouders en van hun (klein)kinderen,
vooral als zij van hetzelfde geslacht zijn.
Ouderlijk wangedrag en/of deviantie/criminaliteit van minderjarigen in
de ene generatie leidt zeker niet onherroepelijk tot soortgelijke
problemen in de volgende. Er is een aanzienlijk aantal ouders dat de
cyclus weet te doorbreken. Aan de andere kant zijn er ook ouders die
zelf nooit het slachtoffer zijn geweest van wangedrag van hun eigen
ouders en die zich niettemin tegenover hun eigen kinderen misdragen.
Datzelfde geldt voor de transgenerationele overdracht van
deviant/crimineel gedrag van minderjarigen.
Kortom: er is in geval van ouderlijk wangedrag tegenover en
deviant/crimineel gedrag van minderjarigen lang niet altijd sprake van
overdracht. Bovendien is het van zeer uiteenlopende factoren
afhankelijk of de cyclus van ouderlijk wangedrag of deviant/crimineel
gedrag van minderjarigen al dan niet wordt doorbroken. Welke factoren
dat (kunnen) zijn en welke mechanismen aan transgenerationele
overdracht ten grondslag liggen, zijn de twee centrale vragen van deze
literatuurstudie.
Risicoverhogende en protectieve factoren
De constatering dat de cyclus van ouderlijk wangedrag of van
deviant/crimineel gedrag in sommige gevallen wordt voortgezet en in
andere doorbroken, roept de vraag op van welke omstandigheden dat
afhangt, met andere woorden welke factoren daarbij een rol spelen.
Met betrekking tot deze factoren valt een onderscheid te maken tussen:
* risicofactoren, dat wil zeggen factoren die de kans dat de cyclus
van ouderlijk wangedrag of deviantie/criminaliteit van
minderjarigen wordt voortgezet, vergroten;
* protectieve factoren, dat wil zeggen factoren die als buffer
kunnen dienen en die de kans verkleinen dat de cyclus van
ouderlijk wangedrag of deviantie/criminaliteit van minderjarigen
wordt voortgezet.
Overdracht van ouderlijk wangedrag
Met betrekking tot de overdracht van ouderlijk wangedrag zijn diverse
categorieën risicoverhogende en protectieve factoren van elkaar te
onderscheiden.
* Bepaalde kenmerken van het wangedrag van de eerste tegenover de
tweede generatie en kenmerken van de dader(s) kunnen een
risicofactor vormen. Uit onderzoek naar de invloed van de aard van
het wangedrag blijkt dat de kans op overdracht van ouderlijk
wangedrag bij vrouwen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt,
wat groter is dan bij vrouwen die als kind fysiek zijn mishandeld
of verwaarloosd. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de kans op
overdracht groter is, naarmate het wangedrag frequenter voorkomt,
het kind ernstiger wordt gemaltraiteerd en het kind jonger is op
het moment dat het voor het eerst het slachtoffer wordt van
ouderlijk wangedrag. Uit onderzoek blijkt verder dat de kans op
overdracht groter is als beide ouders zich tegenover het kind
misdragen, dan indien één van de ouders zich daaraan schuldig
maakt. Verder zijn er aanwijzingen dat de kans op overdracht van
agressief gedrag groter is indien de ouder die zich tegenover het
kind misdraagt, van dezelfde sekse is als het kind.
* Met betrekking tot de overige omstandigheden waaronder de tweede
generatie is opgegroeid is een aantal risico- en protectieve
factoren aan te wijzen. Naast het ouderlijk wangedrag tegenover
het kind kunnen andere ernstige problemen in het gezin van
herkomst, zoals criminaliteit en/of verslaving van de ouders, een
risicofactor vormen. Verder is bij veel gemaltraiteerde kinderen
sprake van een onveilige hechting aan de ouder(s) in de vroege
jeugd, dat wil zeggen dat de relatie tussen ouder en kind zich
zodanig heeft ontwikkeld dat het kind zich wel aan de ouder is
gaan hechten, maar zich door diens (afwijzende of grillige) gedrag
toch niet veilig kan voelen. Een dergelijke onveilige hechting is
eveneens een risicofactor. Er is ook sprake van een risicofactor,
indien het kind door steeds wisselende mensen wordt
verzorgd/opgevoed, terwijl continuïteit in de verzorging/opvoeding
van het kind een protectieve factor kan zijn. Andere protectieve
factoren zijn: steun van mensen uit de omgeving van het kind,
alsmede goede schoolprestaties en positieve ervaringen op school.
Ten slotte kan therapie een gunstige invloed hebben op de wijze
waarop de jeugdtrauma' s worden verwerkt en daarmee op het
functioneren op volwassen leeftijd.
Persoonlijke kenmerken van de (voormalige) kind-slachtoffers en
daarmee samenhangend hun reacties op hun jeugdtrauma' s zijn van
invloed op hun vermogen om de cyclus van wangedrag te doorbreken.
Daarbij valt te denken aan de wijze waarop het kind het wangedrag
van zijn ouders beleeft, of het dat gedrag als verwerping van
hemzelf ervaart (risicofactor) of als iets dat niet speciaal tegen
hem is gericht (protectieve factor). De reactie van het kind op
het wangedrag is eveneens van betekenis: of hij deze traumatische
ervaring integreert met al zijn andere ervaringen (protectieve
factor) of deze daarvan isoleert (risicofactor), en of hij
dientengevolge later een realistisch en coherent beeld van zijn
jeugd heeft (protectieve factor) of een meer verbrokkeld,
geïdealiseerd beeld (risicofactor). Verder valt niet uit te
sluiten dat de sekse van het slachtoffer van invloed is op de kans
op overdracht en dat de kans op overdracht bij vrouwen groter is
dan bij mannen. Dat beeld kan echter vertekend zijn doordat de
meeste onderzoeken alleen bij moeders zijn verricht. Ten slotte
zijn persoonlijke eigenschappen en vaardigheden van het
(voormalige) kind-slachtoffer van invloed op de kans op
overdracht. Protectieve factoren die daaronder vallen zijn onder
meer: een meer dan gemiddelde intelligentie, evenwichtigheid,
sociale vaardigheden en het vermogen om het eigen leven te
plannen. Aan de andere kant zijn er ook persoonlijke eigenschappen
die een risicofactor vormen, zoals een angstige aanleg,
afhankelijkheid, depressiviteit, rigiditeit en een zwakke
gewetensfunctie.
* De omstandigheden waaronder de leden van de tweede generatie hun
kinderen opvoeden kunnen ook van invloed zijn op de kans op
overdracht. Het hebben van een partner die steun biedt bij de
opvoeding van de kinderen, is een protectieve factor. Het
ontbreken van een partner (alleenstaand ouderschap) of de
aanwezigheid van een partner met psychosociale problemen is
daarentegen een risicofactor. Daarnaast zijn goede contacten met
andere volwassenen, niet teveel stress en economische zekerheid
protectieve factoren, terwijl isolement, veel stress en
economische onzekerheid risicofactoren vormen. Verder is het
behoren tot een cultuur waarin gedeelde verantwoordelijkheid voor
de kinderen wordt benadrukt en waarin geweld wordt afgewezen, een
protectieve factor, terwijl een cultuur die fysieke straf gedoogt
en waarin kinderen als bezit worden beschouwd, een risicofactor
vormt.
* De kenmerken van de kinderen (derde generatie) zijn ook van
invloed op de kans dat zij door hun ouders worden gemaltraiteerd.
Daarbij is het van belang of het kind gezond is (protectieve
factor), dan wel ziek of gehandicapt (risicofactor), en of het
kind een 'moeilijk' temperament heeft (risicofactor), dan wel over
een 'makkelijk' temperament beschikt (protectieve factor).
De hier afzonderlijk genoemde factoren hangen veelal met elkaar samen.
Daardoor is vaak moeilijk na te gaan of zij direct of indirect verband
houden met de overdracht van wangedrag. Ouderlijk wangedrag tegenover
kinderen gaat veelal gepaard met diverse andere psychosociale
problemen en moet wellicht als één van de vele symptomen van een
probleemgezin worden beschouwd.
Overdracht van deviant en/of crimineel gedrag van kinderen
Hoewel er heel veel onderzoek is gedaan naar factoren die de kans op
deviant/crimineel gedrag vergroten of verkleinen, wordt in de
literatuur nauwelijks melding gemaakt van (onderzoek naar) factoren
die de kans op transgenerationele overdracht van deviant/crimineel
gedrag in de hand werken of doen afnemen. Op grond van onderzoek bij
adoptiekinderen zijn er wél aanwijzingen dat genetische risicofactoren
de kans op overdracht van crimineel gedrag waarschijnlijk meer
vergroten dan risicofactoren in de omgeving van het kind. De kans op
overdracht wordt verreweg het grootst, indien sprake is van een
wisselwerking tussen genetische risicofactoren en risicofactoren in
de omgeving van het kind. Daarnaast blijkt uit een onderzoek dat een
goede intelligentie als buffer kan dienen voor kinderen uit een
risicogroep (dat wil hier zeggen: kinderen met een ooit tot
gevangenisstraf veroordeelde vader), maar geen protectieve factor is
voor kinderen die niet tot een risicogroep behoren (bij dit onderzoek:
kinderen met een vader zonder strafblad).
Mechanismen die bij de overdracht van ouderlijk wangedrag een rol
(kunnen) spelen
In de literatuur worden diverse pogingen gedaan om te verklaren
waardoor in hun jeugd gemaltraiteerde ouders zich vaker dan andere
ouders tegenover hun eigen kinderen gaan misdragen. Daarbij wordt
gezocht naar de mechanismen die aan een dergelijke overdracht van
ouderlijk wangedrag ten grondslag zouden kunnen liggen. We
onderscheiden (sociaal-)psychologische en ontwikkelingspsychologische
theorieën over mechanismen. Laatstgenoemde theorieën zijn op hun beurt
onder te verdelen in die waarin de continuïteit van de overdracht
wordt benadrukt en die waarbij ook aandacht wordt besteed aan een
mogelijke doorbreking van de cyclus.
Bij de door de (sociaal-)psychologische en enkele
ontwikkelingspsychologische theorieën beschreven mechanismen wordt
duidelijk aangegeven welke (categorieën) risico- en protectieve
factoren (en de interactie daartussen) deze mechanismen beïnvloeden.
De meeste ontwikkelingspsychologische theorieën maken echter melding
van mechanismen zonder expliciet aan te geven welke factoren daarop
van invloed zijn.
(Sociaal-)psychologische theorieën over mechanismen
In de (sociaal-)psychologische theorieën over mechanismen die een rol
bij de overdracht van ouderlijk wangedrag (kunnen) spelen wordt, met
uitzondering van de sociale cognitietheorie, de nadruk gelegd op de
continuïteit van de cyclus.
* Volgens de sociologische theorie dragen sociaal-economische en
door de politiek beïnvloede factoren bij aan (de overdracht van)
ouderlijk wangedrag tegenover kinderen. Volgens deze theorie staan
ouders in achterstandssituaties meer aan stress bloot dan ouders
uit de middenklasse. Bovendien hebben ouders in
achterstandsbuurten, althans in de VS, minder toegang tot (lang
lopende) programma' s ter preventie van of interventie bij
ouderlijk wangedrag tegenover kinderen. Daardoor is de kans bij
deze ouders groter dat zij zich tegenover hun kinderen misdragen
dan bij ouders die onder gunstiger sociaal-economische
omstandigheden leven.
* Volgens de erfelijkheidstheorie draagt de erfelijke overdracht van
temperamentskenmerken bij aan (de overdracht van) ouderlijk
wangedrag tegenover kinderen. Kinderen met een aanleg voor
agressief gedrag lopen meer kans zware lijfstraffen van hun ouders
te krijgen en zich later tegenover hun eigen kinderen te
misdragen.
* Volgens de klassieke leertheorie daarentegen is agressief gedrag
van een kind eerder een gevolg dan een oorzaak van lijfstraffen.
Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een verband is tussen het
ondergaan van lijfstraffen en daarop volgend agressief gedrag.
Volgens deze verklaring leren mishandelde kinderen van hun ouders
dat agressie een geschikt middel is om problemen op te lossen,
waardoor ze dit gedrag gaan imiteren. Bovendien zien verwaarloosde
of mishandelde kinderen weinig adequate opvoedingsvoorbeelden,
waarnaar zij hun gedrag later als ouders kunnen modelleren.
* Volgens een theorie waarin de wisselwerking tussen temperament en
sociaal leren wordt benadrukt is het mogelijk dat de overdracht
van fysieke kindermishandeling noch uitsluitend aan het
temperament van het kind, noch uitsluitend aan sociaal leren is
toe te schrijven, maar dat daarbij sprake is van een wisselwerking
tussen temperament en sociaal leren. Deze hypothese wordt
ondersteund door de resultaten van onderzoek.
* Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie, die in feite een
uitbreiding is van de klassieke leertheorie en die bovendien
rekening houdt met de wisselwerking tussen sociaal leren en
erfelijke aanleg, is het kind een actief, denkend en
interpreterend wezen. Daarom kunnen identieke omstandigheden het
ene kind anders beïnvloeden dan het andere kind. Bovendien kan de
invloed van jeugdervaringen, zoals jeugdtrauma' s, in de loop van
iemands leven aan veranderingen onderhevig zijn. Volgens deze
theorie houdt de transgenerationele overdracht van ouderlijk
wangedrag verband met de wijze waarop het kind het ouderlijk
wangedrag waarneemt en interpreteert. Bezien vanuit dit standpunt
zijn er drie mechanismen waardoor ouderlijk wangedrag van
generatie op generatie kan worden overgedragen:
* Kinderen leren dat agressief gedrag de norm is.
* Het straffen van kinderen door hen te maltraiteren is geen goede
manier om hun een moraal, verantwoordelijkheidsgevoel en
invoelingsvermogen bij te brengen.
* Ouders die hun kinderen maltraiteren, hebben vaak een negatief
beeld van zichzelf en van anderen en de kans is aanwezig dat hun
kinderen die beelden overnemen.
Een groot deel van deze drie overdrachtsmechanismen is vooralsnog
hypothetisch. Hoewel de ideeën voortvloeien uit de resultaten van
onderzoek op verwante terreinen, is de relevantie daarvan voor het
maltraiteren van kinderen door ouders vooralsnog nauwelijks
getoetst.
Ontwikkelingspsychologische theorieën over mechanismen waarbij vooral
aandacht wordt besteed aan de continuïteit van de overdracht
Bij de ontwikkelingspsychologische theorieën wordt vooral uitgegaan
van de ontwikkeling van het individu. Bij de volgende theorieën wordt
vooral de continuïteit van de overdracht benadrukt:
* Volgens de psychobiologische theorie kunnen bij een ouder die als
kind is gemaltraiteerd, jeugdtrauma' s opnieuw de kop opsteken
wanneer het eigen kind bijvoorbeeld huilt. Dat kan bij de ouder
een innerlijk conflict veroorzaken dat extra energie kost, hetgeen
van nadelige invloed kan zijn op het evenwicht en functioneren van
de betrokkene. De ouder tracht het innerlijke conflict op te
lossen door het kind tot bedaren te brengen. Indien hij of zij
daar niet snel in slaagt, worden de pijnlijke herinneringen aan de
eigen jeugd verhevigd en dat vergt zoveel energie van de ouder dat
hij of zij niet meer adequaat op het kind kan reageren en het gaat
slaan.
* Volgens de psycho-analytische theorie doorloopt het jonge kind bij
de ontwikkeling van zijn egofunctie een fase van
'grootheidsbeleving' . In deze fase heeft het kind de illusie dat
het almachtig is. Indien het kind in dit stadium van zijn
ontwikkeling op liefdevolle wijze door zijn ouders wordt
'gestuurd' , maakt de illusie van almacht geleidelijk plaats voor
een meer ontwikkeld ik dat steeds vaardiger wordt in zijn
aanpassing aan de reële wereld. Indien het kind echter in de fase
van zijn grootheidsbeleving door zijn ouders wordt gemaltraiteerd,
kan dat tot gevolg hebben dat het kind op volwassen leeftijd de
rollen in zijn of haar eigen gezin omkeert. In dat geval dwingt de
betrokkene zijn of haar eigen kind om de rol van een koesterende
ouder te vervullen, terwijl hij of zij zelf de rol van het kind
aanneemt. Indien het eigen kind dan niet aan de behoeften van de
ouder kan voldoen, kan het daarmee diens woede en/of verwerping
over zich afroepen. Dit kan, evenals bij de vorige generatie,
leiden tot wangedrag van de ouder tegenover het kind.
* Volgens de theorie van de roulerende rekening bestaat er tussen
ouders en kinderen een onverbrekelijke loyaliteitsband en is die
relatie in dat opzicht uniek. Binnen deze relatie is wél, evenals
in alle andere relaties tussen mensen, sprake van rechten en
plichten, van een balans tussen 'verdiensten' en 'schulden' .
Indien ouders zich tegenover hun kind misdragen, komen zij bij het
kind in het krijt te staan. Het kind heeft behoefte aan
vereffening van deze 'openstaande rekening' , maar klopt daarvoor,
vanwege zijn onverbrekelijke loyaliteit tegenover zijn ouders,
niet bij hen aan. Dit kan ertoe leiden dat het kind, eenmaal
volwassen geworden, zijn of haar tegoed 'int' door de eigen
kinderen te maltraiteren.
Ontwikkelingspsychologische theorieën over mechanismen waarbij ook
aandacht wordt besteed aan een mogelijke doorbreking van de cyclus
Bij sommige ontwikkelingspsychologische theorieën wordt niet alleen
aandacht besteed aan de wijze waarop de cyclus van ouderlijk wangedrag
in stand blijft, maar ook aan de wijze waarop deze kan worden
doorbroken.
* Volgens de theorie over de kwaliteit van de hechting verinnerlijkt
een jong kind zijn of haar ervaringen in de relatie met de ouder
aan wie het kind zich hecht. Genoemde hechtingsrelatie vormt voor
het kind een prototype voor alle andere relaties in zijn verdere
leven en is ook van invloed op zijn zelfbeeld. Volgens deze
theorie hebben in hun jeugd gemaltraiteerde volwassenen een beeld
van hun relaties met anderen dat wordt beheerst door de thema' s:
conflicten, macht en afwijzing. Zij wantrouwen anderen en geloven
heilig in het recht van de sterkste. Dit heeft tot het gevolg dat
zij zich tegenover personen die zwakker zijn dan zijzelf (zoals
hun kinderen) heerszuchtig en dominant opstellen. Deze theorie
laat echter de mogelijkheid van doorbreking van de cyclus open.
Iedereen vervult, aldus deze opvatting, namelijk een actieve rol
bij de interpretatie van diens huidige situatie op grond van diens
ervaringen en daarop gebaseerde verwachtingen. Daardoor kan het
oorspronkelijk negatieve beeld dat onveilig gehechte personen van
zichzelf en van hun relaties met anderen hebben, nog in positieve
zin veranderen, vooral gedurende overgangsperioden in hun leven,
zoals bij de geboorte van hun eerste kind. Genoemde veranderingen
kunnen bij hen ook tot gunstige gedragsveranderingen leiden.
* Volgens een andere theorie is sprake van een wisselwerking tussen
risicofactoren en protectieve factoren en kan die wisselwerking
tijdens het leven veranderen. Volgens deze theorie is bij de
transgenerationele overdracht van ouderlijk wangedrag sprake van
een keten van elkaar versterkende risicofactoren, die op gang is
gebracht door de negatieve ervaringen van de ouders in hun jeugd.
Deze keten kan echter, ook op volwassen leeftijd, worden
doorbroken. Personen veranderen als gevolg van het ouder worden en
ook hun relaties met anderen zijn aan veranderingen onderhevig.
Slechts weinig ervaringen hebben effecten op lange termijn die
niet meer kunnen worden gewijzigd door tussenkomende
gebeurtenissen en omstandigheden. Aangezien de continu verlopende
ontwikkelingen in de loop van de tijd afhankelijk zijn van diverse
schakels, doen zich ook telkens weer mogelijkheden voor om de
keten te doorbreken.
* In de theorie over traumaverwerking en transformatie wordt de
veranderlijkheid benadrukt waarmee voormalige slachtoffers van
ouderlijk wangedrag op volwassen leeftijd op hun vroegere
jeugdtrauma' s kunnen reageren. Het transformatiemodel
concentreert zich op het veranderende perspectief van het
slachtoffer. Vanuit het slachtoffer gezien kan de pijnlijke
jeugdervaring bij het terugblikken andere betekenissen krijgen.
Daardoor verdwijnt het (psychische) letsel niet, maar kan het
slachtoffer wél met een nieuwe blik naar de traumatische
gebeurtenis gaan kijken. Als gevolg daarvan is de wijze waarop
deze trauma' s kunnen doorwerken in het gedrag van die
slachtoffers tegenover onder meer hun eigen kinderen, eveneens aan
veranderingen onderhevig. Een adequate traumaverwerking kan tot
doorbreking van de cyclus van transgenerationele overdracht
leiden. Ontwikkelingen en bepaalde mijlpalen in het leven, zoals
het krijgen van een kind, zijn belangrijke triggers of pijlers in
het verwerkingsproces. Ze roepen herinneringen aan het trauma op
of ze worden met het trauma in verband gebracht. Dergelijke
triggers worden soms gezien als 'wissels die tot inzicht leiden' .
Triggers of wissels zijn daarmee niet alleen momenten van
terugval, maar ook nieuwe kansen. Ze kunnen degene die het trauma
moet verwerken het besef geven op de verkeerde weg te zijn en die
persoon ertoe brengen het roer om te gooien.
Het transformatiemodel houdt ook rekening met verschillen in aard
en ernst van de ondervonden jeugdtrauma' s en met verschillen
tussen de individuele slachtoffers in hun reacties op hun
jeugdtrauma' s. Bovendien laat het de mogelijkheid open dat er
beschermende processen of buffers zijn die de kans op
transgenerationele overdracht verkleinen.
Wij menen dat de hiervoor genoemde theorieën ter verklaring van de
overdracht van ouderlijk wangedrag elkaar niet behoeven uit te
sluiten.
Mechanismen die bij de overdracht van deviant of crimineel gedrag een
rol kunnen spelen
In de literatuur worden diverse verklaringen gegeven voor het
verschijnsel dat deviantie/criminaliteit veelal in bepaalde families
is geconcentreerd en dat dergelijke problemen van de ene generatie op
de volgende kunnen worden overgedragen. Deze verklaringen behoeven
elkaar niet uit te sluiten.
De theorieën over de overdracht van deviant/crimineel gedrag van
minderjarigen geven een beschrijving van mechanismen, waarbij
specifieke factoren (en de wisselwerking daartussen) worden genoemd,
die daarop van invloed kunnen zijn. Een dergelijke overdracht kan
verband houden met genetische factoren en met een selectieve
partnerkeuze van de ouders. Daarnaast kan deze een gevolg zijn van
wederzijdse beïnvloeding van deviante/criminele familieleden en, in
het geval van criminaliteit, van etikettering door de autoriteiten.
Transgenerationele overdracht van criminaliteit kan ook in de hand
worden gewerkt door het verband tussen criminaliteit en andere
risicofactoren, zoals opvoedingsmethoden, die niet bevorderlijk zijn
voor de ontwikkeling van een sterk geweten. Deze risicofactoren kunnen
op hun beurt de kans op crimineel gedrag verder vergroten. De
overdracht van criminaliteit kan ook worden gezien als onderdeel van
de overdracht van deprivatie en van afwijkend gedrag in het algemeen.
Methodologische aspecten
Er worden in de literatuur veel kritische kanttekeningen geplaatst bij
de wijze waarop onderzoek naar de transgenerationele overdracht van
ouderlijk wangedrag en van deviant/crimineel gedrag van kinderen is
opgezet en uitgevoerd. Deze kritiek heeft onder meer betrekking op het
ontbreken van een theoretische onderbouwing, het ontbreken van
eenduidige definities, het retrospectieve karakter van en het
ontbreken van een controlegroep bij veel onderzoeken. Deze
methodologische tekorten kunnen (deels) een verklaring vormen voor het
gebrek aan eenduidigheid van de onderzoeksresultaten.
Toekomstige onderzoeken die bij voorkeur een prospectief karakter
hebben, waarbij onder meer zoveel mogelijk dezelfde en duidelijk
omschreven definities met heldere criteria worden gehanteerd en
waarbij gebruik wordt gemaakt van controlegroepen, zullen
waarschijnlijk tot meer inzicht in het vraagstuk van de
transgenerationele overdracht leiden.
Voorlopige suggesties voor het beleid
Ten slotte nog enkele voorlopige suggesties voor het beleid. In
afwachting van de resultaten van het empirische onderzoeksgedeelte
door Adviesbureau van Montfoort, doen wij hier geen gedetailleerde
beleidsaanbevelingen.
In de literatuur wordt niet of nauwelijks expliciet vermeld welke
maatregelen genomen zouden kunnen worden ter voorkoming of bestrijding
van de transgenerationele overdracht van problemen die tot
kinderbeschermingsmaatregelen (kunnen) leiden. In de literatuur wordt
echter wél melding gemaakt van risico- en protectieve factoren die de
kans op overdracht van ouderlijk wangedrag tegenover de kinderen en
van probleemgedrag van minderjarigen respectievelijk kunnen vergroten
en verkleinen. Hoewel dat voor lang niet alle factoren geldt, kunnen
sommige risicofactoren waarschijnlijk met ingrijpen van buitenaf (zo
veel mogelijk) worden geëlimineerd, terwijl sommige protectieve
factoren door middel van een dergelijk ingrijpen vermoedelijk kunnen
worden gecreëerd of versterkt. Het zijn de risicoverhogende en
protectieve factoren uit de omgeving van het (voormalige)
kind-slachtoffer die kunnen worden beïnvloed. Naar aanleiding van de
onderzoeksresultaten menen wij dat voor de preventie van en de
interventie bij ouderlijk wangedrag tegenover kinderen de volgende
punten de aandacht verdienen:
* Omdat ouderlijk wangedrag tegenover kinderen meestal gepaard gaat
met andere gezinsproblemen, is het gewenst dat interventie niet
alleen op dit wangedrag is gericht, maar ook op het functioneren
van het gezin in het algemeen.
* Discontinuïteit in de verzorging/opvoeding van het kind is een
risicofactor. Daarom is het van belang dat er zo min mogelijk
wordt gewisseld onder degenen die met de verzorging/opvoeding van
het kind zijn belast, indien zij die taak op een acceptabele wijze
vervullen.
* (Professionele) steun voor een kind dat het slachtoffer is van
ouderlijk wangedrag en voor in hun jeugd gemaltraiteerde ouders
kan de kans op overdracht verkleinen. Therapie bij adolescenten en
jonge volwassenen bijvoorbeeld blijkt de kans op overdracht
kleiner te maken.
* Tijdig ingrijpen bij kinderen met kenmerken die hen extra
kwetsbaar kunnen maken voor de schadelijke effecten van het
gemaltraiteerd worden, is nog dringender dan bij kinderen die niet
tot een dergelijke risicogroep behoren. Dat geldt bijvoorbeeld
voor kinderen die al op heel jonge leeftijd worden misbruikt,
mishandeld of verwaarloosd, en voor kinderen met een minder dan
gemiddelde intelligentie die het slachtoffer zijn van ouderlijk
wangedrag. Kinderen die ernstig, frequent en/of door beide ouders
worden gemaltraiteerd, verdienen eveneens speciale aandacht.
Dat geldt ook voor kinderen bij wie met betrekking tot
deviant/crimineel gedrag sprake is van een wisselwerking tussen
genetische risicofactoren en risicofactoren in hun omgeving,
vooral indien de intelligentie van deze kinderen onder het
gemiddelde ligt.
Wellicht bieden de bestaande kinderbeschermingsmaatregelen de
mogelijkheid om de hulpverlening aan c.q. behandeling van kinderen of
hun gezinnen toe te spitsen op activering van één of meer (latent)
aanwezige protectieve factoren dan wel op reductie van de invloed van
risicofactoren op diverse gebieden, teneinde op die manier een begin
te maken met het doorbreken van eventuele vicieuze cirkels van
transgenerationele overdracht. Hulpmiddel hierbij zou kunnen zijn dat
bij onderzoek en rapportage in het kader van mogelijke justitiële
bemoeienis systematisch wordt gekeken naar de aanwezigheid van (te
beïnvloeden) protectieve en risicofactoren bij het kind, het gezin en
de naaste omgeving. Een dergelijke inventarisatie biedt tevens
aanknopingspunten voor het in het kader van de
kinderbeschermingsmaatregel op te stellen hulpverleningsplan.
WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@best-dep.minjus.nl
Redacteur: Hans van Netburg
---
Laatst gewijzigd: 02-10-2001