Den Haag, 17 oktober 2001
BIJDRAGE VAN TINNEKE WITTEVEEN-HEVINGA (PvdA) AAN HET PLENAIRE DEBAT OVER DE
BEGROTING 2002 ECONOMISCHE ZAKEN
Ook de behandeling van deze laatste begroting van het ministerie van
Economische Zaken tijdens deze kabinetsperiode vindt plaats tegen de
achtergrond van de wereldgebeurtenissen, zoals die zich na 11 september
voltrekken. Voor een ieder is het koffiedik kijken wat de gevolgen voor de
economie zullen zijn. Zoveel mogelijk moet voorkomen worden dat kwetsbare
groepen in de samenleving en arme landen in de wereld een extra klap krijgen
van deze omstandigheden. Hoe zien de bewindspersonen dit?
Ik ga over naar de begroting voor het jaar 2002. De bijdrage van de PvdA-fractie staat vooral in het licht van het algemene oordeel dat wij aan het gevoerde beleid van deze bewindspersonen van de afgelopen regeerperiode wensen te verbinden en hoe wij tegen een toekomstig EZ-beleid aankijken.
Bij de start van de ambtstermijn van de minister straalde de ambitie ervan af. Maar van de dynamiek die de minister nog steeds uitstraalt, is onvoldoende terug te vinden in het door haar gevoerde beleid. Het is allemaal te passief en beslist te weinig vernieuwend en toekomstgericht. Wij zullen dat illustreren aan de hand van vijf thema's, namelijk.:
A. Waarborging van publieke belangen
B. Vergroening
C. Meer kenniseconomie
D. Verbetering van marktwerking
E. Meer leefbaarheid
Wij zullen telkens handreikingen doen om wel tot vernieuwend beleid te
komen. Collega Bolhuis zal op de laatste drie thema's ingaan, ik op de
eerste twee.
A. Waarborging van de publieke dienstverlening behoort tot de kerntaken van
de overheid. Vanuit deze visie heeft de PvdA-fractie in juni een conferentie
georganiseerd over de discussienota Publieke belangen in de markt, die mijn
Europese collega- volksvertegenwoordiger Dorette Corbey en ik hebben
geschreven. Wij hadden en hebben er behoefte aan dieper in te gaan op de
volgende vragen: wat zijn de ervaringen met liberalisering en privatisering
tot op heden, wat gaat goed, wat kan beter, wat moet anders?
Duidelijk is geworden dat in het traject van het zoeken naar veranderende
evenwichten tussen publiek en privaat domein
1. de instrumenten liberalisering en privatisering niet altijd even
zorgvuldig gehanteerd zijn;
2. er ook niet voldoende gezocht is naar nieuwe instrumenten.
In de Nederlandse samenleving, maar ook in Europa, worden de gevolgen van
liberalisering en privatisering verschillend en ten dele negatief ervaren.
Zeker, er zijn positieve resultaten te melden, zoals de Winkelsluitingswet
en de mobiele telefonie. Maar er zijn ook zorgen: taxi's zijn duurder
geworden, de notaristarieven staan nauwelijks onder druk, KPN kan zich niet
bepaald beroepen op een succesvol investeringsbeleid, bij de
voorzieningszekerheid op energiegebied zijn nogal wat vraagtekens te
plaatsen en kijk b.v. naar de Gasunie, die een juridische strijd voert met
de toezichthouder. Ook buiten Nederland zijn er problemen, denk aan
Railtrack in Groot-Brittannië.
Opvallend is het wegstemmen van de zgn. Dertiende Richtlijn - of, misschien
wel beter gezegd, de Bolkestein-richtlijn - waarmee de afbraak van
beschermingsconstructies van ondernemingen tot stilstand is gekomen. Een
scherper signaal van wantrouwen had het Europese Parlement niet kunnen geven
tegen de eenzijdige afhankelijkheid van beursgenoteerde ondernemingen en van
de grillen van de internationale markten van het kapitaal.
Kortom, liberalisering en privatisering kunnen voordelen bieden maar zijn
niet alléén zaligmakend. Het zijn geen doelen op zich en elke keer moet
worden afgewogen welke instrumenten het beste toegepast kunnen worden. Er
moet dus ruimte komen voor een veelkleurig palet in de onderlinge
verhoudingen en verantwoordelijkheden tussen burger, overheid,
maatschappelijke organisaties en ondernemingen.
De PvdA-fractie is van mening dat een volgende aanpak goede diensten zal
bewijzen.
1. Aan het begin van een heroverwegingstraject moeten allereerst de
publieke belangen duidelijk moeten worden gedefinieerd. Dat is vooral een
politieke keuze en vervolgens moet helder worden op welke wijze de publieke
belangen door de overheid gewaarborgd worden. De kern van de vraag is: waar
kan de burger de overheid op aanspreken?
2. Bij de overwegingen over het al dan niet kiezen voor marktwerking
c.q. privatisering moet naar onze mening worden voldaan aan drie
basisvoorwaarden:
* het belang van de consument (uitgedrukt in prijs, kwaliteit en
keuzemogelijkheden) dient voorop te staan;
* er moet sprake zijn van zorgplicht (essentiële diensten en producten
moeten altijd voor iedereen beschikbaar blijven) en
* het milieu mag niet negatief worden beïnvloed. 3. Tenslotte moet
er vooral op gelet worden of in geval van marktwerking er concurrentie
mogelijk is (geen private monopolies), liberalisering in geval van negatieve
gevolgen heroverwogen kan worden, toezicht mogelijk is of investeringen niet
in gevaar komen
De conclusie van een dergelijk afwegingsproces kan dus zijn dat de publieke
belangen onvoldoende gewaarborgd kunnen worden bij marktwerking of
privatisering. Indien een dergelijke conclusie getrokken dient te worden is
het zaak na te denken over alternatieven waarin een efficiënte dienstbare
overheid de uitvoering van haar publieke belangen gestalte geeft.
Het lijkt echter alsof het departement dermate gebiologeerd is door de
instrumenten liberalisering en privatisering dat de bewindsvrouwe zich
afsluit voor andere, soms creatievere benaderingen. Dat is des te ernstiger
omdat de minister zichzelf met een dergelijke statische visie ook nog grote
pretenties toeeigent m.b.t. beleidsterreinen die buiten haar directe
bevoegdheden vallen, zoals de drinkwatersector of het universitair
onderwijs.
Weinig inspirerend was dan ook het standpunt dat de minister verkondigde bij
de opening van het academisch jaar, namelijk dat het fundamenteel onderzoek
meer ten dienste zou moeten staan van het bedrijfsleven. Dat heeft tot felle
reacties geleid. Terecht, denk ik. Onafhankelijk fundamenteel onderzoek is
van groot belang voor de dynamiek van de Nederlandse kenniseconomie. Vooral
ook omdat dát algemeen belang zeker niet altijd synoniem is met de
commerciële belangen en vaak meer met korte termijn belangen van
ondernemingen.
De minister opereert eenduidig vanuit de leuze "na de privatisering van de
markt, volgt de privatisering van de mens", volgens een citaat uit Elsevier
van eind vorig jaar.
Tegelijkertijd stelt de PvdA-fractie vast dat ook binnen de eigen
VVD-gelederen van de minister steeds genuanceerder wordt nagedacht over de
instrumenten liberalisering en privatisering; zie het meest recente
voorbeeld daarvan: het dubbelinterview van de ministers Korthals en
Jorritsma in de NRC van afgelopen vrijdag, waaruit blijkt dat de minister
van Justitie over de privatisering van het gevangeniswezen een kritische en
realistische houding aanneemt.
Waarom is de minister van EZ nog niet zo ver is als haar eigen partijgenoten
en de meerderheid van de Kamer (zie steun van de VVD voor de motie Crone
c.s. die privatisering van monopoloïde netwerken van gas en elektriciteit
tegen heeft gehouden, en de stellingname van minister Zalm dat banken moeten
zorgen voor maatschappelijke basisvoorzieningen in het betalingsverkeer),
met een herbezinning op de instrumenten liberalisering en privatisering?
Het uitgangspunt moet zijn dat bij alternatíeve instrumenten voor
liberalisering of privatisering de bedrijfsvoering van uitvoerende
organisaties zodanig is dat de publieke belangen optimaal worden
gewaarborgd.
De publieke sector is zeker niet altijd een toonbeeld van efficiency of
innovatievermogen. Dat moet in voorkomende gevallen verbeteren: instrumenten
zoals benchmarking of concessieverlening zijn daarbij bijvoorbeeld in de
energie- en watersector nuttig gebleken. Maar ook de sturing binnen
bedrijven die in overheidshanden zijn, moet meer gericht worden op publieke
belangen: de dienstbare overheid.
Veelal wordt uitgegaan van het misverstand dat de overheid als aandeelhouder
geen zeggenschap zou hebben omdat het structuurvennootschappen betreft. Over
de mogelijkheden voor een publieke onderneming bestaat absoluut onvoldoende
kennis.
Tijdens de discussie over de Gaswet heb ik maar al te vaak gehoord van
provincies en gemeenten dat men de aandelen wilde verkopen omdat men toch
niks te zeggen heeft over het te voeren beleid. Dat is een onjuist
standpunt. Want binnen de huidige wettelijke kaders op basis van het
Burgerlijk Wetboek is er veel ruimte voor het aansturen van een
vennootschappelijke inrichting op basis van publieke zeggenschap.
Zo kan ontheffing plaatsvinden van het structuurregime.
Een ander instrument om overheidsaandeelhouders invloed te kunnen laten uitoefenen zijn de statuten. Daarin kunnen de publieke belangen worden vastgelegd waar de Raad van Bestuur zich naar moet richten. In het geval gebruik wordt gemaakt wordt van deze bestaande wettelijke mogelijkheden wordt veelal gesproken over de zgn. publieke vennootschap.
Ook de coöperatieve ondernemingsvorm biedt mogelijkheden tot meer publieke
betrokkenheid. Bij dergelijke vormen van publieke ondernemersschap kan ook
de positie van de consumenten de aandacht krijgen; te denken valt b.v. aan
het instellen van een consumentenraad.
Het is dus een kwestie van politieke keuze.
Een aardig voorbeeld is het initiatief van de Gemeente Rotterdam om het
Gemeentelijk Havenbedrijf eventueel richting publieke vennootschap om te
bouwen. Kan de minister verklaren waarom deze mogelijkheden zo weinig
bekendheid hebben en is het ook naar haar mening een mogelijkheid om de
publieke belangen te waarborgen en tegelijkertijd recht te doen aan een
zelfstandige, efficiënte bedrijfsvoering op afstand van de overheid?
B. Vergroening: energiebeleid
De PvdA-fractie heeft haar zorgen over het EZ-energiebeleid vanaf de Derde
Energienota nimmer onder stoelen of banken gestoken. Dat betrof niet alleen
de onderdelen besparing, duurzame energie maar zeker ook de gevolgen van een
geliberaliseerde gasmarkt.
Bij voortduring is vooral ook de PvdA-fractie actief geweest om het
energiebeleid van het kabinet bij te sturen en te activeren; denk aan de
vele initiatieven van collega Crone om vanuit de Kamer de privatisering van
de elektriciteitssector in goede banen te leiden, denk aan het alternatief
voor windenergie van collega De Boer en ik kan het niet nalaten om ook te
verwijzen naar mijn eigen actieve rol bij de behandeling van die Derde
Energienota en de Gaswet.
Gelukkig heeft de minister van EZ het aangedurfd om ook het Nederlands
aardgasgebouw ter discussie te stellen. Wat betreft dat laatste vertrouw ik
erop dat de minister in de onderhandelingen het publieke belang - waaronder
niet in de laatste plaats de staatsinkomsten en de waarborging van het
publieke belang van het kleine veldenbeleid - laat prevaleren boven de
private belangen van Shell en Esso. Over de uitkomst van die
onderhandelingen komen hopelijk nog deze kabinetsperiode te spreken
Overigens vraagt de PvdA-fractie zich af welke criteria in het Europese
mededingingsbeleid worden gehanteerd t.a.v. ontoelaatbare
machtsconcentraties op de Europese markt. Ik verwijs naar het artikel dat
Het Financieele Dagblad van afgelopen maandag over de wel erg machtige
positie die Shell op de Europese markt als belangrijke producent en als
eventuele handelaar inneemt. Wat blijft er dan over aan ruimte voor gezonde
concurrentie en marktwerking? Wil de minister daar eens een reactie op
geven?
De energiemarkt houdt onvoldoende rekening met de negatieve natuur- en
milieueffecten. Met duurzame energie schiet het nog niet op. Windenergie en
in mindere mate ook biomassa stuiten op maatschappelijke tegenstand. Daar
komt nog bij dat Nederland overspoeld wordt met goedkope "vuile kernstroom"
uit Frankrijk en vuile bruinkoolstroom uit Duitsland, mede waardoor al
enkele dure maar relatief "schone" WKK-centrales in Nederland noodgedwongen
zijn stilgezet. Wij zijn blij dat na deze Kamer en Europa nu ook de minister
"voortschrijdend inzicht" heeft getoond en het belang van het zgn. labelling
van energie heeft erkend.
Vanuit diverse oogpunten is aardgas voor de lange termijn de meest
aantrekkelijke optie als energiedrager in de overgangsperiode naar 2050.
Rond die tijd zal naar verwachting hooguit de helft van onze energie uit
duurzame bronnen komen. De andere helft zal zo duurzaam mogelijk moeten
zijn. Kernenergie hoort daar niet bij.
Innovatie is ook op dit gebied de sleutel tot versterking van de
kenniseconomie. Hoe denkt de minister in dit verband over de stimulering van
hoogwaardigere winningsmethoden en rendabelere toepassingstechnieken van
aardgas? Is daar financieringsruimte voor binnen Europese
technologieprogramma's? Kunnen concrete mogelijkheden worden getoond voor de
aanwezigheid van de hydraten in de diepzee? Wat is de stand van zaken van
het onderzoek naar methaangaswinning eventueel in relatie tot CO2-injecties?
Op dit moment wordt de Europese energiebehoefte voor 50% voorzien uit
import. Zonder maatregelen zal dit naar verwachting reeds in 2030 gaan
stijgen tot 70%. De kosten van de energie-import zullen in een hoger tempo
stijgen dan het BBP in de EU. Deze ontwikkelingen acht de EC terecht niet
wenselijk omdat men dan afhankelijk is van economische en eventueel
politieke schommelingen op de markt. Maatregelen op basis van het Groenboek
moeten deze problemen oplossen.
De Europese Commissie acht een sturende rol voor de EU niet uitgesloten voor
de inrichting van de energievoorziening in het jaar 2030. Dat stemt qua
sturingsfilosofie op zichzelf overeen met hetgeen het NMP4 daarover
vermeldt.
Tot op heden merken wij echter nog niet veel van de minister van EZ over een
offensiever nationaal en communautair energiebeleid. En dat is
teleurstellend, want juist Nederland als aardgasland zou daarin een
voortrekkerspositie moeten vervullen: er liggen kansen en mogelijkheden.
Gas zal in toenemende mate ook van buiten Europa komen. Dit werpt ook een
licht op de voorzieningszekerheid. Het uitblijven van een Europees
energiebeleid is daarom ook jammer omdat men zich blijkbaar pas zorgen is
gaan maken over de voorzieningszekerheid nadat de stap naar liberalisering
van de energiemarkt al was gezet.
Hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie (nr. 83), die
wij al bij de behandeling van de Gaswet hebben ingediend, en waarin wij
vroegen om een notitie en discussie over een Nederlands en Europees
aardgasbeleid? Wij hebben de minister bij dezelfde gelegenheid ook al
gevraagd (motie nr. 84) om stappen te ondernemen m.b.t. het creëren van een
Europees level playing field zonder oneigenlijke concurrentie op
duurzaamheid?
Concluderend: de PvdA-fractie zou graag van de zijde van de minister meer
initiatieven zien op het gebied van visieontwikkeling m.b.t. het lange
termijn energiebeleid, zowel nationaal als internationaal.