Invoering dienstplicht geen antwoord op terrorisme
Groep: Tweede-Kamerfractie Datum: 6 oktober 2001
Terrorisme bestrijdt men niet met judolessen of wereldoriëntatie. Een
artikel van Theo van den Doel in het NRC Handelsblad van 6 oktober
2001.
Vorige week werd door Joost van Kasteren (NRC 27 september jl.) een
pleidooi gehouden voor herinvoering van de opkomst-plicht. De
dienstplicht, die ons land nog steeds kent, zou in de praktijk weer
moeten worden geëffectueerd. Niet alleen man-nen, maar ook vrouwen
zouden voortaan de dienstplicht moeten vervullen. De opleiding zou
niet gericht moeten zijn op de mi-litaire verdediging, mààr op de
civiele verdediging van ons land. Aanleiding voor dit pleidooi was de
misdaad tegen de mensheid die op 11 september jl. in de VS werd
gepleegd. Maar de voorstellen die Van Kasteren doet zijn overbodig en
onrea-listisch. Terrorisme bestrijdt men niet met judolessen of
we-reldorientatie.
Verantwoordelijkheid burgers
Van Kasteren pleit in zijn artikel voor een dienstplicht van zes
maanden waarin jonge mannen en vrouwen zich moeten bekwa-men in
vechtsporten zoals judo en taekwondo. Daarnaast zou men zich meer
moeten verdiepen in de problemen van deze wereld. Ook het behalen van
het EHBO diploma maakt onderdeel uit van de civiele dienstplicht.
Omdat kennis kan verouderen en de conditie kan afnemen moet na de
basisopleiding van zes maanden men elke vijf jaar op herhaling. Maar
is dit een taak
voor de overheid? Het is de verantwoordelijkheid van burgers zelf om
hun fysieke conditie op peil te houden. Hier past geen overheidsdwang,
hoogstens stimulering. Het onderwijs biedt vanaf het vierde levensjaar
voldoende kansen en mogelijkheden om zich te oriënteren op de
toekomst. Vakken zoals maatschap-pijleer en geschiedenis bieden de
mogelijkheid voor elke leer-ling om zijn horizon te verbreden en eigen
keuzes te maken.
Civiele verdediging versterken
Van Kasteren gaat in zijn artikel niet op de vraag of zijn voorstellen
ook effectief zijn. Mijn mening is van niet. De civiele verdediging
moet op een andere wijze worden onder-steund. Sinds de Defensiennota
2000 is de derde hoofdtaak van de krijgsmacht de ondersteuning van
civiele autoriteiten bij de rechtshandhaving en de rampenbestrijding.
De uitvoering van die hoofdtaak heeft zich de laatste jaren beperkt
tot logis-tieke ondersteuning van de operatie varkenspest, de bijstand
aan de politie bij de MKZ-crisis, de militaire hulp bij de ramp in
Enschede en het vullen van zandzakken, dijkbewaking enz. bij de
grootschalige wateroverlast in 1995 en 1998. Sinds 11 september jl.
komt de derde hoofdtaak van de krijgsmacht echter in een ander
perspectief te staan. Het onvoorstelbare is voorstelbaar geworden. Het
terrorisme heeft een eigen mis-dadig gezicht gekregen. De
kwetsbaarheid van een open samen-leving, zoals die in Nederland, is
daarmee bloot gelegd. De vraag die Van Kasteren niet beantwoord is wat
de burger van de overheid mag verwachten als het gaat om
terrorismebestrijding. De politiek moet zich die vraag wel stellen. De
middelen waar-over de overheid kan beschikken staan hierin centraal.
De vraag dient zich dan aan wat dit voor de derde hoofdtaak van de
krijgsmacht moet betekenen.
Herziezing reservistenbeleid
Het potentieel aan militairen dat direct en gedurende langere tijd kan
worden ingezet voor ondersteuning van de nationale rechtsorde is
beperkt. Dat geldt zowel voor de bijzondere bij-standseenheden van
mariniers als die van de Koninklijke Mare-chaussee. Ook hier is
personeelstekort troef. Bovendien heeft het parate deel van de
krijgsmacht zijn handen vol aan de vre-desoperaties, waarmee een
wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan de ondersteuning van de
internationale rechtsorde. Boven-dien wordt defensie al enkele jaren
met een groot personeels-tekort geconfronteerd. De uitstroom is groter
dan de instroom. Wanneer dat tij niet snel wordt gekeerd, zal dit ten
koste gaan van de inzetbaarheid van de krijgsmacht en komt het
poli-tieke ambitieniveau ter discussie te staan. Toch ben ik van
mening dat de krijgsmacht op korte termijn zijn capaciteit voor de
ondersteuning van de nationale rechtsorde kan vergro-ten, als het
bereid is om het reservistenbeleid te herzien. Het reservepersoneel
van de krijgsmacht bestaande uit voorma-lige dienstplichtigen,
ex-BBTers, en vrijwilligers bij de Na-tionale Reserve vormt een
capaciteit die te veel onbenut wordt gelaten. Het denken in oude
kaders waar reservisten alleen no-dig zijn bij een groot conflict is
een achterhaald concept. Het alleen kunnen oproepen van reservisten in
buitengewone om-standigheden, een situatie die men vroeger kon
vergelijken met de mobilisatie, beperkt de overheid in haar
slagvaardigheid. De burger is niet geïnteresseerd of het wel past in
een juri-disch kader. De overheid dient zijn zaken voor elkaar te
heb-ben als het er op aan komt. Herziening van het reservistencon-cept
is dan ook dringend gewenst. Aan de reservisten, zo is mijn ervaring,
zal het niet liggen. Zij zijn loyaal en zetten zich voor honderd
procent in. Defensie moet de reservist dan ook niet beschouwen als een
vergeeld exemplaar in een kaarten-bak. Als een ex-werknemer die men
van stal haalt als de nood hoog is! De reservecomponent dient een
geïntegreerd deel van de personele capaciteit van de krijgsmacht te
vormen. Dit dringt des te meer nu de parate vulling van de krijgsmacht
achter blijft bij de verwachtingen. Wellicht kan de dienst-plichtige
van Kasteren van de lichtingsploeg 76-1 op deze ma-nier zijn bijdrage
leveren aan de civiele verdediging.