Partij van de Arbeid


Den Haag, 16 oktober 2001

BIJDRAGE VAN MARLEEN BARTH (PvdA) AAN HET PLENAIR DEBAT OVER DE BEGROTING 2002 BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES ((BZK)

"Je dient een zeer belangrijke publieke taak uit te voeren. Dat doe je zorgvuldig en consequent. Dat is mijn mentaliteit. Rechtuit. En zo is het." Een citaat uit een indrukwekkend interview van de Volkskrant met een man die bijna een jaar geleden plotseling het hart van een ramp werd ingesleurd: Kees Bont, brandpreventie-ambtenaar van de gemeente Volendam. Een citaat dat de best denkbare samenvatting biedt van mijn betoog, dat gewijd is aan het thema 'naar een vitale overheid'. Een overheid die met zelfvertrouwen haar zeer belangrijke publieke taken uitvoert, zorgvuldig en consequent. Die staat voor wat ze moet, en dat goed doet. Een overheid met een hoge 'Kees Bont-factor'.

Er is alle reden om juist nu een grondig debat over revitalisering van de publieke sector te voeren. Het vertrouwen van burgers in de overheid heeft onmiskenbaar een tik gekregen door de vreselijke gebeurtenissen in Enschede en Volendam. Maar ook voor deze ongelukken was de relatie tussen burger en overheid al aan erosie onderhevig. Bijna twee decennia is de politieke discussie gedomineerd door de noodzaak te bezuinigen. Min of meer noodgedwongen ging het publieke debat lang vooral over minder overheid. Taken werden op afstand gezet, gedecentraliseerd, geprivatiseerd of simpelweg geschrapt. Het overheidsapparaat raakte van deze operatie uiteindelijk naar binnen gekeerd, geconcentreerd als men was op sanering van de begroting. Soms is van die nood onmiskenbaar een deugd gemaakt. Maar de keerzijde is er ook. Je aandacht steevast richten op wensen en behoeftes van burgers is een ingewikkelde klus, als je maar al te vaak 'nee' moet verkopen...

Die situatie is gelukkig radicaal gewijzigd. De afgelopen jaren is door de kabinetten-Kok een solide basis gelegd voor een andere overheid. Met een begroting die tegen een stootje kan, een hogere arbeidsparticipatie dan ons land ooit gekend heeft en een overtuigende start met investeren in groot onderhoud van de publieke sector: onderwijs, zorg, veiligheid, natuur, infrastructuur.

De focus kan, moet weer op kwaliteit.

Daarvoor is het wel van belang te beschrijven hoe 'kwaliteit' kan worden vastgesteld. Welke prestaties mogen burgers van de overheid verwachten?

Voor mijn fractie betekent een andere overheid niet automatisch 'meer overheid'. De grote efficiency-operaties van de jaren '80 en '90 hebben ook goede resultaten opgeleverd. Veel zinvoller dan automatismen en Pavlov-reacties is een degelijke bezinning op de vraag waarom een bepaalde taak publiek dient te worden uitgevoerd, welke resultaten worden verwacht en hoe deze het best kunnen worden bereikt. Een pasklaar antwoord op die vraag is niet voorhanden; het zal keer op keer uitgewerkt moeten worden.

De vraag wat 'kwaliteit' precies inhoudt, zal bij elk onderdeel van de publieke sector centraal moeten staan. Dat is niet altijd eenvoudig. Zelfs in uitvoerende sectoren als zorg en onderwijs is kwaliteit niet afdoende in beeld gebracht met het aantal behaalde examens of verrichte knie-operaties. Handen en voeten geven aan het kwaliteitsbegrip bij beleidsvoerende sectoren: departementen, provincies, gemeenten, is zo mogelijk nog lastiger.

De minister heeft zeker een goede aanzet gegeven in de lijvige brief over de uitvoering van de moties Wagenaar c.s. en Scheltema-De Nie c.s. over een cultuuromslag bij de overheid, die ons dit weekend bereikte. Wij delen de ambitie van de minister: een andere manier van werken bij de overheid, waarbij prestaties centraal staan. Ook de keus die hij maakt voor een aanpak op veel fronten tegelijk, spreekt ons aan. Voor deze problematiek bestaat geen Haarlemmerolie.

Toch zouden wij graag een paar stappen verder gaan dan de minister in de begroting en de brief van 9 oktober voorstelt. De motie-Wagenaar vraagt immers om toetsbare criteria en concrete doelen. Die zou mijn fractie graag nog nader uitgewerkt zien. Wanneer is de minister tevreden? Nogmaals: wat is kwaliteit?

In de brief stelt de minister vast dat de neiging van burgers om onderscheid te maken tussen bestuurslagen niet groot is. Men ervaart 'de overheid', met de ene keer een loket dicht bij huis en de andere keer een Postbus-51-spotje. Dat alles brengt mijn fractie er toe de minister te vragen te komen tot een definitie van kwaliteit die toepasbaar is op verschillende bestuurslagen. Criteria van kwaliteit, waarmee de bestuurskracht van overheden in beeld kan worden gebracht.

We hebben daarvoor een aantal suggesties, geïnspireerd door de brief en de begroting, maar bijvoorbeeld ook door de VNG. Zij zet in een brief van 4 oktober verhogen van responsiviteit centraal. Dat is ons uit het hart gegrepen. Burgers verwachten een overheid die open staat voor hun vragen en wensen, een overheid die bereid is tot dialoog. De burger centraal! Dat moeten we niet verwarren met een 'u-vraagt-wij-draaien-democratie'. Mensen snappen best dat niet iedereen altijd zijn zin kan krijgen. Zij eisen wel uitleg, argumentatie, en dat is volkomen terecht.

Ook ontkokerd werken is zeker een indicator van kwaliteit. Openheid niet alleen naar de omgeving, maar ook naar andere diensten en overheden. Geen loopgraven, maar over de schutting, ook als die staan om de eigen bestuurslaag of territoriale grens. Tenslotte effectiviteit en efficiency, doeltreffendheid en doelmatigheid, terecht niet meer weg te denken als aspect van kwaliteit. Goed opgeleide, welvarende burgers eisen van de overheid waar voor hun geld, en gelijk hebben ze.

Dit lijstje is zeker niet uitputtend. Er zijn ongetwijfeld andere criteria te bedenken. Wij vragen de minister om in overleg met VNG en IPO een bruikbaar kwaliteitshandvest te ontwikkelen, dat breed toegepast kan worden. Het lijstje moet lang genoeg zijn om reëel inzicht in kwaliteit te bieden, kort genoeg om geen keurslijf te worden en helder genoeg om voor burgers informatie te bieden.

Met zo'n lijstje zijn we er nog niet. In de brief van 9 oktober doet de minister het voorstel te starten met interdepartementale beleidsvisitaties. De SG's stellen jaarlijks twee beleidsterreinen voor die daaraan onderworpen zullen worden. De PvdA zou deze onderlinge toetsing van kwaliteit graag veel ambitieuzer en structureler ingevuld zien. Net als in het hoger onderwijs, net als in het Grote Steden Beleid, zouden gemeenten gemeenten moeten bezoeken, provincies provincies en departementen departementen. Regelmatig, om elkaars bestuurskracht in beeld te brengen. De resultaten van de visitaties zouden gepubliceerd moeten worden, aan de hand van het overzichtelijke kwaliteitshandvest zoals ik net heb geschetst. Een zelfbewuste overheid heeft niets te verbergen. Collega's en burgers die over de schouder meekijken, het kan de zorgvuldigheid van publieke dienstverlening alleen maar stimuleren!

Een zorgvuldige en consequente publieke sector, zo beschrijft Kees Bont het. Consequent, dat betekent dat de overheid toeziet op de naleving van democratisch vastgestelde normen. Daarover worden behartigenswaardige woorden gesproken in de door het kabinet gepresenteerde Verkenningen. "De burgers zien te vaak een wijkende en ontwijkende overheid waar ze een stellige en stellende verwacht hadden", staat er te lezen, en: "Er is behoefte aan een overheid die zich weer als drager van het primaat van de maatschappelijke inrichting beschouwt en in zijn uitspraken niet alleen normatief richting geeft, maar ook grenzen stelt en deze effectief bewaakt." Premier Kok verklaarde bij de presentatie van de Verkenningen dat hij een einde maken aan de Nederlandse gedoogcultuur beschouwt als de belangrijkste opdracht voor een volgende coalitie.

Minister De Vries heeft een buitengewoon heldere en bruikbare analyse van gedogen uiteengezet bij de opening van het academisch jaar aan de Universiteit van Utrecht. Het onderscheid dat hij daar in maakt tussen gedogen als bewuste beleidskeuze, onder bepaalde voorwaarden, en het simpele niet-handhaven als gevolg van negeren van normovertredingen, brengt precies de juiste nauwkeurigheid in de discussie. De eerste vorm getuigt van wijs bestuur, het tweede tast het gezag van de overheid aan. En, voeg ik daar aan toe, het maakt zwakke groepen in onze samenleving extra kwetsbaar. De sterkeren redden zich altijd wel, ook als gemeenschappelijke normen vervagen. Het zijn juist de mensen die niet goed voor zichzelf kunnen opkomen die in de knel raken als, zoals de minister het uitdrukt, de overheid capituleert voor feitelijke situaties waarmee zij geconfronteerd wordt. Dat zet bovendien de relatie tussen verschillende bestuurslagen onder druk; gemeenten bekruipt nogal eens het gevoel dat zij mogen opdweilen wat het rijk laat liggen.

Alle reden dus om het pleidooi uit de Verkenningen zeer ter harte te nemen. Stoppen met gedogen in de slechte zin van het woord, dus. Helderder normhandhaving valt in twee delen uiteen: helderer normen en betere handhaving. Honderd procent handhaving kan niet, zegt de minister, en daar zegt hij een waar woord. Maar het kan geen kwaad als het kabinet eens een brede verkenning toepast op verkokerde, elkaar in de wielen rijdende regelgeving die gedogen haast onvermijdelijk maakt. Keuzes maken is dan onvermijdelijk: een heldere norm kan ook betekenen dat regels geschrapt worden. Bij die verkenning kan ook betrokken worden rechterlijke uitspraken waarbij gedoogde situaties worden gelegaliseerd omdat rechtszekerheid van burgers anders zou worden geschaad.

In de handhaving is iedereen gebaat bij een bestuur dat open is naar burgers over prioriteiten die worden gesteld, en daar de discussie over aan gaat. Prioriteiten moeten herkenbaar zijn en gedragen worden door de bevolking. Ook zou bij nieuwe wet- en regelgeving een aparte
'Handhavingseffectrapportage' kunnen worden geleverd. Daarmee wordt openheid geboden over wat mensen van nieuwe regels kunnen verwachten, en wat concreet nodig is om van handhaving geen wassen neus te maken. Is de minister bereid zich daar voor in te spannen?

In zijn Utrechtse rede zet de minister uiteen dat gedogen iets hedendaags noch typisch Nederlands is. Dat is natuurlijk zo. De Republiek der Verenigde Nederlanden kende schuilkerken en bordelen. Ook andere landen kennen euthanasie. Wel typisch Nederlands was de verzuiling, die zo haar eigen invloed op normhandhaving had. Nederlandse burgers hebben lange tijd kunnen 'shoppen' bij het gezag: uiteindelijk had een katholieke voorman niets te zeggen over een socialist (om maar een voorbeeld te noemen). Ook bracht de verzuiling een scala van maatschappelijke organisaties met zich mee, die de overheid actief ondersteunden bij normhandhaving. Die functie bekleedt deze tussenlaag grotendeels niet meer. Omdat organisaties aan dit soort invloed hebben ingeboet of zelfs zijn verdwenen. Toch zijn er mogelijkheden om ook maatschappelijke organisaties in te schakelen. Of het nu gaat om zwartrijden of spijbelen, burgers ervaren een overheid die de andere kant op kijkt als er niet tegen wordt opgetreden. Is de minister bereid te gaan overleggen met maatschappelijke instanties en bedrijven -scholen, sportverenigingen, maar NS en busmaatschappijen- over de bijdrage die zij kunnen leveren aan een heldere normhandhaving?

Zorgvuldig en consequent, dat is de overheid volgens Kees Bont. Om dat te bereiken, zijn meer mensen als Kees Bont hard nodig. De grote personeelstekorten die de publieke sector teisteren, vormen daarom een serieuze bedreiging voor de kwaliteit. Het kabinet heeft die uitdaging grondig en voortvarend aangepakt. Eerst door het instellen van de commissie- Van Rijn, vervolgens door met een forse investering een vliegende start te maken met de uitvoering van de voorstellen van die commissie.

De publieke sector moet in de arbeidsvoorwaarden de concurrentie met het bedrijfsleven met opgeheven hoofd aankunnen. Recent afgesloten CAO's zoals voor het onderwijs, en gisteren de rijksoverheid, laten zien dat het met de loonsverhogingen wel goed zit. Maar wat de PvdA-fractie betreft is er nadrukkelijk meer onder de zon. Ook hier is kwaliteit de sleutel, en die zit ook in de secundaire arbeidsvoorwaarden. Scholing, opfrisverlof, doorstroming, arbeid en zorg, kinderopvang. Ik heb begrepen dat met name op die laatste twee terreinen ook bij de departementen nog wel het een en ander te verbeteren valt. Graag hoor ik van de minister hoe de rijksoverheid ook hier het Goede Voorbeeld kan geven.

Een deel van de middelen van de Rijksoverheid-CAO zullen worden aangewend voor competentiebeloning, en dat is toch iets anders dan prestatiebeloning. Dat past wat ons betreft bij een moderne werkgever, die bereid is te investeren in prestaties die binnen een organisatie geleverd worden. Ook in de andere overlegsectoren zou competentiebeloning, ingebed in hoogstaand human resource management, een gewone zaak moeten worden. En hoe kijkt de minister aan tegen het ontslagrecht in de collectieve sector? Is daar ruimte voor flexibilisering?

Ook de omgeving waarin mensen werken is van grote invloed op de aantrekkelijkheid van een werkgever. De werkplek moet schoon en gezond zijn, en het oog wil ook wat. Daarnaast hebben nogal wat mensen in publieke dienst te maken met agressie. Een goede werkgever treedt daar adequaat tegen op. Hoe beschermt de minister van overheidspersoneel zijn 'frontmanagers' achter het loket, in de klas en op straat?

De zelfbewuste overheid komt er niet vanzelf. Het zal uiteindelijk inspanning vergen van tienduizenden mensen. Maar het levert veel op. Een publieke sector waar mensen op vertrouwen kunnen, daarmee staat of valt een veilige, rechtvaardige samenleving. Mensen hebben, zoals politicoloog Ido de Haan het in zijn proefschrift uitdrukt, ook gewoon het recht dat dingen goed voor ze geregeld worden.

Ons werk in Den Haag is er voor zorgen dat mensen als Kees Bont met betrokkenheid en overtuiging hun werk kunnen blijven doen. De basis is gelegd, het bouwen kan beginnen.