De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2001/9307
datum
15-10-2001
onderwerp
Controle en handhaving groene wetten
Trcnr. 2001/9307 doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de leden Stellingwerf, Schreijer-Pierik, Bolhuis, Van Heemst, Passtoors en Augusteijn-Esser over de controle en handhaving van groene wetten en ingezonden 14 september 2001 (kenmerk 2000115440).
datum
15-10-2001
kenmerk
TRCJZ/2001/9307
bijlage
1.
De problematiek rond de effectieve controle en handhaving van de
groene wetten heeft ertoe geleid dat op verschillende fronten
initiatieven zijn genomen. In dit verband verwijs ik u kortheidshalve
naar mijn brief van 9 oktober 2001 inzake de toezichtsketen natuur
naar aanleiding van de motie Dijsselbloem (Kamerstukken II, 27 235, nr
8).
2.
De incidentenregistratie van stroperij vindt plaats bij de
regiopolitie. Bij de inwerking-treding van de Jachtwet zijn afspraken
gemaakt over de opsporing van stroperij tussen de Algemene
Inspectiedienst en de destijds in het landelijk gebied opererende
veldpolitie. Deze afspraken komen er zakelijk samengevat op neer, dat
de opsporing en registratie van stroperij in eerste instantie berust
bij de veldpolitie en vanaf 1992 bij de regiopolitie, toen de taken
van de veldpolitie werden geĂŻncorporeerd in de basispolitiezorg bij de
regiopolitie.
Mij zijn tot op heden geen signalen bekend dat de regionale
incidentenregistraties ontoe-reikend zijn om aan de opsporing van
stroperij de nodige aandacht te geven.
3.
Mij is bekend dat er een verschuiving in de taakopvatting- en
invulling van het toezicht-houdend personeel van grote boseigenaren
gaande is. Deze verschuiving hangt niet samen met de 'ontwapening' van
dit personeel. Bij de evaluatie van artikel 142 Sv (BOA-regeling), die
de minister van Justitie eind 2001 aan uw Kamer zal doen toekomen, zal
deze ontwikkeling de nodige aandacht krijgen.
4.
Ik heb signalen ontvangen dat een aantal beheerders van bos, natuur-
en recreatie-terreinen er steeds meer toe neigt de veiligheidsrisico's
voor in hun dienst opererende bijzondere opsporingsambtenaren te
beperken door het toezicht in de nachtelijke uren te verminderen. Ik
zal dit betrekken bij de in de eerdergenoemde brief van 9 oktober
jongstleden aan uw Kamer geschetste initiatieven ter versterking van
de handhaving van de groene wetten.
5,6 en 7.
Het zal naar mijn oordeel over het algemeen aan de hand van de
verwondingen van het vervoerde dier, het betoog van degene die het
dode dier vervoerd en de deskundigheid van de opsporingsambtenaar
mogelijk moeten zijn te constateren op welke wijze en op welk tijdstip
een dier is gedood of verwond. De door de vragenstellers onderkende
handhavingsproblemen van artikel 14 van het Besluit vrijstelling
beschermde dier- en plantensoorten kan ik derhalve niet delen.
Mocht evenwel de uitvoeringspraktijk in de komende jaren aanleiding
geven de handhaving van deze bepaling nader te bezien dan acht ik de
in de Flora- en faunawet aangekondigde evaluatie over de
doeltreffendheid van deze wet hiertoe het aangewezen kader.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
G.H. Faber
datum
kenmerk
bijlage
Vragen
Vragen van de leden Stellingwerf (ChristenUnie), Schreier-Pierik
(CDA), Bolhuis en Van Heemst (beiden PvdA), Passtoors (VVD) en
Augusteijn-Essers (D66) aan de staatssecretaris van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij over controle en handhaving van de groene
wetten.(Ingezonden 13 september 2001)
1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw constatering dat een
effectievere controle en handhaving van de zogeheten 'groene wetten'
noodzakelijk is en met betrekking tot uw toezegging dat hierover, in
samenspraak met de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken een
notitie wordt opgesteld? 1 Welke prioriteit wordt aan een snelle
totstandkoming van deze notitie en daarmee aan een adequate handhaving
en controle van deze wetten gegeven? 2
2
Heeft u, gezien het gebrekkige toezicht en de tekortschietende
handhaving, wel voldoende inzicht om b.v. over de omvang en
ontwikkeling van de stroperij in Nederland, vanaf het moment dat de
veldpolitie is opgeheven, uitspraken te doen? Zo ja, kunt u de Kamer
daarover cijfermatig en beleidsmatig informeren?
3
Is het u bekend dat steeds meer grote boseigenaren hun toezichthoudend
personeel verbieden politietaken te verrichten en zich steeds meer tot
de rol van gastheer beperken? Hangt deze ontwikkeling samen met het
feit dat steeds meer toezichthoudend personeel c.q. bijzondere
opsporingsambtenaren hun werk zonder wapen moeten uitvoeren? Hoe
beoordeeld u deze ontwikkeling?
4
Draagt de 'ontwapening' van bijzondere opsporingsambtenaren en
toezichthoudend personeel ook bij aan de ontwikkeling dat steeds
minder toezicht in de nachtelijke uren plaats vindt en dat steeds
minder aan gezamenlijke acties met de reguliere politie wordt deel
genomen? Zo ja, hoe denkt u deze ontwikkeling te keren?
5
Onderkent u, in het licht van een adequaat handhavingsbeleid, het
probleem van de handhaving van artikel 14 van het Besluit vrijstelling
beschermde dier- en plantensoorten, op grond waarvan vrijstelling kan
worden gegeven tot het vervoer van zieke of gewonde beschermde
inheemse diersoorten? Maakt deze bepaling het voor stropers niet
eenvoudig mogelijk bij aanhouding te betogen dat een vervoerd dier nog
leefde op het moment dat het in de auto werd geladen?
6
Zo ja, bent u bereid dit probleem te ondervangen door het instellen
van een meldingsplicht of door grofwild in dit artikel uit te zonderen
van de vrijstellingsmogelijkheid?
7
Zo nee, hoe denkt u dan deze bepaling op een voor de Politie Dier-en
Milieubescherming (PDM) werkbare manier te gaan handhaven?
1 Kamerstukken 27 400 XIV en 23 147, nr. 83.
2 Zie ook motie Dijsselbloem, Kamerstuk 27 235, nr. 8.
---