Den Haag, 15 oktober 2001
VRAGEN VAN DE LEDEN VAN OVEN EN MIDDEL (BEIDEN PvdA) AAN DE MINISTER VAN
BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
1. Is het waar dat de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State op het
beroep, ingesteld in januari 1993 tegen een afwijzende beslissing van
Gedeputeerde Staten van Drenthe, op een bezwaarschrift tegen de weigering
een bouwvergunning af te geven voor een vakantiehuisje eerst in februari
1997 heeft beslist? (1)
2. Heeft u kennis genomen van de uitspraak van het Hof voor de Rechten van
de Mens in de zaak Van Nus tegen Nederland d.d. 24 juli 2001 waarbij het Hof
kennis heeft genomen van de minnelijke schikking in deze zaak tussen klager
en Nederland, eruit bestaande dat de Nederlandse staat aan Van Nus Nfl.
6.300,-- betaalt aan materiële en immateriële schade en kosten voor
rechtsbijstand?
3. Kunt u aangeven waarom de behandeling van deze zaak zo lang heeft
genomen?
4. Mag uit het feit dat schadevergoeding is uitbetaald worden afgeleid dat
ook u van mening bent dat door de Raad van State het redelijke
termijnbeginsel is geschonden?
5. Hoe vaak is sedert 1 januari 1991 tot op heden schadevergoeding betaald
aan personen die erover klaagden dat de behandeling van hun zaak door de
Raad van State te lang had geduurd en welk totaal bedrag is daarbij
uitbetaald?
6. Bent u ervan overtuigd dat in verband met de inmiddels in gang zijnde
reorganisatie dergelijke vertragingen niet meer plaats zullen vinden?
(1) Zie Nederlands Juristen Blad, 12 oktober 2001, blz. 1766