Ministerie van Financien

uitkeringsgerechtigden

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 4 oktober 2001, nr. CPP2001/2477M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten


1. Inleiding


Veel gemeenten maken gebruik van de mogelijkheid om aan bijstands- en andere
uitkeringsgerechtigden subsidies te verstrekken voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De verstrekking van deze subsidies vindt plaats op grond van artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden (hierna: de WIW). Gebleken is dat niet altijd duidelijk is wanneer over deze vergoedingen loonbelasting/premie
volksverzekeringen (hierna: loonheffing) verschuldigd is en of de vrijwilligersregeling kan worden toegepast. Met dit besluit wil ik die onduidelijkheid wegnemen. Daarnaast geef ik aan welke regeling is getroffen om een onbedoelde doorwerking van de in het verleden verstrekte subsidies naar inkomensafhankelijke regelingen te voorkomen.


2. Vrijwilligerspremies tot en met 2000

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de WIW bepaalt dat een gemeente aan of ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 2 van de WIW, een subsidie kan verstrekken waardoor deze persoon in staat wordt gesteld of gestimuleerd wordt om deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot sociale activering. Tot en met het jaar 2000 legde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze bepaling zo uit, dat onder subsidie geen kostenvergoedingen konden worden verstaan maar alleen premies. Veel voorkomende premies zijn
werkaanvaardingspremies, deeltijdpremies, scholingspremies en premies voor
vrijwilligerswerk.

Wel loonheffing

Voor de vraag of uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de WIW onderworpen zijn aan loonheffing moet eerst beoordeeld worden of ze op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 tot het loon uit dienstbetrekking behoren. Voor
werkaanvaardingspremies en deeltijdpremies zal dat vaak het geval zijn; voor scholingspremies en premies voor vrijwilligerswerk vaak niet. Premies die niet op grond van het hiervoor genoemde artikel 10 tot het loon behoren kunnen toch onderworpen zijn aan loonheffing. Voor zover sprake is van periodieke uitkeringen zijn sinds 1 januari 1999 uitkeringen als bedoeld in artikel 3 van de WIW op grond van artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 11, eerste lid, letter u, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 onder de loonheffing gebracht.

Om een vrijwilligerssubsidie aan te kunnen merken als periodieke uitkering is vereist dat de subsidie een onderdeel is of kan zijn van een reeks uitkeringen. Daarbij dient elke uitkering afhankelijk te zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis en mag de uitkering geen onderdeel vormen van een complex van rechten en
verplichtingen die bij voortduring tegenover elkaar staan. Subsidies die periodiek verstrekt worden zolang de ontvanger betrokken is bij de vrijwilligersorganisatie, behoren hierdoor veelal tot de periodieke uitkeringen waarover loonheffing moet worden ingehouden.

Geen loonheffing

Als een vrijwilligerssubsidie afhankelijk is van de door de vrijwilliger gewerkte uren vormt de vergoeding een onderdeel van een complex van rechten en plichten die bij voortduring tegenover elkaar staan. Er is dan geen sprake van een periodieke uitkering waarover als zodanig loonheffing moet worden ingehouden. Dit neemt overigens niet weg dat bij deze
vergoedingen, ook indien deze niet op basis van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 tot het loon behoren, onder omstandigheden voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen sprake kan zijn van inkomsten uit arbeid.

Voor de vraag hoe de relatie met de gewerkte uren moet zijn om aan te kunnen nemen dat geen sprake is van een periodieke uitkering, geldt het volgende. De vergoeding moet zijn
gerelateerd aan de hoeveelheid verrichte werkzaamheden. De vergoeding moet dus in verband staan met het aantal door de vrijwilliger gewerkte uren. Het is niet nodig dat de gemeente voor ieder gewerkt uur een vergoeding toekent. Zo geldt in diverse gemeenten een regeling waarbij de vrijwilliger een vergoeding van ¤ 23 (f 50) per maand ontvangt als hij minder dan 10 uur per maand heeft gewerkt. Bij 10 of meer uur per maand keert de gemeente ¤ 45 (f 100) uit. Bij een dergelijke regeling is de relatie tussen de vergoeding en de hoeveelheid verrichte werkzaamheden zodanig dat de vergoeding een onderdeel vormt van een complex van rechten en verplichtingen die bij voortduring tegenover elkaar staan.


3. Vrijwilligerspremies en
-kostenvergoedingen vanaf 2001

Ook vanaf 2001 kunnen gemeenten de hiervoor bedoelde vrijwilligerssubsidies verstrekken. Voor de vraag of deze onder de loonheffing vallen, geldt hetzelfde als vóór 2001.

In het begin van dit jaar heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de toepassing van artikel 3 van de WIW opnieuw geanalyseerd. Geconcludeerd is dat onder subsidie in de zin van dat artikel behalve premie ook kostenvergoeding mag worden verstaan. Vanaf 2001 is het daarom mogelijk geworden dat gemeenten op grond van de WIW kostenvergoedingen verstrekken aan personen die
sociale-activeringsactiviteiten verrichten in de vorm van vrijwilligerswerk. Onder bepaalde voorwaarden kunnen gemeenten de
kostenvergoedingen in verband met
vrijwilligerswerk onbelast verstrekken. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen een reële en een forfaitaire kostenvergoeding.

Reële kostenvergoeding

Een reële kostenvergoeding is een vergoeding van niet meer dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Als de kosten zijn gemaakt in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk en de vrijwilliger voor het vrijwilligerswerk verder niets ontvangt (van de gemeente noch van de organisatie waar hij werkt), dan is de reële kostenvergoeding onbelast. Ook als de
vrijwilliger naast de reële kostenvergoeding een periodieke vrijwilligerspremie ontvangt, kan de reële kostenvergoeding onbelast zijn. Voorwaarde daarvoor is dat de kostenvergoeding een eigen ontstaansgrond heeft en geen onderdeel uitmaakt van de reeks van periodieke
vrijwilligerspremies. Zie voor het begrip "eigen ontstaansgrond" paragraaf 3 van het besluit van 25 januari 2001, nr. CPP2000/3236M, inzake Fiscale behandeling van (categoriale) bijzondere bijstand en gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen.

Forfaitaire kostenvergoeding

Een forfaitaire kostenvergoeding kan onbelast zijn met toepassing van de zogenoemde
vrijwilligersregeling. Deze regeling is (opnieuw) neergelegd in het besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000-2727M. Voorwaarde voor onbelastbaarheid is onder meer dat de vrijwilliger in verband met het door hem verrichte vrijwilligerswerk uitsluitend een vergoeding ontvangt die (voor 2001) niet hoger is dan ¤ 19 (f 42) per week en ¤ 667 (f 1.470) per jaar. Als de gemeente een vergoeding verstrekt voor het werk dat een vrijwilliger bij een andere organisatie verricht, moet de gemeente nagaan of die andere organisatie ook een vergoeding betaalt. Alleen als de
vrijwilliger in totaal niet meer ontvangt dan de hiervoor genoemde bedragen, kunnen de
vergoedingen onbelast zijn.

Overigens kan bij regelingen als bedoeld aan het eind van onderdeel 2 de weeknorm een belangrijke rol spelen. De kostenvergoeding van
vrijwilligers kan namelijk alleen onbelast zijn als deze ziet op de in een bepaalde week verrichte werkzaamheden. Een vrijwilliger die in één week 15 uur werkt en in de andere weken van die maand geen enkel uur, kan op grond van de vrijwilligersregeling alleen een onbelaste vergoeding genieten als de vergoeding over die maand niet hoger is dan ¤ 19 (f 42), namelijk ¤ 19 voor de week waarin is gewerkt en ¤ 0 voor de overige weken.


4. Vrijwilligerspremies niet op LB-kaart 2000

Eind 2000 is door gemeenten en de Tweede Kamer aandacht gevraagd voor de gevolgen van de fiscale behandeling van vrijwilligerspremies voor de inkomensafhankelijke regelingen. Mede gezien het korte bestaan van de loonheffing over periodieke vrijwilligerspremies hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat de vrijwilligerspremies die tot dan toe waren verstrekt, niet zullen leiden tot een nadeel in de aanspraken op inkomensafhankelijke
regelingen. Daarbij heeft een rol gespeeld dat bij de invoering van de loonheffing het voornemen bestond de vrijwilligerspremies onder de eindheffing te brengen. Bij eindheffing werken de uitkeringen evenmin door naar inkomensafhankelijke regelingen. Dit voornemen is overigens inmiddels verlaten.

Gebleken is dat de doorwerking naar
inkomensafhankelijke regelingen zich met name kan voordoen naar aanleiding van in het jaar 2000 verstrekte subsidies. Gelet op de hiervoor vermelde toezegging is daarom geregeld dat gemeenten bij de loonbelastingkaarten 2000 van de desbetreffende vrijwilligers de genoten subsidie en de daarop ingehouden loonheffing buiten aanmerking kunnen laten. De aangepaste loonbelastingkaarten dienen alleen ter voorkoming van de doorwerking naar
inkomensafhankelijke regelingen. De verplichting tot afdracht van de ingehouden loonheffing ondergaat door deze regeling dus geen wijziging.

Bij brief van 28 december 2000, kenmerk RTB 2000-03341, zijn gemeenten over de regeling geïnformeerd. Daarbij is hen verzocht om het totale bedrag van de vrijwilligerssubsidies en de daarop betrekking hebbende loonheffing (van alle betrokkenen tezamen) in een afzonderlijke brief mee te delen aan de bevoegde inspecteur. De inspecteur kan die bedragen dan in aanmerking nemen bij de vergelijking van de ingehouden en afgedragen loonheffing van de gemeente. De bedoelde brief van 28 december 2000 is als bijlage bij dit besluit gevoegd.

Bijlage bij BCPP2001/2477M

Aan Burgemeester en wethouders van de gemeenten

Uw brief van/kenmerk Ons kenmerk Den Haag

RTB
2000-03341 28 december 2000

Onderwerp

Aan vrijwilligers verstrekte en tot het loon gerekende subsidies op grond van artikel 3 Wet inschakeling werkzoekenden
(vrijwilligerspremies).
Loonbelastingkaartgegevens 2000.

Inleiding

In het kader van de sociale activering maken veel gemeenten gebruik van de mogelijkheid om aan uitkeringsgerechtigden subsidies te verstrekken voor het verrichten van
vrijwilligerswerk. In de praktijk worden deze subsidies vaak vrijwilligerspremies genoemd.

De verstrekking van vrijwilligerspremies vindt plaats op grond van artikel 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden (hierna WIW). Voor zover sprake is van periodieke uitkeringen behoren de subsidies voor vrijwilligerswerk sinds 1 januari 1999 tot het loon.

Deze brief gaat over de tot op heden verstrekte WIW-vrijwilligerspremies en de doorwerking daarvan naar inkomensafhankelijke regelingen. Deze brief is daarom voor u niet van belang als uw gemeente tot dusverre geen premies heeft verstrekt of als uw gemeente de verstrekte vrijwilligerspremies niet tot het loon van de individuele genieter heeft gerekend. U kunt deze brief in dat geval voor kennisgeving aannemen.

Deze brief is voor u van belang als uw gemeente de verstrekte vrijwilligerspremies tot het loon van individuele genieters heeft gerekend. In verband daarmee vraag ik uw aandacht voor het volgende.

Recente ontwikkelingen

In de afgelopen maanden is in diverse gemeenten onrust ontstaan over de fiscale behandeling van de WIW-vrijwilligerspremies en de daaraan eventueel verbonden gevolgen voor de
inkomensafhankelijke regelingen. Ook de Tweede Kamer is op deze problematiek ingegaan.

Uit de ontvangen signalen over de fiscale behandeling van vrijwilligerspremies is gebleken dat het de gemeenten en de betrokken
vrijwilligers niet altijd duidelijk is wanneer over deze subsidies loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) is verschuldigd. Mede gezien het korte bestaan van de belastbaarheid voor de loonheffing van de periodieke vrijwilligerspremies hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat de tot op heden verstrekte subsidies niet zullen leiden tot een nadeel in de aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Daarbij heeft ook een rol gespeeld dat bij de invoering van de belastbaarheid voor de loonheffing het voornemen bestond de vrijwilligerspremies op korte termijn onder het eindheffingsregime te brengen. Dit voornemen is inmiddels evenwel verlaten. Bij de eindheffingssystematiek werken de uitkeringen evenmin door naar de inkomensafhankelijke regelingen.

Tegengaan van doorwerking naar
inkomensafhankelijke regelingen (van tot op heden verstrekte vrijwilligerspremies)

Een doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen treedt in beginsel op als de gemeente de vrijwilligerspremie tot het loon van de individuele genieter heeft gerekend. Uit de van gemeenten en uitkeringsgerechtigden ontvangen signalen is mij gebleken dat de doorwerking naar de inkomensafhankelijke regelingen met name in 2001 kan plaatsvinden voor in 2000 aan vrijwilligers verstrekte subsidies.

Gelet op de bovengenoemde toezegging kunnen de gemeenten bij de loonbelastingkaartgegevens 2000 van de desbetreffende vrijwilligers de genoten subsidie en de daarop ingehouden loonheffing buiten aanmerking laten. De aangepaste loonbelastingkaartgegevens dienen louter ter voorkoming van de doorwerking naar
inkomensafhankelijke regelingen. De verplichting tot afdracht van de ingehouden loonheffing ondergaat hierdoor uiteraard geen wijziging.

Ik verzoek u om het totale bedrag van de vrijwilligerspremies en de daarop betrekking hebbende inhoudingen (van alle betrokkenen gezamenlijk) in een afzonderlijke brief mee te delen aan de bevoegde inspecteur. De inspecteur kan die bedragen dan in aanmerking nemen bij de vergelijking van de ingehouden en de afgedragen loonheffing van de gemeente.

Periodieke uitkering.

Het voorgaande laat onverlet dat de vraag kan opkomen of de tot dusverre aan vrijwilligers toegekende premies tot het loon behoren. Zoals in de inleiding is vermeld behoren de
vrijwilligerspremies vanaf 1 januari 1999 tot het loon als sprake is van een periodieke uitkering. Vanaf die datum zijn de periodieke vrijwilligerspremies tot het loon gerekend op grond van artikel 34 van de Wet op de
loonbelasting 1964 in samenhang met artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

Een periodieke uitkering kan worden omschreven als een uitkering welke een onderdeel is of kan zijn van een reeks uitkeringen, voor zover iedere uitkering - op zichzelf beschouwd - afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis, zulks beoordeeld vanuit de schuldenaar en naar het moment waarop de uitkeringen een aanvang nemen, en voor zover de uitkering niet een onderdeel vormt van een complex van rechten en verplichtingen, welke bij voortduring tegenover elkaar staan.

De WIW-vrijwilligerspremie kan niet als periodieke uitkering worden beschouwd op grond van het enkele feit dat de premie per week, per maand of anderszins periodiek wordt uitbetaald. Er is geen sprake van periodieke uitkeringen als de subsidie afhankelijk is van de door de vrijwilliger gewerkte uren. In een dergelijke situatie vormt de vrijwilligerspremie een onderdeel van een complex van rechten en plichten, welke bij voortduring tegenover elkaar staan. Als niet kan worden gesproken van een periodieke uitkering is over de
vrijwilligerspremie geen loonheffing
verschuldigd. U kunt op de gebruikelijke wijze bezwaar maken tegen eventueel opgelegde naheffingsaanslagen of tegen de afgedragen belasting als uw gemeente loonheffing heeft betaald over de vrijwiligerspremies zonder dat sprake is van een periodieke uitkering.

Het voorgaande heeft betrekking op de
behandeling van de tot op heden verstrekte vrijwilligerspremies. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal u op korte termijn nader informeren op welke wijze in de toekomst met deze subsidies kan worden omgegaan, zodat de bovengenoemde problematiek voortaan kan worden voorkomen.

Ik vertrouw er op dat ik u hiermee voor dit moment voldoende heb ingelicht.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN,

namens deze,

DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,

Mr. J. Thunnissen