Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
GRR. 2001/1143
datum
02-10-2001

onderwerp
Werkprogramma 2002 voor de Raad voor het Landelijk Gebied TRC 2001/9693 doorkiesnummer

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Gelet op de Kaderwet adviescolleges doe ik u hierbij mede namens de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het werkprogramma 2002 voor de Raad voor het Landelijk Gebied toekomen.

Vooraf Dit werkprogramma is in een gesprek van de raad, de staatssecretaris en mij op 25 juni 2001 tot stand gekomen. De onderwerpen zijn gerangschikt naar het tijdstip waarop vaststelling van de betreffende adviezen door de raad is gepland. De onderwerpen 3 en 4 waren al opgenomen in het werkprogramma 2001 van de raad. De planning van deze onderwerpen is opnieuw beoordeeld en afgestemd met de planning van de onderwerpen 1 en 2.

datum
02-10-2001

kenmerk
GRR. 2001/1143

bijlage

Werkprogramma 2002

1. Agro-foodvalley (of Agro-fooddelta)
Inleiding
Voortdurende innovatie, internationalisering en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn in dit decennium de bepalende factoren voor succesvol ondernemen in het agro-foodcluster met zijn sterk internationaal opererende bedrijven en grote internationale handelsstromen.
Ervaring in enkele andere economische sectoren zoals de biotechnologie en de ICT laat zien dat innovatie onder meer wordt aangedreven door clusters van (jonge) bedrijven, kennisinstellingen, science parks en zakelijke dienstverleners, die op enkele plekken op de wereld zijn geconcentreerd: Silicon Valley voor de ICT, Bombay voor de software, en München en Boston voor de biotechnologie.
Deze 'valleien' zijn de motor achter de vernieuwing en bepalen voor een belangrijk deel het strategisch concurrentievermogen van een cluster. Het zijn plekken waar nieuwe hoogwaardige economische activiteiten en banen ontstaan.

Vernieuwingen in het agrofoodcluster zullen niet meer alleen uit het agrocluster zelf voortkomen, maar ook steeds meer uit andere sectoren zoals ICT, logistiek, farmacie en chemie. Daarvoor, zo is in de nota 'Voedsel en groen' gesteld, moet Nederland blijven beschikken over een sterk wetenschappelijk 'Wagenings agrokenniscomplex' ('Vallei voor Voeding en Groen'), dat ook strategische allianties met andere wetenschappelijke kennisinstellingen moet aangaan. Bovendien lijkt het voor de 'herleving' van het zogenaamde traditionele agrofoodcluster te ontbreken aan een netwerk van (jonge) kennisintensieve ondernemingen dat nauw verweven is met de grote agrofoodondernemingen, de (agro)kennisinfrastructuur en andere economische sectoren, een zogenaamde agrofoodvalley (of agrofooddelta).
In Baden-Würtemberg, Noord-Frankrijk, Wales en Zwitserland zijn voorbeelden aan te duiden van gerevitaliseerde clusters die erin slagen oud en nieuw met elkaar te integreren.

Adviesvraag
Welk belang kan een agro-foodvalley (of agrofooddelta) hebben voor de Nederlandse economie in brede zin, en voor de vernieuwing van het agrofoodcluster in het bijzonder?
Moet/kan een dergelijke vallei zich beperken tot de omgeving van Wageningen of is gelet op de noodzakelijke strategische allianties met andere kennisinstellingen en andere sectoren een bredere opstelling - delta - voor heel Nederland en België aan te bevelen? Welke kennisdomeinen zouden met elkaar moeten worden verbonden? Aan welke voorwaarden moet de ontwikkeling van zo'n vallei of delta voldoen, bij voorbeeld voor R- en D-afdelingen van grote ondernemingen, voorzieningen voor startende ondernemers en dergelijke? Op welke wijze zou de overheid dit kunnen stimuleren?

Planning: 1e kwartaal 2002

2. De landbouw als beheerder van de groene ruimte Inleiding
De behoefte aan een kwalitatief goede groene ruimte zal in de toekomst groter worden. Meer en meer zal in het verstedelijkende Nederland de betekenis van de maatschappelijke functies van de groene ruimte toenemen en behoefte ontstaan aan specifieke gebiedskwaliteiten. Het landelijk gebied lijkt in grote delen van het land een soort parkfunctie te gaan vervullen. Ook neemt de druk op de landbouwsector om op maatschappelijk verantwoorde wijze te produceren sterk toe, waardoor in deze sector extra kosten moeten worden gemaakt. In de Nota 'Natuur voor mensen; mensen voor natuur' is een kwaliteitsimpuls voor het landelijk gebied voorzien. In 'Voedsel en groen' is aangegeven dat de maatschappelijke legitimatie van de landbouw in het landelijk gebied niet uitsluitend meer ligt in de voedselproductie en de betekenis van de agrarische sector voor de (plattelands)economie. Die betekenis ligt ook in de beheersfunctie van natuurlijke en ruimtelijke kwaliteiten.

In 'Voedsel en groen' is verder gesteld dat de landbouw via een code voor goede landbouwpraktijk (GLP) een zekere basiskwaliteit voor landschap en biodiversiteit dient te gaan leveren. Waar de samenleving wensen heeft die verder gaan dan GLP en er geen markt blijkt voor financiering van deze wensen, zal de overheid publieke middelen inzetten om deze doelen te bereiken.

Adviesvraag
Dit alles roept een aantal vragen op. Allereerst of en in hoeverre de, door de te verwachten afnemende ondersteuning vanuit Brussel, toenemende druk op de bedrijfseconomische resultaten zich verdraagt met de toenemende eisen aangaande beheer van landschap en natuur. Waar liggen de grenzen en waar moet de overheid (al of niet in combinatie met Brusselse gelden voor plattelandsbeleid) specifieke middelen inzetten voor de maatschappelijke wensen aangaande natuur en landschap, die uitgaan boven GLP. Verder is van belang hoe één en ander in de praktijk uitgevoerd wordt. De uitvoeringslast van individuele overeenkomsten met boeren over natuur en landschap blijken aanzienlijk. Welke perspectieven bieden in dit verband collectieve overeenkomsten (bijvoorbeeld 'Landschappen').

Planning: 1e kwartaal 2002
Het advies zal door de raad integraal worden meegenomen in de advisering over onderwerp 3.

3. Ontwikkelingsrichtingen voor het beheer van de EHS en het landschap (conform werkprogramma 2001)
Ontwikkeling en beheer van natuur en landschap vindt steeds meer plaats door of met behulp van anderen dan alleen traditionele terreinbeherende organisaties, landgoedeigenaren en agrariërs. Ook lijkt regionaal en lokaal de bestuurlijke belangstelling te groeien. Hoe ver kan en moet deze lijn worden voortgezet? Hoe en in welke mate moeten de huidige beleidsconstructies en instrumenten met betrekking tot ontwikkeling en beheer van natuur en landschap worden aangepast? En hoe kan de medeverantwoordelijkheid van partijen voor doelen en uitvoering - inhoudelijk, financieel en/of bestuurlijk - zó worden vormgegeven dat een duurzame basis voor de gewenste kwaliteit wordt gecreëerd?

Planning: 2e kwartaal 2002

4. Positionering van de primaire landbouw in de keten (conform werkprogramma 2001)
Onder invloed van de verwachte liberalisatie van de wereldmarkt en daarop gerichte aanpassingen in het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid zal binnen (een deel van) de primaire landbouw de behoefte c.q. de noodzaak ontstaan om een hogere toegevoegde waarde per eenheid product te realiseren, bijvoorbeeld via ketenverkorting. Een dergelijke herpositionering in de keten past echter bij het ene marktsegment beter dan bij het andere. Ook bedrijven die de nadruk blijven leggen op een kostprijsstrategie zullen hun positie in ketens moeten zien te behouden en versterken.

De vraag is hoe en langs welke weg de primaire sector zijn positie in de ketens kan versterken en in hoeverre initiatieven als product-abonnementen en verkoop via internet kansrijke opties in dat kader zijn. En daaraan voorafgaand moet de vraag worden gesteld of deze vorm van herpositionering als zodanig voldoende kansrijk is. Zo ja, welke eisen stelt dit aan het beleid, de bedrijven en de omgeving van bedrijven?

Planning: 3e-4e kwartaal 2002

Aandachtspunt voor de RLG bij de advisering
De minister van LNV heeft in september 2000 een 'beleidsbrief groen onderwijs 2010' aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Hiermee wordt een vernieuwingsproces in de LNV-onderwijsinstellingen aangestuurd.
De raad wordt gevraagd om onderwijsaspecten in de adviezen mee te nemen voor de onderwerpen uit het werkprogramma. In de in aanmerking komende definitieve adviesaanvraagbrieven zullen één of meer expliciete vragen worden opgenomen.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

Reageren

---