Ministerie van Algemene Zaken

M I N I S T E R I E V A N A L G E M E N E Z A K E N

Kabinet van de Minister-President

De Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's-Gravenhage

Kenmerk : 01F415805 's-Gravenhage, 2 oktober 2001

Onderwerp: Begroting AZ 2002
28 000-III

.

Hierbij zend ik u de beantwoording op de vragen die zijn gesteld in het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken (III) voor het jaar 2002.

De Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

Bijlage: Vragen en antwoorden


- 1 -





BEANTWOORDING KAMERVRAGEN BETREFFENDE DE BEGROTING VAN HET MINISTERIE

VAN ALGEMENE ZAKEN (III) VOOR HET JAAR 2002
(TWEEDE KAMER 28 000-III)


1 Kan worden gemeld wat de huidige stand van zaken is wat betreft de openstelling van paleizen en dergelijke, ook gezien de uitspraak onlangs van de gemeenteraad van Den Haag hierover? Wordt een poging gedaan om bijvoorbeeld de koninklijke stallen voor publiek toegankelijk te maken?

Het Koninklijk Paleis te Amsterdam is opengesteld voor het publiek. Er zijn regelmatig tentoonstellingen. Alleen bij officiële ontvangsten is het paleis gesloten.

Paleis Huis ten Bosch in Den Haag is het paleis, waar de Koningin en Prins Claus wonen. Om die reden kan dit paleis niet door publiek worden bezocht. Om toch enkele functionele ruimtes in het paleis te kunnen zien, is het mogelijk om deze ruimtes via de website www.koninklijkhuis.nl virtueel te bezichtigen.

Paleis Soestdijk is het woonpaleis van Prinses Juliana en Prins Bernhard en is om die reden evenmin toegankelijk voor publiek.

Paleis Noordeinde in Den Haag is het werkpaleis van de Koningin. Een groot deel van het paleis is dagelijks in gebruik als kantoor van de hofhouding. De Koningin houdt hier onder meer vergaderingen en besprekingen en ontvangt er regelmatig nieuw benoemde ambassadeurs. Ook vinden in dit paleis officiële ontvangsten plaats. Met inachtneming van de bijzondere eisen die hier het gevolg van zijn zullen de mogelijkheden van een eventuele beperkte openstelling worden onderzocht. Voor wat betreft de vraag over het Koninklijk Staldepartement geldt hetzelfde als voor Paleis Noordeinde.

Daarnaast zal om aan de wens van bezichtiging tegemoet te komen Paleis Noordeinde, evenals het Koninklijk Paleis te Amsterdam, het Koninklijk Huisarchief en de Koninklijke Stallen, binnenkort, net zoals nu reeds Paleis Huis ten Bosch, virtueel te bezichtigen zijn op de website van het koninklijk huis, www.koninklijkhuis.nl.


2 Kan de regering in kwantitatief en kwalitatief opzicht aangeven of en hoe de adviezen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) hebben doorgewerkt in concreet regeringsbeleid?

De regering geeft in haar standpuntbepaling naar aanleiding van ieder advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid aan in hoeverre de aanbevelingen van de raad worden gevolgd. Gezien het vaak brede karakter van de rapporten en hun gerichtheid op de lange termijn kunnen zij ook later hun doorwerking vinden in het beleid. Een dergelijke doorwerking is moeilijk jaar op jaar vast te stellen, en zelfs voor een raadsperiode niet makkelijk meetbaar. Het kan soms jaren duren voordat de doorwerking blijkt. Zo vormt het twee jaar geleden gepubliceerde rapport Generatiebewust beleid (rapport 55) op dit moment een referentiekader voor verschillende afwegingen bij het beleid op lange termijn, en is daarbij ook van belang voor de Nederlandse inbreng bij de Europese besluitvorming in verband met de vergrijzingproblematiek. Het feit dat tegenwoordig de term borging van het publiek belang in verband met de privatiseringen veelvuldig wordt gebruikt, kan gezien worden als een doorwerking van het gedachtegoed van het


- 2 -





rapport Borging van het publiek belang (rapport 56) dat verscheen in 2000.


3 De regering geeft aan dat zij voor het einde van 2001 met haar reactie komt op de aanbevelingen van het rapport-Wallage inzake overheidscommunicatie. Kan de regering bij haar reactie op de aanbevelingen van het rapport- Wallage de visie van de heer K. Sorgdrager betrekken, zoals hij die heeft verwoord in het radioprogramma O.V.T. van 2 september 2001? Kan de regering tevens aangeven waarom er niet op heel korte termijn een reactie op de aanbevelingen wordt gegeven, gelet op het feit dat ook meerdere rijksambtenaren in de commissie-Wallage hebben geparticipeerd? (blz. 6)

Het rapport In dienst van de democratie, opgesteld door de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie, mocht ik 27 augustus jl. uit handen van de voorzitter, de heer J. Wallage, ontvangen. De voorbereiding van een kabinetsstandpunt bij het rapport is ter hand genomen. Het rapport bestrijkt een breed terrein en bevat op onderdelen soms verstrekkende aanbevelingen. Ook ligt er het rapport Burger en overheid in de informatiesamenleving dat 6 september jl. werd uitgebracht door de Commissie ICT en overheid (o.l.v. de heer. A. Docters van Leeuwen). Tussen de twee rapporten bestaan duidelijke raakvlakken. Het kabinet zal de inhoud van de standpunten op beide rapporten inhoudelijk op elkaar afstemmen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarover reeds een mededeling gedaan aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik geef de voorkeur aan een zorgvuldige voorbereiding van een standpunt bij dit belangrijke rapport. De planning is erop gericht het kabinetsstandpunt medio november vast te stellen en zo spoedig mogelijk daarna aan de Tweede Kamer te doen toekomen.

In de media is van verschillende kanten op het rapport van de Commissie Wallage gereageerd. Het kabinet komt met een standpunt op het rapport, zoals dat door de Commissie is gepresenteerd. Het kabinet is voornemens in een latere fase vertegenwoordigers van beroepsorganisaties op communicatiegebied en andere deskundigen bij de verdere uitwerking van diverse aanbevelingen te betrekken.


4 Hoe verhoudt de coördinerende rol van het kabinet van de minister-president (KMP) op het gebied van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich tot de verantwoordelijkheid van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie over respectievelijk de Inlichtingen en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichten en Veiligheidsdienst? (blz. 7)

De coördinatie van de uitvoering van de taken van de diensten geschiedt door de Coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is een functie die in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is vastgelegd en die formatief is ondergebracht bij het Kabinet van de Minister-President. De functie van Coördinator wordt vervuld door de Secretaris-Generaal van het ministerie van Algemene Zaken.
De taken van de Minister-President en de Coördinator staan omschreven in de artikelen 3 en 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In de praktijk impliceert de taak van de Coördinator het bevorderen van de samenwerking tussen de diensten. Dit geschiedt in het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN), waarvan de Coördinator voorzitter is en in de Ministeriële Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (MICIV), waarvan de Minister-President voorzitter is. De coördinator treedt op als adviseur van de Minister-President. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop de diensten hun wettelijke taken uitvoeren.


- 3 -




5 Kan worden ingegaan op de resultaten tot nu toe van het onderzoek onder gebruikers van de departementale websites? (blz. 8)

Het onderzoek onder de gebruikers van de ministeriële sites richtte zich vorig jaar met name op de gebruikte benamingen en navigatie binnen deze sites. Daar bestonden grote verschillen in, waardoor de gebruiker per nieuw te bezoeken site zich steeds een andere indeling eigen moest maken. Op basis van de uitkomsten zijn met de ministeries afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige hoofdtermen en de locaties waar bepaalde informatie op de ministeriële sites te vinden is. De implementatie van die afspraken vindt momenteel plaats.
Dit jaar richt het gebruikersonderzoek zich op de vindbaarheid en de toegankelijkheid van de ministeries op het internet. Doel is het verbeteren van zowel de vindbaarheid van deze sites als van de wijze waarop specifieke informatie binnen deze domeinen kan worden gevonden. Het onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en zal naar verwachting eind oktober 2001 worden afgerond.


6 Hoe is de toename vergeleken met voorgaande jaren van het aantal werkdocumenten afkomstig van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) te verklaren? Komt dit door een gewijzigd (openbaarheids)beleid of is dit gewoon toevallig? (blz.13)

De toename van het aantal werkdocumenten is niet het gevolg van een gewijzigd (openbaarheids)beleid. Het is eerder het resultaat van het cyclische verloop van rapporten van de raad, waarbij veel producten het licht zien na de aanloopfase in de raadsperiode. Hiernaast heeft een en ander te maken met een zekere aandachtsverschuiving van voorstudies naar werkdocumenten. Dan is er nog de min of meer toevallige bijkomstigheid dat bij recente Rapporten van de Raad, zoals het rapport Naar een Europabrede Unie in het voortraject veel gebruik is gemaakt van werkdocumenten.


7 Wat is de reden dat een externe visitatie van "het instituut WRR" is uitgevoerd? (blz. 14)

Tot nu toe is het gebruikelijk om aan het eind van iedere raadsperiode een evaluatieverslag over de dan aflopende raadsperiode op te stellen. Toch voelde de raad nu de behoefte om deze beleidslijn te ondersteunen met een externe beoordeling door een commissie van deskundigen om een tweetal redenen.
In de eerste plaats hebben de adviesorganen die onder de Kaderwet Adviesorganen vallen, de verplichting tot regelmatige (zelf)evaluatie. Hoewel de WRR geen adviesorgaan in de zin van de wet is, meent de raad dat een evaluatie toch zeer nuttig is, en een belangrijke bijdrage kan leveren aan de oriëntatie van de raad voor de toekomst.
In de tweede plaats vraagt de nieuwe begrotingssystematiek een meer kwantitatieve benadering van voorgenomen en te realiseren beleidsdoelstellingen. Alleen kwantitatieve doelstellingen formuleren voor de WRR zijnde het aantal rapporten of citaten acht de raad onbevredigend en ook weinig zinvol. Een evaluatie waarbij met name ook de kwaliteit een onderdeel van de beoordeling is geeft een betere indruk van het totale bereik van de WRR.


8 De regering stelt dat de minister-president steeds vaker wordt gezien als de verpersoonlijking van het regeringsbeleid. Wat vindt de regering van deze geconstateerde bewering, mede gelet op de huidige relatie van de minister- president ten opzichte van de overige ministers als "primus inter pares"?


- 4 -



(blz. 15)

De minister-president is voorzitter van de ministerraad (art. 45 lid 2 Grondwet). De ministerraad vormt het politiek en collectief verantwoordelijk deel van de regering. Als voorzitter van de ministerraad heeft de minister- president daarin een rol die zich primair richt op de bevordering van het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid. Daarmee is hij in de loop van de tijd ook als vanzelfsprekend de eerste woordvoerder van het algemeen regeringsbeleid geworden. Zo geeft hij na afloop van de wekelijkse ministerraad als eerste een samenvattend overzicht van de besluitvorming door de ministerraad over het algemeen regeringsbeleid.
In verband daarmee kan worden gesteld dat hij in de publieke optiek steeds vaker wordt gezien als het gezicht van het algemene regeringsbeleid. Dit laat echter onverlet de primaire verantwoordelijkheid van de onderscheiden bewindspersonen zoals deze volgens ons staatsrecht bestaan.


9 Kan de regering concreter aangeven wanneer er wordt besloten of er aan een volgende wereldtentoonstelling wordt deelgenomen? Kan de regering aangeven, gelet op de ervaringen van voorgaande wereldtentoonstellingen, wat de pro's en contra's zijn van het deelnemen aan een eventuele volgende wereldtentoonstelling? (blz. 17)

Het advies over de eventuele deelname aan de wereldtentoonstelling in Japan (2005) wordt thans voorbereid door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Besluitvorming in de MR hierover is in de komende maanden te verwachten. De argumenten voor en tegen deelname zullen bij die gelegenheid aan de orde worden gesteld en in de besluitvorming worden betrokken.


10 Kan preciezer worden aangegeven waar de uitgaven van *113.000 en
*1.634.000 ten behoeve van het huwelijk van de Prins van Oranje aan worden besteed? Is dit bedrag vergelijkbaar met uitgaven die bijvoorbeeld ten behoeve van de Eurotop in Amsterdam zijn gedaan? Zo neen, waarin zitten de verschillen? (blz. 20)

De uitgaven voor het huwelijk van de Prins van Oranje hangen samen met de taak van de Rijksvoorlichtingsdienst en houden voornamelijk verband met het beschikbaar stellen van pers- en publicitataire faciliteiten voor de nationale en internationale pers. Hierbij moet worden gedacht aan transportkosten, telecomvoorzieningen, verlichting, accreditatie en catering. Bij het opstellen van de raming hebben de Eurotop in Amsterdam (1997) en het huwelijk van Prins Constantijn en mejuffrouw L. Brinkhorst als referentiekader gediend.


11 Het voornemen is om nog tijdens deze kabinetsperiode het voorstel tot wijziging van de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis in te dienen. Kan de regering preciezer aangeven wanneer zij dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer toestuurt? Kan het kabinet toezeggen dat er ook naar wordt gestreefd dit wetsvoorstel in deze kabinetsperiode in beide kamers der Staten- Generaal te behandelen? (blz. 24)

Aan de voorbereiding van een voorstel tot wijziging van de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis wordt gewerkt. Het is het voornemen dit voorstel nog tijdens deze kabinetsperiode in te dienen. De parlementaire behandeling is een zaak van de Staten-Generaal.


- 5 -