INLEIDING DOOR JAAP JELLE FEENSTRA, TWEEDE-KAMERLID VOOR DE PvdA, TIJDENS
HET DEBAT VAN DE PvdA-EURODELEGATIE OVER 'HETE HANGIJZERS ROND
BIOTECHNOLOGIE'
Utrecht, 28 september 2001
Biotechnologie paart grote beloften aan grote bedreigingen. Deze spanning
voedt het maatschappelijk debat. Een debat met sterk uiteenlopende
verwachtingen en opvattingen, maar ook met nog veel onzekerheden. Dit debat
vraagt om politieke antwoorden en beleidskaders; waar hebben we het over,
hoe komen afwegingen tot stand, wat liggen kansen en voordelen en welke
ontwikkelingen zijn dan toelaatbaar, maar ook waar vergen risico's en
alternatieven het stellen van grenzen.
Juist binnen de PvdA moet het debat over biotechnologie goed en tijdig
worden gevoerd. De PvdA verschilt namelijk sterk van partijen die al hun
vertrouwen stellen in onbegrensd technologisch optimisme en marktkrachten,
en daardoor kiezen voor een nagenoeg ongeclausuleerde voortgang. Maar de
PvdA verschilt evenzeer van partijen die vanwege ieder risico en een
verabsolutering van het voorzorgbeginsel onmiddellijk in de rigide reflex
van stagnatie en verboden schieten.
De PvdA wil hiertussen een eigen en bepalende positie innemen, ook ten
opzichte van de opmerkelijke coalitie van kritisch-links en
religieus-rechts. Soms kunnen we hun motieven delen, soms komen we op basis
van verschillende motieven toch tot vergelijkbare standpunten en soms zullen
we met deze gelegenheidscoalitie fundamenteel van mening verschillen.
Wat staat de PvdA dan voor ogen? Het concept-verkiezingsprogramma spreekt
over zorgvuldig vooruit, over voorwaardelijk doorgaan, over het stimuleren
van beloftevolle ontwikkelingen, maar ook over het voorzorgbeginsel dat geen
stappen toelaat zonder voldoende zekerheden.
De leden moeten zich over deze concept-tekst nog uitspreken, amendementen
liggen voor (o.a. van Landelijke Werkgroep Milieu en Energie van de PvdA
over etikettering en ggo-vrije keten). Het Congres van de PvdA zal ook op
dit punt het contract tussen kiezer en gekozene vaststellen.
Dat vergt van mij - en mijn vandaag aanwezige collega's Swildens en Waalkens
- nu een minder stellige positie, maar zoveel is wel duidelijk: voor de PvdA
staat een zorgvuldig, betekenisvol én bepalend afwegingskader centraal,
tussen beloften en risico's, tussen uitdagingen en bedreigingen. Dit kader
stoelt niet alleen op techniek en wetenschap, op afwegingen en
risico-analyses, op economie en handel, maar kent ook heel nadrukkelijk
culturele en ethische overwegingen.
De beloften zijn verleidelijk indrukwekkend: meer en beter voedsel, schonere
productiemethoden, nieuwe geneesmiddelen en medische technieken. Maar ook de
bedreigingen zijn indrukwekkend: gezondheidsrisico's, schade aan natuur,
milieu en biodiversiteit, de positie van ontwikkelingslanden en kleine
boeren, uitwassen van genetic screening en privacy.
Laat mij daarom nu aan de vooravond van het parlementair debat in januari 2002 slechts enkele waarnemingen, observaties en vragen uitspreken.
Heel fundamenteel: vergen voedingsvraagstukken in ontwikkelingslanden nu golden rice of juist een betere verdeling, productie of distributie? Of is dit een luxe vraagstuk vanuit het overvoede Westen over indringende alledaagse tekorten, die elders accuut om oplossingen vragen? Of zijn beiden nodig: én golden rice én een betere welvaartsverdeling?
Ook fundamenteel: de principiële discussie over octrooien, juist door onze
fractie door collega Witteveen gevoerd. Beperkt het intellectuele eigendom
zich tot uitvindingen of vallen daar ook soorten onder? Dit debat komt nu
juridisch en politiek tot een ontknoping.
Velen vrezen dat, juist via biotechnologie, er concentraties van kennis- en
marktmacht zullen ontstaan, met sterke handelsposities en economische
monopolies. Deze relatie is bepaald niet onzinnig, evenmin onbedreigend en
verdient dus aandacht. Maar - zo opper ik als vraag - zal niet bovenal het
politieke antwoord per onderdeel moeten worden geformuleerd: én aangeven
welke biotechnologische ontwikkeling verantwoord lijkt én via WTO en
mededingingsbeleid? marktontwikkelingen sturen?
Zo ja, dan staan beide beleidsterreinen op eigen benen en vergen ze elk een
eigenstandig antwoord.
Zo zijn er veel vragen te stellen. Vragen over het organiseren van een
ggo-vrije keten in relatie tot marktvraag. Maar ook: moet het beleid
productgericht zijn, zoals in de VS, of kiezen we voor een procesgericht
beleid in de EU?
En dan de vraag: wie bepaald precies wat? We spreken hier over een
internationale, mondiale ontwikkeling, waarvoor de politiek bepalende kaders
opstelt. Zeker, maar daarbij lijkt de Kamer een gemeenteraad en het
Europarlement op provinciale staten. Dat betekent dat je alleen een
bepalende stem krijgt bij voldoende coördinatie en regie. Zijn we daartoe in
staat, in Nederland en met onze Europartners?
Dan over uitgangspunten. Er lijkt sprake van een afnemende acceptatie voor
biotechnologische innovaties langs de trits van planten naar dieren en
uiteindelijk bij de mens. En er lijkt ook een soort doelmatigheidstoets te
bestaan. Niet alles wat kan, mag ook - laat staan: moet ook. Dit
uitgangspunt wordt soms expliciet verwoord maar is veelal impliciet
aanwezig. Deze utilitaristische benadering spreekt me aan. Het NMP4 geeft
daar een goede vertaling van (pag. 181):
Nulrisico's zijn onmogelijk, maar continue kennisontwikkeling, maximale
transparantie van onderzoek en beleidsvorming daarover, verantwoorde
besluitvorming over concrete toepassingen en nauwgezette monitoring kunnen
deze risico's wel zo klein mogelijk maken. Zo wordt een goede afweging
mogelijk tussen potentiële risico's en het beoogde maatschappelijke nut van
een introductie, bijvoorbeeld in de sfeer van gezondheidszorg en de
voedselvoorziening. Wanneer dit nut zeer hoog wordt geacht, kan een hoger
risico dan wel een hogere mate van onzekerheid daarover aanvaardbaar zijn.
Wanneer alternatieven reeds beschikbaar zijn, is er reden om extra
terughoudend te zijn bij het nemen van een risico.