charset="iso-8859-1"
http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=421105
---
1 Inleiding
---
In dit rapport worden de actuele situatie in Sudan (oktober 1999 tot en met
februari 2001) en enkele recente ontwikkelingen beschreven, voor zover deze
van belang zijn voor de beoordeling van asielaanvragen en het vaststellen
van de mogelijkheid van terugkeer van afgewezen asielzoekers uit dat land.
In de verslagperiode verscheen over dit land reeds een thematisch
ambtsbericht over het beleid van een aantal westerse landen ten aanzien van
de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers (DPC/AM-539476/00).
Het nu voorliggende rapport begint met, in hoofdstuk twee, een beschrijving
van land, bevolking en geschiedenis, gevolgd door een overzicht van de
recente politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie en de economische
achtergronden van de huidige situatie.
Hoofdstuk drie gaat in op de mensenrechtensituatie in Sudan, waarbij ook
aandacht wordt besteed aan de positie van enkele specifieke groepen.
Vervolgens komen, in hoofdstuk vier, de binnenlandse vestigingsmogelijkheden
aan de orde, evenals het asiel- en terugkeerbeleid van een aantal westerse
landen en het beleid van de UNHCR.
Het rapport wordt afgesloten met een samenvatting (hoofdstuk vijf) en een
overzicht van de gebruikte openbare bronnen.
Bij de opstelling van het rapport is gebruik gemaakt van vertrouwelijke
rapportages van de Nederlandse ambassade in Khartoem, Nairobi
en in andere westerse landen, naast de openbare bronnen genoemd in de
literatuurlijst.
2 Landeninformatie
---
2.1 Land en volk
---
De naar schatting 28 miljoen inwoners van Sudan kunnen worden verdeeld
over circa 600 stammen die 56 etnische groepen vertegenwoordigen. Er zijn
meer dan 100 (stam)talen.
In het gedeelte dat kan worden aangeduid als (het
administratief-bestuurlijke) Noord-Sudan mengden Arabische stammen zich
vanaf de zevende eeuw met de reeds in het gebied woonachtige Afrikaanse
volken en vonden arabisering en islamisering plaats. Niet-Arabische stammen
c.q. bevolkingsgroepen in Noord-Sudan zijn onder andere de Beja, de Fur, de
Nubiërs, en volkeren die gezamenlijk tot de Nuba gerekend worden.
Thans is circa 90% van de bevolking in dit deel van Sudan moslim. Maar er verblijven tevens circa 2 miljoen ontheemden die uit het zuiden afkomstig zijn en hoofdzakelijk animistisch of christelijk zijn. Bovendien wonen in dit gebied circa 300.000 koptische christenen. De taal die in Noord-Sudan hoofdzakelijk wordt gesproken is het Arabisch, de officiële taal van Sudan.
In (het administratief-bestuurlijke) Zuid-Sudan leven overwegend
christelijke (circa 20%) en animistische (circa 70%) Afrikaanse negroïde
stammen, waarvan de Dinka, Nuer en Shilluk de omvangrijkste zijn. Hun
cultuur verschilt wezenlijk van die van het Arabische en gearabiseerde
bevolkingsdeel in het noorden.
De bewoners van dit deel van Sudan gebruiken, naast lokale stamtalen en het
Arabisch (d.w.z. een specifiek dialect), het Engels als voertaal. Door een
beperking van scholingsmogelijkheden is het gebruik van het Engels en het
noordelijke Standaard Arabisch sedert 1983 (hervatting oorlog) afgenomen.
2.2 Geschiedenis
---
In deze paragraaf wordt de geschiedenis van Sudan beschreven tot en met
september 1999. De recentere ontwikkelingen staan in paragraaf 2.3 (Actuele
politieke ontwikkelingen).
Inleiding
Ooit duidden Arabische geografen het gebied dat in Afrika ten zuiden van de
Sahara ligt aan met 'Bilad al Sudan' (Land van de Zwarten). Later sloeg de
term Sudan op de brede gordel droge savanne en halfwoestijn die van oost
naar west, direct ten zuiden van de Sahara, door het Afrikaanse continent
liep. Het land Sudan, zoals wij dat nu kennen, omvat slechts een deel van
die gordel, namelijk het gebied dat vanaf 1898 onder gezamenlijk bestuur van
Groot-Brittanië en Egypte stond en in 1956 onafhankelijk werd.
Veel van de hedendaagse problemen in het land hebben hun wortels in de
koloniale periode. Hoewel het land in principe een fors economisch
potentieel heeft, kwam het land nauwelijks aan ontwikkeling toe. De
belangrijkste oorzaak daarvan is een burgeroorlog die, met een onderbreking
van 1972 tot en met 1983, sinds de onafhankelijkheid woedt en meer dan een
miljoen doden heeft geëist. Het conflict behelst niet alleen strijd tussen
de islamitische regering in Khartoem en christelijke en animistische
verzetsbewegingen in het zuiden. Ook waren er botsingen tussen de centrale
regering en bevolkingsgroepen in het oosten en westen. In het zuiden werd de
situatie vervolgens verergerd door onderlinge conflicten tussen de daar
wonende etnische groepen. Daar begonnen de meeste botsingen ooit als
veeroof, een verschijnsel dat al eeuwenlang voorkomt. Verder ontstonden er
veel conflicten om weidegebieid en/of water. De aanwezigheid van moderne
wapens heeft de confrontaties bloediger en oncontroleerbaarder gemaakt. De
situatie werd bovendien gecompliceerd door de keuze van de regering voor het
moslim-radicalisme. Hierdoor kreeg zij te maken met een hoofdzakelijk vanuit
het buitenland opererende noordelijke oppositiegroepering die die koers als
te radicaal beschouwt en die ondanks deels tegengestelde belangen vervolgens
ging samenwerken met de oppositie in het zuiden. Bovendien kwamen door de
radicale koers van de regering de betrekkingen met het buitenland (verder)
onder druk te staan. In toenemende mate werd de oliewinning vooral een haard
voor conflicten.
Deze deels historisch gegroeide complexe binnen- en buitenlandse
tegenstellingen hebben de politieke, veiligheids- en mensenrechtensituatie
in Sudan gedurende vele jaren in belangrijke mate beïnvloed. In het volgende
gedeelte wordt de geschiedenis in detail uitgewerkt, waarbij de volgende
perioden worden onderscheiden:
· Prekoloniale periode;
· Koloniale periode;
· Periode na de onafhankelijkheid:
Tweede burgeroorlog
De periode Al-Bashir:
- Wijzigingen binnen de oppositie/verheviging van de strijd
- Het vredesakkoord van Khartoem
- Proces van politieke liberalisering
De prekoloniale periode
Over de pre-koloniale geschiedenis van het zuidelijke deel van Sudan is
nauwelijks iets bekend. De Sudd (overstromingsvlakte van de Nijl) vormde een
bijna onneembare barrière voor buitenstaanders. Vermoedelijk bestonden er
kleine rijken, die weinig structuur en onderling nauwelijks contact hadden.
Pas vanaf 1820, toen een Turks-Egyptisch leger Sudan veroverde en in het
zuiden naar ivoor en slaven op zoek ging, is er iets meer bekend. Ook over
de geschiedenis van het westelijke deel en het noordoosten is weinig bekend.
Voor het noordelijke deel ligt dat anders. In dit gebied, aanvankelijk
bewoond door Bosjesmannen, vestigden de eerste landbouwers zich vanaf circa
6000 voor Christus. In de periode 3000 tot 1200 voor Christus hielden
Egyptische vorsten het rijk (genaamd Nubië) dat inmiddels in het gebied was
ontstaan, bezet. Tot circa 350 na Christus, toen koning Ezana van Axum
(Noord-Ethiopië) binnenviel, heersten echter diverse Nubische vorsten over
het gebied. Ezana introduceerde het Christendom.
In de loop van de zevende eeuw trokken Arabische nomaden op zoek naar
graasland vanuit Egypte het gebied binnen en brachten de islam mee. Onder
meer door onderlinge huwelijken was het na de dertiende eeuw vrijwel gedaan
met het christendom in het noorden van het huidige Sudan.
In de 16 eeuw vormden de Funj, een negroïde volk van onbekende herkomst,
in centraal Sudan het zogenaamde Zwarte Sultanaat. De Funj werkten nauw
samen met de Arabieren en zorgden voor een verdere verspreiding van de
islam. Veel bewoners van het Nuba-gebergte (gelegen in de huidige
noordelijke deelstaten Southern en Western Kordofan), waar de Funj ook
binnentrokken, werden tot slaaf gemaakt. Hoofdzakelijk om dienst te doen in
het Funj leger.
In 1821 werd het Funj-rijk door legers van de Ottomaanse Khedive
(onderkoning), die reeds over Egypte heerste, veroverd. De legers bereikten
in 1843 de Sudd-moerassen, een natuurlijke barrière tussen Noord- en
Zuid-Sudan, die in die tijd inmiddels door stoomboten en het gebruik van
geweren kon worden genomen. De Ottomaans-Egyptische overheersers gaven in
1857 het land een bestuurlijke structuur. In 1874 lijfden zij het in het
westen gelegen Keira-sultanaat in. Zuidwaarts ging de Egyptische opmars via
de Witte Nijl tot aan het Victoria-meer (Uganda). Door de komst van de
Egyptenaren en in hun kielzog Europese ontdekkingsreizigers, missionarissen
en avonturiers, werd Sudan een wingewest. Hoewel de slavenhandel in 1860
officieel door de Egyptenaren verboden werd, kregen slavenhandelaren de
ruimte in gebieden waar niet-moslims woonden.
Langzaam groeide er verzet tegen de overheersers. Dit verzet werd
gekanaliseerd door Mohammed Ahmed Sayid, ofwel 'de Mahdi' (verlosser). Hij
riep in 1881 op tot een jihad, een heilige oorlog, en slaagde er in 1885 in
de Egyptische troepen die onder leiding van de Britse generaal Charles
Gordon stonden, te verslaan. Vervolgens stichte hij de zelfstandige
staat Sudan. Het Sudan van de Mahdi bestond tot 1898 toen de Mahdisten bij
Omdurman door het Egyptische leger onder leiding van generaal Herbert
Kitchener werden verslagen. Het jaar daarop sloten Groot-Brittannië en
Egypte een verdrag om Sudan gezamenlijk te besturen, als zgn. Condominium.
De Koloniale periode
Toen in het noorden de roep om zelfbestuur luider werd, veranderden de
Britten hun Southern Policy; het voornemen was de scheidslijn tussen noord
en zuid te slechten. Reis- , handels- en arbeidsbeperkingen voor de bewoners
van beide gebieden werden op papier opgeheven, maar in de praktijk bleef
ongelijkheid bestaan. Het zuiden kreeg bijvoorbeeld maar één middelbare
school.
Begin jaren '50 stemden de Britse en Egyptische regering in met het houden
van verkiezingen in het noorden. Ismail al-Azhari, de leider van de National
Unionist Party (NUP) won de verkiezingen en werd de eerste Sudanese premier
(januari 1954) van een kabinet bestaande uit UP en NUP (inmiddels genaamd
DUP). Voor zuidelijke groepen waren er geen ministersposten.
De gevolgen van de ongelijke ontwikkeling bleven niet uit. In 1955 begonnen
zuidelijke eenheden van het Sudanese leger (Sudan Defence Force) te muiten.
Het was het begin van een burgeroorlog die, met een korte onderbreking (1972
- 1983) thans nog gaande is.
In het noorden werd de roep om onafhankelijkheid almaar luider en op
19 december 1955 riep het Sudanese parlement unaniem Sudan tot
onafhankelijke republiek uit. De Britten en Egyptenaren hadden weinig keus
en stemden met de onafhankelijkheid in, waarna deze op 1 januari 1956
officieel werd geëffectueerd.
Eerste burgeroorlog (1955-1972)
Toen de muiterij in het zuiden niet de kop kon worden ingedrukt, greep in
het noorden in1958 generaal Ibrahim Abboud, met instemming van de UP, de
macht. Hij poogde alle Britse en christelijke invloeden uit het zuiden te
weren. Zo moesten in 1964 alle missionarissen en zendelingen het land
verlaten, werden scholen genationaliseerd en werd het Arabisch ingevoerd in
onderwijs en bestuur. Hiermee escaleerde de oorlog en werd deze ook in het
noorden meer voelbaar, doordat elke familie wel een verwant in het leger
had.
In 1963 had het zuidelijke verzet zijn krachten gebundeld in de Anya-Nya
beweging. Deze voornamelijk uit oud-soldaten bestaande rebellenbeweging had
geen vertrouwen in de pogingen van zuidelijke leiders om tot een vergelijk
met de regering in Khartoem te komen.
Abboud werd in 1964 door een algemene staking en een studentenopstand
gedwongen zijn macht over te dragen aan een overgangsregering, die een
rondetafelconferentie organiseerde. Deze leverde niet veel op want de
belangrijkste noordelijke partijen bleven hameren op de noodzaak van een
eenheidsstaat, terwijl hun zuidelijke gesprekspartners voor verregaande
autonomie pleitten. De opstand in het zuiden breidde zich uit tot alle drie
de toenmalige zuidelijke provincies (Bahr el Ghazal, Equatoria en Upper
Nile). De centrale regering kwam steeds meer in het nauw.
Vervolgens kwam in mei 1969 door een militaire staatsgreep kolonel Gaafar
Muhamed Nimeiri aan de macht. Zijn beleid was gebaseerd op pragmatisch
socialisme. Hij ging een alliantie aan met de (Sudanese) Communistische
Partij, (S)CP, vormde de Sudanese Socialist Union (SSU) en intensiveerde de
betrekkingen met het Oostblok. Interne oppositie, vooral van de Mahdisten,
werd gewelddadig onderdrukt. Het zuiden kreeg van Nimeiri regionale
bestuurlijke autonomie.
Nadat de communisten Nimeiri in juli 1971 tijdelijk (slechts 3 dagen) de
macht hadden ontnomen (die hij met steun van het volk terugkreeg), volgde
een klopjacht op communisten, en keerde Nimeiri zich tot vreugde van de VS
van het Oostblok af. Zijn persoonlijke populariteit nam sterk toe en in
oktober 1971 won hij de eerste presidentiële verkiezingen van Sudan. De SSU
(gezuiverd) werd de enig toegestane partij. Vervolgens richtte hij zijn
aandacht op de problemen met het zuiden.
In 1972 leidden onderhandelingen tussen Nimeiri en zuidelijke leiders tot de
ondertekening van de 'Overeenkomst van Addis Abeba', waarin aan de
zuidelijke regio, bestaande uit de toenmalige deelstaten Bahr el Ghazal,
Equatoria en Upper Nile, een grote mate van autonomie werd toegekend. Zo
kwam het bestuur in het zuiden in handen van een Hoge Uitvoerende Raad, die
gecontroleerd werd door een regionaal volksparlement in Juba. Deze autonomie
werd in 1973 bevestigd in de Grondwet. De Grondwet stelde bovendien de
islamitische, christelijke en traditionele godsdiensten gelijk en het Engels
werd de officiële taal in het zuiden. De aanpak van Nimeiri leverde hem veel
goodwill in het westen op en leidde tot financiële hulp, waarmee een
ambitieus economisch programma werd opgezet (modernisering landbouw,
aardoliewinning en aanleg Jonglei-kanaal). In de praktijk bleek echter
weinig geld naar het zuiden te gaan.
Anya-Nya II (1972-1983)
Zuidelijke groepen uit de Dinka- en Nuerstammen wilden voortzetting van de
strijd tegen het noorden en richtten de Anya-Nya II-beweging op. Een
belangrijke drijfveer hiervoor was de toenemende ontevredenheid over
(vermeende) pogingen van het noorden om de opbrengsten van de natuurlijke
hulpbronnen aan het zuiden te onttrekken. Tevens verzetten zij zich tegen
een voorstel van een lid van de Hoge Uitvoerende Raad, Joseph Lagu,
voormalig leider van de Anya-Nya beweging, om het zuiden in drie
bestuursregio's onder te verdelen teneinde de overheersing van de Dinka in
het bestuur van het zuiden te verminderen.
Vanaf ongeveer 1980 verslechterde het economische en politieke klimaat in
Sudan. President Nimeiri koos de kant van Joseph Lagu en besloot tot
verdeling van de zuidelijke regio in drie delen. In een poging de
islamitische oppositie in het noorden voor zich te winnen, voerde hij in
september 1983 bij decreet de islamitische strafwetgeving in. Deze
'september-wetten' leidden in het zuiden en bij gematigde groeperingen in
het noorden tot felle kritiek en verzet.
De eerste jaren van de Tweede burgeroorlog (1983-1989)
Na een machtsstrijd binnen de leiding van de Anya-Nya II in november 1983,
splitste een deel zich af en vormde de Sudan People's Liberation Movement
(SPLM). De SPLM onder leiding van kolonel John Garang de Mabior, streefde
vooral de omverwerping na van de Sudanese regering, terwijl het resterende
Anya-Nya II het zuiden wilde losmaken van het noorden. Voor het
bewind-Nimeiri vormde de SPLM de grootste bedreiging, zodat Nimeiri besloot
Anya-Nya II wapens te verschaffen.
Na 1985 trad Anya-Nya II vooral op als militie in dienst van de centrale
regering en voerde het strijd tegen de gewapende vleugel van de SPLM, de
Sudan People's Liberaton Army (SPLA), die vooral uit leden van de
Dinka-groep bestond.
Vanaf 1985 volgde ook in het Nuba-gebergte(dat zich in het administratief-
bestuurlijke Noord-Sudan bevindt) nog jaren militaire strijd. De in dit
gebied woonachtige bevolking raakte betrokken bij de strijd tussen de
regering en de SPLA toen de Al Shabiba, een militante Nuba jeugdorganisatie,
zich bij de SPLA aansloot (als Nuba factie) en in diverse plaatsen Arabische
bewoners aanviel. De Arabieren in het gebied vormden daarop de Arab Union,
een samenwerkingsverband dat steun van regeringszijde ondervond.
Op 6 april 1985 pleegde generaal Swar Al-Dhahab een staatsgreep in Khartoem
en installeerde een Transitional Military Council (TMC). Het jaar daarop kon
na verkiezingen een coalitieregering onder leiding van Sadig Al-Mahdi worden
gevormd. Hiervan maakten de Umma Party (UP) en de Democratic Unionist Party
(DUP) deel uit en vanaf februari 1988 ook het National Islamic Front (NIF).
Een vredesinitiatief van de DUP leidde tot een beginselakkoord tussen deze
partij en de SPLM.
Toen bleek dat de twee andere regeringspartijen niet instemden met het
akkoord, stapte de DUP eind december 1988 uit de regering. Enkele dagen
voordat de nu uit UP en NIF samengestelde regering nieuwe besluiten over een
vredesakkoord met de SPLM zou nemen, vond op 30 juni 1989 een staatsgreep
plaats onder leiding van luitenant-generaal Omar Hassan Ahmed Al-Bashir.
Deze islamitisch-fundamentalist zette de gewapende strijd tegen de SPLM/A
voort.
De regering Al-Bashir (1989 - heden)
De regering van luitenant-generaal Omar Hassan Ahmed Al-Bashir liet zich
sterk beïnvloeden door het NIF onder leiding van dr. Hassan Al-Turabi.
Al-Bashir schortte de Grondwet van 1973 op en regeerde per decreet.
Aanvankelijk werden deze decreten uitgevaardigd door een Revolutionary
Command Council (RCC), vanaf oktober 1993 door president Omar Hasan Ahmed
Al-Bashir alleen.
De NIF-interpretatie van de islam betekende voor het noorden dat (politieke)
tegenstanders monddood werden gemaakt, onder meer door onderdrukking van de
bevolking (beperking persvrijheid; beperking vrijheid van vergadering en
vereniging onder meer door middel van een verbod op alle niet-religieuze
organisaties; arrestaties, detenties en martelingen; maar ook ontslag,
confiscatie van bezittingen, etc.). Verder bleven de islamitische wetgeving
(shari'a) en de hudud-straffen (zweepslagen, amputatie en steniging) van
kracht. Indien voor de berechting van een specifiek geval bestaande
wetgeving ontbrak, kon de rechter terugvallen op de shari'a als bron van
wetgeving.
Een groot aantal van de door Al-Bashir verboden niet-religieuze organisaties
in het noorden, waar onder de DUP en UP, ging een samenwerkingsverband aan
onder de naam National Democratic Alliance (NDA) .
De verdergaande islamisering en arabisering waren voor de volken van
Zuid-Sudan onacceptabel. Dientengevolge verhevigde zich de strijd, onder
andere doordat de regering in het noorden volksmilities (Popular Defence
Forces, PDF) oprichtte en inzette.
De regering ondervond niet alleen in het binnenland weerstand. Vooral door
haar doelstelling het islam-fundamentalisme internationaal te bevorderen en
het feit dat zij verantwoordelijk werd gehouden voor het verlenen van
onderdak aan in het buitenland opererende fundamentalistische terroristen
(o.a. de daders van de aanslag in Addis Abeba op president Mubarak van
Egypte, juni 1995), kwam zij in een internationaal isolement te staan. Voor
de steun aan het internationale terrorisme werd Sudan door de
VN-Veiligheidsraad veroordeeld en het kreeg vervolgens in mei 1996 een
aantal sancties opgelegd (Resolutie 1054).
Wijzigingen binnen de oppositie, verheviging van de strijd, akkoord van
Khartoem
In het najaar van 1995 kwam het tot een nauwere samenwerking tussen de
noordelijke en zuidelijke oppositie. Groeiende armoede en intensivering van
de dienstplicht hadden tot ernstige protesten van de noordelijke bevolking
geleid. Onder meer in de vorm van studentendemonstraties (september 1995 en
april 1996) waartegen de regering hard was opgetreden en waarbij enkele
doden waren gevallen. De onvrede leidde ertoe dat de noordelijke oppositie
bereid was verschillen in ideologie tussen de noordelijke en zuidelijke
oppositie ondergeschikt te maken aan gezamenlijke strijd.
Ook een deel van de zuidelijke oppositie zocht, vanaf april 1996, toenadering tot de noordelijke oppositie. De zuidelijke oppositie had de eerste helft van de jaren '90 te maken gehad met interne verdeeldheid inzake de te volgen koers. Zo richtten in 1991 enkele leiders van de SPLA (o.a. Riak Machar, Lam Akol en William Nyuon Bany) de SPLA-United (ook wel aangeduid met Nasirfactie) op. De SPLA-United stond de afscheiding van Zuid-Sudan voor. De SPLA-hoofdstroming streefde veeleer naar een gelijkwaardige positie van de zuiderlingen in een verenigd Sudan.
In de tweede helft van 1994 richtte Riak Machar vervolgens een eigen
beweging op, onder de naam South Sudan Independence Movement/Army (SSIM/A).
Deze beweging had vooral aanhang onder de Nuer bevolkingsgroep en werd door
de SPLA bestreden omdat deze laatste de SSIM als instrument van de Sudanese
regering zag. De SPLA-United (dus zonder Machar en zijn aanhangers) werd
geleid door Lam Akol en aanvankelijk ook door Bany, die in de zomer van 1995
bij de SPLA zou terugkeren.
Naast SPLA, SSIM en SPLA-United, waren in het zuiden een aantal kleinere,
vaak langs tribale lijnen samengestelde, facties actief. Een andere (vooral
in de deelstaat Bahr el Ghazal) tegen de SPLM strijdende factie was
bijvoorbeeld de Gogrial Aweil Nyamlell Tonj Rumbek en Yirol (GANTRY) onder
leiding van Kerubino Bol.
De zuidelijke oppositie raakte verder verdeeld toen de leiders van de SSIM/A
(Machar) , de GANTRY (Bol) en de Sudanese regering in april 1996 een
'political Charter' ondertekenden. Mogelijk als gevolg van deze ontwikkeling
zocht de SPLA van Garang toenadering tot de noordelijke oppositie.Vanaf het
einde van 1996 voerde zij samen met de strijdkrachten van de NDA, de Sudan
Alliance Forces (SAF), militaire acties uit nabij de grens van Eritrea.
Hierdoor ontstond er voor de Sudanese regering ook een front in het Oosten.
De acties aan het oostfront leidden tot een aantal reacties van de zijde van
de regering. Zo liet zij onder meer grote aantallen leden van de verboden
noordelijke partijen arresteren en intensiveerde zij haar pogingen meer
dienstplichtigen voor het leger te rekruteren. Unversiteiten werden
tijdelijk gesloten en eindexamenresultaten van middelbare scholen werden
onder de hoede van het bureau dienstplicht gebracht om scholieren tot
registratie en dienstnemen te dwingen.
Verder zocht zij opnieuw toenadering tot een aantal zuidelijke
verzetsbewegingen. In april 1997 werd het 'political Charter' van 1996
verder uitgewerkt en tekende zij met de SSIM/A, GANTRY en enkele kleine
facties een nieuw akkoord, het vredesakkoord van Khartoem. De deelnemende
facties vormden vervolgens gezamenlijk het United Democratic Salvation Front
(UDSF). Het restant van de groep SPLA-United van professor Lam Akol sloot
zich op 20 september 1997 te Fashoda bij het akkoord aan. Een SPLA-factie
(o.l.v. Muhammad Harun Kafi) die vooral in het Nuba-Gebergte actief is,
sloot eveneens een overeenkomst met de regering af.
In dit vredesakkoord van Khartoem erkent de regering formeel de religieuze,
culturele en etnische diversiteit van Sudan. Verder werd vastgelegd dat na
een overgangsperiode van 4 jaar door middel van een referendum over
zelfbeschikking voor het zuiden zou worden besloten. Bovendien werden
afspraken gemaakt over amnestieregelingen, de grondwet, fundamentele rechten
en vrijheden en de rechtspraak.
Proces van politieke liberalisering
Het akkoord van Khartoem kan worden gezien als begin van een proces van
politieke liberalisering zowel ten opzichte van het zuiden als ten opzichte
van het noorden.
Zo liet de regering een adviescommissie een nieuwe grondwet ontwerpen, die
per 7 juli 1998, na een referendum in het noorden, van kracht werd en met
uitzondering van nummer 14 alle Constitutionele Decreten verving. In de
nieuwe grondwet werd onder meer vastgelegd dat de shari'a-gedragsregels en
inheemse gebruiken bronnen van wetgeving zijn en dat Sudan een federatie van
26 deelstaten is. Verder bevestigt de wet onder meer 'the right of political
association' voor alle Sudanezen.
In de tweede helft van 1998 en het begin van 1999 was er sprake van een
stagnatie in het vredes- en liberaliseringsproces. De vertaling in lagere
wetgeving van de gunstige bepalingen van de grondwet met betrekking tot
burgerlijke en politieke rechten vond nauwelijks plaats. Een eerste nieuwe
wet die op 1 januari 1999 in werking trad, was de wet op politieke
associaties ('tawali' genoemd). Op grond van deze wet was onder voorwaarden
registratie van 'political associations' mogelijk en konden deze zetels in
de parlementen (nationaal en op deelstaatniveau) verwerven. De wet hief
weliswaar het uit juni 1989 stammende verbod op politieke partijen op, maar
leidde niet tot het daadwerkelijk optreden van oppositiepartijen. Bij deze
bestond onder andere veel afkeer ten aanzien van de inhoud van de grondwet.
Wel lieten circa 30 politieke associaties zich registreren.
Vredesinitiatieven (IGAD, Declaration of Principles, Wunlit,
Egyptisch-Libisch initiatief)
Het Akkoord van Khartoem werd aanvankelijk voortvarend uitgewerkt;
rebellenleiders werden in bestuurlijke functies geplaatst en een
'Coördinatieraad voor het Zuiden' kwam tot stand.
Ook aan de wensen van haar belangrijkste zuidelijke tegenstander, de SPLM/A,
kwam de Sudanese regering vervolgens gedeeltelijk tegemoet. In september
1997 accepteerde President Al-Bashir de 'Declaration of Principles' (DoP)
als basis voor onderhandelingen over vrede. Deze verklaring was reeds in
1994 door de Intergovernmental Authority on Development (IGAD)
opgesteld, en geaccepteerd door de SPLM/A van Garang, maar door de regering
verworpen. De verklaring voorziet onder meer in een referendum over de
status van Zuid-Sudan, indien de beide partijen over een aantal belangrijke
issues, zoals staat en religie en verdeling van hulpbronnen, geen
overeenstemming kunnen bereiken. Hoewel de militaire strijd werd voortgezet,
trok de acceptatie van de DoP wel de vastgelopen onderhandelingen met de
SPLM/A los.
Vervolgbesprekingen met de SPLM onder leiding van de IGAD werden enkele
malen uitgesteld en leidden niet tot substantiële resultaten. Bovendien
deden zich bij de verzetsbewegingen onderlinge twisten voor. Dit was onder
meer het geval in het voorjaar van 1998, toen troepen onder leiding van
commandant Paulino Matip nabij de olievelden in Unity State strijd leverden
met commandant Tito Biel (beide commandanten komen voort uit de beweging van
Riak Machar). De Sudanese regering steunde commandant Matip. Tito Biel
voegde zich na zijn nederlaag bij het SPLA van John Garang.
In augustus 1998, aan de vooravond van de derde ronde
IGAD-vredesbesprekingen, kondigde de regering eenzijdig een wapenstilstand
voor geheel Zuid-Sudan (niet voor de conflictgebieden daarbuiten) af. De
SPLM/A stemde in met een wapenstilstand voor uitsluitend de deelstaten
Northern en Western Bahr el Ghazal, inclusief een aantal corridors. Hierdoor
werden deze twee deelstaten weer toegankelijk voor hulpverlenende
internationale organisaties.
Reeds in september 1998 verbrak de regering echter haar eigen eenzijdig
afgekondigde wapenstilstand voor geheel Zuid-Sudan, toen zij SPLA-troepen
die naar Torit (in de deelstaat Eastern Equatoria) leken op te trekken, liet
bombarderen. In Bahr el Ghazal hield de wapenstilstand tot mei 1999 stand.
In die maand werd melding gemaakt van schendingen door beide partijen.
Daarna werden de wederzijdse toezeggingen om het bestand in acht te nemen
telkens herbevestigd.
Mede als gevolg van het onderlinge grensconflict waarin Ethiopië en Eritrea
sedert mei 1998 verwikkeld waren, verbeterden de betrekkingen die beide
landen met de Sudanese regering hebben. Begin 1999 herstelde de Sudanese
regering de diplomatieke en handelsbetrekkingen met Ethiopië. Deze
ontwikkeling bracht Eritrea er vervolgens toe om onder bemiddeling van Libië
en Qatar in april en mei 1999 eveneens overeenkomsten met de Sudanese
regering te sluiten (Doha Agreement). Wat deze behelzen, is niet exact
bekend. Vermoedelijk betreft het herstel van de diplomatieke betrekkingen en
beëindiging van steun aan elkaars oppositiebewegingen. Tot een significante
doorbraak kwam het echter niet. Voor de NDA bleef het mogelijk om acties
vanaf Eritrees grondgebied te ondernemen.
Omdat enkele SAF -vertegenwoordigers in Asmara tijdens de oorlog tussen
Ethiopië en Eritrea duidelijk de zijde van Eritrea kozen, sloot Ethiopië de
grens met Sudan, waardoor geen bevoorrading van de SAF meer kon plaatsvinden
en de 'cross-border' hulp aan de bevolking van de door de SAF beheerde
gebieden in het uiterste oosten van Sudan vrijwel onmogelijk werd.
De verdeeldheid binnen de zuidelijke oppositie nam af toen traditionle leiders van de Nuer, die vooral de SSIM/A (deeluitmakend van de UDSF) van Machar steunen, en leiders van de Dinka, die de SPLM/A van Garang steunen, in maart 1999 te Wunlit een overeenkomst sloten. In die overeenkomst werd tot verzoening tussen beide stammen opgeroepen en een permanent staakt-het-vuren afgekondigd. Verder werd onder meer besloten wederzijds gevangen genomen vrouwen en kinderen uit te wisselen en een gemeenschappelijke politiemacht in te stellen in grensplaatsen van de door deze volken bewoonde gebieden (oostelijke Nijloever).
In de loop van 1999 kreeg het liberaliseringsproces weer een positieve
impuls. Zo riep in maart 1999 dr. Hassan al-Turabi, die op dat moment de de
facto leider van Sudan was, de in het buitenland verblijvende
oppositieleiders op naar Khartoem terug te keren. In dit kader voerde hij in
mei van dat jaar onder meer geheime gesprekken met voormalig premier Sadig
al-Mahdi. Verder bood President Al-Bashir aan om de opdeling van het
land te accepteren, indien zulks tot een einde van de burgeroorlog zou
leiden. Bovendien bood hij aan om rebellen die de gewapende strijd zouden
opgeven, amnestie te verlenen.
De regering en de SPLM/A kondigden verder diverse malen (unilateraal) een
(partiële) wapenstilstand af om humanitaire operaties in de deelstaat Bahr
el Ghazal te kunnen laten plaatsvinden. Hoewel het bestand incidenteel door
beide partijen werd geschonden, werd het telkenmale verlengd. Ook in de
overige conflictgebieden vonden na juni 1999 geen grote offensieven plaats.
Begin juni 1999 werd in Geneina, de hoofdstad van West Darfur (Westelijk deel van Sudan) in een lokale verzoeningsbijeenkomst een vredesakkoord gesloten tussen vertegenwoordigers van diverse stammen in deze deelstaat. Hierbij werd onder meer overeenstemming bereikt over compensatiebetalingen. Traditioneel is er in het westelijke deel van Sudan sprake van een conflict tussen Afrikaanse landbouwers (zoals Fur, Masalit en Berti) en Arabische nomaden (Rizheigat). Het bewind Al-Bashir is van mening dat het land voor een ieder vrij toegankelijk moet zijn en bevoordeelt zo de nomadenstammen. Bovendien benoemde het vooral leiders van kleine arabischsprekende stammen in belangrijke bestuursfuncties. Dit leidde in de jaren '90 tot ernstige conflicten. Een en ander verergerde nog toen als gevolg van de oorlog in Tsjaad nomaden uit dat land een additionele last op het land van de landbouwers legden. Begin 1999 hadden in de deelstaat West Darfur enkele weken lang ongeregeldheden plaats gevonden tussen de daar woonachtige Masalit-stam en enkele Arabische stammen. Hierbij kwamen 131 personen om en 85 raakten gewond. Daarna is de situatie weer genormaliseerd.
Verder gaf de Sudanese regering (bewind Al-Bashir) de VN voor het eerst
toestemming voor een missie tot onderzoek naar humanitaire nood in het
Nuba-gebergte, dat wil zeggen in de door het SPLA-Nuba Mountains
gecontroleerde delen. Deze missie had van 21 tot 24 juni 1999 een eerste
gelegenheid de situatie te onderzoeken.
Na diverse keren te zijn uitgesteld vond tussen 18 en 23 juli 1999 een
vierde ronde IGAD-besprekingen plaats, waarbij een speciale Keniaanse gezant
ter begeleiding van het vredesproces werd aangesteld.
Egypte en Libië, die beide geen deel uitmaken van de IGAD, kwamen in
augustus 1999 met een 5 punten omvattend vredesinitiatief. Dat plan voorzag
onder meer in een permanent staakt-het-vuren in Sudan en een
reconciliatieconferentie. De reactie van de IGAD landen was in het
algemeen terughoudend.
De regering ging bovendien akkoord met de instelling en mandatering van een
comité ter uitbanning van slavernij in Sudan.
Verder werd in juli 1999 de National Security Act van 1995 geamendeerd. De
herziene wet reguleert onder meer de rol van de verschillende
veiligheidsdiensten. Van een echte liberalisering op dit punt is echter
nog geen sprake (zie paragraaf 3.1.1).
In oktober 1999 was het gebied waarvoor een wederzijds bestand gold, groter
dan voorheen. De wapenstilstand, overeengekomen tussen de regering en de
SPLM/A, gold op dat moment voor de zuidelijke deelstaten Northern en Western
Bahr el Ghazal, Upper Nile en Unity State.
Buitenlandse betrekkingen
De regering Al-Bashir heeft zich ten doel gesteld islam-fundamentalisme ook
internationaal te bevorderen. Dit, gevoegd bij het feit dat Sudan
verantwoordelijk wordt gehouden voor het verlenen van onderdak aan in het
buitenland opererende fundamentalistische terroristen (hetgeen tot
VN-resolutie 1054 leidde), bracht het land in een internationaal isolement.
Tot eind jaren '90 stonden de betrekkingen met een groot aantal landen onder
druk.
Belangrijk voor de betrekkingen die Egypte met Sudan heeft is de
watertoevoer van de Nijl. Egypte streeft hierom naar handhaving van één
Sudan, want heeft geen belang bij nog een natie waarmee over het water van
de Nijl moet worden onderhandeld. Beide landen maken bovendien aanspraak op
de Hailab grensregio, hetgeen diverse malen bijna tot een militair treffen
heeft geleid. Daarbij heeft Egypte zorgen over de controle over militante
fundamentalistische moslimgroepen. Sudan werd verdacht van betrokkenheid bij
de aanslag in juni 1995 op de Egyptische president Mubarak in Addis Abeba.
Bovendien leken alle zwart-Afrikaanse buurlanden met uitzondering van Egypte als het om afscheiding gaat, sympathie te koesteren voor de doelstellingen van de oppositie in Sudan. Deze sympathie varieerde van het gedogen dat het SPLA op het grondgebied aanwezig was en militaire voorbereidingen trof (Kenia) tot het openlijk bevoorraden van oppositiegroeperingen en daadwerkelijke steun aan militaire operaties (Eritrea, Ethiopië en Uganda). In de relatie met Uganda speelde tevens het punt van kinderslavernij een belangrijke rol. President Museveni van Uganda heeft Sudan ervan beschuldigd dat vanuit Noord-Uganda kinderen in slavernij worden weggevoerd. Een deel zou worden gerekruteerd voor het Sudanese leger of voor de op Sudanees grondgebied verblijvende Ugandese rebellen (Lords Resistance Army). In 1994 werden de diplomatieke betrekkingen tussen Uganda en Sudan verbroken en de relatie bleef jarenlang gespannen, onder meer ook door directe strijd tussen strijdkrachten van beide landen in de Democratische Republiek Congo.
De positie van de Verenigde Staten is voor de Sudanese regering belangrijk
omdat deze met hun potentiële invloed op de SPLM/A een cruciale rol kunnen
spelen in het vredesproces. De Verenigde Staten stelden jegens Sudan
handels- en investeringssancties in, laatstelijk in november 1997. Zij namen
deze maatregelen vanwege Sudans ondersteuning van internationale
terroristische activiteiten, pogingen tot destabilisering van de buurlanden
en ernstige schendingen van de mensenrechten. Als vergelding voor de
bomaanslagen op hun ambassades in Kenia en Tanzania vuurden de Verenigde
Staten in augustus 1998 vanaf schepen kruisraketten af op een farmaceutische
fabriek (El Shifa) in Khartoem. Volgens de Verenigde Staten zouden in de
fabriek niet alleen medicijnen, maar ook voorlopers van chemische wapens
(danwel grondstoffen) worden geproduceerd. Deze beschuldigingen zijn tot op
heden niet bewezen. In verband met de steun die het Verenigd Koninkrijk aan
deze aanval had gegeven moest de Britse diplomatieke staf zich uit Sudan
terugtrekken.
De vermeende betrokkenheid van Sudan bij de aanslag op president Mubarak van
Egypte leidde er bovendien toe dat de Europese Unie de officiële politieke
dialoog met Sudan voor lange tijd staakte.
2.3 Actuele politieke ontwikkelingen
---
Inleiding
In deze paragraaf worden de belangrijkste politieke ontwikkelingen
beschreven van de periode okober 1999 tot en met februari 2001. Voorafgaand
aan deze beschrijving worden deze ontwikkelingen kort samengevat en wordt
een overzicht gegeven van de belangrijkste politieke actoren.
Aan het begin van de verslagperiode leek het er aanvankelijk op dat het
liberaliseringsproces zou worden stopgezet of zelfs teruggedraaid, onder
meer toen president Al-Bashir in december 1999 de noodtoestand afkondigde.
Met die actie verhevigde zich namelijk de strijd om de macht tussen hem en
de NIF/NC(P)-ideoloog Dr. Hassan Al-Turabi. Deze strijd heeft de politieke
ontwikkelingen in de verslagperiode sterk beïnvloed en gevreesd werd dat
deze een negatief effect op het democratiseringsproces zou hebben. Gebleken
is dat die vrees voor een belangrijk deel ongegrond was. Het
liberaliseringsproces, waaronder de verzoening met politieke tegenstanders
(het ging hierbij vooral om de noordelijke oppositie), zette zich in de
verslagperiode in het algemeen voort, zij het dat aan het einde van het jaar
2000 en het begin van 2001 zich enkele zorgelijke ontwikkelingen voordeden.
Zo werden weer enkele oppositieleiders, zonder aanklacht, gedetineerd,
verlengde president Al-Bashir begin januari 2001 de noodtoestand voor een
periode van een jaar, en werden conform de shari'a wetgeving, amputaties
uitgevoerd.
Met betrekking tot het conflict met de zuidelijke oppositie was er sprake
van een verscherping. De uitvoering van het vredesakkoord van Khartoem
(april 1997) liep vast en het akkoord viel uiteen; zuidelijke partijen bij
het akkoord keerden zich tegen de regering. Verder werd de partiële
wapenstilstand (die de SPLM/A en de regering hoofdzakelijk ten behoeve van
Bahr el Ghazal unilateraal hadden afgekondigd) verbroken en voerden beide
partijen de strijd op (zie hiervoor ook paragraaf 2.4 veiligheidssituatie).
Mede door de opleving van de strijd werd in de verslagperiode bij de
IGAD-vredesbesprekingen nauwelijks enige vooruitgang geboekt.
De Wunlit-overeenkomst (zie bladzijde 17) hield goed stand. Een vergelijkbare bijeenkomst als de bijeenkomst die tot het akkoord van Wunlit leidde, maar dan voor de bewoners van de oostelijke Nijloever, vond in Liliir (gelegen in de deelstaat Upper Nile) plaats.
Politiek Spectrum
Voor een beter begrip van de resterende tekst van dit rapport volgt in deze
paragraaf een kort overzicht van de belangrijkste actoren in de Sudanese
politiek, zoals die aan het begin van de verslagperiode (oktober 1999)
bestonden.
De regering van Al-Bashir,
· krijgt in het noorden steun van de regeringspartij National Congress
(Party)
( voorheen NIF en in oktober 1999 nog onder leiding van
secretaris-generaal en
parlementsvoorzitter Al-Turabi );
· de SPLA-Nuba (of: Nuba-group) van Muhammad Harun Kafi.
· krijgt in het zuiden vanaf 1996/1997 steun van:
de UDSF/SSDF (verzameling facties, inclusief de SPLA-United van
Lam Akol, de SSIM/A van Riak Machar en GANTRY (zonder Kerubino Bol,
want die werd in september 1999 gedood).
Het United Democratic Salvation Front is de politieke vleugel, de
Southern
Sudan Defence Force de militaire.
· Ondervindt in het noorden oppositie (militair hoofdzakelijk in het
oostelijke deel) van de NDA, waarin naast noordelijke partijen als UP (onder
leiding van Sadig Al-Mahdi), DUP (onder leiding van Al-Mirghani) en (S)CP,
ook zuidelijke bewegingingen als USAP, SPLM/A. (eerst sedert 1996) en de
SPLA-Nuba Mountains factie van Yusuf Kuwah, samenwerken.
· Ondervindt in het zuiden oppositie van de SPLM/A (onder leiding van John
Garang) en kleinere facties.
Machtsstrijd Al-Bashir - Al-Turabi
Op 12 december 1999 vaardigde president Al-Bashir 3 decreten uit, die deels
in strijd met de grondwet waren. Hij kondigde voor een periode van 3
maanden voor geheel Sudan de noodtoestand, ontbond de Nationale
Assemblee door haar zittingstermijn te beëindigen, en schortte de grondwet
gedeeltelijk op. De actie van de president vloeide voort uit de
machtsstrijd om de verdeling van verantwoordelijkheden waarin hij met de
voorzitter van het parlement, dr. Hassan Al-Turabi, verwikkeld was geraakt.
Laatstgenoemde had in oktober 1999 de machtigste plaats binnen de
regeringspartij NC(P) gekregen, toen hij tot secretaris-generaal van de
partij werd gekozen, terwijl president Al-Bashir 'slechts' voorzitter werd.
Vervolgens poogde Al-Turabi de bevoegdheden van de president binnen de
partij in te perken. Toen Al-Turabi als voorzitter van het parlement op het
punt stond om ook constitutionele bevoegdheden van het staatshoofd te
beperken, door een aantal amendementen op de grondwet door te voeren, voelde
de president zich geroepen in te grijpen.
De actie van de president leidde niet tot de gevreesde escalatie. In de
straten van Khartoem was, met uitzondering van de directe omgeving van het
parlementsgebouw, geen sprake van zichtbare activiteit van leger of politie.
In het hele land bleven geweld en arrestaties uit. Ook Al-Turabi kon in alle
vrijheid met zijn aanhangers overleggen en persconferenties geven. Tot
teleurstelling van de voorstanders van een versneld liberaliseringsproces,
keurde het constitutionele hof in maart 2000 de decreten alsnog goed. De
politieke strijd tussen Al-Bashir en Al-Turabi was daarmee echter nog niet
beslist.
In april 2000 leidde de politieke strijd ertoe dat Al-Turabi uit de
regeringspartij,
de/het National Congress (Party), NC(P), werd gestoten. Hij richtte
vervolgens een eigen partij op, genaamd het Popular National Congress (PNC).
Hoeveel leden hij uit de oude partij meenam is niet duidelijk. De
NCP-leiding spreekt van 10 tot 15% van de leden, andere bronnen houden het
op 25 tot 30%. Van de top van de partij kreeg hij niet veel personen mee.
Vermoedelijk had (en heeft) hij wel een grote aanhang onder de islamitische
studenten aan de universiteiten en onder leden van de PDF en
veiligheidsdiensten.
Teneinde zich verder van Turabi-aanhangers te ontdoen, wijzigde de president
vervolgens diverse malen de samenstelling van zijn kabinet. Zo legde hij in
juli 2000 alle kernposities in de regering in handen van militairen.
Hiermee verzekerde hij zich van de loyaliteit van het leger.
Op 21 februari 2001 arresteerde de veiligheidsdienst Turabi op verdenking
van samenzwering tegen de president en diens regering. De dag ervoor had de
PNC bekend gemaakt dat op 19 februari 2001 in Genève een 'memorandum of
understanding' met het SPLA was getekend. Kort na de arrestatie van Turabi
werden tientallen andere PNC-leden op diverse lokaties in Sudan
gearresteerd. De arrestaties leidden vervolgens tot verschillende
protestdemonstraties.
Ontwikkelingen met betrekking tot de zuidelijke oppositie
Het permanente IGAD-secretariaat dat na de vierde ronde besprekingen in juli
1999 was ingesteld, startte haar werkzaamheden effectief in oktober 1999,
hetgeen resulteerde in vier gespreksronden, die tussen januari en maart 2000
en vervolgens in september 2000 plaatsvonden.
De Sudanese regering committeerde zich in januari 2000 te Nairobi aan het
voeren van nieuwe besprekingen met de SPLM/A. In april 2000 bleek te Nairobi
echter dat vrijwel geen vooruitgang geboekt was. De SPLM/A had vooral
aangedrongen op een seculiere grondwet, terwijl de regering vasthield aan de
shari'a als centrale bron van recht. Er werden geen documenten ondertekend.
De SPLM/A, die de regering ervan beschuldigde het aantal bombardementen in
Zuid-Sudan te hebben opgevoerd, schortte op 8 mei 2000 haar deelname aan de
vredesbesprekingen op. De regering, die erkende dat een aantal vluchten was
uitgevoerd, maar stelde dat geen sprake van een toename was, reageerde
teleurgesteld.
Nadat het SPLA medio juni 2000 een belangrijk offensief in de deelstaat Bahr
el Ghazal in had gezet, leek ook de regering niet meer tot voortzetting van
de besprekingen bereid. Toen zij zich in de loop van de tijd wel weer bereid
toonde, concludeerde ze dat uitstel noodzakelijk was. Zij had inmiddels
(ook) geconcludeerd dat integratie van het Libisch-Egyptische initiatief en
het IGAD-vredesproces niet mogelijk was en achtte het noodzakelijk dat
voorafgaand aan de IGAD-besprekingen (die immers uitsluitend met de SPLM/A
worden gevoerd) een bijeenkomst met alle oppositiepartijen zou plaatsvinden.
Zij nodigde vervolgens de noordelijke oppositiepartijen uit voor een
voorbereidend overleg over nationale verzoening. De oppositiepartijen
stemden daarmee onder voorwaarden in. Wat deze voorwaarden behelzen is
dezerzijds niet bekend. Onderhandelingen daarover waren aan het einde van de
verslagperiode nog gaande.
Het IGAD Partners Forum (IPF) dat in de verslagperiode eveneens een aantal
malen bijeen kwam (o.m. in Den Haag en Oslo), dacht hoofdzakelijk na over
een andere opzet van de IGAD besprekingen, waaraan tot op heden van de zijde
van de oppositie uitsluitend de SPLM/A heeft deelgenomen. Ook het IPF zag
integratie met het Libisch-Egyptisch initiatief niet als een optie, omdat
Egypte de Declaration of Principles weigert te aanvaarden. Gezocht werd naar
mogelijkheden om meer partijen in het overleg te betrekken. Dat had aan het
einde van de verslagperiode nog geen concreet resultaat gehad.
De verdere uitvoering van het vredesakkoord van Khartoem zat gedurende de
verslagperiode vast en het akkoord verloor uiteindelijk belangrijk aan
betekenis. Door het gebrek aan voortgang in de uitvoering van het akkoord
nam de oppositie tegen het akkoord toe. Een deel van de ondertekenaars sloot
zich aan bij het SPLA. Ook de overige ondertekenaars keerden zich tegen de
regering.
Uit ontevredenheid over de resultaten die Riak Machar en de regering tot dan
toe hadden verwezenlijkt zegden eind 1999 de bevelhebbers van de Southern
Sudan Defence Force (SSDF) het akkoord van 1997 op. Zij stelden een nieuwe,
tegen de regering gerichte bevelsstructuur in, genaamd Upper Nile
Provisional Command (UNPC), waaronder alle troepen van de SSDF werden
geplaatst. In deze nieuwe militaire organisatie participeerden tevens een
deel van de troepen van de South Sudan Unity Army (SSUA) van Paulino Matib
(namelijk de troepen van bevelhebbers die Paulino Matib onttrouw waren
geworden) en de SPLA. Het United Democratic Salvation Front (UDSF), de
politieke vleugel van de SSDF, hield hiermee feitelijk op te bestaan, want
Riak Machar en enkele andere UDSF-leiders hadden sedertdien geen militaire
beweging meer achter zich.
Eind januari 2000 werd vervolgens de South Sudan Liberation Movement (SSLM)
opgericht. Deze relatief kleine Nuer-beweging staat onder leiding van Dr.
Wal Duany en kan als concurrent van South Sudan Independence Movement
(SSIM/A) worden beschouwd. Teneinde een onafhankelijk zuiden te realiseren
wil de SSLM samen met het SPLA de Sudanese regering bestrijden. Zij beheerst
de stad Akobo.
Riak Machar bood begin februari 2000 zijn ontslag als vice-president van
Sudan aan en trok zich formeel terug als leider van de UDSF. Uiteindelijk
hebben hij en zijn aanhangers het vredesakkoord van 1997 afgeschreven. Naar
zijn mening verschillen de rebellen en de Sudanese regering vooral van
mening over punten als de controle over de veiligheid in de zuidelijke
staten door militairen en politie, de aansturing van het vredesproces, de
implementatie van vitale onderdelen uit de overeenkomst (insteling Joint
Military Committees, instituties ter voorbereiding van het referendum over
afscheiding, instelling van een Adviesraad voor Zuid-Sudan) en religieuze
vervolging in de vorm van onthouding van toegang tot landbezit voor kerken,
repressie tegen kerkelijke leiders, vernietiging kerkgebouwen, e.d.
Dr. Lam Akol, ondertekenaar van het parallelle akkoord van Fashoda, en Federaal minister van Transport, bevestigde de aangegeven problemen met de uitvoering van het vredesakkoord, maar zegde het akkoord niet op.
De in maart 1999 gesloten Wunlit-overeenkomst hield in de verslagperiode
goed stand. Gevechten tussen Dinka en Nuer vonden na maart 1999 niet meer
plaats. Nuer die moesten vluchten uit gebieden waar gevochten werd, zoals
bijvoorbeeld Bentiu, werden als ontheemden geaccepteerd in Dinkagebied in
Bahr el Ghazal, Warab en Lakes State. Verder werd geconstateerd dat
veemarkten in plaatsen in Nuer-gebied (zoals Adok en Leer) regelmatig door
Dinka's konden worden bezocht. Ook vond over en weer teruggave van vee
plaats.
Vrouwen die in het verleden werden ontvoerd, huwden inmiddels in de nieuwe
stam, waarin zij volledig worden geaccepteerd. Van ontvoering van kinderen
door beide stammen bleek nauwelijks sprake te zijn geweest.
De overeengekomen opzet van gemengde grensposten is nauwelijks van de grond gekomen, maar wordt voorzover bekend ook niet gemist.
Van 9 tot 15 mei 2000 vond in Liliir in de deelstaat Upper Nile een vredesconferentie plaats die net als de bijeenkomst in Wunlit door de New Sudan Council of Churches (NSCC) was georganiseerd. De conferentie bracht meer dan 250 traditionele en burgerlijke leiders bijeen van in de regio (hoofdzakelijk de oostelijke Nijloever) woonachtige etnische groepen als Anyuak, Dinka, Jie, Kachipo, Murle en Nuer. Zij bespraken de oorzaken voor hun onderlinge conflicten. Er werden onder meer afspraken werden gemaakt met betrekking tot de terugkeer van ontvoerde vrouwen en kinderen, de toegankelijkheid van graasgebieden en waterputten, en een algemene amnestie werd afgekondigd ten aanzien van alle misdaden die zich tot dan toe tussen de verschillende groepen hadden voorgedaan.
Ontwikkelingen met betrekking tot de noordelijke oppositie
Tot ongenoegen van een deel van zijn achterban sloot de voormalige premier
c.q. voorzitter van de UP (behorende tot de noordelijke oppositie, verenigd
in de NDA), Sadig Al-Mahdi, op 25 november 1999 in Djibouti een overeenkomst
met de Sudanese regering, de zgn. 'Motherland Call'. De regering aanvaardde
bij deze overeenkomst een aantal principes met betrekking tot de politieke
inrichting van Sudan: religieus, etnisch en politiek pluralisme, verdeling
van de welvaart, delegatie van bevoegdheden van het centrum naar de regio's
en opheffing van het verbod op politieke partijen. Daarmee was volgens Sadig
Al-Mahdi in essentie aan de eisen van de oppositie voldaan. De overige in de
NDA samenwerkende oppositiepartijen en een deel van zijn eigen achterban
steunden de actie van Al-Mahdi niet. De actie leidde echter niet tot het
uiteenvallen van de NDA.
In maart 2000 verving president Al-Bashir de Tawali wet van januari 1999
door een nieuwe wet op de politieke partijen, op grond waarvan het alle
politieke partijen bestaande uit minimaal 100 leden, officieel werd
toegestaan weer politieke activiteiten te ontplooien. De oppositiepartijen
lieten weten zich niet te willen confirmeren aan de nieuwe wet, onder meer
omdat zij in het algemeen bezwaar maken tegen de inhoud van de grondwet.
Als gevolg van de 'Motherland Call' en een bij diverse gelegenheden (onder
meer schriftelijk vastgelegd op 3 juni 2000).door president Bashir
afgekondigde amnestieverlening voor in het buitenland verblijvende politieke
vluchtelingen, keerde op 23 november 2000 Sadig Al-Mahdi, die circa 4 jaar
in het buitenland had verbleven, terug in Sudan. Andere leden van de
noordelijke oppositie waren hem reeds voorgegaan. Zo keerde bijvoorbeeld
Mohamed Al-Hassan Abdalla Yassin, een vooraanstaand leider van de DUP, in
maart 2000 vanuit Egypte in Sudan terug. In april volgden circa 30
vooraanstaande Umma Partijleden en in de zomer van 2000 konden vervolgens
ook enkele honderden UMMA-strijders die in het uiterste oosten tegen de
regering hadden gestreden, zonder noemenswaardige problemen in Sudan
terugkeren. Voorzover bekend keerden in de verslagperiode geen
vertegenwoordigers van andere oppositiepartijen, zoals de Communistische
Partij of de Baath partij, terug.
Van 13 tot en met 22 december 2000 werden vervroegde presidents- en
parlementsverkiezingen gehouden. De belangrijkste noordelijke
oppositiepartijen als DUP, UP, en de nieuwe partij van Al-Turabi (PNC)
boycotten de verkiezingen. Hierdoor stond de uitslag vrijwel vast.
President Al-Bashir werd herkozen en zijn National Congress (Party) verkreeg
het overgrote deel van de beschikbare parlementszetels. De
verkiezingen verliepen niet vrij en eerlijk. Zo hadden niet alle kandidaten
gelijke toegang tot de media, en er bestond bijvoorbeeld geen systeem om
dubbel stemmen te voorkomen. Bovendien hadden internationale waarnemers
reeds het land verlaten, toen de definitieve uitslag werd bekendgemaakt.
Op 23 februari 2001 maakte president Bashir de samenstelling van zijn nieuwe
kabinet bekend. Het betreft een coalitie van drie partijen, te weten de/het
NC(P) met 22 portefeuilles, de Democratic Unionist Party (DUP, dat wil
zeggen de factie onder leiding van Al-Hindi) met drie portefeuilles en het
United Democratic Salvation Front (UDSF, dat in 1997 het vredesakkoord van
Khartoem sloot) eveneens met 3 portefeuilles.
Bashir verving bovendien meer dan de helft van de 26
deelstaat-gouverneurs.
Buitenlandse betrekkingen
In de loop van 1999 verbeterden de Sudanese betrekkingen met een aantal
landen. Deze verbetering zette zich in de verslagperiode voort. Aan het eind
van de periode waren de betrekkingen met alle buurlanden met uitzondering
van Uganda, volledig hersteld. Aannemelijk is dat de positie van de
oppositiebewegingen in Sudan hierdoor is verzwakt.
Het aanhalen van de banden met Eritrea en Ethiopië geeft de Sudanese
regeringenerzijds ruimte om de noordelijke oppositie, die gastvrijheid in
beide landen geniet, te verzwakken en anderzijds om met een aantal
belangrijke vertegenwoordigers van deze oppositie tot een vergelijk te
komen. De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van Sudan en Eritrea
ontmoetten elkaar in de verslagperiode diverse malen. De ontmoetingen hebben
ertoe geleid dat de rebellen aan de noordoostgrens van Sudan, nadat eerder
de steun van Ethiopië wegviel, het zonder de steun vanuit Eritrea moesten
stellen.
Ook de diplomatieke betrekkingen met Egypte verbeterden in de
verslagperiode.
Egypte, dat vooral een probleem had met de wijze waarop Al-Turabi de islam
propageerde heeft met tevredenheid de inperking van diens macht gevolgd. De
steun van Egypte voor opheffing van de VN-sancties die Sudan zijn opgelegd,
kan als bewijs worden gezien dat de relatie tussen beide landen volledig is
hersteld.
De arrestatiegolf die in het voorjaar 2000 in Egypte onder Sudanezen
plaatsvond is in Sudan niet in de publiciteit gekomen en heeft voorzover
bekend geen uitwerking in Sudan gehad (voor positie van Sudanezen in Egypte
zie algemeen ambtsbericht van 1 december 2000, kenmerk DPC/AM 671540).
Vanaf december 1999 verbeterden de betrekkingen met Uganda. Op de 7e van die
maand sloten president Al-Bashir van Sudan en president Museveni van Uganda
namelijk een overeenkomst ter verbetering van de relaties. Het akkoord
voorzag in het herstel van de diplomatieke betrekkingen, in beëindiging van
steun aan elkaars gewapende opstandelingen (onder andere het Ugandese Lord
Resistance Army en Allied Democratic Front en de Sudanese SPLM/A), in
uitwisseling van krijgsgevangenen en terugkeer van ontvoerde kinderen en
volwassenen.
Sindsdien werd er echter niet veel voortgang geboekt. Kort na de
overeenkomst liet Sudan in ruil voor 72 Sudanese krijgsgevangenen 50
Ugandese krijgsgevangenen vrij. In januari 2000 volgde de vrijlating door
Sudan van een groep van 70 ontvoerde vrouwen en kinderen. Het merendeel
hiervan bleek overigens niet van Ugandese oorsprong te zijn. Velen van de
circa 5000 ontvoerden bleken onvindbaar.
De Ugandese regering kondigde amnestie af voor de LRA-strijders, maar
voorzover bekend vond terugkeer van deze rebellen vanuit hun uitvalsbases in
Sudan, nauwelijks plaats.
Het belangrijke offensief van het SPLA in juni 2000 leidde ertoe dat de
Sudanese regering minder geneigd was het LRA onder controle te krijgen en
actief mee te werken aan de terugkeer van door het LRA geroofde Ugandese
kinderen.
In september 2000 kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van Sudan,
Uganda, Egypte en Libië in Kampala bijeen, waarbij opnieuw overeengekomen
werd de Ugandese rebellen op Sudanees grondgebied te ontwapenen. Bovendien
werd besloten de diplomatieke betrekkingen tussen Uganda en Sudan volledig
te herstellen en aan de gezamenlijke grens Egyptische en Libische waarnemers
te plaatsen. In oktober 2000 werd bovendien overeengekomen dat de
LRA-kampen in Sudan zich niet op een afstand van minder dan 1000 kilometer
van de Ugandese grens mogen bevinden.
In de relatie met Kenia hebben zich in de verslagperiode geen
noemenswaardige wijzigingen voorgedaan. Deze relatie kan als redelijk
stabiel worden beschouwd. Een punt van mogelijke irritatie aan Keniaanse
zijde is de wens van de Sudanese regering om vanaf Keniaans grondgebied
controle uit te oefenen op de noodhulpvluchten ten behoeve van Zuid-Sudan.
Verbetering van de relatie met Europa bleek onder meer uit de Europese steun
voor de verbetering van Sudans relatie met het Internationale Monetaire
Fonds, de formulering van een gezamenlijke Mensenrechtenresolutie in Genève
en de overeenstemming over de terugkeer van de diplomatieke staf van de
Britse Ambassade in Khartoem. Bovendien werd vanaf november 1999 een
hernieuwde formele politieke dialoog gevoerd en afgerond. Vijf vaste
agendapunten waren daarbij het vredesproces, democratie en rechtsstaat,
mensenrechten, relaties met omliggende landen, en terrorisme. Een tweede
ronde is inmiddels medio januari 2001 aangevangen. Hierbij stonden punten
centraal als: verlenging noodtoestand,
positie van de oppositie en ontvoering van vrouwen en kinderen.
Tot slot lijkt ook de relatie met de Verenigde Staten (die in ruim de helft
van de voedselhulp voorziet) in de verslagperiode iets te zijn verbeterd.
Voor de Sudanese regering van belang vooral omdat de Verenigde Staten de
SPLM/A onder druk kunnen zetten om zich in het vredesproces meer coöperatief
op te stellen. Als gebaar naar de Amerikanen tekende de Sudanese regering in
mei 1999 de Internationale Conventie inzake het verbod op Chemische
Wapens. Ook kondigde de regering aan internationale
terrorisme-verdragen te zullen ondertekenen. De reactie van de Verenigde
Staten was sceptisch. Een maand later nam de Amerikaanse
volksvertegenwoordiging bij overweldigende meerderheid van stemmen een
resolutie aan waarin de Sudanese regering verantwoordelijk wordt gehouden
voor wreedheden tegen haar eigen burgers.
Sinds april 2000 zijn er voortdurend Amerikaanse diplomaten in Khartoem
aanwezig. De zaakgelastigde die in Naïrobi resideert, verblijft thans 3
weken per maand in Khartoem. Er vindt ondermeer een diepgaande dialoog
plaats over terrorisme en andere veiligheidskwesties. De aanname door het
Amerikaanse Conges van de Sudan Peace Act, waarin voorzien is dat de
Amerikaanse president rechtstreeks voedselhulp aan de humanitaire tak van de
SPLM, genaamd de Sudan Relief and Rehabilitation Association (SRRA), kan
geven, maakt het daarentegen voor het State Department lastig een
evenwichtig beleid ten aanzien van Sudan te voeren.
In de laatste maanden van het jaar 2000 liepen de betrekkingen wel weer schade op, onder meer toen Susan Rice, assistent Secretary of State for African Affairs, een bezoek aan de door de rebellen gecontroleerde gebieden in Zuid-Sudan bracht en de mensenrechtenschendingen door de Sudanese regering (onder meer slavernijpraktijken) hekelde. Bovendien werd een Amerikaans diplomaat persona non grata verklaard nadat hij een ontmoeting had met een aantal NDA - leden, die volgens de Sudanese autoriteiten een gewapende opstand aan het plannen waren en allen werden gearresteerd.
Dat de Sudanese regering een andere politieke koers wil varen liet zij
internationaal ook zien door tijdens de 55e zitting van VN Commissie voor de
Rechten van de Mens in Genève aan de aanvaarding van de landenresolutie mee
te werken.
2.4 Veiligheidssituatie
---
In deze paragraaf wordt de veiligheidssituatie in de verschillende gebieden
van Sudan beschreven. Ook wordt een overzicht gegeven van de
veiligheidsdiensten (leger, politie en veiligheidsdiensten in engere zin)
waarover de overheid beschikt.
Per regio zal een algemene typering van de veiligheidssituatie worden
gegeven. Vervolgens zal een indeling worden gegeven van de delen van Sudan
in relatief veilige, relatief onveilige en onveilige gebieden. De regio's
die achtereenvolgens worden beschreven zijn: het zuiden (dat wil zeggen het
administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan), het Nuba-gebergte (dat in het
administratief bestuurlijke Noord-Sudan ligt, maar waar in het kader van de
burgeroorlog ook gevechtshandelingen plaatsvinden) en de in het oostelijk
grensgebied van Noord-Sudan gelegen deelstaten Red Sea, Kassala en Blue Nile
(waar in delen eveneens gevechtshandelingen plaatsvinden).
In bepaalde delen van Sudan vinden met wisselende intensiteit (hoofdzakelijk in het droge seizoen) en op wisselende lokaties gevechtshandelingen plaats. In deze gebieden is de situatie gecompliceerd, want er kunnen troepen van het officiële leger (Sudanese Peoples Armed Forces, SPAF) en Popular Defence Forces (PDF), voorts SPLA-troepen en troepen van andere verzetsbewegingen (SSLM, SSUA, e.d.), en ook milities als de Murahaleen en privé-legertjes in opereren. Het Sudanese leger is niet bij alle gevechtshandelingen die in de conflictgebieden plaatsvinden, betrokken.
Van belang is dat zelfs in de meest omstreden gebieden, onder meer in de
regentijd, soms maandenlang niet wordt gevochten. Bij de gemelde gevechten
blijkt het in de meeste gevallen niet om grote aantallen strijders te gaan.
De conflicten kunnen daarom in het algemeen als 'low-level warfare' worden
getypeerd.
De Sudanese minister van Buitenlandse Zaken kondigde op 12 oktober 1999 aan
dat zijn regering het allesomvattende staakt-het-vuren in alle militaire
zones met drie maanden zou verlengen. Een dag erna kondigde het SPLA aan ook
het staakt-het-vuren te willen verlengen, maar de reikwijdte te beperken tot
de zuidelijke deelstaten Northern- en Western Bahr el Ghazal en gedeelten
van Upper-Nile en Unity State. Dat staakt-het-vuren hield tot juni 2000
redelijk stand. Wel deden zich in die periode in deze gebieden zo nu en dan
op lokale schaal schermutselingen voor.
Medio juni 2000 doorbrak het SPLA deze situatie, toen het zware slagen aan
de Sudanese regeringstroepen in de omgeving van Wau (gelegen in de deelstaat
Western Bahr el Ghazal) toebracht en tevens plaatsen als Gogrial, Malual,
Mabior, Wudweil en Akon innam.
In delen van de deelstaat Upper Nile, waar behalve Dinka's ook Nuer-stammen
en Shilluk wonen, waren naast het SPLA ook andere milities actief bij
gevechten betrokken. De situatie was hierdoor onduidelijk. In het westelijke
deel van deze deelstaat vochten door de regering gesteunde milities tegen
milities die nauw aan het SPLA zijn gelieerd. Het oostelijk deel was
onveilig door de aanwezigheid van vooral uit Nuer bestaande groepen die in
beginsel de regeringstroepen bevechten, maar die van tijd tot tijd ook met
elkaar slaags raken. In noordelijk Upper Nile, Shilluk-gebied, werd relatief
weinig gevochten. De Shilluk zijn doorgaans trouw aan dr. Lam Akol die in
september 1997 met de Fashoda-overeenkomst vrede met de Sudanese regering
sloot.
In de deelstaat Unity State, vooral in de omgeving van Bentiu waar zich
olievelden bevinden, namen in de verslagperiode operationele acties van
verzetsbewegingen toe. Daarbij bestreden diverse door de regering gesteunde
milities het SPLA, maar ook elkaar, waarbij huizen en gewassen in brand
werden gestoken, vee werd gestolen en vrouwen en kinderen soms werden
ontvoerd.
Mogelijk als gevolg van deze toename van operationele acties nabij de
olievelden, maakte de regering de eerste maanden van 2000 in de
conflictgebieden toenemend gebruik van bombardementen op steden en dorpen.
Niet zelden ging het daarbij om civiele doelen. Op 19 april 2000 verklaarde
president Al-Bashir dat er niet meer zou worden gebombardeerd, doch sinds
eind juni 2000 namen de bombardementen zelfs in aantal en hevigheid toe.
Eerst in januari 2001 was een afname van het aantal bombardemneten merkbaar,
nadat de Sudanese de besluitvorming over bombardementen had gecentraliseerd.
Niet langer konden commandanten zelfstandig tot bombardementen besluiten.
De operationele acties hadden in dit gebied vele ontheemden tot gevolg .
Gedurende de verslagperiode werd door regering en SPLA een wapenstilstand in
acht genomen in de deelstaten Northern en Western Bahr el Ghazal, gedeelten
van Upper Nile en Unity State. In het overige deel van Zuid-Sudan is de
situatie als onveilig aan te duiden. Bepaalde delen zijn van tijd tot tijd
als conflictgebied aan te merken, als gevolg van hetzij strijd tussen
rebellengroepen en regering, hetzij strijd tussen rebellengroepen onderling,
hetzij gevechten tussen (sub)stammen en verschijnselen als mensenroof,
veeroof en ander banditisme. Milities ontvangen wapens van de regering of
het SPLA, maar opereren vaak zelfstandig.
Met betrekking tot de diverse delen van Zuid-Sudan kan in grote lijnen
worden aangegeven welke partij in het conflict (regering of verzetsbeweging)
het desbetreffende deel (militair) controleert. Een en ander heeft gevolgen
voor bijvoorbeeld de wijze waarop het desbetreffende gebied bestuurd wordt
en waarop de rechtspraak is geregeld, alsmede voor de persoonlijke
veiligheid van de bewoners van het gebied.
Het platteland, dat vrijwel zonder uitzondering door niet-Arabische
bevolkingsgroepen wordt bewoond, is grotendeels in handen van het SPLA en
andere verzetsbewegingen (waaronder de facties die in de UDSF verenigd
waren). Veel steden (o.m. Juba, Bor, Yei) en hun directe omgeving worden
door de regering gecontroleerd. Een frontlijn kan hierbij niet worden
aangegeven omdat de situatie bijzonder veranderlijk is, met name in de meer
instabiele gebieden.
Overzicht per zuidelijke deelstaat:
· Western Bahr el Ghazal
Situatie is hier in het algemeen relatief stabiel. Het platteland wordt
gecontroleerd door de SPLM/A, de steden Wau en Raga, inclusief de corridor
tussen beide plaatsen, door de regering. Rond deze corridor is het onveilig.
Het zuidelijke deel van deze deelstaat is relatief veilig. Wel is er
incidenteel sprake van een bombardement door de regering.
· Northern Bahr el Ghazal
Situatie is fluïde (en daarmee onveilig), maar het platteland is thans in
het algemeen in handen van de SPLM/A. De regering heeft daarentegen Aweil in
handen. Vooral het gebied langs de spoorlijn (traject Noord-Sudan - Wau) is
van tijd tot tijd onveilig door plunderende PDF-troepen en Murahaleen.
Bombardementen door de Sudanese regering.
· Warab
Ook hier is de situatie fluïde (en daarmee onveilig). De meeste steden in
Warab zijn thans in handen van de SPLM/A. Het platteland in het zuiden is
eveneens in handen van de SPLM/A. Daarentegen wisselt de bezetting van het
platteland in het noordelijke deel. Incidenteel een bombardement door de
Sudanese regering.
· Buheyrat (Meren)
Deze deelstaat is grotendeels in handen van de SPLM/A. Incidenteel een
bombardement door de Sudanese regering. Zuidelijkste deel relatief veilig.
· Western Equatoria
Situatie hier is relatief stabiel en veilig, met uitzondering van het
grensgebied. De gehele staat is in handen van de SPLM/A. Incidenteel een
bombardement door de Sudanese regering.
· Bahr el Jebel
Het platteland is hier in handen van de SPLM/A. Juba wordt echter
gecontroleerd door de regering. Situatie niet stabiel, doch onveilig.
· Eastern Equatoria
In deze staat vinden veel inter-tribale gevechten plaats. Het platteland is
hoofdzakelijk in handen van de SPLM/A (onder meer hoofdkwartier). Kapoeta en
Torit (inclusief een groot deel van de corridor Juba-Torit-Kapoeta) is in
handen van de regering. Bombardementen door de Sudanese regering.
Aanwezigheid van Ugandese rebellen (LRA) rond Juba en Torit.
· Jonglei
In deze staat opereren regeringstroepen, de SPLM/A en andere milities.
Onveilig. Niet kan worden aangegeven welke partij welk gebied in handen
heeft. Incidenteel een bombardement door de Sudanese regering.
· Unity
Ook in deze staat (oliegebied) opereren niet alleen regeringstroepen en
SPLM/A, maar ook andere milities en facties daarvan. Niet kan worden
aangegeven welke partij welk gebied in handen heeft. De situatie vertoont
een zeer grillig beeld en is daarmee zeer onveilig. Bombardementen door de
Sudanese regering.
· Upper Nile
In deze staat is de situatie grotendeels redelijk stabiel. Regeringstroepen
en milities controleren het gebied. Incidenteel in deze deelstaat een
bombardement door de Sudanese regering. Met name het Shilluk gebied, onder
meer gecontroleerd door Lam Akol, is relatief veilig.
Inleiding
Het gebied dat in Sudan wordt aangeduid als Nuba-gebergte, is gelegen in de
noordelijke deelstaatr Southern Kordofan en voor een klein deel in Western
Kordofan (dat wil zeggen het westelijke deel van deze deelstaat). In het
gebied zijn zowel Arabische (bijvoorbeeld de Hawazna/Baggara en Hamar) als
niet-Arabische bevolkingsgroepen woonachtig (gezamenlijk circa 1,1 miljoen).
De niet-Arabische inwoners vormen veruit de meerderheid in het Nuba-gebergte
en worden als 'de Nuba' aangeduid (overigens niet te verwarren met de
Nubiërs die in een ander deel van het administratief-bestuurlijke
Noord-Sudan woonachtig zijn). Feitelijk is het onjuist om over 'de Nuba' te
spreken, omdat het gaat om diverse (meer dan 90) etnische / tribale
groepen met corresponderende linguïstische verschillen.
Zowel de Arabische als de Nuba bevolkingsgroepen raakten vananf 1985 voor een periode van circa 8 jaar betrokken bij de strijd tussen de Sudanese regering en het SPLA. Een en ander leidde tot rivaliteit tussen de verschillende bevolkingsgroepen in dit gebied. Vanaf 1993 herstelde de rust zich in belangrijke mate, doordat diverse Nuba-groepen een overeenkomst met de in hun omgeving woonachtige Arabieren sloten. Wel bleef het gebied verdeeld in door de regering gecontroleerde gebieden en door het SPLA bezette gebieden. Tussen deze partijen vonden van tijd tot tijd wel schermutselingen plaats (inclusief bombardementen).
Actuele situatie
Thans wordt circa 80% van het gebied dat tot het Nuba-gebergte wordt
gerekend, inclusief de urbane centra, door de Sudanese overheid
gecontroleerd. Dit gebied telt circa 900.000 inwoners. Het overige deel is
in handen van de SPLM/A en telt circa 200.000 inwoners. Het gaat hier om 6
van de 30 districten in Southern Kordofan: Heiban, Nagorban, Buram, Dilling,
Delami en West Kadugli. In Western Kordofan bezet het SPLA slechts het
district Lagawa. De hoofdplaatsen van deze districten zijn echter in handen
van de regering. De gevechten beperken zich hoofdzakelijk tot genoemde zeven
districten.
Waar het gaat om de strijd tussen regeringstroepen en SPLM/A-manschappen is
er in het Nuba-gebergte geen echte frontlijn aanwijsbaar. Veeleer is er
sprake van gebieden die als niemandsland kunnen worden aangeduid. Het zijn
deze gebieden waarin de veiligheidssituatie te wensen overlaat, hoewel niet
kan worden uitgesloten dat ook in andere delen van het Nuba-gebergte van
tijd tot tijd militaire acties plaatsvinden. De situatie is in dat opzicht
fluïde. Onder meer ook door bombardementen die de Sudanese regering van tijd
tot tijd uitvoert.
In de verslagperiode is in het Nuba-gebergte niet veel meer gevochten. In de
grensgebieden van de door de regering of het SPLA gecontroleerde gebieden
vonden van tijd tot tijd schermutselingen plaats. Voor de lokale bewoners
van deze gebieden is het in principe mogelijk om tussen de verschillende
gebieden te reizen, maar het betreft hier vrijwel uitsluitend ouderen,
vrouwen en kinderen. Mannen die zich naar vijandig gebied begeven, lopen
onder meer het risico van spionage te worden verdacht of te worden
gerecruteerd.
In enkele delen van het Nuba-gebergte kan de situatie als betrekkelijk
rustig en vredig worden gekwalificeerd. Zo kwamen de door de Sudanese
overheid gecontroleerde gebieden Abu Gibeiha en Rashad voor deze
kwalificatie in aanmerking. In SPLM/A-gebied ging het bijvoorbeeld om
Nagorban en Heiban county.
In hoeverre de rust en vrede in de genoemde SPLM/A- en regeringsgebieden van
het Nuba-gebergte duurzaam zijn, kan niet worden aangegeven. Wel is het
bemoedigend dat de toegang tot het SPLM/A- en regeringsgebied ter verlening
van humanitaire hulp, in de verslagperiode verbeterd is.
Een belangrijke negatieve factor met betrekking tot de veiligheidssituatie
in het Nuba-gebergte wordt gevormd door een groep Arabische handelaren. Door
schaarste aan veel producten vIndt op grote schaal smokkel plaats van
regerings- naar SPLA- gebied. Eenieder die dit verschijnsel verstoort, loopt
het risico door de handelaren te worden gedood.
Er zijn geen tot de Nuba gerekende bevolkingsgroepen die als groep de SPLM/A
of de regering steunen. Onder alle stammen in het gebied zijn sympathisanten
en vijanden van zowel de regering als het SPLM/A te vinden.
Het conflict tussen de Sudanese overheid en de SPLM/A beheerst in hoge mate het leven van de inwoners van het Nuba-gebergte waarvan ook burgers onvermijdelijk het slachtoffer worden. Er is echter geen sprake van groepsvervolging, door hetzij de regering, hetzij verzetsbewegingen, ook niet in de gebieden waar de Nuba traditioneel woonachtig zijn.
In hoeverre voor Nuba sprake is van binnenlandse vestigingsvrijheden, wordt
beschreven in hoofdstuk 4, paragraaf 4.2.
Nuba Peace Villages
De situatie voor de Nuba in de Peace Villages lijkt zich in de
verslagperiode verder te hebben verbeterd.
Het vredesakkoord van Khartoem van april 1997 (deels tussen de regering en
de SPLA-Nuba Mountains factie van Muhammad Harun Kafi) bracht geleidelijk
verbetering van de omstandigheden in de Nuba Peace Villages (gelegen in de
door de regering gecontroleerde delen van het Nuba-gebied). Constante druk
vanuit de 'Nuba Coordination Council' die op basis van dat akkoord tot stand
kwam, heeft er toe geleid dat binnen de Peace Villages thans orde heerst.
Daarmee lijkt een einde te zijn gekomen aan de in deze dorpen voorkomende
praktijken van gedwongen rekrutering voor de PDF en dwang om tot de islam
over te gaan. Wel is er een gebrek aan onderwijs en gezondheidszorg. In
andere delen van het Nuba-gebergte, met name in de door het SPLM/A
gecontroleerde delen, is de situatie op die terreinen echter zorgwekkender.
De Peace Villages worden door PDF-manschappen (deels onder islamitische
Nuba zelf geworven) bewaakt. Het is Nuba in het algemeen toegestaan om
vanuit deze dorpen naar elders in (door de regering beheerst gebied in)
Sudan te reizen. In tijden van dreigende aanvallen door de rebellen wordt
zulks echter niet toegestaan.
De in het vredesakkoord voorziene vrijheid voor niet-strijders om naar en
van het door SPLA bezette gebied te reizen blijkt in de praktijk echter zeer
beperkt te zijn. In feite zijn grote gebieden 'niemandsland', waar slechts
ouderen, vrouwen en kinderen naar toe durven gaan om wat landbouw te
bedrijven of vee te hoeden.
De door de VN gecoördineerde hulpstructuur OLS (Operation Lifeline Sudan)
biedt op basis van "negotiated access" met de Sudanese autoriteiten en de
rebellen hulp (voedsel en medische verzorging via NGO's) aan het Nuba-gebied
dat in handen van de regering is, inclusief de Peace Villages. OLS beijvert
zich om VN- en donorpresentie in het gebied, met name ook op het terrein van
respect voor mensenrechten en protectie van vluchtelingen, te versterken.
Waar het gaat om het opbouwen van een bestaan en het beleven van de eigen
culturele identiteit (het verwerven van bezit, vinden van werk, spreken van
de eigen taal en opvoeding van de kinderen naar eigen sociale en culturele
opvattingen) is de situatie voor personen behorende tot de Nuba
bevolkingsgroepen in de door de regering gecontroleerde gebieden van Sudan
(al dan niet in het Nuba-gebergte) en in de gebieden die door de SPLM/A of
een andere verzetsbeweging worden gecontroleerd, niet verschillend van die
voor de overige Sudanezen. Er is tussen deze gebieden voor Nuba uitsluitend
een verschil waar het gaat om het verkrijgen van land. In de door de SPLM/A
gecontroleerde delen van het Nuba-gebergte is het verwerven van land door
Nuba mogelijk. In de door de regering gecontroleerde gebieden ligt dit
moeilijker. Het pachtstelsel met betrekking tot grond in deze gebieden staat
niet toe dat personen die hun grond moesten verlaten (bijvoorbeeld om
veiligheidsredenen) nieuwe grond verkrijgen. De grond is eigendom van het
desbetreffende dorp.
Op grond van bovenstaande kan het volgende worden opgemerkt. De door het
SPLA gecontroleerde gebieden in het Nuba-gebergte (in casu 7 districten)
kunnen als conflictgebied worden aangemerkt, want hier vinden in het kader
van de burgeroorlog gevechtshandelingen plaats en voert de regering tevens
met regelmaat bombardementen op landbouwgronden uit (waarmee verhinderd
wordt dat de bevolking kan zaaien en planten). De situatie in de door de
regering gecontroleerde delen, waar zich onder andere de Nuba Peace Villages
bevinden is stabieler. De frontlijnen tussen de door de regering en de door
de SPLM/A gecontroleerde gebieden fluctueren echter sterk. De doelen van
bombardementen variëren eveneens. Voorzichtigheidshalve dient om deze reden
vooralsnog het Nuba-gebied als geheel als onveilig te worden gekwalificeerd.
In het oostelijk grensgebied van Noord-Sudan bevinden zich onder meer de
deelstaten Red Sea, Nile State, Kassala, Gedaref, Sennar en Blue Nile. De
situatie in de staten Red Sea, Kassala en Blue Nile leek zich sedert eind
1996, begin 1997, toen NDA-troepen hun militaire acties (onder meer vanuit
Eritrea) in delen van deze staten opvoerden, te ontwikkelen tot die van een
conflictgebied. Nadien werd de situatie relatief stabieler en minder
onvoorspelbaar.
In de deelstaat Red Sea was in de verslagperiode zo nu en dan sprake van een
incidentele schermutseling.
In de deelstaat Kassala bezetten NDA troepen (voornamelijk SPLA aangevuld
met SAF) een strook land nabij de stad Kassala tot aan de grens met Eritrea.
In de strook bevonden zich slechts weinig dorpen. Sinds mei 2000 bezetten
NDA troepen Hameshkareb, een vanuit religieus oogpunt bezien belangrijke
plaats (belangrijke moskeeën). In oktober 2000 heroverden regringstroepen
Hameshkareb.
Veel van de strijd in dit gebied droeg het karakter van incursies en
banditisme vanuit Eritrea.
Op 8 november 2000 viel een onbekend aantal strijders van de NDA,
hoofdzakelijk SPLA'ers, de stad Kassala aan. Zij verrasten de
regeringstroepen volledig en drongen tot het hart van de stad door. Naar
verluidt vielen bij de strijd tientallen doden en honderden gewonden.
Binnen enkele dagen wisten de regeringstroepen de rebellen te verdrijven en
sloten de stad van de buitenwereld af. Hulpverlenende organisaties in de
stad moesten van de Sudanese regering hun werkzaamheden tot nader order
opschorten.
Het zuidelijke deel van de deelstaat Bleu Nile was aan het einde van de
verslagperiode vrijwel geheel in handen van de SPLM/A. Het gaat daarbij
specifiek om het gebied tussen Kuruk, Ulu en Maban. Tot aan Melut had de
regering geen posten meer. Wel beheerste de regering het gehele gebied ten
noorden van Ulu.
Verder werd in de verslagperiode de oliepijplijn tussen de olievelden in het
zuiden en Port Sudan minstens drie maal opgeblazen, vermoedelijk door
aanhangers van de SAF en het Beja Congress, onder meer bij Atbara in Nile
State en bij Sinkat in de deelstaat Red Sea. In alle gevalen kon de
pijpleiding binnen enkele dagen worden gerepareerd.
Op grond van bovenstaande kunnen de oostelijke deelstaten thans als relatief veilig worden aangemerkt, met uitzondering van een deel van Kassala (waaronder de stad Kassala) en een deel van Blue Nile, hoofdzakelijk het gebied ten zuiden van Ulu (hoofdzakelijk SPLA-gebied).
In het algemeen kan over de veiligheidssituatie in de diverse delen van Sudan aan het einde van de verslagperiode het volgende worden gesteld.
Relatief veilig en stabiel is het in:
· het administratief-bestuurlijke Noord-Sudan (waarin Khartoem gelegen is),
met uitzondering van een deel van de deelstaat Kassala, een deel van de
deelstaat Blue Nile en het Nuba-gebergte;
· de deelstaat Western Equatoria, met uitzondering van het grensgebied;
· Zuidelijk deel van de deelstaten Western Bahr el Ghazal en Buheyrat (ten
zuiden van de lijn Tonj-Rumbek-Yirol);
· Noordwestelijke deel van de deelstaat Upper Nile (Shilluk gebied)
Een relatief onveilige situatie is er in:
· een smalle strook van de noordoostelijke deelstaat Kassala, ten oosten van
de stad Kassala en inclusief Kassala (sedert november 2000);
· een deel van de noordoostelijke deelstaat Blue Nile, ongeveer het gebied
ten. zuiden van Ulu.
De situatie is onveilig in het Nuba-gebergte en het
administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan, met uitzondering van het grootste
deel van de deelstaat Western Equatoria en het zuidelijke deel van de
deelstaten Western Bahr el Ghazal en Buheyrat en het noordoostelijke deel
van de deelstaat Upper Nile (Shilluk gebied).
Conflicthaarden in Zuid-Sudan zijn met name:
· gebieden waar regeringstroepen tegenover rebellen staan, zoals de corridor
Juba-Torit-Kapoeta (deelstaten Eastern Equatoria en Bahr el Jebel);
· de deelstaten Northern Bahr el Ghazal en het noordelijke deel van Western
Bahr el Ghazal. Dat wil zeggen in en rondom de steden Wau en Aweil en langs
de corridor Wau-Raga;
· gebied langs de spoorlijn van Wau (in deelstaat Western Bahr el Ghazal)
tot in de noordelijke deelstaten Southern Darfur en Western Kordofan;
· gebieden rond de olievelden in de deelstaat Unity State, waar diverse
militia met elkaar strijd voeren. Hier vonden in de verslagperiode enkele
hinderlagen plaats, die onder meer het leven hebben gekost van (Sudanese)
hulpverleners (CARE);
· gebied langs de rivieren Soba en Nijl tussen Malakal (gelegen in deelstaat
Upper Nile) en Juba (gelegen in de deelstaat Bahr el Jebel) ;
· diverse (niet nader aan te duiden) plaatsen in het zuiden door
bombardementen door de regering.
Het is niet mogelijk om exacte frontlinies binnen Sudan aan te geven. Vooral
in Eastern Equatoria, Bahr el Jebel, Bentiu/Mayom en gebieden rondom
Malakal, Wau en ten oosten van de stad Kassala bestaat het gevaar van
mijnenvelden. De lokale bevolking is meestal op de hoogte van de diverse
locaties van mijnen.
Het leger in Sudan, de Sudanese People's Armed Forces (SPAF), is een
beroepsleger, bestaande uit circa 70.000 manschappen en wordt aangevuld met
circa 20.000 dienstplichtigen. Het wordt ondersteund door de Popular Defence
Force(s) (PDF), een volksmilitie van circa 15.000 actieve manschappen en
circa 85.000 'reservisten' (zie verder par. 3.4.1)
De reguliere politie in Sudan, de Public Order Police, is belast met de handhaving van de openbare orde, zoals het verbieden en opbreken van verboden vergaderingen, het tegenhouden van demonstraties op straat, e.d. De Public Order Police wordt bijgestaan door de Popular Police (PP, ook wel aangeduid met People's Police Force). De PP bestaat uit islamitische vrijwilligers, die zich in de wijken bezig houden met de controle op de naleving van de islamitische gedragscode. Vrouwen die bijvoorbeeld niet volgens die gedragscode zijn gekleed of personen die betrapt worden op het bezit of gebruik van alcohol, kunnen door deze politie worden aangehouden. Haar leden worden gerekruteerd uit NIF/NC(P) gezinde jongeren.
Naast leger en politie is in Sudan een aantal veiligheidsdiensten en paramilitaire organisaties actief. Deze worden beschreven in bijlage II.
2.5 Staatsinrichting
---
Sudan is een islamitische presidentiële republiek. Het huidige staatshoofd
is sinds 1989 regeringsleider en sedert 1993 president van Sudan en
voorzitter van het kabinet. In 1996 werd hij bij verkiezingen voor een
ambtstermijn van 5 jaar herbenoemd. Voor december 2000 zijn vervroegde
presidentsverkiezingen gepland.
In de grondwet van 1998 is de scheiding van uitvoerende, wetgevende en
rechterlijke macht vastgelegd.
De uitvoerende macht is neergelegd bij een Raad van Ministers (zowel burgers
als militairen) die door de president wordt benoemd, maar verantwoording
schuldig is aan een nationaal parlement.
De republiek Sudan is een federatie van 26 deelstaten. De federale regering,
zetelend in Khartoem, is verantwoordelijk voor onder meer defensie,
buitenlands beleid, het juridische stelsel, nationaliteitsvraagstukken,
hoger onderwijs, monetaire aangelegenheden en de buitenlandse handel.
In elke deelstaat bestaat het bestuur uit een gouverneur (Wali), een
plaatsvervangend gouverneur en deelstatelijke ministers. De deelstatelijke
overheden hebben verantwoordelijkheid voor de regionale economische
ontwikkeling, handel, industrie, landbouw, woningbouw, toerisme, milieu,
gezondheid, onderwijs, transport en sociale aangelegenheden. De deelstaten
zijn bevoegd op hun niveau belasting te heffen.
De deelstaten zijn onderverdeeld in in totaal 67 provincies, die worden
geleid door een 'commissioner', en een plaatsvervangend 'commissioner'. Deze
functionarissen, alsmede de Wali's, hun plaatsvervangers, de Staatsministers
en adviseurs worden door het staatshoofd benoemd. Lokaal spelen traditionele
gezagsdragers (sjeiks en chiefs) nog altijd een bestuurlijke rol. Verder
zijn de deelstatelijke overheden plaatselijk vertegenwoordigd. In grotere
steden worden de wijkbewoners door zogenaamde Popular Committees (PC)
vertegenwoordigd. De helft van de leden van deze PC wordt gekozen, de andere
helft benoemd. Benoemingen vinden plaats door de commissioner van de
provincie op advies van de hoogste gemeentelijke ambtenaar. De PC zijn op
deelstatelijk niveau vertegenwoordigd door een 'Congress of Popular
Committees'.
De wetgevende macht berust conform de grondwet van 1998 in beginsel bij een
eenkamerparlement (National Assembly) dat na verkiezingen in 1996 werd
ingesteld. Dit parlement bestond uit 400 leden, waarvan 275 gekozen via
verkiezingen (elke 4 jaar) en de rest door een vergadering van
belangengroeperingen, het National Congress (onder leiding van de
President).
Het parlement werd echter in december 1999 door president Al-Bashir
ontbonden in het kader van de machtsstrijd waarin hij en de voorzitter van
het parlement, Dr. Hassan Al-Turabi, verwikkeld waren geraakt. Sindsdien
regeren de president en zijn kabinet Sudan per decreet (zie ook paragraaf
actuele politieke ontwikkelingen).
Politieke partijen zijn thans in Sudan toegestaan. Direct na de staatsgreep
(30 juni 1989) werden alle politieke partijen en andere niet-religieuze
organisaties verboden. Theoretisch gold dit ook voor het NIF(thans NC(P)),
maar in de praktijk leunde het bewind Al-Bashir op het NIF. Eerst in januari
1999 werd een wet van kracht, de Al Tawali Law, op grond waarvan
(uitsluitend) politieke 'associaties' werden toegestaan. In maart 2000 werd
deze wet vervangen door een nieuwe wet die het mogelijk maakte dat politieke
partijen officieel weer politieke activiteiten konden ontplooien.
Artikel 101 van de grondwet van 1998 voorziet in de onafhankelijkheid van rechters. In dezelfde wet is daarentegen ook vastgelegd dat de president, chief justice (hoogste rechter), diens plaatsvervangers en eventueel rechters van lagere rechtbanken benoemt. Leden van de rechterlijke macht kunnen bij 'onwelgevallige' rechtspraak worden ontslagen.
In bijlage III wordt een overzicht gegeven van de verschillende soorten
rechtbanken die in Sudan bestaan.
2.6 Sociaal-economische situatie
---
De Human Development Index (HDI) voor Sudan is 0,475 waarmee een 142e plaats
op de lijst van 174 landen wordt ingenomen.
Sudan beschikt over een fors economisch potentieel dat echter onvoldoende
wordt benut. Zo is er veel (vrijwel) niet gebruikte grond die voor de
landbouw benut zou kunnen worden, waardoor het land de eigen bevolking zeker
zou kunnen voeden. De Nijl en andere rivieren bieden bovendien volop
mogelijkheden tot irrigatie.
Dat het potentieel onvoldoende wordt benut en dat in grote delen van het
land van stagnatie of zelfs achteruitgang sprake is, wordt hoofdzakelijk
veroorzaakt door de burgeroorlog. Maar factoren als droogte,
milieudegradatie, het vertrek van een groot deel van de mannelijke
beroepsbevolking, zijn eveneens van invloed. Voorts wordt de economie
aanzienlijk belast door hoge uitgaven voor het leger en veiligheidsdiensten.
Er is een buitenlandse schuld van naar schatting USD 17,33 miljard .
Er is wel sprake van economische groei. Deze bedroeg in 1999 ongeveer 6 % en loopt in 2000 vermoedelijk op tot 6,5% (schatting IMF). Hierbij is echter sprake van ongelijke ontwikkeling in termen van produktie, sociale ontwikkeling en infrastructuur, waarbij het zuiden sterk achterblijft.
Een belangrijke motor voor de economische groei is de oliewinning, die in
november 1999 operationeel werd. Daarentegen doet in de landbouw de verbouw
van traditionele gewassen (Arabische gom, sesam, katoen) het voortdurend
slecht. Niet-traditionele gewassen (rijst) laten daarentegen een sterke
stijging zien.
De prijs voor de sanering van de financiën van de centrale overheid lijkt te
zijn betaald door de regeringen van de deelstaten en dan met name de
zuidelijke. Sedert 1994 kregen de deelstaten namelijk de
verantwoordelijkheid voor sociale uitgaven als onderwijs, gezondheidszorg,
zorg voor maatschappelijk zwakkeren, e.d. toebedeeld. Met name in de
zuidelijke deelstaten liep daardoor de uitvoering van sociale en economische
programma's terug. In de praktijk beperkten deze programma's zich tot
nauwelijks duurzame humanitaire hulpverlening met doelstellingen die niet
veel verder gaan dan 'het in leven houden' van de bevolking. Bovendien
ontving de Southern Sudan Coordinating Council, opgezet onder het Khartoem
Vredesakkoord van 1997, geen overheidsgeld en werd daardoor niet effectief.
De economie van de zuidelijke staten, die zwaar onder druk staat vanwege de
oorlogshandelingen die er plaatsvinden, ondervindt bovendien nauwelijks
effect van de oliewinning, hoewel een belangrijk deel van de olieproductie
in Zuid-Sudan plaatsvindt. Dit wordt veroorzaakt doordat de lokale bevolking
geen toegang tot de werkgelegenheid heeft, de aangelegde wegen in
beveiligde, niet toegankelijke zones liggen en de (noordelijke) arbeiders in
de oliegebieden in afgesloten compounds wonen, waardoor interactie met de
omliggende omgeving niet kan plaatsvinden. Bovendien worden de
inkomsten door de centrale overheid geïnd en vloeien ze nauwelijks terug
naar de zuidelijke deelstaten.
Hongersnood doet zich landelijk niet voor. Wel was er in de verslagperiode
in het westen (d.w.z. de deelstaten Northern Kordofan en Western Darfur )
en de deelstaat Red Sea in het oosten sprake van chronisch voedseltekort als
gevolg van opeenvolgende jaren van droogte. In delen van de deelstaten
Upper-Nile en Southern Kordofan werd een ernstig tekort veroorzaakt door
plagen van sprinkhanen en vogels. In de deelstaat Jonglei waren de oogsten
laag door overstromingen. Ook de deelstaat Eastern Equatoria is doorgaans
een gebied met voedseltekorten door droogte. In de overige gebieden in Sudan
is de bevolking min of meer zelfvoorzienend.
In het zuiden wordt duurzame landbouw ernstig bemoeilijkt door instabiliteit
als gevolg van oorlogshandelingen en door een slechte infrastructuur.
Transport vanuit surplusgebieden (de deelstaten Western Bahr el Ghazal,
Western Equatoria en Upper Nile) naar gebieden met een voedseltekort (als
deelstaten Eastern Equatoria, Northern Bahr el Ghazal en Western Upper Nile)
vindt hierdoor onvoldoende plaats. Ook gebieden met grote concentaties IDP's
zijn op voedselhulp aangewezen.
Voor de circa 1,5 miljoen IDP's die in 'settlements' rond Khartoem wonen is
bijvoorbeeld onvoldoende werkgelegenheid, waardoor de meesten geen eigen
inkomen hebben en daarom op voedselhulp aangewezen zijn.
De officiële gezondheidszorg is ontoereikend. De meest gangbare medicijnen
zijn weliswaar verkrijgbaar, maar voor het merendeel van de Sudanezen in het
algemeen onbetaalbaar. Het percentage van de bevolking dat geen toegang
heeft tot gezondheidsvoorzieningen bedraagt 30%. Vooral in de IDP
settlements is de situatie slecht. Malaria, ingewandsziekten en ondervoeding
komen hier veelvuldig voor.
In het zuiden is geen officiële gezondheidszorg. Er is sprake van primitieve
Primary Health Care (PHC), met hier en daar een eenvoudig ziekenhuis,
gefinancierd door donoren en beheerd door buitenlandse hulporganisaties.
Gangbare medicijnen zijn hier verkrijgbaar via de PHC-structuur en plaatsen
waar handel wordt gedreven, maar in het algemeen is dit systeem
ontoereikend.
Internationale humanitaire hulpoperaties (onder meer Operation Lifeline
Sudan ) worden uitgevoerd, maar worden geregeld door de Sudanese
autoriteiten gedwarsboomd, dan wel bemoeilijkt door gewapende strijd tussen
de diverse verzetsbewegingen.
3 Mensenrechten
---
Mede als gevolg van het politieke liberaliseringsproces dat vanaf april 1997
werd ingezet, verbeterde de mensenrechtensituatie in Sudan de laatste twee
jaar licht, maar zij dient, met name waar het de conflictgebieden betreft,
nog als zorgwekkend te worden getypeerd. De nieuwe grondwet van 1998 heeft
er niet toe geleid dat deze typering kan worden bijgesteld.
In de conflictgebieden draagt mede het optreden van de verzetsbewegingen aan de kwalificatie zorgwekkend bij. In deze gebieden is door de ernst en frequentie van de schendingen de situatie het meest zorgelijk.
Voor de goede orde dient hierbij te worden opgemerkt dat er geen
aanwijzingen zijn voor vervolging van personen enkel en alleen wegens hun
ras, religie of nationaliteit.
3.1 Waarborgen
---
De nieuwe grondwet van Sudan trad op 7 juli 1998 officieel in werking.
Deze is in een aantal opzichten liberaler dan de vorige grondwet. Praktische
doorwerking via aanpassing van de lagere wetgeving begint geleidelijk aan
meer gestalte te krijgen. Zo kan ten aanzien van artikel 26, betreffende de
wet op de politieke partijen, worden gemeld dat de Tawali Law van 1 januari
1999 in maart 2000 werd vervangen door de wet op de politieke partijen.Op
basis van artikel 105 werd een constitutioneel hof ingesteld. Op basis van
artikel 128 werd een verkiezingswet van kracht en een General Elections
Authority ingesteld. En op basis van artikel 130 werd inmiddels een 'Public
Grievances Board (een soort ombudsman) ingesteld. Hoe laatstgenoemde in de
praktijk werkt moet nog worden afgewacht.
Verder heeft de Sudanese regering verklaard bereid te zijn om amendementen
in de grondwet aan te brengen. Zij riep vervolgens een commissie in het
leven die voorstellen voor een dergelijke amendering moest doen. Aan het
einde van de verslagperiode werden verder vele wetten voorbereid die
bijstelling van de grondwet noodzakelijk maken. Een en ander geschiedde in
het kader van het verzoeningsproces met de oppositie dat door de regering
wordt nagestreefd.
In de praktijk blijken vooral leden van veiligheidsdiensten, aan de overheid
gelieerde milities en politie nog regelmatig de mensenrechten te schenden.
De National Security Act (1994/1995) ontheft functionarissen van dergelijke
diensten van rechtsvervolging en geeft hen de mogelijkheid tot willekeurige
arrestaties en detenties. In juli 1999 werd deze wet in het Parlement
geamendeerd. De herziene wet stemde het systeem van detineren meer op de
grondwet af en voorzag in de aanstelling van een Minister voor Nationale
Veiligheidszaken In december 2000 volgde echter een amendement op grond
waarvan een arrestant 6 maanden kan worden vastgehouden zonder dat een
officiële rechtsgang wordt ingezet. De mogelijkheid van willekeurige
arrestaties en detenties is nog immer aanwezig (zie paragraaf 3.3.5)
3.2 Toezicht
---
Na de coup in 1989 richtte de regering mensenrechtenorganisaties op die van
haar afhankelijk zijn. De laatste jaren zijn er in Sudan ook enkele
onafhankelijke mensenrechtenorganisaties actief. Een belangrijke is
bijvoorbeeld de Sudan Human Rights Group (SHRG) van advocaat Ghazi Suleiman,
die de regering voortdurend met mensenrechtenschendingen confronteert en de
internationale gemeenschap daarvan op de hoogte houdt. Verder kunnen worden
genoemd Child Right Watch, Benevolent Society, de Sudanese Victims of
Torture Group (SVTG) en een advocatengroep die onder de naam'Place' actief
is. Deze organisaties opereren met een laag profiel. Naast genoemde
organisaties zijn er in Sudan individuen, waaronder veel advocaten, die zich
(doorgaans in de anonimiteit) met mensenrechten bezighouden.
Niet altijd kan in vrijheid worden geopereerd. Van tijd tot tijd worden vergaderingen door de veiligheidsdienst of public order police opgebroken en leden gearresteerd en verhoord. In de meeste gevallen worden zij binnen een dag weer vrijgelaten. Een en ander kan als pesterij worden beschouwd.
Voorzover bekend zijn er in de door de rebellen gecontroleerde gebieden van Sudan géén onafhankelijke mensenrechtenorganisaties actief.
Sudan wordt van tijd tot tijd bezocht door door de Verenigde Naties
aangestelde speciale rapporteurs, en wel hoofdzakelijk door een rapporteur
voor de mensenrechtensituatie. Ook in de verslag periode bezocht Leonardo
Franco, Sudan. Het rapport dat naar aanleiding van het bezoek in februari
2000 werd opgesteld is een van de bronnen die bij de totstandkoming van dit
ambtsbericht zijn gebruikt. Leonardo Franco werd opgevolgd door Gerhart
Baum, die aan het einde van de verslagperiode (23 februari 2001 ) een
oriënterend bezoek aan Sudan bracht en in maart 2001 een eerste missie zal
uitvoeren.
Op 1 januari 1999 werd een constitutioneel hof geïnstalleerd. Het hof
bestaat uit een president, een vice-president en vijf rechters, waarvan er
één een christen is. Aan de onafhankelijkheid van het hof wordt vooral in
oppositiekringen getwijfeld.
3.3 Naleving en schendingen
---
De vrijheid van meningsuiting in Sudan verbeterde vanaf 1997 licht, maar is
nog beperkt. In de verslagperiode was er voor de grotere politieke partijen
als de UP en DUP bepaald meer vrijheid dan voorheen. Dat neemt niet weg dat
activisten van tijd tot tijd nog werden gearresteerd en verhoord
(bijvoorbeeld een DUP-leider in maart 2000). Doorgaans werden de
gearresteerden wel weer snel vrijgelaten. Een uitzondering hierop vormden de
NDA leden die in december 2000 werden gearresteerd. Zij kwamen pas in
februari 2001 vrij. De kleinere partijen, zoals bijvoorbeeld de
communistische partij, ondervonden in het algemeen vaker problemen.
De meeste dag- en weekbladen worden ofwel direct door de overheid uitgegeven
of zijn daaraan nauw verbonden, bovendien worden alle binnen- en
buitenlandse publicaties, alsmede radio en televisie door de Censor Board
gecensureerd. Voor alles wat via internet kan worden ontvangen geldt geen
censuur.
Vrijheid van meningsuiting is in de nieuwe grondwet opgenomen onder de
toevoeging van 'as regulated by law'. Op grond van de vigerende
wetgeving is het journalisten onder meer verboden te rapporteren over
internationale veiligheidsvraagstukken, politie, leger en nationale
veiligheid.
Sinds de bijstelling in mei 1997 van de Press and Publications Law van 1996
blijkt enige discussie over de binnenlandse en buitenlandse politiek in de
media mogelijk.
In de verslagperiode werden van tijd tot tijd kranten verboden, zij het
steeds voor korte tijd en één of enkele oplagen. Ook kwam het nog voor dat
journalisten werden gearresteerd.
Opvallend is dat in de verslagperiode een nieuwe Engelstalige krant, de
'Khartoum Monitor' kon verschijnen. In deze krant wordt onder meer aan alle
politieke partijen (in de praktijk vooral zuidelijke) de mogelijkheid
geboden hun mening te uiten. Maar ook deze krant kreeg zo nu en dan te maken
met censuur.
Gezien de intensieve controle op de bevolking door de veiligheidsdiensten
(via wijkcomité's, informanten, postcensuur, e.d.), moet worden aangenomen
dat een persoon die naar de mening van deze diensten te nadrukkelijk blijk
geeft van een afwijkende politieke overtuiging, ongeacht zijn etnische
afkomst, problemen van de zijde van deze diensten kan ondervinden, variërend
van intimidatie en het opleggen van reisbeperkingen tot arrestatie en
(meerdere) korte detentie(s), waarbij mishandeling niet uitgesloten is.
In maart 2000 werd de Al Tawali Law van 1 januari 1999 vervangen door een nieuwe wet voor de politieke partijen. De nieuwe wet spreekt van politieke partijen in plaats van associaties, staat externe financiering van partijen toe, staat toe dat partijen politieke activiteiten ondernemen zonder dat deze vooraf verklaren dat zij het eens zijn met de grondwet, en staat ook aan niet-geregistreerde partijen toe propaganda te maken. Daarentegen kunnen uitsluitend formeel geregistreerde partijen meedoen aan verkiezingen.
Verder werden in de nieuwe wet de bevoegdheden van de 'Registrar' beperkt.
Deze kreeg uitsluitend de bevoegdheid partijen te registreren en de herkomst
van fondsen te controleren. Zelfstandig onderzoek naar activiteiten van de
partijen kon hij niet langer verrichten.
De praktijk heeft inmiddels geleerd dat politieke partijen inderdaad in
redelijke mate ongestraft politieke activiteiten kunnen verrichten.
Volledige vrijheid was er echter nog niet. Zo werden enkele malen politieke
leiders door de veiligheidsdienst(en) voor verhoor opgeroepen en ook was er
een enkele keer nog sprake van arrestatie . In de verslagperiode deden
zich echter geen gevallen voor van detentie langer dan een dag of van grove
mishandeling, zoals voorheen gebruikelijk was. Hoewel dezerzijds geen
specifieke gevallen bekend zijn, kan niet geheel worden uitgesloten dat
minder bekende politieke activisten (die zich wellicht in de ogen van de
veiligheidsdiensten te nadrukkelijk profileerden) meer problemen
ondervonden.
Aan het einde van het jaar 2000 waren er twintig politieke partijen
geregistreerd (zie bijlage IV). Belangrijke oppositiepartijen, zoals (de
hoofdstromen van) de UP en de DUP, de (S)CP en de nog strijd voerende
zuidelijke partijen weigerden tot op heden zich te laten registreren. Bij
deze partijen bestaat veel afkeer ten aanzien van de inhoud van de nieuwe
grondwet alsmede de uitwerking ervan in lagere wetgeving.
President Al-Bashir verleende bovendien amnestie (presidentieel decreet 181
van 3 juni 2000) aan alle politieke tegenstanders die in het buitenland in
ballingschap leefden. Volgens de verklaring konden zij zonder gevaar voor
arrestatie naar Sudan terugkeren. Een aantal heeft dat in de verslagperiode
gedaan. Voorzover bekend ondervonden de terugkeerders geen
noemenswaardige problemen. Voorzover bekend keerden nog geen leiders van de
Baath en/of (S)CP terug..
Verder is het niet toegestaan om zonder toestemming van de autoriteiten te
demonstreren. Tegen zogenaamde wilde demonstraties kan hardhandig worden
opgetreden. In het kader van de staat van beleg, die in december 1999 werd
afgekondigd, dient strikt genomen voor elke vergadering en demonstratie een
vergunning te worden aangevraagd. Dit wordt niet altijd gedaan, hetgeen
desondanks niet vaak tot problemen leidt. Bepaalde groeperingen die door de
regering als een bedreiging worden ervaren, zoals bijvoorbeeld de nieuwe
partij van dr. Al-Turabi, lopen in dit verband in het algemeen wat meer
risico.
Politieke vergaderingen bij mensen thuis worden voorzover bekend niet meer
opgebroken, zoals vroeger wel gebeurde. Sommige partijen kregen een
vergunning voor het organiseren van een politieke ralley op straat (bijv. de
UP). Aanvragen van seculiere partijen zoals de DFF van Ghazi Suleiman,
werden in het algemeen afgewezen.
Vrijheid van godsdienst is als burgerrecht in de Sudanese Grondwet
opgenomen , maar is niet volledig in wetgeving vertaald, noch wordt deze
vrijheid in de praktijk volledig gerespecteerd. De Sudanese regering ziet de
islam als staatsgodsdienst.
Het gebrek aan vrijheid om van godsdienst te veranderen, waar het gaat om
bekering vanuit de islam, vormt hierbij een van de problemen. De vigerende
Sudanese wetgeving weerspiegelt hier de islamitische wetgeving (de shari'a).
Een moslim is strafbaar bij geloofsafval (Criminal Code 1991, art. 126).
Apostasie kan niet alleen blijken uit de overgang tot een ander geloof, maar
ook uit nadrukkelijke minachting voor de centrale leer van de islam en voor
de profeet Mohammed. Op deze basis kunnen ook moslims die atheïst zijn
geworden in staat van beschuldiging worden gesteld.
Voor afvalligheid kan de doodstraf worden opgelegd. Voorzover bekend kregen
de laatste jaren drie personen om deze reden de doodstraf opgelegd. Zij
werden vrijgelaten nadat zij spijt hadden betuigd. Eén afvallige werd in
absentie veroordeeld.
Het is niet-moslims verboden anderen te bekeren. Buitenlandse missionarissen
en religieus georienteerde organisaties kunnen problemen ondervinden bij het
verkrijgen van werk- en verblijfsvergunningen.
Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen met de Sudanese autoriteiten leidt. Indien een individu zich echter publiekelijk sterk als christen profileert kunnen wel problemen ontstaan en kan detentie volgen. Ook kunnen niet-moslims hinder ondervinden van fanatieke moslims (bijvoorbeeld werkzaam bij een veiligheidsdienst) en shari'a-restricties zoals kledingvoorschriften, voedingregels tijdens de Ramadan, enz.
In de verslagperiode hebben zich op dit vlak geen ernstige incidenten
voorgedaan. Wel kwam het voor dat zuidelijke vrouwen in de ontheemdenkampen
geslagen of gearresteerd werden vanwege het brouwen van bier of andere
activiteiten die door de Islam niet worden geapprecieerd. Incidenteel was er
sprake van purepesterij. Zo is bekend dat de Popular Police aan gehuwde
zuidelijke vrouwen vroeg hun huwelijksakte te tonen, terwijl men wist dat
zij in de meeste gevallen daarover niet beschikten. Vervolgensvolgde dan
slaag.
Indien een religieuze groep zich naar de mening van de autoriteiten te
nadrukkelijk manifesteert kunnen (administratieve) sancties worden opgelegd.
Dit geldt ook voor groepen die de islam op een andere wijze dan het
NIF/NC(P) interpreteren.
De deelstaatregeringen zijn belast met de afgifte van bouwvergunningen voor
kerken. De Centrale regering oefent onvoldoende controle uit op eventueel
discriminerend beleid door deze deelstaatregeringen. Opvallend vaak heet het
dat illegaal gebouwde verblijven in vluchtelingenkampen, die als kerk en
christelijke school dienst doen, moeten worden afgebroken omdat zij op de
verkeerde plaats zijn gebouwd.
Op het ministerie van Sociale Planning waar ook religieuze zaken onder
vallen, wordt thans aan een nieuwe wet gewerkt. De kerken werden tot op
heden niet nauw bij de formulering van deze wet betrokken.
Het komt voor dat bij voedseldistributie door islamitische NGO's aan de ontvangers gevraagd wordt zich als moslim uit te spreken ("Er is geen andere God dan Allah"). Ook in kindertehuizen en gevangenissen komt dit voor. Bronnen verschillen van mening of deze praktijk een vorm van daadwerkelijke gedwongen bekering is. Verder werd er in de verslagperiode melding gemaakt van een gedwongen besnijdenis van dertien jongens in de leeftijd tussen 10 en 18 jaar die in een centrum voor jonge delinquenten verbleven. Over (andere) vormen van gedwongen bekering die zich in de verslagperiode mogelijk hebben voorgedaan, is dezerzijds niets bekend.
De grondwet van 1998 voorziet in bewegings- en vestigingsvrijheid. In de
praktijk blijkt dit recht (nog) te zijn beperkt.
Binnenland
Buiten de conflictgebieden kunnen Sudanezen in beginsel vrij reizen. Langs
de deelstaatgrenzen, de uitvalswegen naar grensposten, de toegangswegen tot
grotere steden en de verbindingswegen tussen de buitenwijken van Khartoem
zijn echter controleposten opgesteld. Hier wordt het verkeer onder meer
gecontroleerd op het vervoer van verboden goederen (alcohol, wapens, enz.).
Personen worden hier onder meer gecontroleerd in verband met de vervulling
van de dienstplicht.
Niet geheel kan worden uitgesloten dat personen die door de autoriteiten
worden gezocht, dergelijke controleposten kunnen passeren. Aangenomen mag
worden dat de checkpoints niet altijd beschikken over up-to-date lijsten van
door de overheid gezochte personen. Een voorwaarde is wel dat de persoon die
de controle wenst te passeren over een geldig identiteitsbewijs beschikt.
Buiten de conflictgebieden is er geen sprake van een formele avondklok, maar
in Khartoem, Omdurman en Khartoem-Noord worden 's nachts (vanaf 01.00 uur)
extra controleposten ingericht. Er wordt dan hoofdzakelijk gecontroleerd op
identiteitsbewijzen. Hoewel er geen verbod is om op straat te zijn, wordt
uitgaan op die manier wel beteugeld.
In gebieden waar gewelddadige conflicten plaatsvinden, of waar de algehele
veiligheidssituatie dat noodzakelijk maakt, wordt zo nu en dan wel een
avondklok van kracht verklaard. In welke regio's in Sudan thans avondklokken
zijn ingesteld is niet precies bekend. Overtreding van het uitgaansverbod
kan leiden tot oplegging van een boete of arrestatie.
Het reizen vanuit (relatief) onveilige gebieden naar veilige gebieden, en
omgekeerd, wordt ernstig bemoeilijkt. Voor het betreden of verlaten van veel
locaties buiten Khartoem, met name de in het zuiden gelegen gebieden die
onder controle van de regering staan, is een reis- toestemming vereist.
Bovendien zijn er vanwege de onveiligheid in conflictgebieden (maar ook door
onderontwikkeling) vrijwel geen transportmogelijkheden naar dergelijke
gebieden.
Zuid-Sudanezen (en Sudanezen behorende tot de Nuba bevolkingsgroepen) hebben
evenals Noord-Sudanezen in principe het recht zich overal in Sudan te
vestigen, maar in het geval zij onvoldoende middelen van bestaan hebben
(bijvoorbeeld ontheemden), kan een plaats van vestiging door de autoriteiten
worden aangewezen, bijvoorbeeld in een ontheemdenkamp. Dit geldt voor een
aanzienlijk deel van deze bevolkingsgroepen. De omstandigheden in dergelijke
kampen of in nieuwe 'squatter areas' zijn niet zelden erbarmelijk. Bij
gedwongen verplaatsingen, welke regelmatig plaatsvinden, kunnen de bewoners
te maken krijgen met bijvoorbeeld gebrek aan (schoon) water, onderwijs,
gezondheidsvoorzieningen, transportmogelijkheden, bouwmateriaal, enz.
Zuiderlingen (en Sudanezen behorende tot de Nuba bevolkingsgroepen) die over
voldoende middelen van bestaan beschikken, kunnen zich legaal in de
noordelijke deelstaten (veelal in de steden) vestigen. Dat de
veiligheidsdiensten de conflictgebieden als risicovol beschouwen en daarom
het reizen van en naar deze gebieden bemoeilijken, werd reeds hierboven
aangegeven.
Personen die door de veiligheidsdiensten werden gedetineerd, kunnen bij hun
vrijlating een document ter ondertekening voorgelegd krijgen, waarmee zij
verklaren zonder toestemming van deze diensten de stad of het dorp niet te
zullen verlaten.
Buitenland
Voor reizen van Sudanese onderdanen naar het buitenland is een geldig
Sudanees paspoort met een uitreisvisum vereist.
Reisdocumenten / identiteitsbewijzen
Paspoorten, nationaliteitscertificaten en persoonlijke identiteitsbewijzen
worden verstrekt door het Directoraat voor Immigratie en Nationaliteit van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken (gedeeltelijk naar de
deelstaatautoriteiten gedelegeerd). Op het federale ministerie is een
centraal register van alle reisdocumenten en identiteitspapieren, incusief
namen, foto's en de locatie waarop het document betrekking heeft. Het dragen
van een legitimatiebewijs is verplicht voor elke Sudanees van 16 jaar en
ouder. Bij een controle dient men zich te kunnen legitimeren met behulp van
een paspoort of identiteitskaart. Sudanezen onder de 16 jaar kunnen
binnenlands zonder begeleiding reizen.
· Paspoorten worden verstrekt aan personen van 18 jaar of ouder of, indien
jonger dan 18 jaar, met de toestemming van de ouders of de voogd(en) van
betrokkene. Bij de aanvraag dient een nationaliteitscertificaat en
geboorteakte te worden overgelegd.Tevens dient de aanvrager aanvullende
informatie over zichzelf en zijn familie verstrekken. In dit verband kunnen
de autoriteiten vragen om een bewijs (certificaat of pasje) waaruit blijkt
dat de dienstplicht werd vervuld of een brief waarin uitstel van de
dienstplicht wordt gegeven.
· Nationaliteitscertificaten kunnen door iedereen worden aangevraagd, maar
de procedure is omslachtig. In elk geval dient aanvrager te beschikken over
een verklaring van goed gedrag, afkomstig van de plaatselijke (of
wijk)autoriteit. Teneinde een overheidsfunctie te kunnen vervullen, dient de
sollicitant een nationaliteitscertificaat te overleggen. Ook bij officiële
(financiële) transacties is overlegging van een nationaliteitscertificaat
vereist.
· Voor identiteitskaarten geldt een minimumleeftijd van 16 jaar. Om een
ID-kaart te verkrijgen, dient men zich te melden bij een speciaal daartoe
bestemd kantoor (ressorterend onder hogergenoemdDirectoraat van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken), met overhandiging van pasfoto's en
nationaliteitscertificaat. Ook UN-kantoren in Sudan geven identiteitskaarten
uit die door de autoriteiten worden geaccepteerd.
· Verder zijn alle werknemers die in de publieke sector werkzaam zijn,
verplicht een zogenaamde employment card te hebben. Deze worden afgegeven
door het Ministry of Manpower. De employment card fungeert tevens als
identiteitskaart naast het bovengenoemde identiteitsbewijs. Er zijn
alszodanig geen sancties beschreven indien een kaart niet kan worden
getoond. Wel kan betrokkene zijn baan verliezen.
· Uitreisvisa worden formeel verstrekt door het Ministerie van Binnenlandse
Zaken, Directoraat voor Immigratie en Nationaliteit. Ter verkrijging van een
uitreisvisum dient de aanvrager in ieder geval een verklaring te overleggen
dat hij/zij de militaire dienst volbracht heeft of dat daarvoor vrijstelling
werd gegeven. In de praktijk geeft de directeur van de Revolutionary
Security Force (RSF) instructies aan de immigratie-autoriteiten over het
verstrekken van uitreisvisa. In het algemeen geldt dat alle
overheidsfunctionarissen een schriftelijke toestemming van hun werkgever
dienen te overleggen. Artsen wordt het in het algemeen niet toegestaan het
land te verlaten of zij moeten er expliciete toestemming van het ministerie
van Gezondheid voor hebben verkregen. Ook voor politiefunctionarissen en
legerofficieren geldt dat zij in het algemeen moeilijk toestemming van hun
hoofdkwartieren verkrijgen.
· Een vrouw die alleen buitenlands wil reizen dient tevens een
goedkeuringsverklaring om te reizen te tonen die van haar vader, echtgenoot
of mannelijk familielid (de zgn. mahram) afkomstig is. Deze verklaring dient
te zijn afgestempeld door het popular committee van de buurt waarin men
woont.
Voor Sudanezen onder de 16 jaar is het onmogelijk om op legale wijze zonder
begeleiding van een volwassene Sudan te verlaten. De minderjarige dient
bovendien in het paspoort van een ouder te zijn ingeschreven of over een
eigen paspoort inclusief uitreisvisum te beschikken. Dat laatste kan alleen
worden verkregen met een schriftelijke toestemming van de vader (of ander
acceptabel familielid, indien geen vader aanwezig is).
Het komt voor dat politieke activisten bij het verkrijgen van documenten problemen ondervinden (tot weigering toe). Ook werknemers van non-governmental organizations, kunnen problemen ondervinden. Het enkele behoren tot een bepaalde etnische groep is voorzover bekend voor de autoriteiten geen reden om personen documenten te weigeren.
Controle haven van Port Sudan
Eenieder die zich op het haventerrein in Port Sudan bevindt, is verplicht
over een pasje dat bij de toegangspoorten wordt verstrekt te beschikken.
Personen die aan boord gaan dienen zich te legitimeren. Zij dienen een
paspoort met uitreisvisum te hebben. Schepen worden vóór vertrek doorzocht.
Niet kan worden uitgesloten dat personen eerst aan boord van het schip gaan
als dat zich buitengaats bevindt.
Controle luchthaven
De controle op het vliegveld van Khartoem is effectief. Iedereen die het
land per vliegtuig wenst te verlaten, wordt door de desbetreffende
luchtvaartmaatschappij op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt verstrekt
aan de (burger)luchtvaartautoriteiten, de immigratie-autoriteiten, de
veiligheidsdienst op de luchthaven en de gezagvoerder van het vliegtuig.
De veiligheidsdienst bezit lijsten van personen die het land niet mogen
verlaten. Deze lijsten zijn soms verouderd. De veiligheidsdienst hanteert de
lijsten nauwgezet en soms voor persoonlijk financieel gewin. Het moet
vrijwel uitgesloten worden geacht dat iemand Sudan zonder hulp van
(hooggeplaatste) veiligheidsfunctionarissen via de luchthaven kan verlaten
als hij niet in het bezit is van een (eventueel vervalst) paspoort inclusief
uitreisvisum.
Sudanezen die vanuit het buitenland terugkeren doorlopen vrijwel allemaal de
volgende procedure. Er dient een registratieformulier te worden ingevuld,
het paspoort wordt voorzien van een stempel, een declaratieformulier dient
te worden ingevuld met betrekking tot de naar Sudan meegebrachte
buitenlandse valuta en de bagage wordt gecontroleerd op de eventuele
aanwezigheid van niet-toelaatbare artikelen, zoals alcohol, opruiende
geschriften, en dergelijke. Tevens volgt ondervraging door de
belastingdienst om te verifiëren dat er vanuit het buitenland (voldoende)
belasting werd betaald (een in het buitenland woonachtige Sudanees blijft
belastingplichtig). Afdracht van belasting kan alsnog worden vereist.
Naast deze gebruikelijke procedure komt het voor dat leden van de veiligheidsdiensten de ingereisde Sudanees nader ondervragen over het buitenlands verblijf. De duur van het verblijf in het buitenland is niet uitsluitend het criterium op grond waarvan de ondervraging plaatsvindt. Voorzover bekend is een belangrijk ander criterium de buitenlandse bestemming. Indien de reisbestemming Addis Abeba, Asmara, Kaïro, Londen of Naïrobi was, is de kans op een relatief strengere controle van de bagage en de kans op ondervraging groter dan bij andere reisbestemmingen. In genoemde steden wonen relatief veel Sudanezen die betrokken zijn bij de oppositie.
Personen die uit gevangenschap naar het buitenland zijn gevlucht, zeker in
die gevallen waarin een proces tegen hen liep, kunnen bij terugkeer opnieuw
worden gearresteerd. Dat geldt evenzo voor personen die de wet hebben
overtreden (commuun delict).
Politieke activisten die eerder Sudan ontvluchtten kunnen zich thans in het
algemeen weer redelijk vrij in Sudan bewegen.
Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat het mogelijk is om vanuit
Kenia (Lokichokkio) Zuid-Sudan (dat wil zeggen de gebieden die niet door de
Sudanese regering worden gecontroleerd) in te reizen, zonder dat controle
door de Sudanese regering plaatsvindt. De Keniaanse autoriteiten controleren
wel. Bij aankomst in Zuid-Sudan zijn gewoonlijk wel vertegenwoordigers van
de oppositiebewegingen aanwezig.
Republiekvlucht
Voorzover bekend bestaat in Sudan geen wettelijke bepaling waarin het
ongeoorloofd verlaten van het land of het na het verstrijken van de
toegestane termijn terugkeren in het land strafbaar worden gesteld.
Voorzover bekend vindt in Sudan bij terugkeer van een illegaal uitgereisde
persoon geen strafvervolging plaats vanwege de illegale uitreis.
Consequenties asiel aanvragen in het buitenland
Het indienen van een asielverzoek in het buitenland werd door de Sudanese
autoriteiten niet gewaardeerd omdat, zo was de redenering, de indiener te
kennen gaf zich van de regering te distantiëren. De wetenschap dat de
terugkerende Sudanees een asielverzoek had ingediend was voor de Sudanese
autoriteiten derhalve eveneens een criterium op grond waarvan tot
ondervraging kan worden overgegaan. Teneinde te bepalen in welke mate de
terugkerende Sudanees zich daadwerkelijk oppositioneel opstelde danwel in
het buitenland had opgesteld en/of ter intimidatie, kon in incidentele
gevallen een terugkerende Sudanees, waarvan bij de Sudanese autoriteiten
bekend was dat hij asiel had aangevraagd, gedurende een bepaalde periode een
meldingsplicht worden opgelegd. Betrokkene kon daarbij worden onderworpen
aan ondervraging die een suggestief of beledigend karakter kon hebben. Na de
door de president afgekondigde amnestie (diverse keren, bijvoorbeeld in
oktober1999, januari en juni 2000), onder meer voor politieke vluchtelingen
die zich in het buitenland bevinden, is het aantal meldingen hierover sterk
teruggelopen.
De grondwet van 1998 voorziet in een eerlijke rechtsgang. In de praktijk is
hiervan echter geen sprake.
De regering Al-Bashir herintroduceerde in maart 1991 formeel het
shari'a-strafrecht, dat thans nog wordt toegepast. Er is sprake van
toepassing in de door de regering gecontroleerde gebieden in Noord-Sudan. In
de door de regering gecontroleerde delen van Zuid-Sudan wordt het slechts
gedeeltelijk toegepast.
In de gebieden die door een verzetsbeweging worden gecontroleerd, en waar de
regering dus geen zeggenschap heeft, vindt géén toepassing van het shari'a
strafrecht plaats. In de gebieden die door de SPLM/A worden gecontroleerd,
spreken magistraten recht op basis van een Wetboek van Strafrecht dat
gebaseerd is op de '1925 Sudan Code'. Door een gebrek aan infrastructuur,
communicatiemiddelen en financiën laat het rechtssysteem in veel
SPLM/A-gebieden te wensen over. De SPLM/A erkent traditionele 'Courts of
Elders' die naar gewoontercht rechtspreken.
In gebieden die buiten de controle van de SPLM/A (of regering) vallen, wordt
door stamoudsten naar gewoonterecht rechtgesproken.
Bij rechtszaken behandeld door reguliere rechtbanken, geniet de verdachte niet altijd voldoende juridische bescherming. In de praktijk komt het voor dat de verdachte voorafgaand aan het proces langdurig op een onbekende plaats wordt vastgehouden, zonder de mogelijkheid om contact met familie of raadsman te leggen. Ook wordt wel de toegang voor de raadsman tot relevante dossiers bemoeilijkt. Bovendien zijn vonnissen doorgaans summier.
Willekeurige arrestaties en detenties voor een periode tot drie maanden
waren op grond van de National Security Act (1994) en de Criminal Code
mogelijk. Wel nam het aantal willekeurige arrestaties en detenties in 1998
ten opzichte van 1997 af.
De amendering van de National Security (Forces) Act die in juli 1999
plaatsvond, bracht het systeem van detineren meer in overeenstemming met de
grondwet. Een verdachte moest sindsdien binnen 72 uur officieel in staat van
beschuldiging worden gesteld (de mogelijkheid bestond om binnen 3 dagen
verlenging van de detentie (tot maximaal 30 dagen) aan te vragen zonder
formulering van de beschuldiging). In december 2000 volgde een wijziging van
deze wet als gevolg waarvan een arrestant tot zes maanden kan worden
vastgehouden zonder dat een officiële rechtsgang wordt ingezet.
In de praktijk komt het geregeld voor dat personen langer dan drie dagen
worden vastgehouden zonder dat zij officieel in staat van beschuldiging
werden gesteld. Ook kwam het in de verslagperiode voor dat personen werden
verplicht zich over een periode van enkele weken (soms maanden) dagelijks
bij een veiligheidsdienst te melden. Hiermee onttrok de veiligheidsdienst
zich aan de verplichting (die er aanvankelijk sedert juli 1999 was) een
aangehouden persoon binnen 72 uur in staat van beschuldiging te stellen.
Tegen slechte of onheuse bejegening door de veiligheidsfunctionarissen
blijkt in de praktijk nog geen beroep mogelijk te zijn.
Mensenrechtenactivisten hebben dit in de verslagperiode diverse malen
tevergeefs geprobeerd. Veiligheidsdiensten zijn hierdoor in feite
onschendbaar gebleken.
Toen de president in december 1999 de staat van beleg afkondigde en het
parlement ontbond, vroeg hij de oppositie namen van politieke gevangenen aan
te reiken, opdat deze terstond vrijgelaten konden worden. De personen die
werden gearresteerd op beschuldiging van betrokkenheid bij de bomaanslagen
die eind juni 1998 in Khartoem plaatsvonden, werden eind 1999 vrijgelaten,
nadat hen door de president amnestie was verleend op hun verzoek. Zij werden
van rechtsvervolging ontslagen. Vervolgens waren er ongeveer een jaar
officieel geen politieke gevangenen in Sudan.
Aan het einde van het jaar 2000 en in de loop van 2001 werden echter
respectievelijk NDA- en PNC-leden gedetineerd. Niet kan worden uitgesloten
dat de Sudanese autoriteiten vermeende politieke tegenstanders, onder
voorwending van een door hen begaan commuun delict, arresteren.
Tegenstanders van het regime kunnen te maken krijgen met marteling en/of
andere vormen van onmenselijke behandeling of bestraffing. Vooral
veiligheidsorganen
passen dit toe. In juni 2000 werden bijvoorbeeld bij de Juba-universiteit in
Khartoem 129 studenten door politie en veiligheidsdienst gearresteerd,
waarvan een aantal enige tijd werd vastgehouden en mishandeld.
Dezerzijds zijn vrijwel uitsluitend meldingen van martelingen bekend die in de regio Khartoem plaatsvonden, vaak in politiecellen en kantoren van de veiligheidsdienst. Er is geen systematische monitoring van martelingen in het hele land. De Sudan Human Richts Group heeft desgevraagd gesteld dat niet gesproken kan worden van een toe- of afname van het aantal gevallen, maar dat er veeleer sprake van een grillig beeld is.
Politieke en mensenrechtenactivisten die een ander standpunt dan de regering
innemen lopen een relatief groter risico om slachtoffer van mishandeling en
of marteling te worden. Dit geldt evenzo voor zuiderlingen die van politiek
activisme worden verdacht. De enkele etnische afkomst van de zuiderling
stelt hem als zodanig niet aan meer risico bloot.
Voorzover bekend gebruikt de overheid in Sudan verbanning niet als middel om
zich van politieke tegenstanders te ontdoen. Wel is bekend dat enige
prominente politieke leiders zelf in ballingschap gingen, waaronder
ex-premier al-Mahdi.
Soms verdwijnt een persoon voor korte tijd nadat hij/zij in handen van de
veiligheidsdienst is gevallen. Na enige tijd wordt zo iemand altijd weer
vrijgelaten.
Een andere vorm van verdwijning is na ronseling voor de dienstplicht. Men
kan in dat geval direct naar een trainingskamp worden gezonden. Niet kan
worden uitgesloten dat waar het jongens uit arme families betreft, de
familie niet wordt ingelicht. Concrete gevallen zijn dezerzijds thans niet
bekend.
Vooral in de conflictgebieden in Sudan komen buitengerechtelijke executies
voor. De Sudanese regering bombardeerde in de verslagperiode vele malen
burgerdoelen, als gevolg waarvan dodelijke slachtoffers vielen. Bekend is
verder dat verzetsbewegingen politieke en andere buitengerechtelijke
executies uitvoerden. Details over dergelijke moorden zijn echter vrijwel
niet voorhanden.
Bij aanvallen die regeringstroepen en verzetsbewegingen op elkaar uitvoeren
worden geregeld burgers gedood. Partijen in het conflict gebruiken bovendien
landmijnen.
De doodstraf is in de Sudanese wetgeving al sinds de eerste Criminal Code
van 1925 opgenomen. In de grondwet van 1998 (art. 33, sub.1) staat echter
dat deze straf uitsluitend in gevallen van extreme misdaad zal worden
opgelegd. Het gaat hier om de volgende gevallen:
· misdrijven tegen de staat, zoals samenzwering, oorlogvoering tegen de
staat en verraad;
· moord, waarop tevens de islamitische wetgeving van toepassing kan zijn;
· misdrijven ingevolge de hudud, namelijk overspel, afvalligheid van de
islam, roofoverval (hiriba), derde veroordeling voor (mannelijke)
homoseksualiteit en derde veroordeling voor het geven van gelegenheid tot
prostitutie ;
· desertie (zie paragraaf 3.4.1);
· muiterij.
De doodstraf wordt niet uitgevoerd indien de veroordeelde ouder dan 70 is of
jonger dan 18. Evenmin worden zwangere vrouwen ter dood gebracht. Eerst
nadat de baby 2 jaar is geworden kan executie van de moeder plaatsvinden.
In 1999 werd de doodstraf 161 maal uitgesproken en vonden er 34 executies plaats. Onder de ter dood gebrachten waren geen vrouwen.
Niet precies is bekend voor welke misdrijven de doodstraffen werden
opgelegd, maar aangenomen mag worden dat het in verreweg de meeste gevallen
wegens moord of roofmoord was. Cijfers over 2000 zijn dezerzijds nog niet
bekend.
In de afgelopen jaren zijn 3 gevallen bekend waarbij de doodstraf wegens
afvalligheid werd uitgesproken. In geen enkel geval vond tenuitvoerlegging
van het vonnis plaats. In 2 gevallen werd de veroordeelde na spijtbetuiging
vrijgelaten. In één geval geval werd de dader in absentie veroordeeld.
De doodstraf op afvalligheid wordt alleen opgelegd wanneer de
bekeerde/afvallige zijn bekering publiek maakt. Voorzover bekend wordt deze
straf op grond van een interne instructie van het ministerie van Justitie
reeds sedert 1994 niet ten uitvoer gebracht. Om politieke redenen zou de
overheid dit willen vermijden.
Veroordelingen wegens overspel komen, op grond van de bepaling in de
bewijslast dat er vier mannelijke getuigen dienen te zijn voor een
veroordeling, nauwelijks voor
3.4 Positie van specifieke groepen
---
Op grond van Section 7 van de National Service Act van 1992 kunnen
alle Sudanezen die een leeftijd hebben van tussen de 18 en 33 jaar, worden
verplicht een periode (van in beginsel 24 maanden ) nationale
dienstplicht te vervullen. In deze wet wordt tussen mannen en vrouwen
geen onderscheid gemaakt.
Na een basisopleiding van circa zes 6 maanden kan de dienstplichtige worden
ingedeeld bij het officiële Sudanese leger (Sudanese Peoples Armed Forces,
SPAF), de politie of andere ordediensten, overheidsdiensten of bij publieke
ontwikkelingsprojecten.
De toepassing van deze wettelijke regeling blijkt in Sudan in de praktijk
aan veranderingen onderhevig te zijn. Met betrekking tot vrouwen kan
bijvoorbeeld worden gesteld dat ze voor de vervulling van de nationale
dienstplicht niet worden opgeroepen. Een uitzondering hierop wordt echter
gemaakt voor vrouwen die in een medische beroep werkzaam zijn of een
medische studie hebben gevolgd (artsen, verpleegkundigen en paramedisch
personeel). Deze vrouwen kunnen wel worden opgeroepen en, voor de duur van
één jaar, in een civiel ziekenhuis of een kliniek in Noord-Sudan te werk
worden gesteld. Een plaatsing in een ziekenhuis of kliniek in Zuid-Sudan
(dat wil zeggen in de door de regering gecontroleerde gebieden) kan echter
niet geheel worden uitgesloten. Ten behoeve van de verzorging van gewonden
aan het front worden daarentegen uitsluitend mannen ingezet.
Dat vrouwen zich in het kader van de nationale dienstplicht vrijwillig melden is theoretisch mogelijk, maar komt in de praktijk zelden voor.
Er zijn aanwijzingen dat als men over de juiste contacten beschikt een
gunstige plaatsing, bijvoorbeeld bij een sociaal project, kan worden
gekocht.
Na vervulling van de dienstplicht wordt door de 'Military Service
Commission' een certificaat uitgereikt waarmee kan worden aangetoond dat de
dienstplicht daadwerkelijk vervuld is.
Omdat in Sudan nauwelijks adresregistratie bestaat, is controle op de
naleving van de dienstplicht moeilijk. Voor de oproep voor militaire dienst
wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de registratie van het ministerie
van Onderwijs (alle examenkandidaten voor het middelbaar onderwijs worden
hier aangemeld), maar ook vinden oproepen plaats via de media, via het
popular committee in de wijk, of via de werkgever. Soms worden 'razzia's'
georganiseerd, waarbij jonge mannen op straat, bijvoorbeeld bij busstations
en op markten, worden aangehouden en gecontroleerd.
In de tien zuidelijke deelstaten wordt door de Sudanese autoriteiten vrijwel
niet gerecruteerd voor de dienstplicht. Dit geldt niet voor jongens van
zuidelijke (en Nuba) afkomst die in Khartoem verblijven. Zij kunnen wel
worden gerecruteerd.
Middelbare scholieren die in april/mei 1999 eindexamen deden, dienden zich
direct voor de vervulling van de nationale dienstplicht te melden (op één
van de diverse verzamelpunten in de eigen stad, dan wel bij het ministerie
van Onderwijs, omdat aldaar het diploma middelbaar onderwijs kan worden
opgehaald ). Vanuit de verzamelpunten werden zij naar een (nabijgelegen)
kazerne gebracht. De dienstplicht ving aan met een korte basistraining van
circa 45 dagen in een nabijgelegen kazerne. Er zijn geen aanwijzingen dat
rekruten ver van de eigen streek werden opgeleid.
Middelbare scholieren die op grond van hun eindexamenresultaten tot de
universiteit werden toegelaten konden in september 1999 colleges gaan
volgen. Zij dienden dan wel de basistraining en een deel van hun
operationele diensttijd te hebben vervuld. Het restant van de diensttijd mag
worden vervuld in de universitaire vakanties of na afstuderen. Hiermee is
een langdurig verblijf aan het front vrijwel uitgesloten. Zij die niet tot
de universiteit zijn toegelaten dienden na hun eindexamen de gehele
dienstplichtperiode te doorlopen en ontvangen het schoolcertificaat eerst na
deze periode. Voor deze categorie is een langdurig verblijf (dat wil zeggen
langer dan enkele maanden) aan het front aannemelijker.
Voorzover bekend, werd niemand ongetraind naar het oorlogsfront gestuurd.
Zoals aangegeven in paragraaf 2.4 is er in Sudan sprake van een 'low-level
warfare'. Een klein deel van de opgekomen dienstplichtigen komt tot
daadwerkelijke gevechtsacties in een of meer van de conflictgebieden.
De overigen vervullen vele soorten ondersteunende taken of zijn in de niet-
conflictgebieden geplaatst, bijvoorbeeld bij een ontwikkelingsproject of
ordedienst. In perioden van zware strijd is het aantal dienstplichtigen dat
bij de strijd wordt ingezet hoger dan in situaties waarin de
gevechtshandelingen beperkt zijn.
Vrijstelling / uitstel
Personeelsleden van de politie en ordediensten zijn van de nationale
dienstplicht uitgezonderd (mits een periode van drie jaar wordt volgemaakt).
Definitieve vrijstelling van dienstplicht wordt verleend aan degenen die
niet voldoen aan de eisen van medische geschiktheid. Gedeeltelijke
vrijstelling op medische gronden is ook mogelijk. In dat geval wordt de
rekruut bij een andere overheidsinstelling dan het leger geplaatst. Niet
zelden wordt eerst in de trainingsperiode vastgesteld dat de opgeroepene
medisch niet geschikt is. Vrijstelling op grond van gewetensbezwaren kent de
wet niet.
Uitstel kan op grond van de wet worden verleend aan kostwinners, aan
studenten en scholieren en aan degenen die onmisbaar zijn in een
overheidsfunctie. In de praktijk blijkt dat aan scholieren en studenten geen
uitstel/vrijstelling op grond van kostwinnerschap wordt verleend, omdat zo
is de redenering, zij die op school zitten geen kostwinner zijn of kunnen
zijn.
Het is in een aantal gevallen mogelijk om de nationale dienstplicht in
gedeelten te vervullen. Zo hebben jongens die aan een universiteit of in het
hoger beroepsonderwijs een studie willen volgen de mogelijkheid om na het
doorlopen van een trainingsperiode van ten minste 45 dagen (tot 2 maanden),
de studie aan te vangen en de resterende nationale dienst na afronding van
de studie te doorlopen. Eerst na vervulling van de volledige dienstplicht
wordt aan hen het einddiploma of de academische graad uitgereikt.
Volledigheidshalve dient te worden gemeld dat uitstel of vrijstelling, mits men over de juiste contacten beschikt, ook wel kan worden afgekocht.
Onttrekking/desertie
Krachtens art. 28 (National Service Act, 1992) staat op onttrekking aan de
dienstplicht een boete en/of gevangenisstraf van minimaal 2 en maximaal 3
jaar. Onttrekking wordt niet als desertie beschouwd en wordt voor de
niet-militaire rechter behandeld. De in de wet genoemde straf wordt in de
praktijk nauwelijks ten uitvoer gebracht. Betrokkenen worden meestal direct
in de opleiding geplaatst.
Het is niet aannemelijk dat een recruut enkel en alleen op grond van zijn
etnische afkomst bij onttrekking aan de dienstplicht een zwaardere straf
krijgt opgelegd.
Eerst gedurende de diensttijd (dat wil zeggen niet gedurende de
basistraining ) is op dienstplichtigen het militair strafrecht van
toepassing. Op grond van dit strafrecht kan in tijd van oorlog desertie
worden bestraft met de doodstraf. In vredestijd staat op desertie een
gevangenisstraf. Als gevolg van de burgeroorlog verschilt de toepassing van
het militair strafrecht van gebied tot gebied. Een deserteur aan het front
kan de doodstraf opgelegd krijgen, in de overige gebieden is een
gevangenisstraf aannemelijker. Het afkondigen van de noodtoestand in
december 1999 door president Al-Bashir heeft voor deze praktijk geen
gevolgen gehad.
Popular Defence Force(s) (PDF.
In 1989 werd de Popular Defence Forces (PDF) Act van kracht. Het
oorspronkelijke doel van deze wet was het trainen van burgers zodat zij het
leger bij de verdediging van het land en in geval van noodsituaties zouden
kunnen assisteren.
De PDF kon worden gezien als een schaduwleger, bestaande uit veelal door
popaganda fervent gemaakte NIF/SNC-aanhangers, dat het reguliere leger
(SPAF) in de burgeroorlog ondersteunde; een oorlog die door leden van de PDF
wordt gezien als heilige oorlog of jihad.
In principe bestond de PDF uit vrijwilligers die de Sudanese nationaliteit
hadden, ouder waren dan 16 jaar (en jonger dan 55 jaar), een onbesproken
gedrag hadden en medisch geschikt waren. Van tijd tot tijd werden via de
massamedia oproepen tot aanmelding bij de PDF gedaan.
Als gevolg van een instructie van de Director PDF werd het vanaf 1991/1992 voor bepaalde categorieën Sudanezen verplicht om naast de wettelijk gestelde nationale dienstplicht een trainingsprogramma ten behoeve van de PDF te volgen. Aanvankelijk betrof het alleen overheidsfunctionarissen (mannen en vrouwen in de leeftijd van 16-55 jaar), maar later ook jongeren die een universitaire studie of hogere beroepsopleiding wilden volgen. Met ingang van het studiejaar 1994/1995 waren de inschrijfformulieren voor deze typen onderwijs uitsluitend in de PDF-kampen verkrijgbaar.
De PDF-training, die kon variëren van 6 weken tot 6 maanden, ontwikkelde zich als instrument van de regering om de Sudanese gemeenschap te militariseren en islamitisch te indoctrineren. De training werd gebruikt om de trainees in te leiden in het door het NIF(thans NC(P)) aangehangen gedachtengoed en wereldbeeld alsmede om (potentieel) loyale NIF-aanhangers te identificeren voor volledig lidmaatschap van de PDF.
In tegenstelling tot de nationale dienstplicht kon men bij weigering een
PDF-training te volgen niet formeel gedwongen worden alsnog deel te nemen.
Straf / sancties die bij onttrekking aan de verplichting (konden) worden
opgelegd zijn niet in de wet van 1989 opgenomen. Eerst na daadwerkelijke
toetreding tot de PDF was het militaire strafrecht van toepassing, niet
reeds gedurende de training.
Het weigeren om aan de PDF-training deel te nemen betekende voor betrokken
werknemers echter dat zij bijvoorbeeld werden ontslagen, niet in aanmerking
kwamen voor promotie, geen aanspraak konden maken op opgebouwde pensioenen
en voor aankomende studenten dat zij niet tot het universitair of hoger
onderwijs werden toegelaten.
Het volgen van een PDF-training hield niet in dat men nadien verplicht was
om daadwerkelijk tot de PDF toe te treden. Wel werd er veel sociale druk
uitgeoefend en niet alle trainees hadden zicht op de mogelijkheid om
deelname te weigeren.
Voor niet-ambtenaren bestond de mogelijkheid zich vrijwillig voor een
PDF-training aan te melden.
In april 1997 zette de regering, zonder daaraan officieel bekendheid te
geven, de separate verplichte trainingen voor de PDF stop. De PDF bleef
bestaan, maar de trainingstaak werd geheel overgenomen door de National
Military Service (NMS). Daadwerkelijke plaatsing bij de PDF is een van de
mogelijkheden die kan volgen na een NMS-training. Zij die reeds een
PDF-training hadden gevolgd, waren niet verplicht om de NMS-training te
volgen, maar moesten nog wel hun dienstplicht vervullen of werden
geregistreerd als oproepbare 'reservisten'.
Dat politieke tegenstanders bij wijze van straf door de autoriteiten in een
trainingskamp worden geplaatst kan dezerzijds niet worden bevestigd. Op
grond van de afgekondigde amnestie voor politieke tegenstanders (zie
paragraaf 3.3.2) is dit vanaf maart 2000 ook niet meer aannemelijk.
Uiteraard is op grond van de bestaande wet- en regelgeving nog wel vrijwel
iedere Sudanees, ongeacht zijn/haar politieke overtuiging, verplicht om de
nationale dienstplicht te vervullen.
Sinds de machtswisseling van 1989 is de positie van de vrouw verslechterd.
Vrouwen verdwenen naar de achtergrond van het openbare leven. Vele goed
opgeleide vrouwen verloren zowel hun werk als hun bewegingsvrijheid. Voor
vrouwen bij onderwijs- en (semi)overheidsinstellingen werden strikte
kledings- en gedragsregels ingevoerd.
In december 2000 vaardigde president Al-Bashir met betrekking tot de Labour
Act een decreet uit, waarbij vrouwen worden uitgesloten van beroepen waarin
zij werken met chemicaliën (bijvoorbeeld bij tankstations) en van beroepen
waarin hun eer en waardigheid kan worden aangestast.
Sinds de verkiezingen van maart 1996 zijn er in het 400-leden tellende
Parlement 25 vrouwelijke parlementariërs. Een van hen werd direct verkozen,
de overigen zijn benoemd. In het huidige kabinet heeft slechts één vrouw
zitting.
Veel meisjes van gegoede families en van de middenklasse gaan studeren. Meer
dan 50% van alle studenten aan de universiteiten zijn vrouwen.
Het is voor alleenstaande vrouwen in Sudan moeilijk om in hun
levensonderhoud te voorzien. Werken buitenshuis is weliswaar in het algemeen
toegestaan , maar er zijn slechts weinig banen en mannen gaan in het
algemeen voor in de concurrentie op de arbeidsmarkt. Mede hierom komt
prostitutie onder christelijke en de laatste jaren ook bij moslim vrouwen,
veelvuldig voor.
Sudan heeft in tegenstelling tot andere Arabische en moslimlanden als
Egypte, Iraq, Koeweit en Bangladesh, het 20 jaar oude UN-verdrag ter
uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen nog niet
ondertekend.
Besnijdenis
Besnijdenis (female genital mutilation, ofwel FGM) van vrouwen komt in Sudan
onder moslimvrouwen van oudsher veelvuldig voor. Welke vormen worden
toegepast is niet altijd even duidelijk omdat men niet openlijk over
besnijdenis spreekt en vrouwen soms zelf niet weten welke vorm bij hen is
uitgevoerd. Voorzover bekend komen alle vormen van besnijdenis in Sudan
voor.
Genitale verminking, in de meest vergaande vorm van infibulatie, komt vooral
voor onder moslimvrouwen in het noorden en westen van Sudan. Onder de
christenen in het zuiden wordt het veel minder toegepast. Er zijn gevallen
bekend van genitale verminking onder Zuid-Sudanese vrouwen die zich tijdens
een verblijf in een IDP-camp in Noord-Sudan tot de Islam lieten bekeren.
In Sudan is besnijdenis een keus van de ouders. De keuzevrijheid hangt
echter nauw samen met de religieus/culturele opvatting van de familie en
omgeving. Het komt voor dat men zich aan besnijdenis onttrekt door naar de
gemeenschap toe de schijn te wekken alsof de ceremonie plaatsvindt/vond en
dat betreffende dochter besneden is. Zich aan dreigende FGM onttrekken door
zich elders in Sudan te vestigen moet voor meisjes vrijwel onmogelijk worden
geacht, omdat het voor alleenstaande vrouwen in Sudan moeilijk is om in hun
levensonderhoud te voorzien.
De regering beschouwt vrouwenbesnijdenis evenwel als niet-islamitisch en
steunt in woord de ontmoediging van deze in het land wijdverbreide praktijk.
Zo is er onder meer een gezondheidswet tegen genitale verminking. In de
praktijk wordt echter nauwelijks toegezien op naleving van deze wet en staan
er geen straffen op het genitaal verminken van vrouwen. Wel zijn er meerdere
lokale organisaties, zoals de Sudan National Committee against Traditional
Harmful Practices (SNCTP), die initiatieven ondernemen om genitale
verminking te bestrijden. De Sudanese media geven ruimte aan zowel voor- als
tegenstanders van het toepassen van genitale verminking.
In vergelijking met de situatie van 10 jaar geleden is de toepassing van genitale verminking wel veranderd. Zo is het percentage excisie-gevallen toegenomen ten opzichte van het aantal gevallen van infibulatie.
Oorlogsgeweld tegen vrouwen
Alle bij het militaire conflict betrokken partijen in Sudan maken zich
schuldig aan verkrachting van vrouwen. Slachtoffers hiervan zijn vooral
ontheemde vrouwen afkomstig uit het zuiden of het Nuba gebergte. Voorzover
bekend geschiedt in Sudan verkrachting niet systematisch vanuit een bepaalde
strategie.
Overig geweld tegen vrouwen
Ook op politiebureaus en in gevangenissen lopen vrouwen het risico te worden
verkracht. Officiële meldingen hiervan komen echter niet veel voor. Dat
geldt evenzo voor verkrachtingen binnen het gezin. Hierdoor is niet aan te
geven in welke mate het voorkomt. Uitgaande van de macho-cultuur en de
onderdanige positie van de vrouw in Sudan kan worden aangenomen dat het vaak
voorkomt.
De Sudanese overheid voert geen actief beleid ter voorkoming van geweld
tegen vrouwen.
Kinderen in Sudan worden geregeld het slachtoffer van
mensenrechtenschendingen en burgeroorlog.
Vooral in de grote steden in Noord-Sudan leeft een groot aantal kinderen op
straat. Deze al dan niet vermeende straatkinderen lopen het risico door de
politie te worden opgepakt en vervolgens te worden ondergebracht in daartoe
speciaal buiten de stad opgezette kampen, die zij niet mogen verlaten. De
regering stelt zulks te doen om landloperij te beperken, onderdak en
onderwijs te verlenen, alsmede om de kinderen te kleden en te voeden. In de
kampen vinden arabisering en islamisering plaats. Er zijn aanwijzingen dat
(een deel van) de kinderen eveneens een vorm van militaire training moeten
ondergaan, teneinde te kunnen worden ingezet bij (PDF) gevechtshandelingen
in het zuiden. De leefomstandigheden in de kampen zijn erbarmelijk. Bezoek
aan de kampen wordt zelden toegestaan. Gezinshereniging vindt slechts
sporadisch plaats.
Verder komt het voor dat tijdens militaire acties in oorlogsgebieden
kinderen van hun ouders worden gescheiden. Niet kan worden uitgesloten dat
kinderen worden meegevoerd naar West- en Noord-Sudan en daar te werk worden
gesteld in het huishouden van met name militairen, als herder, dan wel als
concubine.
Er bevinden zich in oorlogsgebieden eveneens speciale kampen voor
(niet-moslim) kinderen, waarin zij onderwijs in het Arabisch en in de Koran
en een militaire training dienen te ondergaan. De kampen staan onder
toezicht van de PDF.
Alle partijen in het conflict in Sudan maken zich schuldig aan schending van
de rechten van het kind. Zo zijn er aanwijzingen dat het SPLA en andere
verzetsbewegingen jonge kinderen recruteren, vasthouden en bij operationele
acties inzetten. In de verslagperiode heeft het SPLA aangekondigd geen
kinderen meer te zullen recruteren. In hoeverre zij zich hieraan houdt zal
de praktijk moeten uitwijzen.
Medio februari 2001 werden circa 3400 kindsoldaten door het SPLA aan de
Verenigde Naties (UNICEF) overgedragen.
Volgens betrouwbare rapporten komen in Sudan, ondanks een wettelijk
verbod, vormen van slavernij voor. Zo zouden onder meer in het grensgebied
in West-Sudan bepaalde nomadische en sedentaire bevolkingsgroepen op elkaar
aanvallen uitvoeren waarbij vrouwen en kinderen worden geroofd die in een
later stadium deels als onderpand voor vredesovereenkomsten worden gebruikt.
Verder zou het voorkomen dat SPAF, PDF en door de overheid gesteunde
milities betrokken zijn bij het vanuit oorlogsgebieden in het zuiden en het
Nuba-gebergte afvoeren van burgers met het doel ze in het noorden gedwongen
onbetaalde arbeid te laten verrichten .
Hoewel de centrale regering dergelijke archaïsche gebruiken officieel
veroordeelt, bleek in de praktijk bestrijding aanvankelijk nauwelijks plaats
te vinden. Daarentegen lijkt de inzet van de regering de laatste jaren toe
te nemen. Zo richtte de regering in juni 1999 het Committee for the
Elimination of Abduction of Women and Children (CEAWC) op. De primaire
doelstelling van het comité is het opsporen, vrijmaken en herenigen met hun
familie van ontvoerde vrouwen en kinderen. Het uiteindelijke doel is het
uitroeien van ontvoeringspraktijken en de bestraffing van degenen die zich
daaraan schuldig maken. Het programma wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking
met stamhoofden van Dinka stammen (slachtoffers) en Arabische nomadenstammen
(waaruit ontvoerders voortkomen). Het wordt onder meer door UNICEF en enkele
donoren, waaronder Nederland, gesteund.
Aan het einde van de verslagperiode waren inmiddels 400 van de circa 1200
gedocumenteerde ontvoerde vrouwen en kinderen met hun familie herenigd.
Eerst vindt tijdelijke opvang plaats in centra in Zuid Darfur en West
Kordofan, vervolgens gaan de vrouwen en kinderen naar een centrum in Aweil
(in de deelstaat Northern Bahr el Ghazal). Vanuit dat centrum vindt
hereniging met de familie plaats, doch het traceren van de familie blijkt
tijdrovend te zijn.
3.5 Samenvatting
---
De mensenrechtensituatie in Sudan verbeterde de laatste twee jaar licht,
maar zij dient nog als zorgwekkend te worden getypeerd. In de
conflictgebieden is door de ernst en frequentie van de schendingen de
situatie het meest zorgelijk.
Praktische doorwerking van de nieuwe grondwet van 1998 via aanpassing van de
lagere wetgeving begon geleidelijk aan meer gestalte te krijgen.
Politieke partijen konden in redelijke mate ongestraft politieke
activiteiten verrichten, hoewel er nog geen volledige vrijheid was.
Activisten werden van tijd tot tijd nog (kort) vastgehouden en verhoord. Aan
het einde van de verslagperiode verslechterde de situatie op dit punt voor
NDA en PNC-leden.
Een aantal politieke tegenstanders keerde als gevolg van verleende
amnestiemaatregelen zonder problemen in Sudan terug (vooral UP-leden).
De onafhankelijke mensenrechtenorganisaties die de laatste jaren in Sudan
actief zijn geworden, konden niet in volledige vrijheid opereren. Kranten
werden van tijd tot tijd verboden en het kwam nog voor dat journalisten
werden gearresteerd.
Met betrekking tot de godsdienstvrijheid hebben zich geen noemenswaardige
ontwikkelingen voorgedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele
individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen
met de Sudanese autoriteiten leidt. Indien een persoon zich echter
publiekelijk sterk als christen profileert kan hij/zij wel problemen van
overheidszijde (bijvoorbeeld arrestatie) of van fanatieke moslims
ondervinden. In de verslagperiode hebben zich op dit vlak geen ernstige
incidenten voorgedaan.
In de praktijk blijken bewegings- en vestigingsvrijheid beperkt te zijn.
Vooral het reizen vanuit (relatief) onveilige gebieden naar veilige
gebieden, en omgekeerd, wordt ernstig bemoeilijkt.
Zuid-Sudanezen (en Nuba) hebben evenals Noord-Sudanezen in principe het recht zich overal in Sudan te vestigen, maar in het geval zij onvoldoende middelen van bestaan hebben (bijvoorbeeld als vluchteling), kan een plaats van vestiging door de autoriteiten worden aangewezen.
Voor reizen van Sudanese onderdanen naar het buitenland is een geldig
Sudanees paspoort met een uitreisvisum vereist. Personen onder de 16
jaar en vrouwen kunnen zonder begeleiding niet op legale wijze Sudan
verlaten. Politieke activisten en werknemers van NGO's kunnen bij het
verkrijgen van reis- en verblijfsdocumenten problemen ondervinden (tot
weigering toe).
Personen die uit gevangenschap naar het buitenland zijn gevlucht kunnen bij
terugkeer opnieuw worden gearresteerd. Dat geldt evenzo voor personen die de
wet hebben overtreden (commuun delict).
Van een eerlijke rechtsgang is in de praktijk nog geen sprake. Zo kunnen
personen lang (tot 6 maanden) worden vastgehouden zonder dat zij officieel
in staat van beschuldiging worden gesteld. Ook komt het voor dat personen
worden verplicht zich over een periode dagelijks bij een veiligheidsdienst
te melden.
Tegen slechte of onheuse bejegening door de veiligheidsfunctionarissen bleek
in de praktijk nog geen beroep mogelijk te zijn.
Voor zover bekend waren er gedurende een groot deel van de verslagperiode
geen politieke gevangenen in Sudan. Militaire gevangenen op verdenking van
poging tot staatsgreep en dergelijke waren er evenmin. Aan het einde van
2000 werden daarentegen zeven NDA leden gearresteerd en weken vastgehouden
en in februari 2001 werden Turabi en tientallen PNC aanhangers gearresteerd.
Niet kan worden uitgesloten dat de Sudanese autoriteiten vermeende politieke
tegenstanders, onder voorwending van een door hen begaan commuun delict,
arresteren.
Politieke en mensenrechtenactivisten die een ander standpunt dan de regering
innemen lopen een relatief groter risico om slachtoffer van mishandeling en
of marteling te worden. Dit geldt evenzo voor zuiderlingen (of Sudanezen die
tot een Nuba bevolkingsgroep behoren) die van politiek activisme worden
verdacht. De enkele etnische afkomst van de zuiderling (of Nuba) stelt hem
als zodanig niet aan meer risico bloot.
Van verbanning als middel van de overheid om zich van politieke
tegenstanders te ontdoen, was voorzover bekend in Sudan geen sprake.
Buitengerechtelijke executies komen daarentgen, vooral in de
conflictgebieden, voor. De doodstraf werd vele malen uitgesproken en soms
ook ten uitvoer gebracht.
Sudanezen die een leeftijd hebben van tussen de 18 en 33 jaar, kunnen worden
verplicht een periode (van in beginsel 24 maanden ) nationale
dienstplicht te vervullen. Controle op de naleving van de dienstplicht is
moeilijk.
Voorzover bekend wordt niemand ongetraind naar het oorlogsfront gestuurd.
Het is niet aannemelijk dat een rekruut enkel en alleen op grond van zijn
etnische afkomst bij onttrekking aan de dienstplicht een zwaardere straf
krijgt opgelegd.Dat politieke tegenstanders bij wijze van straf door de
autoriteiten in een trainingskamp worden geplaatst kan dezerzijds niet
worden bevestigd.
De PDF bestaat nog, maar de trainingen vinden thans onder National Military
Service (NMS) voorwaarden plaats.
Voor alleenstaande vrouwen in Sudan is het moeilijk om in het
levensonderhoud te voorzien. Mede hierom komt prostitutie onder christelijke
en de laatste jaren ook bij moslimvrouwen, veelvuldig voor.
Besnijdenis is in Sudan een keus van de ouders, doch de keuzevrijheid hangt
nauw samen met de religieus/culturele opvatting van de familie en omgeving.
In het extreme geval kan men zich aan dreigende FGM (van de dochter)
onttrekken door zich elders in Sudan te vestigen, doch het zal van persoon
tot persoon verschillen of men in dat geval elders ook een bestaan kan
opbouwen
Er zijn in Sudan ook gevallen van gedwongen besnijdenis bekend.
Alle bij het militaire conflict betrokken partijen in Sudan maken zich
schuldig aan verkrachting van vrouwen. Systematische verkrachting vanuit een
bepaalde strategie vindt echter niet plaats.
Alle partijen in het conflict in Sudan maken zich schuldig aan schending van
de rechten van het kind.
De inzet van de regering tegen vormen van slavernij lijkt de laatste jaren
te zijn toegenomen.
4 Vluchtelingen en ontheemden
---
4.1 Inleiding
---
Er zijn diverse motieven achter de aanhoudende vluchtelingenstromen vanuit
Sudan bekend. Deze motieven zijn vooral gelegen in de voortdurende
burgeroorlog. Hierbij kan worden gedacht aan het (tijdelijk) vluchten voor
bombardementen, het platbranden van dorpen, mijnen, en dergelijke, maar ook
aan het zich willen onttrekken aan de nationale dienstplicht of recrutering
door een verzetsbeweging. Daarnaast is de sociaal-economische situatie
(inclusief de gevolgen van perioden van droogte) waarin Sudan verkeert voor
veel Sudanezen een belangrijke pushfactor om het oorspronkelijke woongebied
te verlaten en zich eventueel in het buitenland te vestigen.
Op grond van de mensenrechtensituatie kan op individuele gronden vrees voor
vervolging bestaan. Geïndiceerde kwetsbare groepen met betrekking tot de
individuele vrees voor vervolging zijn:
· (vermeende) leden en actieve sympathisanten van verzetsbewegingen;
· (vermeende) actieve leden en sympathisanten van oppositiepartijen, m.n.
NDA en PNC (het enkele lidmaatschap leidt niet tot bijzondere risico's);
· (prominente) mensenrechtenactivisten, studentenleiders, journalisten,
advocaten (mits zij actief naar buiten treden);
· niet-moslims die zich politiek-religieus en/of maatschappelijk dissident
gedragen;
· kinderen (dat wil zeggen vooral straat- en zwerfkinderen).
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheden
---
Personen die door de Sudanese regering als politieke tegenstanders worden
gezien en te maken krijgen met maatregelen van de zijde van de
veiligheidsdiensten, kunnen zich daaraan in het algemeen niet onttrekken
door zich elders in Sudan te vestigen. Hoewel de organisatie van de
veiligheidsdiensten te wensen kan overlaten, moeten deze diensten (op
termijn) in staat worden geacht in alle door de regering gecontroleerde
gebieden vervolgingsmaatregelen uit te voeren. Dat personen zich gedurende
kortere tijd aan de diensten onttrekken wordt mogelijk geacht. Sudan is
immers een zeer groot land en er zijn niet overal goed ontwikkelde
geautomatiseerde bestanden van gezochte personen aanwezig.
De gebieden die niet door de regering worden gecontroleerd bieden doorgaans
geen alternatief omdat deze in het algemeen (zonder reistoestemming) niet
toegankelijk zijn.
a. Personen behorende tot deze categorie die reeds langere tijd in een door
de regering gecontroleerd gebied wonen
Een aanzienlijk deel van de groep personen die behoren tot een (zuidelijke)
niet-Arabische bevolkingsgroep (incl. de groepen die gezamenlijk tot de Nuba
worden gerekend), is reeds langere tijd in een door de regering
gecontroleerd gebied (hoofdzakelijk in Khartoem en omgeving) woonachtig.
Redenen om zich hier te vestigen waren bijvoorbeeld de wens zich te
onttrekken aan het geweld in een conflictgebied of de wens werk te vinden in
de hoofdstad. Zij die voldoende middelen van bestaan hadden, konden zich in
het algemeen in de stad vestigen. De minder bedeelden kwamen vooral in de
IDP-kampen buiten de stad terecht. Aldus verblijven in en rondom Khartoem
naar schatting 1,5 tot 2 miljoen zuiderlingen en Nuba die daarmee ruim 40 %
van de totale bevolking van de deelstaat Khartoem uitmaken.
Personen die tot deze categorie behoren (en dat geldt ook voor personen van
gemengde afkomst Arabisch/niet-Arabisch) lopen in het algemeen géén groter
risico dan de Noord-Sudanezen om hinder van de zijde van de
veiligheidsdiensten te ondervinden. Voor hen geldt evenzo dat zij eerst
problemen ondervinden, indien zij zich te nadrukkelijk op politiek of
religieus terrein manifesteren, bijvoorbeeld door voor een verzetsbeweging
actief te zijn.
Deze personen kunnen zich echter, bijvoorbeeld door een verblijf in het
buitenland, verdacht maken. Zij lopen dan bij terugkeer in Sudan het risico
te worden geconfronteerd met vormen van negatieve bejegening door de
veiligheidsdiensten, zoals ondervragingen, (korte) detentie en
meldingsplicht. Met het verblijf elders hebben zij zich immers onttrokken
aan de controle door de veiligheidsdiensten. Op grond van hun etnische
afkomst kunnen zij ervan worden verdacht activiteiten voor een
verzetsbeweging te hebben verricht.
Hierbij dient te worden opgemerkt, dat voor een persoon uit deze categorie
die vóór zijn vertrek uit Sudan langere tijd probleemloos in het noorden
heeft kunnen verblijven en (ook) in het buitenland geen (prominente)
oppositionele activiteiten heeft verricht, de kans gering is dat hij
ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zal ondervinden. In
dergelijke gevallen is het aannemelijk dat de veiligheidsdiensten met een
ondervraging en eventuele kortdurende meldplicht voor betrokkene volstaan.
b.Personen behorende tot deze categorie die zich thans nog in het noorden
willen vestigen
Ook wanneer zuiderlingen zich heden ten dage in het noorden willen vestigen
profileren zij zich hiermee in de ogen van de autoriteiten.
Personen behorend tot een (zuidelijke) niet-Arabische bevolkingsgroep (incl.
de groepen die gezamenlijk tot de Nuba worden gerekend) die woonachtig zijn
in een gebied dat niet door de regering gecontroleerd wordt en die door een
verzetsbeweging worden vervolgd, kunnen zich dan ook hieraan in het algemeen
niet onttrekken door zich elders in Sudan te vestigen. Ook deze personen
vestigen immers bij binnenkomst in een door de regering gecontroleerd gebied
de aandacht van de Sudanese veiligheidsdiensten op zich en kunnen op grond
van hun etnische afkomst worden verdacht van lidmaatschap van of sympathie
voor een verzetsbeweging (die vooral langs tribale lijnen zijn ontstaan).
Voor deze categorie kan een ernstige bejegening (verhoor en/of detentie,
mogelijk inclusief mishandeling) door de veiligheidsdiensten niet worden
uitgesloten.
Hierbij dient te worden opgemerkt, dat voor een persoon uit deze categorie
die vóór zijn/haar vertrek uit Sudan langere tijd probleemloos in het
noorden heeft kunnen verblijven en (ook) in het buitenland geen (prominente)
oppositionele activiteiten heeft verricht, de kans gering is dat hij/zij
ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zal ondervinden. In
dergelijke gevallen is het aannemelijk dat de veiligheidsdiensten met een
ondervraging en eventuele kortdurende meldplicht voor betrokkene volstaan.
Bij aankomst in een gebied dat door een (vijandige) verzetsbeweging wordt
gecontroleerd, geldt voor deze categorie personen mutatis mutandis
hetzelfde.
c. Personen behorende tot deze categorie, maar die tot een verzetsbeweging
behoren die een vredesakkoord met de regering naleeft .
Personen die behoren tot een (zuidelijke) niet-Arabische bevolkingsgroep
(inclusief Nuba) die tevens behoren tot een verzetsbeweging die een
vredesakkoord met de regering naleeft, kunnen zich in het algemeen wel naar
een door de regering gecontroleerd gebied begeven zonder te worden verdacht
van lidmaatschap van een vijandige verzetsbeweging. Een gebied dat wordt
gecontroleerd door een vijandige verzetsbeweging biedt deze categorie
daarentegen in het algemeen geen adequaat vestigings- of
verblijfsalternatief.
Voor de goede orde dient dat in principe elke Sudanees in staat moet worden
geacht aan te geven tot welke bevolkingsgroep hij behoort. De familienaam is
veelal reeds een eerste aanwijzing, maar ook de taal of het dialect van
betrokkene geeft een belangrijke aanwijzing.
4.3 Beleid van de UNHCR
---
De UNHCR heeft haar beleid ten aanzien van de terugkeer van uitgeprocedeerde
asielzoekers in de verslagperiode niet gewijzigd. Dat wil zeggen dat
terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Sudanese asielzoekers naar Sudan
mogelijk wordt geacht, onder voorwaarde dat bij de beoordeling rekening
wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en kenmerken van
betrokkene(n).
Onvrijwillige terugkeer van Zuid-Sudanezen (en Sudanezen behorende tot een
Nuba bevolkingsgroep) naar Khartoem wordt door UNHCR ten sterkste ontraden.
Dit beleid is gebaseerd op het principe dat men bij repatriëring in staat
moet kunnen zijn om naar het gebied van oorsprong of naar een gebied van
eigen keuze te kunnen terugkeren. Vooral door de oorlogshandelingen die in
delen van Zuid-Sudan (en het Nuba-gebergte) plaatsvinden is een veilige
terugkeer naar Zuid-Sudan vaak niet mogelijk. Bovendien ontbreekt adequaat
openbaar transport tussen Khartoem en Zuid-Sudan en Nuba-gebergte), waardoor
het grootste deel van de Zuid-Sudanese repatrianten onder moeilijke
omstandigheden in IDP-kampen (gesitueerd in en rondom Khartoem) zou
terechtkomen. Verder gaat UNHCR er van uit dat Zuid-Sudanezen bij terugkeer
in Sudan op grond van hun etnische afkomst, van SPLA-sympathie kunnen worden
verdacht.
UNHCR acht onvrijwillige terugkeer van Noord-Sudanezen uitsluitend mogelijk
indien vaststaat dat betrokkene bij terugkeer niet zal worden vervolgd voor
onttrekking aan de dienstplicht en/of het illegaal verlaten van het land
(republiekvlucht).
Voor individuen die vrijwillig naar Sudan (zowel noord als zuid) willen
terugkeren is UNHCR-Khartoem bereid faciliterend op te treden, hoofdzakelijk
door middel van het geven van voorlichting over de veiligheidssituatie in
Sudan. Maar ook kan begeleiding op het vliegveld plaatsvinden en hulp bij
het vinden van huisvesting en onderwijs. Betrokkene dient echter zelf zorg
te dragen voor een ticket naar Khartoem en de reis van Khartoem naar de
gewenste eindbestemming te regelen. In het algemeen voert UNHCR echter een
ontmoedigingsbeleid jegens hen die naar Zuid-Sudan willen terugkeren. Bij
uitzondering keerden vanuit Kenia en Uganda enkele Zuid-Sudanese
vluchtelingen over de grens naar Zuid-Sudan terug. Dat ging slechts om
enkele gevallen en betrof hoofdzakelijk gezinshereniging.
In tegenstelling tot hetgeen hierboven met betrekking tot vermeende SPLA-sympathieën is opgemerkt, bleken de via Khartoem vrijwillig terugkerende personen, behoudens de normale checks op het vliegveld van Khartoem, geen problemen van de autoriteiten te ondervinden.
4.4 Beleid van andere Westerse landen
---
Het beleid dat andere Westerse landen ten aanzien van Sudanese
asielzoekers voeren wordt beschreven in de brief van 21 juni 2000 met
kenmerk DPC/AM-539476/00. Sedertdien hebben zich geen wijzigingen in het
beleid voorgedaan.
België, Duitsland, Frankrijk en Zweden maken in de beoordeling van de
asielaanvragen onderscheid tussen Noord- en Zuid-Sudanezen (op individuele
basis, zonder beleidsmatige richtlijnen), maar als de aanvraag eenmaal
definitief is afgewezen, wordt in het verwijderbeleid dit onderscheid niet
meer gemaakt. Er wordt (theoretisch) slechts verwijderd naar Khartoem. In
alle vier de landen gaat het in vergelijking met Nederland om betrekkelijk
kleine aantallen asielaanvragen. Het aantal effectieve verwijderingen naar
Khartoem is, mede om technische redenen, zeer gering.
Aanvragen van Zuid-Sudanezen (en Nuba) die voor hun vertrek uit Sudan enige tijd zonder problemen in Noord-Sudan verbleven, kunnen in de vier landen in theorie worden afgewezen, waarna uitzetting naar Noord-Sudan zou volgen.
Over het beleid van het Verenigd Koninkrijk, dat niet in de brief van 21 juni 2000 werd weergegeven, kan het volgende worden vermeld.
Het aantal asielverzoeken door Sudanezen in het Verenigd Koninkrijk over de
periode oktober 1999 - november 2000 bedroeg 460 (waarvan 70 ingewilligd).
Het enkele behoren tot een bepaalde etnische groep of het enkele afkomstig
zijn uit een bepaald geografisch gebied in Sudan, is onvoldoende om als
politiek vluchteling in het Verenigd Koninkrijk te worden erkend. Het
Verenigd Koninkrijk heeft geen beleidsmatige richtlijnen op grond waarvan
bepaalde categorieën Sudanezen van terugkeer naar Sudan uitgezonderd zijn.
Er wordt hierbij bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen Noord- en
Zuid-Sudanezen. Het Verenigd Koninkrijk heeft in genoemde periode afgewezen
asielzoekers naar Sudan, dat wil zeggen naar Khartoem, verwijderd. Cijfers
over de exacte aantallen zijn dezerzijds niet bekend. Voorzover bekend
ondervonden de terugkerende Sudanezen bij of na terugkeer in Sudan geen
noemenswaardige problemen.
4.5 Alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's)
---
Een Sudanese jongen is meerderjarig op de leeftijd van 18 jaar. Een meisje
is dat op de leeftijd van 16 jaar. Vooral op het platteland worden meisjes
vaak al eerder meerderjarig geacht en huwelijken van meisjes die jonger zijn
dan 16 jaar komen voor. Bij de stedelijke bevolking wordt niet meer zo jong
als vroeger gehuwd.
Het is in de Sudanese cultuur (zowel in het noorden als het zuiden)
gebruikelijk dat minderjarigen die (bijvoorbeeld vanuit het buitenland)
terugkeren door familieleden (eerste graad plus ooms, tantes, neven en
nichten) worden opgevangen. Er zijn slechts weinig instanties die
alleenstaande kinderen opvangen. Er zijn enkele kerkgebonden tehuizen
alsmede tehuizen van islamitische NGOs of overheid. Deze instanties kampen
alle met een chronisch tekort aan financiële middelen. De enkele weeshuizen
die er zijn, staan bekend om de slechte leefomstandigheden. Misbruik van
kinderen komt er niet zelden voor.
Christelijke kinderen die in een islamitisch tehuis terechtkomen, kunnen
gedwongen tot de Islam worden bekeerd, terwijl jongens daar soms gedwongen
worden besneden. Niet kan worden bevestigd dat in deze weeshuizen gedwongen
recrutering plaatsvindt. Voorzover kan worden ingeschat kan vanuit Nederland
geen beroep op deze instellingen worden gedaan. IOM-Khartoem speelt thans
geen rol bij de opvang van AMA's, maar heeft zich bereid verklaard in de
toekomst mogelijkheden tot samenwerking (via IOM-Den Haag) te willen bezien.
Een Britse NGO schat dat circa 10 tot 15% van het totale aantal wezen in een
opvanghuis wordt opgevangen. De overigen worden door familie opgevangen of
zijn op de straat aangewezen.
5 Samenvatting
---
Deels historisch gegroeide complexe binnen- en buitenlandse tegenstellingen
hebben de politieke, veiligheids- en mensenrechtensituatie in Sudan
gedurende vele jaren in belangrijke mate beïnvloed. Ondanks dat het over een
fors economisch potentieel beschikt, kwam het land nauwelijks aan
ontwikkeling toe. De belangrijkste oorzaak daarvan is een burgeroorlog die,
met een onderbreking van 1972 tot en met 1983, sinds de onafhankelijkheid
woedt en meer dan een miljoen doden heeft geëist.
Het conflict behelst naast strijd tussen de islamitische regering in
Khartoem en christelijke en animistische verzetsbewegingen in het zuiden ook
botsingen tussen de centrale regering en bevolkingsgroepen in het oosten en
westen. In het zuiden werd de situatie vervolgens verergerd door onderlinge
conflicten tussen de daar wonende etnische groepen. De aanwezigheid van
moderne wapens maakte reeds bestaande confrontaties bloediger en
oncontroleerbaarder. De situatie werd nog meer gecompliceerd nadat op 30
juni 1989 luitenant-generaal Omar Hassan Ahmed Al-Bashir een staatsgreep
pleegde en voor het moslim-radicalisme koos. Zijn regering kreeg hierdoor te
maken met een hoofdzakelijk vanuit het buitenland opererende noordelijke
oppositiegroepering die die koers als te radicaal beschouwt en die ondanks
deels tegengestelde belangen vervolgens ging samenwerken met de oppositie in
het zuiden. De radicale koers van de regering zette bovendien de
betrekkingen met het buitenland (verder) onder druk. Thans is de oliewinning
vooral een haard voor conflicten.
Een deel van de zuidelijke oppositie en de Sudanese regering tekenden in
april 1996 een 'political Charter'. Mogelijk als gevolg van deze
ontwikkeling zocht de belangrijkste verzetsbeweging, het SPLA van Garang,
toenadering tot de noordelijke oppositie.Vanaf het einde van 1996 werden
gezamenlijke militaire acties nabij de grens van Eritrea uitgevoerd en
ontstond er voor de Sudanese regering ook een front in het Oosten. Dit
leidde er onder meer toe dat de regering verdere toenadering zocht. Zij
tekende in april 1997 met de SSIM/A, GANTRY en enkele kleine facties het
vredesakkoord van Khartoem.
Het akkoord van Khartoem kan worden gezien als begin van een proces van
politieke liberalisering. In het akkoord erkent de regering formeel de
religieuze, culturele en etnische diversiteit van Sudan. Verder werd
vastgelegd dat na een overgangsperiode van 4 jaar door middel van een
referendum over zelfbeschikking voor het zuiden zou worden besloten.
Bovendien werden afspraken gemaakt over amnestieregelingen, de grondwet,
fundamentele rechten en vrijheden en de rechtspraak. Het Akkoord van
Khartoem werd aanvankelijk voortvarend uitgewerkt; rebellenleiders werden in
bestuurlijke functies geplaatst en een 'Coördinatieraad voor het Zuiden'
kwam tot stand.
Ook aan de wensen van het SPLA kwam de Sudanese regering vervolgens
gedeeltelijk tegemoet. In juli 1997 accepteerde President Al-Bashir de
'Declaration of Principles' (DoP) als basis voor onderhandelingen over
vrede.
In de tweede helft van 1998 en het begin van 1999 was er sprake van een
stagnatie in het vredes- en liberaliseringsproces. De vertaling in lagere
wetgeving van de gunstige bepalingen van een in 1998 inwerking getreden
nieuwe grondwet vond nauwelijks plaats.
In de loop van 1999 kreeg het liberaliseringsproces weer een positieve
impuls. Zo riep in maart 1999 de toenmalige de facto leider van Sudan, dr.
Hassan al-Turabi, de in het buitenland verblijvende oppositieleiders op naar
Khartoem terug te keren. In dit kader voerde hij geheime gesprekken met een
van de belangrijkste noordelijke opponenten, voormalig premier Sadig
al-Mahdi. Verder bood President Al-Bashir aan om de opdeling van het land te
accepteren indien zulks tot een einde van de burgeroorlog zou leiden.
Bovendien bood hij aan om rebellen die de gewapende strijd zouden opgeven,
amnestie te verlenen.
Aan het begin van de verslagperiode leek het er aanvankelijk op dat het
liberaliseringsproces zou worden stopgezet of zelfs teruggedraaid, onder
meer toen president Al-Bashir in december 1999 de noodtoestand afkondigde.
Met die actie verhevigde zich namelijk de strijd om de macht tussen hem en
de NIF/NC(P)-ideoloog dr. Hassan Al-Turabi. Deze strijd heeft de politieke
ontwikkelingen in de verslagperiode sterk beïnvloed en gevreesd werd dat
deze een negatief effect op het democratiseringsproces zou hebben. Gebleken
is dat die vrees voor een belangrijk deel ongegrond was. Het
liberaliseringsproces, waaronder de verzoening met politieke tegenstanders
(hierbij ging het vooral om de noordelijke oppositie), zette zich in de
verslagperiode in het algemeen voort, zij het dat aan het einde van de
verslagperiode de spanningen tussen de regering en vooral PNC- en NDA-leden
opliepen.
Met voormalig premier en voorzitter van de Umma partij (deeluitmakend van de
noordelijke oppositie, verenigd in de NDA), Sadig Al-Mahdi, sloot de
regering in november 1999 een overeenkomst. De regering aanvaardde bij deze
overeenkomst een aantal principes met betrekking tot de politieke inrichting
van Sudan: religieus, etnisch en politiek pluralisme, verdeling van de
welvaart, delegatie van bevoegdheden van het centrum naar de regio's en
opheffing van het verbod op politieke partijen. Volgens Sadig Al-Mahdi was
daarmee in essentie aan de eisen van de oppositie voldaan. De overige in de
NDA samenwerkende oppositiepartijen en een deel van zijn eigen achterban
steunden de actie van Al-Mahdi niet. De actie leidde echter niet tot het
uiteenvallen van de NDA.
In april 2000 leidde de politieke strijd tussen de president en Al-Turabi
ertoe dat laatstgenoemde uit de regeringspartij, de/het National Congress
(Party), NC(P), werd gestoten. Hij richtte vervolgens een eigen partij op,
genaamd het Popular National Congress (PNC), dat vervolgens een van de
belangrijkste oppositiepartijen werd.
De SPLM/A, die de regering ervan beschuldigde het aantal bombardementen in
Zuid-Sudan te hebben opgevoerd, schortte in mei 2000 haar deelname aan de
vredesbesprekingen op.
Aan het eind van de verslagperiode waren de betrekkingen met alle buurlanden
met uitzondering van Uganda, volledig hersteld. Aannemelijk is dat de
positie van de oppositiebewegingen in Sudan hierdoor is verzwakt. De relatie
met de Verenigde Staten die zich goed leek te ontwikkelen, liep aan het
einde van de verslagperiode weer enige schade op.
Delen van Sudan zijn niet veilig. Het gaat dan vooral om Zuid-Sudan, het
Nuba-gebergte en (in mindere mate om) een smalle strook van de
noordoostelijke deelstaat Kassala, ten oosten van de stad Kassala en
inclusief Kassala (sedert november 2000) en een deel van de noordoostelijke
deelstaat Blue Nile, het gebied ten zuiden van Ulu.
Het is niet mogelijk om exacte frontlinies binnen Sudan aan te geven. Vooral in Eastern Equatoria, Bentiu/Mayom en gebieden rondom Malakal, Wau en ten oosten van de stad Kassala bestaat het gevaar van mijnenvelden.
De mensenrechtensituatie in Sudan verbeterde de laatste twee jaar licht,
maar zij dient nog als zorgwekkend te worden getypeerd. In de
conflictgebieden is door de ernst en frequentie van de schendingen de
situatie het meest zorgelijk.
In de verslagperiode begon praktische doorwerking van de nieuwe grondwet van
1998 via aanpassing van de lagere wetgeving geleidelijk aan meer gestalte te
krijgen.
Politieke partijen konden in redelijke mate ongestraft politieke
activiteiten verrichten, hoewel er nog geen volledige vrijheid was.
Activisten werden van tijd tot tijd nog (kort) vastgehouden en verhoord. Het
zijn vooral NDA- en PNC-leden die thans nog problemen (arrestatie en
detentie) van de zijde van de autoriteiten ondervinden.
Als gevolg van verleende amnestiemaatregelen keerde in de verslagperiode een
aantal politieke tegenstanders 9vooral UP-leden) zonder problemen in Sudan
terug.
De belangrijkste noordelijke oppositiepartijen boycotten de vervroegde
presidents-en parlementsverkiezingen die in december 2000 plaatsvonden. De
verkiezingen bleken niet eerlijk en vrij te zijn verlopen.
De onafhankelijke mensenrechtenorganisaties die de laatste jaren in Sudan
actief zijn geworden, konden niet in volledige vrijheid opereren. Kranten
werden van tijd tot tijd verboden en het kwam nog voor dat journalisten
werden gearresteerd.
Met betrekking tot de godsdienstvrijheid hebben zich geen noemenswaardige
ontwikkelingen voorgedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat het enkele
individueel belijden van andere religies dan de islam tot ernstige problemen
met de Sudanese autoriteiten leidt. Indien een persoon zich echter
publiekelijk sterk als christen profileert kan hij/zij wel problemen van
overheidszijde (bijvoorbeeld arrestatie) of van fanatieke moslims
ondervinden. In de verslagperiode hebben zich op dit vlak geen ernstige
incidenten voorgedaan.
In de praktijk blijken bewegings- en vestigingsvrijheid beperkt te zijn.
Vooral het reizen vanuit (relatief) onveilige gebieden naar veilige
gebieden, en omgekeerd, wordt ernstig bemoeilijkt.
Politieke activisten en werknemers van NGO's kunnen bij het verkrijgen van reis- en verblijfsdocumenten problemen ondervinden (tot weigering toe).
Personen die uit gevangenschap naar het buitenland zijn gevlucht kunnen bij
terugkeer opnieuw worden gearresteerd. Dat geldt evenzo voor personen die de
wet hebben overtreden (commuun delict).
Van een eerlijke rechtsgang is in de praktijk nog geen sprake. Zo kunnen
personen lang (tot zes maanden) worden vastgehouden zonder dat zij officieel
in staat van beschuldiging worden gesteld. Ook komt het voor dat personen
worden verplicht zich over een periode dagelijks bij een veiligheidsdienst
te melden.
Tegen slechte of onheuse bejegening door de veiligheidsfunctionarissen bleek
in de praktijk nog geen beroep mogelijk te zijn.
Voorzover bekend waren er gedurende een groot deel van de verslagperiode
geen politieke gevangenen in Sudan. Militaire gevangenen op verdenking van
poging tot staatsgreep en dergelijke waren er evenmin. Aan het einde van de
periode vond daarentegen arrestatie van vooral NDA- en PNC-leden plaats.
Niet kan worden uitgesloten dat de Sudanese autoriteiten vermeende politieke
tegenstanders, onder voorwending van een door hen begaan commuun delict,
arresteren.
Politieke en mensenrechtenactivisten die een ander standpunt dan de regering
innemen lopen een relatief groter risico om slachtoffer van mishandeling en
of marteling te worden. Dit geldt evenzo voor zuiderlingen die van politiek
activisme worden verdacht. De enkele etnische afkomst van de zuiderling
stelt hem als zodanig niet aan meer risico bloot.
Buitengerechtelijke executies komen voor, vooral in de conflictgebieden.
De doodstraf werd vele malen uitgesproken en soms ook ten uitvoer gebracht.
Sudanezen die een leeftijd hebben van tussen de 18 en 33 jaar, kunnen worden
verplicht een periode (van in beginsel 24 maanden ) nationale
dienstplicht te vervullen. Controle op de naleving van de dienstplicht is
moeilijk.
Voorzover bekend wordt niemand ongetraind naar het oorlogsfront gestuurd.
Het is niet aannemelijk dat een rekruut enkel en alleen op grond van zijn
etnische afkomst bij onttrekking aan de dienstplicht een zwaardere straf
krijgt opgelegd.Dat politieke tegenstanders bij wijze van straf door de
autoriteiten in een trainingskamp worden geplaatst kan dezerzijds niet
worden bevestigd.
De PDF bestaat nog, maar de trainingen vinden thans onder National Military
Service (NMS) voorwaarden plaats.
Voor alleenstaande vrouwen in Sudan is het moeilijk om in het
levensonderhoud te voorzien. Mede hierom komt prostitutie onder christelijke
en de laatste jaren ook bij moslimvrouwen, veelvuldig voor.
Besnijdenis is in Sudan een keus van de ouders, doch de keuzevrijheid hangt nauw samen met de religieus/culturele opvatting van de familie en omgeving.
Er zijn in Sudan ook gevallen van gedwongen besnijdenis bekend.
Alle bij het militaire conflict betrokken partijen in Sudan maken zich
schuldig aan verkrachting van vrouwen. Systematische verkrachting vanuit een
bepaalde strategie vindt echter niet plaats.
Alle partijen in het conflict in Sudan maken zich schuldig aan schending van
de rechten van het kind.
De inzet van de regering tegen vormen van slavernij lijkt de laatste jaren
te zijn toegenomen.
Op grond van de mensenrechtensituatie kan op individuele gronden vrees voor
vervolging bestaan.
Personen die door de Sudanese regering als politieke tegenstanders worden
gezien en te maken krijgen met maatregelen van de zijde van de
veiligheidsdiensten, kunnen zich daaraan in het algemeen niet onttrekken
door zich elders in Sudan te vestigen.
Personen die behoren tot een (zuidelijke) niet-Arabische bevolkingsgroep
(inclusief Nuba) en die reeds langere tijd in een door de regering
gecontroleerd gebied wonen.lopen in het algemeen géén groter risico dan de
Noord-Sudanezen om hinder van de zijde van de veiligheidsdiensten te
ondervinden. Voor hen geldt evenzo dat zij eerst problemen ondervinden
indien zij zich te nadrukkelijk op politiek of religieus terrein
manifesteren, bijvoorbeeld door voor een verzetsbeweging actief te zijn.
Deze personen kunnen zich echter, bijvoorbeeld door een verblijf in het
buitenland, verdacht maken.
Ook wanneer zuiderlingen zich heden ten dage in het noorden willen vestigen
profileren zij zich hiermee in de ogen van de autoriteiten.
Hierbij dient te worden opgemerkt, dat voor een persoon uit deze categorie die vóór zijn/haar vertrek uit Sudan langere tijd probleemloos in het noorden heeft kunnen verblijven en (ook) in het buitenland geen (prominente) oppositionele activiteiten heeft verricht, de kans gering is dat hij/zij ernstige problemen van de zijde van de autoriteiten zal ondervinden.
Personen die behoren tot een (zuidelijke) niet-Arabische bevolkingsgroep
(inclusief personen behorende tot de Nuba bevolkingsgroepen) die tevens
behoren tot een verzetsbeweging die een vredesakkoord met de regering
naleeft, kunnen zich in het algemeen wel naar een door de regering
gecontroleerd gebied begeven zonder te worden verdacht van lidmaatschap van
een vijandige verzetsbeweging.
De UNHCR heeft haar beleid ten aanzien van de terugkeer van uitgeprocedeerde
asielzoekers in de verslagperiode niet gewijzigd. Dat wil zeggen dat
terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen Sudanese asielzoekers naar Sudan
mogelijk wordt geacht, onder voorwaarde dat bij de beoordeling rekening
wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en kenmerken van
betrokkene(n).
Onvrijwillige terugkeer van Zuid-Sudanezen naar Khartoem wordt door UNHCR
ten sterkste ontraden.
Het beleid dat andere Westerse landen ten aanzien van Sudanese
asielzoekers voeren wordt vooral beschreven in de brief van 21 juni j.l. met
kenmerk DPC/AM-539476/00. Sedertdien hebben zich geen wijzigingen in het
beleid voorgedaan.
Het is in de Sudanese cultuur (zowel in het noorden als het zuiden)
gebruikelijk dat minderjarigen die (bijvoorbeeld vanuit het buitenland)
terugkeren door familieleden worden opgevangen. Er zijn in Sudan slechts
weinig instanties die alleenstaande kinderen opvangen.
Voorzover kan worden ingeschat kan vanuit Nederland geen beroep op deze
instellingen worden gedaan. IOM-Khartoem speelt thans geen rol bij de opvang
van AMA's, maar heeft zich bereid verklaard in de toekomst mogelijkheden tot
samenwerking (via IOM-Den Haag) te willen bezien.
LIJST VAN AFKORTINGEN
DUP Democratic Unionist Party, verboden politieke partij o.l.v. Muhammad
Uthman Al-Mirghani. Maakt deel uit van de NDA.
EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
GANTRY
Gogrial Aweil Nyamlell Tonj Rumbek and Yirol, rebellenbeweging die tot
september 1999 onder leiding van Kerubino Bol stond. Zie ook SPLA-BEG.
IDP Internally Displaced Person
IGAD Intergovernmental Authority on Development. Leden zijn Djibouti,
Eritrea, Ethiopië, Kenia, Somalië, Sudan en Uganda. Huidige voorzitter is
Sudan.
IPF IGAD Partners Forum. Leden zijn Canada, Italië, Nederland, Noorwegen,
Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Huidige voorzitter is de Noorse
mw. Johnson.
LT-SAF Legitimate Command of the Sudanese Armed Forces. Gevormd door
dissidente offcieren uit het Sudanese leger. Maakt deel uit van de NDA.
Staat o.l.v. Lt-Gen. Abd al-Rahman Sa'id.
NC(P) National Congress (Party). Voor januari 1999 bekend als National
Islamic Front (NIF).
NDA National Democratic Alliance, een samenwerkingsverband van een aantal
sinds 1989 verboden Sudanese politieke partijen, vakbonden,
officiersgroepen, e.d. die zich verzetten tegen de islamisering en het
militaire en ondemocratische karakter van het regime. De SPLM is formeel
geen lid, maar werkt wel samen met de NDA. De NDA is de belangrijkste
noordelijke opponent van de regering.
NIF National Islamic Front. Sedert januari 1999 geregistreerd als politieke
associatie onder de naam National Congress (Party), NC(P). Voorzitter was Dr
Hassan Al-Turabi, maar die geeft thans leiding aan een politieke partij,
genaamd het Popular National Congress (PNC).
NSCC New Sudan Council of Churches
OLS Operation Lifeline Sudan, een door de VN gecoördineerde
noodhulporganisatie met hoofdkwartieren in Khartoem en Nairobi.
PDF Popular Defence Forces, paramilitaire eenheden aangestuurd door de
Sudanese regering.
PNC Popular National Congress. Sedert juni 2000 officieel geregistreerde
politieke partij o.l.v. Dr. Hassan Al-Turabi, die kort daarvoor uit het NIF
was gestoten.
PPF People's Police Force
SAF Sudan Allied Forces, gewapende strijdkrachten van de NDA. Vanaf begin
1996 actief. Gevormd door voormalige (ontslagen) militairen o.l.v. Brig.
Abdul Aziz Khalid. Opereren onder meer vanuit kampen in het grensgebied met
Eritrea.
SHRG Sudan Human Rights Group
Groep advokaten die zich met de mensenrechtensituatie in Sudan bezighouden.
Leiding in handen van Ghazi Suleiman
SPAF Sudanese Peoples Armed Forces (regeringsleger)
SPLM/A Sudan People's Liberation Movement / Army - (SPLA-mainstream) oppositiebeweging o.l.v. Kol. John Garang. Vnml. Dinka aanhangers. Maakt deel uit van de National Democratic Alliance (NDA). De humanitaire vleugel van deze bewging heet Sudan Relief and Rehabilitation Association (SRRA).
(SPLA-BEG) SPLA-Bahr-el-Ghazal
Afsplitsing van de SPLA, o.l.v. Kerubino Bol. Medeondertekenaar van het
vredesakkoord van Khartoem in april 1997. Vanaf februari 1998 o.l.v.
Lawrence Lual Lual, nadat Kerubino zich weer bij het SPLA aansloot.
Maakt deel uit van de Southern Sudan Defence Force (SSDF). Ook wel GANTRY
genoemd.
SPLA-Nuba Mountains
Afsplitsing (juni 1996) van het Central Commitee of the Nuba Mountains SPLA
o.l.v. Muhammad Harun Kafi. Tekende een akkoord met de Sudanese regering.
Het restant van de Nuba Mountains SPLA o.l.v. Yusuf Kuwah bleef bij de
SPLA-Mainstream van Garang behoren.
SPLA-United
(voormalig SPLA-Nasir) Afsplitsing van het SPLA o.l.v. Lam Akol welke een
overeenkomst met de Sudanese regering afsloot.(Een deel reeds in april
1997). De humanitaire vleugel van de ze beweging is genaamd Fashoda Relief
and Rehabilitation Association (FRRA).
SRRA Sudan Relief and Rehabilitation Association
Humanitaire vleugel van de SPLM/A
SSDF / UDSF
Southern Sudan Defence Force (de naam van de poltieke vleugel luidt United
Democratic Salvation Front).
Militaire beweging die de gewapende vleugels van de ondertekenaars van het
vredesakkoord van Khartoem april 1997 omvat (SSIM/A, GANTRY, Bor
Independence Group, Equatoria Defence Force, SPLA-United factie van Prof.
Lam Akol)
Stond tot februari 2000 onder leiding van Riak Machar, die zich die maand
formeel terugtrok.
Naast de formele SSDF bestaat een SSDF-2. Deze strijdkrachten maakten zich
in december 1998 o.l.v. de militaire leider Gatwich Gatkouth los van de
SSDF. Niet duidelijk is of deze factie samenwerkt met het SPLA van John
Garang.
SSIM/A South Sudan Independance Movement/Army
Deel van de SPLA-United dat o.l.v. Riak Machar andere naam aannam.. De
beweging van Riak Machar heet thans Sudan Peoples Democratic Front (SPDF).
Maakte deel uit van het SSDF.
SSLM Suuth Sudan Liberation Movement
rebellenbeweging die sedert januari 2000 bestaat en onder leiding staat van
Dr Wial Duany. Komt voort uit de SSIM, maar is thans een concurrent van deze
beweging. Staat niet aan de zijde van de Sudanese regering.
UNPC Upper Nile Provisional Command
Militaire bevelsstructuur die eind 1999 voortkwam uit de SSDF. De UNPC richt
zich tegen de regering. Een deel van de factie van Paulino Matib (SSUA) en
een factie van het SPLA maken deel uit van de UNPC.
USAP Union of Sudanese African Parties
Een niet officieel geregistreerde politieke organisatie waarin diverse
zuidelijke organisaties samenwerken, en die deeluitmaakt van de NDA. De USAP
is nauw verwant aan de SPLM/A. De USAP wil via een vreedzame weg een
politieke oplossing van het conflict in Sudan. De USAP functioneert in
Khartoem als spreekbuis voor de SPLM/A.
LITERATUUR
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van
de volgende bronnen.
Africa Confidential, SUDAN, The NIF goes on a charm offensive (Vol 40 No 13,
25 juni 1999)
Africa News Service, Inc., Africa News, Central Africa (24 juni 1999)
Africa South of the Sahara 1999, SUDAN (pag. 1014 - 1044)
Al Sadig Al Mahdi, Human Rights in the Sudan (brief aan UN High Commissioner
for Human Rights, Genève, d.d.24 maart 1999)
Amnesty International, Amnesty's Wordt Vervolgd, nr. 9 (september 1999)
Amnesty International, Bliksemactie, SUDAN (Amsterdam,
AFR 54/05/99, 54/06/99, 54/07/99, 54/08/99, 54/08/99, 54/09/99, 54/10/99, E54/14/99, 54/10/00, 54/11/00, 54/07/00,54/03/01, 54/06/01)
Amnesty International, Afdeling Nederland, Brief aan de Rechtbank Haarlem Sectot bestuursrecht (REK) (Amsterdam, 9 april 1999)
Amnesty International, Jaarboek 1999, 1 januari 1998 - 31 december 1998,
Soedan/Afrika (Amsterdam, 16 juni 1999)
Amnesty International, SUDAN, Justice? The trial of Father Hillary Boma and
25 others, An update (Londen, AFR 54/03/99, 22 februari 1999)
Amnesty International, Sudan: The Human Price of Oil (Londen, AFR54/01/00,
mei 2000)
Amnesty International, Urgent Action, SUDAN, Fear of torture or
ill-treatment / Possible Prisoner of Conscience (Londen, AFR 54/01/99, 5
januar 1999)
Arada persberichten
BBC News, Africa, Controversial poll boycott in Sudan, 12 december 2000
The Economist Intelligence Unit, kwartaaloverzichten en Country Profiles
1999-2000, 2000-2001, (londen)
Grimes, B.F., Ethnologue, 13th edition, Summer Institute of linguistics,
1996
Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country Information
and Policy Unit, Sudan, Country Assessment (oktober 1998 en maart 1999)
Human Rights Watch, Famine in Sudan, 1998, The Human Rights Causes (februari
1999)
Human Rights Watch, SUDAN, global trade, local impact, Arms Transfers to all
Sides in the Civil War in Sudan (Vol.10, No.4(A), augustus 1998)
Human Rights Watch, Sudan Government and Rebels Guilty of Death in Custody
(New York, 21 april 1999)
Human Rights Watch, World Reports 1999, 2000,2001 SUDAN
Immigratie- en Naturalisatiedienst, Bureau Buitenland, Beleid van andere landen t.a.v. uitgeprocedeerde Sudanese asielzoekers (29 oktober 1999)
Koninklijk Instituut voor de Tropen, Landenreeks, Sudan (Amsterdam, 1998)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Sudan, situatie i.v.m. asielprocedures
(kenmerk DPC/AM-539476, 23 september 1998)
Minority Rights Group International, Sudan: Conflict and minorities (Londen,
1995)
Press Digest, Vol.VI, No.7, SUDAN (18 februari 1999), Vol.VI, No.16, SUDAN
(22 april 1999), Vol.VI, No.19, SUDAN (13 mei 1999), Vol.VI, No.32, SUDAN
(12 augustus 1999)
Reuters, Africa Highlights (5 juli 1999)
Sudanese Victims of Torture Group, Report on Human Rights Practices in
Sudan, January - December 1998 (Londen, maart 1999)
Sudan Human Rights Organisation, Review of the Human Rights Situation in
Sudan, Presented to the 55th Session of the UN Commission on Human Rights,
Maart 1999 (Londen, maart 1999)
UN, General Assembly, Situation of human rights in the Sudan A/54/467 (14
oktober 1999)
UN, High Commissioner for Refugees, UNHCR's position on the expulsion of
rejected Sudanese asylum seekers, (brief aan Permanente Vertegenwoordiger te
Genève, 23 september 1999)
UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Situation of human rights in the Sudan
(Addendum to E/CN.4/1999/38), Visit of the Special Rapporteur, Mr. Leonardo
Franco, to the Republic of the Sudan, 13-24 February 1999.
UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Interim report of the Special Rapporteur of
the Commission on Human Rights on the situation of human rights in the Sudan
(A/55/374), 11 september 2000
US Department of State, Bureau of Democracy, Human Rights, and Labour, U.S.
Department of State, Sudan Country Report on Human Rights Practices for 1998
(februari 1999), for 1999 (februari 2000), en 2000 (februari 2001)
BIJLAGE I Kaart SudanBIJLAGE II
VEILIGHEIDSDIENSTEN / PARAMILITAIRE ORGANISATIES
· National Security Force(s) (NSF)
De veiligheidsdienst die sedert 1999 het best kan worden aangeduid met
National Security Force(s) (NSF) werd opgericht ten tijde van president
Nimeiri. Tot 1990 werden medewerkers van deze veiligheidsdienst gerecruteerd
uit het beroepsleger (SPAF). Na twee jaar dienst te hebben gedaan bij de
security werd hen de keuze geboden om of terug te gaan naar het leger of te
blijven bij de veiligheidsdienst. Na 1990 werden ook personen van buiten het
leger gerecruteerd. De NSF, die belast is met de nationale en territoriale
verdediging, stond sinds 1990 tot medio 1995 onder leiding van de van buiten
aangetrokken NIF-ideoloog Nafie Ahmed Nafie. Deze moest zijn functie opgeven
vanwege diens (vermeende) betrokkenheid bij de moordaanslag op president
Mubarak.
Zowel de NSF-afdeling Internal Security (Force) als de afdeling External
Security(Force), die ook wel wordt aangeduid met Sudanese Inteligence
Organ(isation), staan onder officieel toezicht van de President.Deze heeft
de directe dagelijkse leiding gedelegeerd aan de minister van Binnenlandse
Zaken, thans Maj. General El Hadi Abdallah, het voormalige hoofd van de
interne veiligheidsdienst.
De huidige directeur van de Internal Security (Force) is Abdelkarim, een
neef van president Al-Bashir. Het hoofd van de External Security (Force) is
thans El Fatih Al Geili, een professionele veiligheidsfunctionaris uit de
tijd van president Nimeiri.
· Revolutionary Security Force (RSF) ( Amn Al Thawra)
De Revolutionary Security Force (RSF) was tot voor kort de facto een
instrument van voormalig NIF/SNC leider Dr. Hassan Al Turabi en hield
toezicht op (vermeende) politieke tegenstanders van de regering. Daarnaast
hield deze veiligheidsdienst toezicht op het leger en politie. De RSF
rapporteerde aan het NIF/SNC. Daar waar deze veiligheidsdienst samenwerkte
met de NSF prevaleerde de SR.
Of Dr. Hassan Al Turabi na diens uitstoting uit het NIF/SNC en de oprichting
van zijn nieuwe Popular National Congress (party) in mei 2000, de dienst nog
kan aansturen, is niet duidelijk. Algemeen wordt in Sudan aangenomen dat de
gouverneur van Khartoem, Mahjoub El Khalifa Ahmed, de leiding van deze
dienst heeft overgenomen. Omdat het hier een fanatieke islamitische groep
betreft, kan niet worden uitgesloten dat Dr. Hassan Al-Turabi nog
belangrijke invloed uitoefent. De dienst heeft door het meer liberale
regeringsbeleid wel aan belang ingeboet en het is niet waarschijnlijk dat ze
thans nog prevaleert over de nationale veiligheidsdienst die onder bevel van
president Al-Bashir staat.
· Military Intelligence (of: Military Security)
Naast de Nationale Veiligheidsdienst en de Revolutionary Security Force
fungeert op militair vlak nog de Military Intelligence. Deze dienst staat
onder het bevel van de minister van Defensie en werkt samen met de militaire
politie, wiens leden op straat vaak te zien zijn in militair kaki en
vuurrode baretten.
· Popular Defence Force(s) (PDF)
Zie beschrijving in paragraaf 3.4.1.
· Popular Committees (PC)
De Popular Committees (PC) vormen geen veiligheidsdienst of paramilitaire
organisatie, maar worden door hun werkzaamheid als collaborateurs van het
regime wel vaak als zodanig beschouwd.Deze buurtcomite's zijn samengesteld
uit enkele het regime welgevallige moslims. Tot voor enkele jaren geleden
hielden de PC zich onder meer bezig met het verschaffen van bonnen, waarmee
goedkoop basisvoedsel als suiker, bonen of olie kon worden gekocht. Daar er
thans aan dergelijke produkten geen tekort meer is, hebben de PC aan macht
en invloed ingeboet. Buurtbewoners dienen zich voor bepaalde zaken nog wel
bij de PC te melden, zoals voor de verificatie/legalisatie van de
goedkeuring van een echtgenoot of vader voor een buitenlandse reis van
echtgenote of dochter. Verder hebben de PC een sociale functie bij
huwelijken en begrafenissen, bijvoorbeeld door middel van de verhur van
tenten, stoelen, e.d.
BIJLAGE III
OVERZICHT RECHTBANKEN IN SUDAN
Civil Courts
De Civil Courts kennen een viertal echelons, te weten de District/Magistrate
Courts, de Provincial Courts, de Courts of Appeal en de Supreme Court.
In het District Court komen civiele kwesties aan de orde, in de Magistrate
Courts strafzaken. In District Courts worden als straffen zgn. 'Remedies'
opgelegd, zoals compensatie voor aangebrachte schade, speciale taakstelling
(zoals tenuitvoerlegging van overeenkomsten) en lastgevingen. De meeste
civiele zaken die aan de District Courts worden voorgelegd worden daar ook
afgehandeld. De rechter dient rekening te houden met de omvang van de claim
en de daarbij behorende strafmaat. Wanneer deze zijn bevoegdheden te boven
gaan dient hij de zaak voor te leggen aan het eerstvolgende hogere
gerechtshof, het Provincial Court.
Strafzaken voorgelegd aan de Magistrate Courts betreffen in het algemeen
lichtere vergrijpen. Straffen die door de Magistraat kunnen worden opgelegd
zijn veelal boetes, korte gevangenistraffen, zweepslagen e.d. Zwaardere
gevallen worden voorgelegd aan de Provincial Courts.
Waar in de District en Magistrate Courts maar één rechter aanwezig is, zijn in de hogere gerechtshoven drie of meer rechters aanwezig.
In zwaardere strafzaken die in de Provincial Courts worden behandeld kunnen straffen worden opgelegd als boetes, gevangenisstraffen, geseling, amputaties van ledematen alsmede de doodstraf. Deze laatste straf kan worden uitgevoerd door ophanging, steniging (in geval van overspel) of in de vorm van vergelding (gsas). Dit laatste houdt in dat de straf op identieke wijze als het vergrijp wordt uitgevoerd. Eveneens kan volgens sommige rechtsgeleerden een veroordeelde voor gewapende moordoverval worden veroordeeld tot kruisiging. Hieronder wordt verstaan dat een verdachte eerst door ophanging ter dood wordt gebracht, waarna hij aan een kruis (of paal) wordt genageld als afschrikwekkend voorbeeld voor de bevolking. Zoals eerder vermeld worden in Sudan voorzover dezerzijds bekend hududstraffen, met uitzondering van geseling, niet ten uitvoer gebracht.
Wanneer een veroordeelde een financiële compensatie aanbiedt welke door de
aanklager wordt geaccepteerd moet de rechter zich bij deze onderling
overeengekomen regeling neerleggen.
De doodstraf, maar ook een levenslange gevangenisstraf, uitgesproken door
een Provincial Court dient altijd te worden geconfirmeerd door het
Hooggerechtshof dat vervolgens een aanbeveling doet aan de President van de
republiek die het vonnis dient te bekrachtigen. Het advies van het
Hooggerechtshof kan, ook wanneer het van oordeel is dat de gevolgde
procedures en het vonnis op zich correct zijn, adviseren om de doodstraf
niet uit te voeren.
In iedere wat grotere plaats zijn District Courts en/of Provincial Courts.
In elk van de vroegere 9 deelstaten bevond zich een Court of Appeal. Na de
uitbreiding van het aantal deelstaten tot 26 in 1994, is dat niet meer het
geval. In veel deelstaten is geen Court of Appeal aanwezig. Men kan zich dan
wenden tot een Court of Appeal in een andere deelstaat.
Beroepsmogelijkheid
In het algemeen is beroep tegen uitspraken van Provincial Courts mogelijk
bij het Court of Appeal en uiteindelijk bij het Hooggerechtshof.
Het Hooggerechtshof bestaat uit een aantal afdelingen die zich buigen over de zaken die door de civiele en religieuze gerechtshoven worden voorgelegd (de Customary Law Courts kunnen dit niet). Voor wat betreft strafzaken fungeert het Hoogerechtshof als een beroepsinstantie. Voorts dient het Hof zaken waarin de doodstraf is uitgesproken te bevestigen. Het Hof kan ook op eigen initiatief strafzaken qua gevolgde procedure aan een nader onderzoek onderwerpen en opdracht geven tot een nieuwe behandeling.
Voor wat betreft civiele zaken fungeert het Hof als een beroepsinstantie.
In eerste aanleg spreekt het Hof zich uit over constitutionele
aangelegenheden.
Voorheen waren alle rechters van het Hooggerechtshof juridisch geschoold,
maar tegenwoordig hebben in het Hooggerechtshof ook sharia rechters zitting.
Wel dient de Chief Justice allround juridisch geschoold te zijn.
Het Hooggerechtshof bestaat uit maximaal 45 rechters. Thans zijn het er
slechts 24. Dit zijn de opperrechter, 3 waarnemend opperrechters, 3
vrouwelijke rechters, 2 rechters afkomstig uit Zuid-Sudan en de overigen uit
Noord-Sudan. Aantal en samenstelling van het hof veranderen van tijd tot
tijd.
De Customary Law Courts
De meest gefrequenteerde rechtbanken zijn de Customary Law Courts. Voorheen
waren deze bekend als de Chief Courts in het zuiden van het land en als
Native Courts in het Noorden. In de eerste treden de zgn. chiefs en in de
laatste de sjeiks op als rechters. De reden dat de Customary Law Courts zo
vaak gefrequenteerd worden is dat de Civil Courts en Sharia Courts
overwegend te vinden zijn in de grotere plaatsen, terwijl de Customary Law
Courts ook in kleinere plaatsen en op het platteland aanwezig zijn. De
Customary Law Courts zijn in Khartum afgeschaft. Daarnaast zijn de
procedures er minder formeel, zijn de kosten aanmerkelijk lager en de
rechtspraak sneller. De rechters zijn niet juridisch geschoolden, maar leken
die over het algemeen een goede reputatie hebben. De rechters zijn
notabelen, volkshoofden en sheiks van goede naam en faam. Zij spreken recht
naar traditioneel gewoonterecht, hetgeen met name in het islamitische
Noorden van het land betekent dat er een grote invloed is van de sharia.
Aanvankelijk werden in de Customary Law Courts alleen civiele zaken
behandeld, maar met de modernisering van het land en de daarmee gepaard
gaande grotere invloed van de overheid zijn ook strafzaken doorverwezen naar
de Customary Law Courts. In tegenstelling tot de Civil Courts en Sharia
Courts is beroep op het Hooggerechtshof niet mogelijk. De Customary Law
Courts kunnen alle straffen opleggen die Civil Courts kunnen opleggen, met
uitzondering van de doodstraf (deze dient immers door het Hooggerechtshof en
de President van de republiek te worden bekrachtigd). Naar verluidt zouden
soms wel doodstraffen worden opgelegd door de Customary Law Courts, waarbij
evenwel moet worden aangetekend dat daarvan dezerzijds geen bevestiging is
verkregen.
Bijzondere rechtbanken (Special Courts)
De Special Courts zijn met name belast met vergrijpen die strafbaar zijn
krachtens de shari'a. Deze rechtbanken worden ingesteld door de Chief
Justice. Beroep tegen uitspraken van deze rechtbanken is in principe
mogelijk bij een Court of Appeal. Cassatie bij het Hooggerechtshof is
slechts mogelijk indien de Chief Justice hierin op verzoek van betrokkenen
toestemt.
(Price Courts and) Public Order Courts
Kort na de machtsovername op 30 juni 1989 werden de Revolutionary Courts
ingesteld. Zij dienden ter berechting van overtreders van de noodwetgeving.
Bepaalde strafrechtelijke vergrijpen zoals het in gevaar brengen van de
staatsveiligheid, hoogverraad alsook niet geautoriseerde handel in vreemde
valuta werden aan de jurisdictie van de reguliere rechterlijke macht
onttrokken en toegewezen aan deze nieuw ingestelde revolutionaire
rechtbanken. De rechters waren niet altijd juridisch geschoold en deelden
strenge straffen uit, waaronder de doodstraf.
In 1991 zijn de Revolutionary Courts vervangen door de Price Courts en
Public Order Courts. Laatstgenoemde rechtbanken staan ook bekend als
"Special Security Courts". Sedert de komst van een nieuwe Chief Justice in
1994, bestaan de Price Courts alleen nog op papier. In de praktijk
functioneerden sedertdien slechts de Public Order Courts en dan uitsluitend
in Khartoum State. Medio 2000 hief de minister van Justitie de speciale
status van de Public Order Courts op. Overtredingen van de de Public Order
Law, die sedert 1985 uitsluitend in Khartoum State van toepassing is, dienen
thans in de criminal courts te worden behandeld. De praktijk is dat
uitsluitend de naam Public Order Court gewijzigd is. Het zijn nog immer ad
hoc samengestelde rechtbanken, dat wil zeggen speciaal ingericht voor de te
behandelen zaak. Straflegging wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd. Er is
geen beroep mogelijk. Wel dient er nu tenminste één magistraat (persoon met
partiële juridische opleiding) aanwezig te zijn.
De benoeming van de rechters, die niet altijd juridisch zijn geschoold,
vindt plaats door een panel dat nauwe banden met het NIF onderhoudt. De
Public Order Courts worden veelal bemand door jonge aanhangers van het
regime en van de ideologie van het NIF. Deze bijzondere rechtbanken zijn
vooral belast met vergrijpen die strafbaar zijn krachtens de shari'a. Ze
behandelen onder andere alcoholdelicten, het onwettig bewonen van andermans
goed, de verstoring van de openbare orde en handelingen in strijd met de
volksgezondheid zoals het eten van vlees van een dier dat niet op
islamitische wijze is geslacht. De rechtsgang is uiterst summier en wordt
niet schriftelijk vastgelegd. (De Price en) Public Order courts zijn berucht
om hun strenge straffen. Naast boetes, gevangenisstraffen en inbeslagneming
van bezittingen, leggen zij ook zweepslagen op. Ze worden beschouwd als
instellingen van onderdrukking en intimidatie. (Price en) Public Order
Courts mogen geen doodstraf opleggen.
Military Courts
In de jaren volgend op de machtsovername in juni 1989 zijn op ad hoc basis
militaire rechtbanken ingesteld voor de berechting van militairen en burgers
die verdacht werden van samenzwering tegen het regime. De procesvoering bij
de militaire rechtbanken is niet openbaar en de mogelijkheden tot
verdediging zijn inadequaat. De vonnissen zijn onherroepelijk. Militaire
rechtbanken zijn bevoegd, ter bestraffing van misdrijven tegen de
staatsveiligheid, de doodstraf op te leggen. De doodstraffen, uitgesproken
in april 1990 en in juli 1992, in verband met couppogingen, werden
onmiddellijk ten uitvoer gebracht.
de militaire rechtbanken bestaan thans nog wel, maar worden nauwelijks meer
voor civiele rechtszaken gebruikt. De huidige militaire rechtbanken baseren
zich dan ook vrijwel uitsluitend op militair recht, toegepast op militair
personeel.
BIJLAGE IV
OVERZICHT POLITIEKE PARTIJEN IN SUDAN
De officieel geregistreerde (d.w.z. op 12 augustus 2000) politieke partijen
zijn:
· Coalition of Employees Forces (CEF) - (Tahalof Qowa Al Shab Al Amela);
· Democratic Unionist Party (DUP, d.w.z. de factie o.l.v. Al Hindi) - (Al
Etihady Al Demograty);
· Democratic Salvation Unionist Movement (DSUM) - (Gabhat Al Enqaz Al
Demogratia Al Motahedah);
· Free Democrats - (Al Demograteen Al Ahrar);
· Free Sudanese National Party (FSNP) - (Al Qawmi Al Sudani Al Hurr);
· Islamic Umma - (Al Umma El Islami);
· Muslim Brothers - (Al Akhwan Al Muslimeen);
· Nation Party - (Hizb Al Umma);
· National Alliance for South Sudan (NASS) - (Al Tagamo'e Al Watany Leharkat
Ganoub Al Sudan);
· National Congress (Party) (NC(P)) - (Al Mou'tamar Al Watani) =
Regeringspartij;
· National Correction Congress (NCC) - (Moa'atamr Al Esslah Al Watany);
· National Islamic Front (NIF) - (Al Gabbha Al Ghaoumia Al Sudania);
· Nile Valley Congress (NVC) - (Moa'tamar Wadi El Nil);
· Nile Valley Union (NVU) - (Wehdat Wadi El Nil);
· Peoples Congress (PC) - (Al Moa'tamar Al Shaabia);
· Popular National Congress (PNC) - (Al Mou'tamar Al Sha'abi) = nieuwe
partij van Dr. Hassan Al Turabi;
· Progress and Social Justice (PSJ) - (Al Taqadom Wa' Al Adalla El
Egtma'ia);
· Sudanese Central Movement (SCM) - (Al Harka Al Sudania Al Markazia
(Hasam));
· Sudanese National Labour Party (SNLP) - (Al Aamal Al Watany Al Qawmi Al
Sudani);
· Sudanese National Movement (SNM) - (Al Gabb'ha Al Qawmia Al Sudania).
Belangrijkste niet-geregistreerde politieke partijen en organisaties zijn:
· Baath Party (pro Syrian) - (Hizb Al Baath);
· Baath Party (pro Iraq) - (Hizb Al Baath);
· Beja Congress - (Moutammar Al Beja);
· Democratic Forces Front (DFF) - (Gabbhat Al Ghowa Al Democratia, GAD);
· Democratic Unionist Party (DUP, d.w.z. mainstream o.l.v. Al Mirghani) -
(Al Ittihadi aL Democraty);
· National Congress (NC) - (Al Moutammar Al Watani);
· National DemocraticAlliance (NDA) - (Al Tahaluf Al Watani Al Democrati);
· Nation Party/Umma Party (UP, d.w.z. mainstream o.l.v. Al-Mahdi) - (Al
Umma);
· Nasir Arab Party (NAP) - (Al Arabi Al Nasiri);
· New Forces Movement (NFM) - (Harakat Al Ghowa Al Haditha, HAG);
· Sudan African National Union (SANU) - (Ittihad Al Sudan Al Ghaoumi Al
Afrighi);
· Sudanese Communist Party (S)(CP) - (Al Shioue'ei Al Sudani);
· Sudan Federal Party (SFP) - (Al Hizb Al Federali Al Soudani);
· Sudanese National Party (SNP) - (Al Hizb Al Ghoumi al Soudani);
· Sudan People's Liberation Movement (SPLM) - (Al Harakat Al Shaabia Le
Tahreer Al Sudan);
· Union of National Democratic Forces (UNDF) - (Ittihad Al Ghowa Al
Wataannia Al Dimocratia);
· Union of Southern African Parties (USAP) - (Ittihad Al Ahzab Al Ganoubia
Al Afrigia).
BIJLAGE V
OVERZICHT VERDRAGEN
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste verdragen op het gebied
van de mensenrechten. Indien Sudan partij bij het desbetreffende verdrag is,
is de datum van toetreding aangegeven. In het geval Sudan geen partij is
zulks aangegeven.
a. Slavery Convention; Genève, 25 september 1926 - 15.09.1927
b. Supplementary Convention on the Abolition of Slavery,
the Slave Trade and Institutions and Practices similar to Slavery;
Genève, 7 september 1956 - 09.09.1957
c. Convention against Torture and other Cruel, Inhuman or
Degrading Treatment or Pument; New York, 10 december 1984 -
(nog) geen partij
d. Convention on the Rights of the Child; New York, 20 november 1989 -
03.08.1990
e. Convention on the Elimination of all forms of Discrimination
against Women; New York, 18 december 1997 - geen partij
f. International Convention on the Suppression and Punishment of the
Crime of Apartheid; New York, 30 november 1973 - 21.03.1977
g. International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights;
New York, 19 december 1966 - 18.03.1986
h. International Covenant on Civil and Political Rights (ICCP;
New York,19 december 1966 - 18.03.1986
i. International Convention on the Elimination of All Forms of
Racial Discrimination; New York, 7 maart 1966 - 21.03.1977
j. Convention on the Prevention and Punishmanet of the Crime of
Genocid; New York, 9 december 1948 - geen partij
k. Convention for the Suppression of the Traffic in Persons and
of the Exploitation of the Prostitution of Others; New York,
21 maart 1950 - geen partij
l. Convention on the Non-Applicability of of Statutory Limitations to
Warcrimes and Crimes Against Humanity; New York,
16 december1968 - geen partij
m. Convention on the Political Rights of Women;
New York, 31 maart 1953 - geen partij
n. Convention relating to the Status of Stateless Persons;
New York, 28 september 1954 - geen partij
o. Conventiomn relating to the Status of Refugees; Genève
28 juli 1951 - 02.02.1974
p. International Convention on the Protection of the Rights of All Migrant
Workers and Members of their Families; New York
18 december 1990 - geen partij
q. African Charter on Human and people's rights 1986
r. Convention against Torture and other Cruel, Inhuman or Degrading
Treatment or Punishment (CAT) -
1997 (nog niet
geratificeerd)
Volgens UN schatting medio 1997 bedroeg het aantal 27.899.000.
Africa South of the Sahara 2000, Sudan, pag. 1037
Op grond van de administratief-bestuurlijke indeling van februari 1994
worden 16 van de in totaal 26 deelstaten van Sudan tot Noord-Sudan gerekend.
Het gaat hier om: Northern, Darfur (Northern, Western en Southern), Kordofan
(Northern, Western en Southern), Red Sea, Nile, Khartoum, Kassala, El
Gezira, Gedaref, White Nile, Blue Nile en Sennar (zie bijgevoegde
landkaart).
Minority Rights Group International Report, Sudan: Conflict and minorities,
juli 1995
Op grond van de administratief-bestuurlijke indeling van februari 1994
worden 10 van de in totaal 26 deelstaten van Sudan tot Zuid-Sudan gerekend.
Het gaat hier om:
Bahr el Ghazal (Northern en Western), Unity (of: Wehida), Warap, Lakes (of:
Buheyrat), Upper Nile, Jonglei, Equatoria (Western en Eastern) en Bahr el
Jebel.
Minority Rights Group International Report, Sudan: Conflict and minorities,
juli 1995
De leefgebieden van de zuidelijke niet-Arabische stammen komen veelal niet
exact overeen met de grenzen van het administratief-bestuurlijke Zuid-Sudan.
Partijen verschillen mede op grond hiervan van mening waar de grens van
'Zuid-Sudan' ligt, hetgeen ook een struikelblok bij de
vredesonderhandelingen is.
Koninklijk Instituut voor de Tropen, Landenreeks Soedan, 1998
Grimes, B.F. (e.d.), Ethnologue, 13 edition, Summer Institute of
Linguistics, 1996
Koninklijk Instituut voor de Tropen, landenreeks Sudan, 1998
Nuba-Arab historical relatiuons and the present civil war in the Nuba
Mountains: In search of the wisdom of the indigenous peacemaking
institutions.
Groot-Brittanië heerste vanaf 1882 in Egypte. Gordon, een christen,
was in 1877 door de Egyptische koning tot gouverneur van Sudan benoemd.
Koninklijk Instituut voor de Tropen, landenreeks Sudan, 1998
Dit is een religieuze broederschap (tariga). Tarigas zijn gesticht
door een sufi, een religieus leider. Een andere traditionele tariga in Sudan
is de Ansar. Zowel de Khatmiya als de Ansar zijn strak georganiseerd.
Beide worden gedomineerd door de familie van de stichter, respectievelijk de
families Mirghani en Mahdi. Bepaalde praktijken van beide broederschappen
worden door de Moslim Broederschap, die thans de macht in Sudan heeft, als
niet-islamitisch gehekeld.
Africa South of the Sahara 2000, Sudan
Koninklijk Instituut voor de Tropen, Landenreeks Sudan, 1998
Africa South of the Sahara 2000, Sudan
Nuba-Arab historical relations and the present civil war in the Nuba
mountains: In search of the wisdom of the inigenous peacemaking
institutions, pag. 86.
De belangrijkste punten daaruit betroffen een wapenstilstand, de
opheffing van de noodtoestand en het bijeenroepen van een constitutionele
conferentie.
De NDA (National Democratic Alliance) is een samenwerkingsverband van
een aantal sinds 1989 verboden Sudanese partijen (DUP, Umma Party,
Communistische Partij, USAP, enz.), vakverenigingen, officiersgroepen, e.d.
De NDA is de belangrijkste noordelijke politieke tegenstander van de
Sudanese regering. De NDA heeft eigen strijdkrachten, w.o. de Sudan Allied
forces (SAF) die onder meer vanuit Eritrea en Ethiopië opereren. Deze werken
samen met het SPLA van John Garang. De NDA maakt voor haar hoofdkwartier in
Asmara gebruik van het gebouw waarin de voormalige Sudanese
vertegenwoordiging gehuisvest was.
De Intergovernmental Authority on Development (IGAD) is een regionale
organisatie ter bevordering van economische samenwerking, regionale
integratie en conflictbeheersing en -oplossing. Leden zijn Djibouti,
Eritrea, Ethiopië, Kenia, Somalië, Sudan en Uganda.
De activiteiten van de IGAD worden ondersteund door het IGAD Partners' Forum (IPF). Leden van het IPF zijn: Oostenrijk, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden, Zwitserland, Europese Commissie, VN Secretariaat, UNDP, UNESCO, UNHCR, WPF en Wereldbank. Egypte heeft de status van waarnemer.
Sudan Allied Forces. Dit zijn de gezamenlijke strijdkrachten van de
organisaties verenigd in de NDA.
UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Situation of human rights in the Sudan
(Addendum to E/CN.4/1999/38), Visit of the Special Rapporteur, mr. Leonardo
Franco, to the Republic of the Sudan, 13-14 February 1999, punt 162.
The Economist Intelligence Unit, Sudan, Country Report, 3rd qr. 1999,
pag.12
T he Economist Intelligence Unit, Sudan, Country Report, 3 qr.
1999, pag. 11
Press Digest, Vol. VI no. 7, 18 februari 1999
Africa News Service, Inc., Africa News, Central Africa, 24 juni 1999.
De missie, geleid door Ross Mountain, concludeerde onder meer dat de humanitaire noden in het (SPLA)Nuba gebied ernstig, maar op het eerste gezicht niet dramatisch waren: geen zichtbare ondervoeding, problemen op de terreinen van gezondheid, water, sanitatie en onderwijs.
UN, General Assembly, Situation of human rights in the Sudan, A/54/467
(14 oktober 1999)
UN, General Assembly, Situation of human rights in the Sudan,
A/54/467, 14 oktober 1999.
The Economist Intelligence Unit, Sudan, Country Report, 3 qr.
1999, pag. 16/17
Turabi zou echter later (december 1999) van zijn functie als
parlementsvoorzitter worden ontheven. Bovendien zou hij in juni 2000 als
secretaris generaal van het/de National Congress (Party) worden vervangen
door Prof. Ibrahim Ahmed Omar.
In maart 2000 verlengd tot 31 december 2000
Dat wil zeggen de artikelen 56, 57, 59, 62 en 63, allen betrekking hebbend op de positie van de deelstaat-gouverneurs.
De amendementen hadden onder meer betrekking op de instelling van het
ambt van premier en de overdracht van bevoegdheden tot benoeming en ontslag
van de deelstaat-gouverneurs van de president naar het parlement. Het eerste
voorstel werd door de Assemblee niet in behandeling genomen, maar het tweede
zou wel in stemming worden gebracht.
Ontheven uit hun functie werden de ministers voor de Presidency,
Defensie, Binnenlandse Zaken, Federale Zaken en die voor Luchtverkeer.
Verder werden vanwege aansluiting bij de nieuwe partij van Al-Turabi
ontslagen de ministers voor Kabinetszaken en van Landbouw. Ook ging de
belangrijke Adviseur van de President inzake Vrede werd vervangen.
Reuters-persberichten, o.m. d.d. 28 februari 2001
Riak Machar, brief aan de Nederlande Ambassadeur te Naïrobi, getiteld 'The collapse of the Sudan peace Agreement', 9 april 2000
UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Interim report of the Special Rappporteur of
the Commission on Human Rights on the situation of human rights in the
Sudan, (A/55/374), 11 september 2000.
Press Release, Liliir Peace Coference, East Bank Nilotic People to
People Peace & Reconciliation Conference, Upper Nile, Sudan, May 2000,
http://members.tripod.com/SudanInfonet/LiliirPeace.htm
Zowel in 1998 als in 1999 kondigden de Sudanese regering en het SPLA
een staakt-het-vuren af voor de deelstaten Northern en W estern Bahr el
Ghazal. Uiteindelijk kwamen daar ook delen van de deelstaten Upper Nile en
Unity State bij (maar dus niet alle andere conflictgebieden in Sudan). Beide
partijen schonden het bestand, maar verlengden c.q. herbevestigden het
telkens weer. Zie ook paragraaf 2.2.
BBC News, Africa, Controversial poll boycott in Sudan, 12 december
2000
Al-Bashir verkreeg 86,5 procent van de stemmen. Voormalig president
Nimeiri, een van de vier tegenkandidaten, verkreeg slechts 9,6 %. De/het
NC(P) kreeg meer dan 95 % van de zetels in bezit.
AP-persberichten d.d. 29 en 30 december 2000.
Reuters-persberichten d.d. 23 en 24 februari 2001
Arada persbericht, 9 oktober 2000
Tot dan toe had Sudan, evenals andere Arabische landen, geweigerd het
verdrag te tekenen omdat Israël eveneens weigerde.
Reuters-persbericht d.d. 4 december 2000
Amnesty International, Bliksemactie, Fear of Torture, AFR 54/07/00,
11 december 2000
De speciale rapporteur van de VN, Franco spreekt in het rapport dat
naar aanleiding van zijn bezoek aan Sudan in februari 1999 werd opgesteld,
van 'war zones'. In deze gebieden vinden in het kader van de burgeroorlog
gevechtshandelingen plaats. Er is in dergelijke gebieden sprake van ernstige
schendingen van fysieke integriteit en het dagelijks leven wordt dusdanig
ontwricht dat humanitair onverantwoorde risico's optreden. Het gaat dan om
verschijnselen als marteling, verkrachting, mishandeling,
buitengerechtelijke executies, langdurige arbitraire detenties, situaties
van slavernij, hongersnood, schendingen van het oorlogsrecht als bombarderen
van burgerdoelen, vernietigen van dorpen, enz.
Zie onder meer Amnesty International, Sudan: The Human Price of Oil,
Mei 2000, (AFR-54/01/00)
Vertrouwelijk gerubriceerd VN-rapport dat werd opgesteld naar
aanleiding van een missie die in september/oktober 1999 in het Nuba-gebergte
werd uitgevoerd.
Deze dorpen c.q. kampen werden in regeringsgebied in het Nuba-gebrgte
opgezet om de grote hoeveelheden vluchtelingen op te kunnen vangen. Zij
worden geleid door de Peace and Resettlement Administration (PRA) en zijn
primair toegankelijk voor lokale islamitisch georiënteerde NGO's. Naast
militaire bescherming en onderdak bieden deze dorpen gezondheidszorg, schoon
water en onderwijs en zij oefenen daardoor een zekere aantrekkingskracht uit
op de minder bedeelde bevolking in de door het SPLA bezette delen van het
Nuba-gebergte. Daar staat tegenover dat betrouwbare bronnen melding maakten
van praktijken als gedwongen recrutering ten behove van de PDF, gedwongen
bekering tot de Islam en verkrachtingen.
Ambtsbericht Sudan d.d. 23 september 1998, par. 2.4.3
Om die reden vaart WFP sedert augustus 1999 niet meer naar Juba. Op de Soba werd begin augustus 2000 nog een UNICEF-boot beschoten
Africa South of the Sahara 2000, Sudan, pag. 1067
In maart 1996 werden er voor het eerst sinds de machtsovername in
1989 presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. Politieke partijen
waren nog verboden, maar kandidaten konden zich als individu, zonder
partijbinding, verkiesbaar stellen.
Dit parlement bestond uit één kamer, de Nationale Vergadering,
bestaande uit 400 leden. Hiervan werden er 275 direct door de bevolking
gekozen. De resterende leden 125 waren door een Nationaal Congres (o.l.v de
president) benoemd. Omdat vooraanstaande leden van de politieke oppositie
tot een boycot van de verkiezingen hadden opgeroepen, bestond het parlement
vooral uit oude regeringsgetrouwe leden van het NIF/SNC. Voormalig leider
van het NIF/SNC, Dr Hassan Al-Turabi, was voorzitter.
Het betreft hier 'The Association and Political Parties Act, 2000'.
UNDP, Human Developmant Report 1999, New York, 1999
Volgens schatting van The Economist Intelligence, 1997.
John Harker, Sudan: The Report of a Canadian Assessmant Mission,
Ottawa, januari 2000
het percentage geldt voor de periode 1981-1992.
UNDP, Human Development Report 1999, New York, 1999
Dit is een consortium van VN-organisaties en circa 40 NGO's.
The Economist Intelligence Unit, Sudan Country Report, 3 qr.
1998, pag. 13
UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Situation of human rights in the Sudan
(Addendum to E/CN 4/1999/38), Visit of the Special Rapporteur, Mr. Leonardo
Franco, to the Republic of the Sudan, 13-24 February 1999, punt. 37
UN, General Assembly, Situation of human rights in the Sudan,
A/54/467, 14 oktober1999, punt 104
Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country
Information and Policy Unit, Sudan, Country Assessment, maart 1999
Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country Information and Policy Unit, Sudan, Country Assessment, maart 1999
In dit verband kan bijvoorbeeld de PNC, de nieuwe partij van Dr Al-Turabi, worden genoemd. Deze partij is officieel geregistreerd, maar aanhangers ondervonden problemen en in september en oktober 2000 werden partijbijeenkomsten door de veiligheidsdienst verstoord.
Zo keerde op 7 maart 2000 Mohamed Al-Hassan Abdella Yassin, een
belangrijk leider van de DUP, in Sudan terug. Op 7 april volgden circa
dertig leden van de UP, waaronder leiders als Omar Nud Ed Daiem, Mubarak
Al-Fadil en Abdul Rasoul Al Nur. Nadien kwam ook nog de voormalige
vice-president onder Nimeiri, generaal Omer Mohamed El-Tayeb weer terug. Op
23 november 2000 volgde Sadig Al-Mahdi.
In de nieuwe grondwet als art. 24 ('Freedom of Creed and Worship')
opgenomen, vlg. UN, Mr. Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de
mensenrechtensituatie in Sudan, Situation of human rights in the Sudan
(Addendum to E/CN 4/1999/38), Visit of the Special Rapporteur, Mr. Leonardo
Franco,to the Republic of the Sudan, 13-24 February 1999
U.S. Department of State, Bureau of Democracy, Human Rights, and
Labor, 1999 Country Reports on Human Rights Practices, Sudan, 25 februari
2000
Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country
Information and Policy Unit, Sudan, Country Assessment, maart 1999, pag.10
Volgens statistieken van de Sudanese overheid werden in de afgelopen
10 jaar 48 bouwvergunningen verstrekt.voor kerkenbouw in het Noorden,
waarvan de helft in Gedaref. Opvallend was dat geen enkele vergunning in
Khartoum State werd verstrekt en slechts één in Gezira, terwijl juist daar
de christelijke gemeenschap enorm toenam. Niet kan worden uitgesloten dat
dit te maken had met de sterk fundamentalistische gouverneur van Khartoum,
Mahjoub Al-Kalifa Ahmed, die een discriminerend beleid ten aanzien van
christenen voert.
Home Office, Immigration and Nationality Directorate, Country
Information and Policy, Sudan Country Assessment, (maart 1999)
Dit wordt door het ministerie van Binnenlandse Zaken in het paspoort
aangebracht.
U.S. Department of State, Bureau of Democracy, Human Rights, and
Labor, 1999 Country Reports on Human Rights Practices, Sudan, 25 februari
2000
President Nimeiri had in 1983 de bestaande wetgeving vervangen door de
Shari'a. Na de coup van april 1985 werden de Shari'a-hoven echter opgeheven.
Africa South of the Sahara, 1999, Sudan, pag. 1041
De Sudanese wetgeving, gebaseerd op de principes van de Shari'a, heeft nationale werking, met uitzondering van de Personal Affairs Law for non-Muslims (die naast de Personal Affairs Law for Muslims, 1991, bestaat). Een niet-moslim, waar dan ook woonachtig in Sudan (dat wil zeggen in de praktijk in de door de regering gecontroleerde gebieden), kan niet weigeren voor een shari'a court te verschijnen, maar kan inzake familierecht toepassing vragen van de Personal Affairs Law for non-Muslims. In het algemeen zal de rechter hiertoe besluiten indien beide partijen bij het dispuut geen moslim zijn en de zaak niet in een islamitische context speelt (is aan de rechter om te bepalen). Het algemene principe in de Sudanese wetgeving is: toepassing van islamitisch recht, tenzij... Toepassing van Common Law of Customary Law zijn uitzonderingen op de regel. Verder zijn er in de strafmaat beperkingen aan islamitische straffen (hudud). Deze worden namelijk niet toegepast in het administratief-bestuurljke Zuid-Sudan. In het noorden werden in de verslagperiode enkele kruisamputaties (rechterhand en linkervoet) in verband met diefstal/roof uitgevoerd. Deze straf werd na de periode Nimeiri lange tijd niet meer ten uitvoer gebracht, maar vond de afgelopen twee jaar weer op beperkte schaal plaats.
UN, Mr.Leonardo Franco, Speciale VN rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Sudan, Situation of human rights in the Sudan (Addendum to E/CN.4/1999/38), Visit of the Special Rapporteur, Mr. Leonardo Franco, to the Republic of the Sudan, 13 - 24 february 1999, punt 113.
idem voorgaande noot, punt 123
U.S. Department of State, Bureau of Democracy, Human Rights, and
Labor, 1999 Country Reports on Human Rights Practices, Sudan, 25 februari
2000
Artikel 155 van de 1991 Penal Code geeft de dood aan als straf voor
'the third-time offence of running a place of prostitution'. Art. 154
behelst de beschuldiging van 'practising prostitution' , waarvoor de
doodstaf niet wordt genoemd.
Deze wet verving de National Compulsary Service Act van 1989
Voor afgestudeerden aan universiteiten en instituten van hoger
onderwijs is de termijn 12 maanden en voor hen die een middelbare school
hebben voltooid 18 maanden)
Vanaf de zomer van 1997 wordt in de praktijk een minimumleeftijd van
16 jaar gehateerd. In het voorjaar van 1995 werd de maximumleeftijd
opgetrokken naar 37 jaar. Nadien is deze niet opnieuw bijgesteld.
In het voorgaande jaar werden de middelbare-schooldiploma's
uitsluitend in de kazernes uitgereikt (n.b. tot 1998 werden de diploma's
door het ministerie van Onderwijs uitgereikt).
Deze stelling is onder meer gebaseerd op vergelijking van gegevens
over de omvang van de strijdmacht, schattingen over daadwerkelijke
recrutering en informatie over het verloop van de oorlog i.h.b. het
'screenen' van berichten over gevechtshandelingen op aantallen soldaten die
daarbij betrokken waren.
Gedurende de basistraining zijn de NSA-bepalingen van toepassing.
Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat veel jongemannen de dienstplicht proberen te ontlopen door naar het buitenland te gaan of registratie op school te ontlopen door een eenvoudig baantje te zoeken..
Medio september 2000 werd het vrouwen in Khartoem door de gouverneur
van Khartoem op grond van de Shari'a verboden om nog langer in openbare
gelegenheden als hotels, restaurants en benzinestations te werken, omdat zij
aldaar in direct contact met mannen komen. Dit besluit, in strijd met de
grondwet, werd echter door de bekende mensenrechtenadvocaat Ghazi Suleim ter
toetsing aan het constitutionele hof voorgelegd. Bron: Arada persbericht
d.d. 6 september 2000.
Het hof heeft tot op heden nog geen definitieve uitspraak gedaan.
Arada persbericht d.d. 5 eptember 2000
In de groep moeders van 45 tot 49 jaar nam het percentage infibulatie
af van 91% naar 85 % terwijl het percentage excisie toenam van 9% naar 15%.
In de groep dochters van 15 tot 19 jaar nam het percentage infibulatie af
van 805 naar 57% terwijl het percentage excisie van 20% tot 43% was
opgelopen. E.e.a. vlg. informatie van het SNCTG.
af&
Verwijs in dit verband ondermeer naar Human Rights Watch / Africa,
Human Rights Watch Children's Rights Project, Children of Sudan, Slaves,
Street Children and Child Soldiers, september 1995.
Bron: U.S. Department of State, Sudan Country Report on Human Rights
Practices for 1997, 30.01.1998.
Dit wordt door het ministerie van Binnenlandse Zaken in het paspoort
aangebracht.
Voor afgestudeerden aan universiteiten en instituten van hoger
onderwijs is de termijn 12 maanden en voor hen die een middelbare school
hebben voltooid 18 maanden)
Thans gaat het hier om de volgende bewegingen: de SSIM/A (maar niet
meer onder leiding van Riak Machar), Equatoria Defence Force, SPLA-Nuba
(Nuba Group) van Muhammad Harun Kafi, Independent Movement van Kawaj Makwal,
de 'Group of Samuel Aru Bol' en het restant van de SPLA-United van Lam Akol.
Het gaat hier slechts om die landen die een instroom van enige
importantie hebben.
Zowel in 1998 als in 1999 kondigden de Sudanese regering en het SPLA
een wapenstilstand af voor de deelstaten Northern en W estern Bahr el
Ghazal. Uiteindelijk kwamen daar ook delen van de deelstaten Upper Nile en
Unity State bij (maar dus niet alle andere conflictgebieden in Sudan). Beide
partijen schonden het bestand, maar verlengden c.q. herbevestigden het
telkens weer. Zie ook paragraaf 2.2.
Voor afgestudeerden aan universiteiten en instituten van hoger
onderwijs is de termijn 12 maanden en voor hen die een middelbare school
hebben voltooid 18 maanden)
Het gaat hier slechts om die landen die een instroom van enige
importantie hebben.
Voorheen, dat wil zeggen vóór de invoering van de nieuwe National
Security Forces Act van 1999, werd deze veiligheidsdienst aangeduid met
National Security (NS) of State Security (SS).
De Revolutionary Security Force (RSF) werd/wordt ook wel aangeduid met
'Security of the Revolution (SR)' of 'Comprehensive Security Police'.
Dit verdrag werd reeds ondertekend, maar nog niet geratificeerd