IP/01/1326
Brussel, 27 september 2001
De Commissie hecht haar goedkeuring aan een mededeling over de
toekomst van de cinematografische en audiovisuele industrie in Europa
De Europese audiovisuele industrie is een sector van strategisch
belang, niet alleen wegens haar culturele gewicht, maar ook omdat zij
rijkdom en banen kan scheppen. Desondanks kampt de sector nog steeds
met tal van handicaps die de circulatie van films en andere
audiovisuele werken belemmeren. Op voorstel van Viviane Reding,
Commissaris voor cultuur en de audiovisuele sector, en in overleg met
Mario Monti, Commissaris voor mededingingsbeleid, heeft de Commissie
een mededeling goedgekeurd waarin deze handicaps worden onderzocht en
voorstellen worden gedaan om deze te verhelpen. Daarnaast biedt de
mededeling de sector meer juridische zekerheid door de criteria te
verduidelijken die de Commissie gebruikt om de nationale stelsels voor
steun aan audiovisuele producties te toetsen aan de in het EG-Verdrag
vermelde regels inzake staatssteun.
"De Europese audiovisuele sector geeft blijk van een formidabele
creativiteit, die onze grote culturele verscheidenheid weerspiegelt.
Gelet op de nieuwe productie- en distributiemogelijkheden die de
digitale technologie ons biedt, wil de Commissie de obstakels helpen
wegnemen die onze producenten en bedrijven verhinderen om de
communautaire dimensie ten volle te benutten", aldus Viviane Reding,
die daar nog aan toevoegt: "Mijn collega Mario Monti en ik willen deze
sector meer juridische zekerheid bieden en duidelijk maken dat alle
communautaire beleid rekening houdt met de culturele dimensie van
audiovisuele producties."
Deze mededeling is gebaseerd op een zeer breed overleg met de
lidstaten en de betrokken sector. Aan bod komen de exploitatie van
werken (rechten), e-cinema (digitale overdracht en/of projectie van
films), de fiscale regelingen in deze sector, de "rating"
(classificatie) van werken alsmede andere problemen die een invloed
hebben op de circulatie van films en andere audiovisuele werken.
Een en ander staat los van de komende herziening van de richtlijn "televisie zonder grenzen", maar ligt in dezelfde lijn: een industrie die openstaat voor internationale uitwisseling beter te laten profiteren van de communautaire dimensie. Zo ondersteunt de Commissie de Europese audiovisuele sector ook via het programma Media Plus (400 miljoen euro voor 2001-2005) en het initiatief "i2i audiovisueel" dat de Europese Investeringsbank en de Commissie gezamenlijk hebben opgezet (zie IP/01/717 van 18 mei 2001) en dat met name de verstrekking van risicokapitaal aan deze sector bevordert. Deze mededeling sluit voorts aan op de beginselen van het audiovisueel beleid van de Gemeenschap die in de mededeling van december 1999 zijn uiteengezet (zie IP/99/981 van 14 december 1999).
De discussie over de definities van "Europees werk" en "onafhankelijke producent", die tijdens het overleg met de lidstaten en de sector van start is gegaan, zal worden verdiept in het kader van de herziening van de richtlijn "televisie zonder grenzen" in 2002.
Belemmeringen voor de exploitatie van audiovisuele werken in Europa en
voor de bewaring van het erfgoed wegnemen
* Alle betrokkenen in de audiovisuele sector zijn het eens zijn over
de noodzaak het Europese erfgoed op dit gebied beter te bewaren.
Uit het overleg is echter ook onenigheid gebleken over de
wenselijkheid van een systeem van wettelijk depot van audiovisuele
werken, over het niveau waarop dit moet worden gedaan (nationaal,
communautair dan wel in het kader van de Raad van Europa, die een
conventie hierover voorbereidt) en over de vraag of een dergelijk
depot verplicht of vrijwillig moet zijn. Daarom zal de Commissie,
voordat zij een eventueel voorstel doet, tegen 2002 een overzicht
van de situatie in de lidstaten opstellen. Zij moedigt nu reeds de
verspreiding van goede praktijken inzake bewaring van audiovisuele
erfgoed aan en zal nagaan welke de mogelijkheden zijn om een
gegevensbank op te zetten van de diverse audiovisuele opslagmedia
(film, video, DVD enz.).
* Uit het overleg is gebleken dat belang wordt gehecht aan het
opzetten van registers met gedetailleerde gegevens over
bijvoorbeeld de identiteit van de producent of van de regisseur en
andere praktische en juridische informatie over de films. Ook op
dit gebied is er onenigheid over de uitvoering van dit idee: een
systeem van wederzijdse erkenning van nationale registers en dan
wel het opzetten van een netwerk van dergelijke registers.
Derhalve zal de Commissie eerst nagaan wat de situatie in de
lidstaten is. Het opzetten van een gegevensbank op communautair
niveau over de eigenaars van rechten lijkt de sector problematisch
in termen van beheerskosten en betrouwbaarheid. Een aantal
betrokkenen beklaagt zich evenwel over problemen bij de
identificatie van de rechthebbenden, hetgeen een rem vormt op de
exploitatie, met name online, van bepaalde werken. De Commissie
verzoekt de sector gezamenlijk op te treden om een inventaris op
te stellen van de werken waarbij de identificatie problemen
oplevert en oplossingen te zoeken om circulatie van deze werken
mogelijk te maken.
Gebruik maken van de mogelijkheden van e-cinema
De toepassing van digitale technologie in de filmsector
vermenigvuldigt de mogelijkheden om deze werken overal in Europa en in
de rest van de wereld te verspreiden. Gezien de economische en
culturele belangen die hier op het spel staan, moeten de Europeanen
het voortouw nemen bij de vaststelling van normen voor e-cinema en bij
het gebruik ervan. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid
van de industrie. De Commissie verheugt zich derhalve over de
oprichting van het Europees forum voor digitale film. Voorts verleent
de Gemeenschap steun aan het gebruik van digitale technologie in de
programma's Media Plus en "i2i audiovisueel".
Het doel is met name open en wereldwijd erkende normen, methoden voor
digitale compressie van filmkwaliteit alsmede methoden voor de
projectie van werken en voor encryptie te ontwikkelen.
Beraad over de fiscale behandeling van audiovisuele werken
Uit het overleg kwam de vraag van de sector naar voren om een lager of nultarief voor de BTW op culturele producten en diensten, hetgeen reeds het geval is voor bijvoorbeeld bioscoopkaartjes. Voor diensten zoals video of online-diensten, waarvoor in het kader van de zesde BTW-richtlijn nog geen verlaagd tarief kan worden toegekend, zal de Commissie nagaan of bij de herziening van de desbetreffende bijdrage bij de BTW-richtlijn na 2002 deze mogelijkheid kan worden ingevoerd.
Wat zijn de andere mogelijke belemmeringen voor de circulatie van
audiovisuele werken?
* Verschillen in "rating" (beperkingen zoals: "verboden onder x jaar
...") tussen de lidstaten en tussen de verschillende
distributiebedrijven kunnen een belemmering zijn. Rekening houdend
met de culturele verschillen die in deze uiteenlopende indelingen
tot uiting komen, wil de Commissie een studie uitvoeren om de
redenen, de omvang en de precieze gevolgen voor het op de markt
brengen van deze werken te onderzoeken. De resultaten van deze
studie zullen in 2002 beschikbaar zijn.
* De Commissie zal nagaan hoe haar eLearning-actieplan (zie
IP/01/446 van 28 maart 2001) kan worden gebruikt om het onderwijs
inzake beeldcultuur en de kennis van Europese films in de scholen
te bevorderen.
Voorts wordt in de mededeling de oprichting aangekondigd van een
deskundigengroep om verder overleg te plegen over de ontwikkeling van
de technologieën en de audiovisuele economie en in 2002 een studie aan
te vatten naar de financiële kenmerken van de cinematografische
industrie (financieel belang van de verschillende productiefasen,
verhouding tussen investeringen en recettes, enz.).
Meer juridische zekerheid inzake staatssteun voor films
Hoewel de Commissie tot nu toe nog geen enkel negatief besluit heeft genomen in verband met nationale stelsels voor steun aan films, vreest de sector dat het Gemeenschapsrecht inzake mededinging (staatssteun) een belemmering kan vormen voor lidstaten of regionale overheden die hun filmproductie willen ondersteunen in een internationale omgeving die beheerst wordt door een harde concurrentie met andere continenten. In de door de Commissie goedgekeurde mededeling wordt in alle doorzichtigheid uitgelegd op grond van welke criteria de stelsels voor steun aan film- en tv-productie worden beoordeeld. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Commissie zich niet bezighoudt met steun aan een bepaalde film, maar met nationale stelsels voor steun.
Om te beginnen gaat de Commissie na of de voorwaarden voor het in
aanmerking komen voor steun niet in strijd zijn met het EG-verdrag,
d.w.z. of er sprake is van discriminatie op basis van nationaliteit
(als bijvoorbeeld alleen nationale onderdanen of bedrijven voor steun
in aanmerking komen) en of de regels betreffende de interne markt
worden gerespecteerd. Ten tweede controleert de Commissie of voldaan
is aan de specifieke criteria voor steun aan film- en tv-productie die
vastgelegd zijn in de beschikking van 1998 betreffende het Franse
stelsel voor steun.
Op deze manier past de Commissie de "cultuurderogatie" van het
EG-Verdrag toe, dat een gunstige behandeling van de culturele sector
toelaat, en komt zij tot een oplossing die het evenwicht houdt tussen
doelstellingen van culturele creatie, de ontwikkeling van de
audiovisuele productie in de Unie en de inachtneming van het
Gemeenschapsrecht inzake staatssteun. Deze specifieke criteria luiden
als volgt:
* De lidstaat moet toezicht houden op de culturele inhoud van de
ondersteunde werken, zulks op basis van controleerbare nationale
criteria. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel velt de
Commissie op geen enkel ogenblik een oordeel over wat als
cultureel wordt beschouwd.
* Een lidstaat kan van een producent niet eisen dat hij meer dan 80
procent van het budget van een film- of tv-productie op zijn
grondgebied besteedt, en de producent beslist zelf welke
onderdelen van zijn budget buiten deze lidstaat worden besteed.
* Het percentage van de nationale steun mag in principe niet meer
bedragen dan de helft van het productiebudget, maar moeilijke en
low-budgetfilms worden van dit maximum vrijgesteld. De lidstaten
bepalen voor elk stelsel van steun wat volgens hen moeilijke en
low-budgetfilms zijn. Voor films uit kleine taal- of
cultuurgebieden zal meer soepelheid gelden.
* Extra steun voor specifieke productie-activiteiten (bijvoorbeeld
postproductie) is niet toegestaan om te vermijden dat nationale
stelsels voor steun activiteiten naar een bepaalde lidstaat
lokken.
Op basis van deze criteria heeft de Commissie reeds verscheidene
nationale stelsels onderzocht en goedgekeurd: Frankrijk, Nederland,
Duitsland (federaal niveau en bepaalde deelstaten), Ierland en Zweden.
Zij hoopt tegen het eind van dit jaar alle overige nationale stelsels
te hebben onderzocht.