Persbericht Boek 2001-17b, uitgekomen op woensdag 26 september 2001
Rapportage minderheden 2001: Meer werk
Positie van minderheden op de arbeidsmarkt sterk vooruitgegaan
* Op de arbeidsmarkt staan de minderheden er nu veel
beter voor dan in het midden van de jaren negentig. In
1995 was nog 30-35% van de Turken en Marokkanen
werkloos, in 2000 was hun werkloosheid gedaald tot rond
tien procent.
* Ook asielzoekers en vluchtelingen met een
verblijfsstatus slagen er in toenemende mate in om aan
werk te komen, maar de winst is bij hen vooral behaald
in de lagere beroepsniveaus, terwijl hun
opleidingsniveau vaak hoger is.
* De verbetering van de positie van de minderheden op de
arbeidsmarkt is vooral gerealiseerd op het flexibele
segment van de arbeidsmarkt. Meer dan 20% van de
minderheden heeft een flexibele aanstelling tegen
ongeveer 7% van de autochtone werkenden.
* De positieverbetering van de minderheden op de
arbeidsmarkt is sterk verbonden met de ontwikkeling van
de arbeidsvraag en in hoge mate conjunctuurgevoelig.
Bij een recessie zullen zij als eerste de gevolgen
ondervinden en kan hun werkloosheid weer snel toenemen.
* De gunstige ontwikkeling van de arbeidsvraag biedt
kansen voor beleidsinitiatieven van de overheid. Het
arbeidsmarktbeleid speelt hier op in, maar de
uitvoering van maatregelen is voor verbetering vatbaar.
Dit zijn de belangrijkste conclusies van het rapport Meer werk van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De auteur is dr. Jaco Dagevos. Het rapport beschrijft de ontwikkeling van de positie van de minderheden op de arbeidsmarkt in de afgelopen tien jaar en brengt deze in verband met het gevoerde overheidsbeleid. Het rapport over de arbeidsmarktpositie van de minderheden is een van de twee delen van de Rapportage Minderheden 2001. Het andere deel van de rapportage gaat over de positie van de minderheden in het onderwijs. De rapportage is vervaardigd op verzoek van de minister van Grote Steden- en Integratiebeleid en heeft als eerste doel het parlement te informeren over de vorderingen van het minderhedenbeleid.
Meer deelname en betere positie op de arbeidsmarkt
Op de arbeidsmarkt staan de minderheden er nu veel beter
voor dan in het midden van de jaren negentig. Sinds 1980
wordt de arbeidspositie van de minderheden gekenmerkt door
een geringe deelname aan de arbeidsmarkt en een hoge
werkloosheid. Tot diep in de jaren negentig konden de
minderheden niet profiteren van de sinds 1983 op gang
gekomen extra vraag naar arbeid. Na de minirecessie van 1994
is hier verandering in gekomen.
De werkloosheidspercentages onder de minderheden zijn sinds
1995 pijlsnel gedaald. Bij Turken en Marokkanen van 30-35%
naar 9%, respectievelijk 13%. Bij Surinamers van 20% naar
9%. Erkende vluchtelingen en asielzoekers met een
verblijfsstatus hebben ook bij de sterke arbeidsvraag van de
laatste jaren nog steeds zeer veel moeite om aan passend
werk te komen. Onder de minderheden vormen zij de groep met
de hoogste werkloosheid. Omdat zij niet als zodanig staan
geregistreerd is een exact percentage niet te geven.
De afname van de werkloosheid is gerealiseerd bij een toegenomen arbeidsmarktparticipatie. Van de Turken en Marokkanen neemt nu de helft deel aan de arbeidsmarkt, terwijl dit in het begin van de jaren negentig nog rond 40% bedroeg. De participatie van de Turken en Marokkanen is overigens nog steeds veel lager dan die van autochtonen van wie inmiddels bijna 70% werkt. De geringere deelname van Turken en Marokkanen is vooral te wijten aan een sterk achterblijvende participatie van vrouwen en veertigplussers.
De arbeidsmarktparticipatie van de Surinamers is nu even hoog als die van de autochtone bevolking. Van de Surinaamse vrouwen is een groter deel actief op de arbeidsmarkt dan van de autochtone vrouwen (in 1998 60% tegen 54%). De werkloosheid onder de minderheden is nog altijd beduidend groter dan onder de autochtone bevolking. Een deel van hen is onvoldoende toegerust voor de huidige vraag als gevolg van te geringe scholing, slechte beheersing van het Nederlands, geringe oriëntatie op Nederlandse netwerken en langdurige werkloosheid. Ook de voorkeur van werkgevers en arbeidsbemiddelaars voor goed aangepaste autochtone en allochtone werkzoekenden speelt hierbij een rol. Bedrijven doen weinig of niets om in contact te komen met het moeilijker bereikbare arbeidsaanbod vanuit de minderheden.
Betere spreiding over beroepsgroepen, maar niet bij alle
minderheden
De arbeidspositie van de minderheden en meer in het
bijzonder van de Turken en Marokkanen werd in het verleden
gekenmerkt door een sterke oververtegenwoordiging in de
lagere beroepsgroepen. Die oververtegenwoordiging bestaat
nog steeds, maar is de laatste jaren wel verminderd. In 1997
werkte van de Turken en Marokkanen respectievelijk 30 en 36%
op het laagste beroepsniveau, in 1999 was dit teruggelopen
tot 25%.
De zwakke positie van vluchtelingen en asielzoekers wordt
ook hier manifest, want zij zijn de enige groep bij wie het
aandeel werkenden op het laagste niveau gestaag toeneemt.
Positie van minderheden nog wankel
Een belangrijk deel van de grotere arbeidsdeelname van de
minderheden is gerealiseerd in tijdelijk werk. Het aandeel
flexibel werkenden onder de Turken en Marokkanen is
toegenomen van rond 10% in 1990 tot meer dan 20% in 1999.
Van de jongeren uit de minderheden heeft zelfs rond de helft
een flexibele aanstelling. Van de autochtone werkenden heeft
7% een flexibele baan.
Personen met een flexibele aanstelling zijn bij een afname
van werkgelegenheid snel hun baan kwijt. Daar komt nog bij
dat de minderheden pas aan de slag zijn gekomen toen het
autochtone arbeidsaanbod grotendeels was afgeroomd. De
verbetering van de positie van de minderheden is dan ook
vooral te danken aan de gunstige conjunctuur. Dit maakt hun
arbeidspositie wankel. Verwacht kan worden dat bij een
recessie de werkloosheid bij hen weer het eerst zal
toenemen.
Beleid: veel initiatieven, maar uitvoering kan verbeterd
Het arbeidsmarktbeleid van de overheid bevat een groot
aantal maatregelen en initiatieven die van belang zijn voor
de arbeidsmarktpositie van de minderheden. Sommige ervan
hebben een algemeen karakter (de Wet inschakeling
werkzoekenden (WIW), het activerings- en uitstroombeleid van
de sociale diensten, loonkostensubsidies), andere zijn
specifiek voor minderheden (de Wet Samen, het MKB-convenant,
het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers).
De informatievoorziening over het bereik van algemene
maatregelen onder minderheden is gebrekkig. Als gevolg
daarvan is het niet mogelijk zicht te krijgen op de
betekenis ervan voor hun positie op de arbeidsmarkt.
Alleen over de deelname van minderheden aan de WIW zijn er
gegevens. Deze is aanzienlijk, maar de gegevens laten geen
uitspraken toe over evenredigheid. De meeste gemeenten
hebben geen goed beeld van de minderheden in de bestanden
van de sociale diensten.
Het MKB-convenant is op het goede ogenblik gekomen en heeft
de instroom van minderheden in het midden- en kleinbedrijf
een flinke impuls gegeven. De Wet Samen is grotendeels
verworden tot een zuiver administratieve regeling met weinig
of geen impact voor het personeelsbeleid van
arbeidsorganisaties. Het inburgeringsbeleid kampt met
aanzienlijke uitvoeringsproblemen en is object van de
activiteiten van een task force.
Uit de gang van zaken met het MKB-convenant kan worden
afgeleid dat bij de huidige vraag-aanbodverhoudingen op de
arbeidsmarkt outputafspraken en minderhedenquota zinvol
kunnen zijn. Het verdient aanbeveling beleidsinstrumenten
als de WIW, het activerings- en uitstroombeleid van de
gemeenten hierop toe te spitsen. De Wet Samen verdient een
serieuzere handhaving.
Gegeven de ongunstige kenmerken van een deel van het
arbeidsaanbod vanuit de minderheden blijft de gesubsidieerde
arbeid voor hen een onmisbaar instrument.