Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van De Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof 4 Den Haag i.a.a. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten Generaal Directie Integratie Europa DIE/IN Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum September 2001 Auteur Drs. J.W. Wiersma
Kenmerk DIE-466/01 Telefoon 070-3485712
Blad /16 Fax 070-3484086
Bijlage(n) E-mail Jacob.wiersma@minbuza.nl
Betreft Geannoteerde Agenda van de IMC&T raad van 27 september a.s. C.c. PV EU
Zeer geachte Voorzitter,
Hierbij gaat u de geannoteerde agenda toe van de Interne Markt-, Consumenten- en Toerismeraad van 27 september a.s.
De Minister van Economische Zaken De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Tijdens de Interne Markt-, Consumenten en Toerisme Raad van 27 september as.
zal de Commissie een groot aantal nieuwe voorstellen presenteren. Meest in
het oog springend zijn een tweetal verordeningsvoorstellen voor autorisatie
van en traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde
organismen, een verordeningvoorstel inzake tarieven voor
grensoverschrijdende betalingen en een richtlijnvoorstel voor herziening van
het regelgevend kader voor farmaceutica. Voor een aantal onderwerpen die
reeds eerder in Raadskader zijn behandeld, voorziet de voorliggende agenda
in een bespreking van de stand van zaken dan wel een voortgangsverslag van
de Commissie / Voorzitterschap. Het gaat onder meer om de voorbereiding op
de introductie van de Euro waarvoor een publiek debat wordt voorzien, de
Europese Voedselwet / oprichting Europese Voedselautoriteit, het
Gemeenschapsoctrooi, overheidsaanbestedingen en de Strategie Chemicaliën.
Voor een vijftal (langlopende) dossiers wordt besluitvorming voorzien: de
richtlijn verkoop financiële diensten op afstand, de richtlijn
voedingssupplementen, de verordening voor het Statuut voor de Europese
Vennootschap en de richtlijnen voor de gevaarlijke stoffen
pentabroomdyfenylether en azokleurstoffen.
Toerisme voor Allen
- Aanneming Raadsconclusies
Op 1 en 2 juli jl. vond te Brugge, als eerste bijeenkomst onder Belgisch
Voorzitterschap, een informele ministersconferentie plaats met als thema
"toerisme voor allen". Gesproken werd onder andere over hoe de verschillende
lidstaten invullingen geven aan de begrippen "toerisme voor allen" en
"sociaal toerisme". Uit een ter conferentie gepresenteerde enquête bleek dat
in alle lidstaten initiatieven worden genomen ter stimulering van toerisme
voor speciale doelgroepen zoals de jeugd, ouderen, gezinnen die in armoede
leven, werkzoekenden en gehandicapten.
Niettemin waren de aanwezige bewindspersonen van mening dat de verschillende
communautaire programma's meer aandacht dienen te geven aan projecten die
een positief effect hebben op de deelname aan toerisme door genoemde
groepen. Met name riep de informele vergadering op om te streven naar
eenduidige en gestandaardiseerde informatie over de toegankelijkheid van
toeristische activiteiten en accommodaties voor gehandicapten.
Inhoudelijk is tegen de uitkomsten van de conferentie geen bezwaar.
Nederland is met een aantal Lidstaten echter gekant tegen het voornemen van
het Belgische Voorzitterschap om de afspraken van de conferentie als formele
Raadsconclusies door de aanstaande IMC&T Raad te laten vastleggen alvorens
daarvoor het reguliere besluitvormingstraject (Raadswerkgroep / Coreper) te
volgen. Hiervoor bestaat geen precedent en een dergelijke aanpak is naar
Nederlandse mening ook niet wenselijk. Met name de noordelijke lidstaten
willen eerst de verdere discussie met de Commissie afwachten, die thans
doende is een mededeling op te stellen over de verdere ontwikkeling en
vormgeving van het Europese toerismebeleid.
Voorbereiding op de introductie van de Euro
- Gedachtewisseling / publiek debat
De introductie van de euro is een van de belangrijkste gebeurtenissen voor
de Europese Unie aan het begin van deze eeuw. Deze Raad is de laatste
gelegenheid om van gedachten te wisselen over de aanpak van de introductie
van de euro en concrete maatregelen voor te stellen in het licht van de
specifieke problemen die zich voordoen in de verschillende lidstaten. Het
Belgische Voorzitterschap heeft ten behoeve van het debat een aantal vragen
voorgelegd. Hierin wordt gevraagd naar de specifieke maatregelen die de
lidstaten hebben genomen om prijsstijgingen bij de conversie van de
nationale munteenheid naar euro's te voorkomen en de hulp die het MKB wordt
geboden bij de overgang naar de euro. Ook wordt gevraagd naar de maatregelen
die de lidstaten gaan nemen in de maanden na de introductie van de euro om
consumenten te beschermen tegen mogelijke fraude en bedrog met de nieuwe
muntstukken en biljetten. Het Voorzitterschap zal de antwoorden op deze
vragen bundelen in een synthese-rapport op basis waarvan de Lidstaten zullen
worden gevraagd te interveniëren.
Richtlijn verkoop op afstand van financiële diensten
- Gemeenschappelijk standpunt
Zowel tijdens de Raad van 12 maart jl. als tijdens de Raad van 30/31 mei
2001 jl. werd ondanks een grote compromisbereidheid onder veel Lidstaten
geen overeenstemming bereikt over voorliggend voorstel. Het Belgische
Voorzitterschap streeft er thans naar om tijdens de komende Raad alsnog tot
besluitvorming te komen. De richtlijn beoogt harmonisatie van de nationale
regels voor de verkoop van financiële diensten (verzekeringen, bancaire
diensten, hypotheken, etc.) op afstand (via internet, per post, fax of
telefoon).
Belangrijkste knelpunt is het niveau van harmonisatie, mede in het licht van
de in 1999 aangenomen richtlijn elektronische handel (welke als
basisprincipe het oorsprongslandbeginsel hanteert). In het voorliggende
richtlijnvoorstel is een aantal basisvereisten neergelegd ten aanzien van de
informatieverstrekking van de aanbieder aan de consument. In beginsel geldt
dat het toezicht op naleving hiervan onder de verantwoordelijkheid valt van
de autoriteiten van het vestigingsland. De vraag is welke regels (die van
het land van herkomst of van het land van bestemming) bepalend zijn voor het
stellen van aanvullende eisen aan de verkoop op afstand van financiële
diensten.
Nederland wil meewerken aan het bereiken van een politiek akkoord en kan
instemmen met het tijdens de Raad van 30 mei jl. behandelde
compromisvoorstel van het (destijds Zweedse) Voorzitterschap. Dit voorstel
houdt o.a. een vergaande mate van convergentie in van de gedragsregels voor
financiële instellingen (met name productinformatie). Ten aanzien van een
aantal andere aspecten, zoals het voor Nederland belangrijke
herroepingrecht, gaat het Voorzitterschapcompromis uit van maximale
harmonisatie. Nederland is voorstander van een geleidelijk toegroeien naar
een situatie waarin de controle op de naleving van de richtlijnbepalingen
geschiedt door de toezichthouder van het land van herkomst
('oorsprongsbeginsel').
Een blokkerende minderheid van lidstaten wil lange overgangstermijnen (eind
2004) opnemen in de richtlijn waarbinnen zij nog aanvullende eisen kunnen
stellen aan financiële dienstverlening vanuit andere lidstaten binnen hun
rechtsgebied. Nederland verzet zich hiertegen omdat het strijdig is met de
in de richtlijn elektronische handel, welke immers medio 2002 van kracht
wordt, en ook omdat lidstaten dan extra handelsbarrières kunnen opwerpen
binnen die periode.
Voedingssupplementen
- (evt.) Politiek akkoord
Voorliggend voorstel betreft de harmonisatie van de nationale voorschriften
voor eet- of drinkwaren die in de diverse Lidstaten in de handel zijn onder
de naam "voedingssupplement". Het gaat meestal om geconcentreerde bronnen
van nutriënten en andere ingrediënten, alleen of gecombineerd, die als dosis
(zoals capsules, tabletten, druppelflacons enz.) op de markt worden
gebracht. In het voorstel wordt een lijst vastgesteld van nutriënten --
vooralsnog beperkt tot vitamines en mineralen -- die voor de vervaardiging
mogen worden gebruikt. Daarnaast worden maximum- en minimumgehalten aan
vitamines en mineralen per dagelijkse portie voor de consumptie bepaald. In
de richtlijn is voorzien in de mogelijkheid om op een later moment lijsten
op te stellen voor andere nutriënten.
Nederland acht harmonisatie dringend gewenst vanwege het toenemende diëtaire
belang van de voedingssupplementen. Tijdens zijn bijeenkomst van mei jl. is
de IMC&T Raad niet tot besluitvorming gekomen. De discussie spitst zich toe
op de reikwijdte van de richtlijn, waarbij het de vraag is of alleen
nutriënten (stoffen met een voedingskarakter zoals vitamines en mineralen)
of ook stoffen met een fysiologische functie onder de richtlijn vallen.
Ander discussiepunt betreft de vaststelling van maximum inname-hoeveelheden
voor vitaminen en mineralen per dagelijkse portie. De vraag hierbij is of de
maximum dagelijkse inname gebaseerd dient te worden op de zgn. aanbevolen
voedingsreferentie-waarden (de hoeveelheid van een vitamine of mineraal
waarbij geen deficiëntie-verschijnselen optreden) of op basis van
toxicologisch bepaalde maxima (waarvan overschrijding schadelijk is voor de
gezondheid).
Nederland steunt het voorliggende compromis van het Voorzitterschap, zij het
niet van harte. Hierin is voor wat betreft de reikwijdte van de richtlijn
het begrip "fysiologische functie" uit de definitie gehaald. Niettemin
blijft Nederland voorstander van een ruimere reikwijdte, inclusief
supplementen met fysiologische functie, aangezien dergelijke producten in
Nederland en een aantal andere landen reeds op de markt is. Nederland zal
aandringen op harmonisatie van regelgeving voor dergelijke producten in een
later stadium. Ten aanzien van de vaststelling van de maximum dosis wordt in
het Voorzitterschapscompromis in principe het toxicologisch maximum als
uitgangspunt genomen. Aanvullend dienen Lidstaten bij de vaststelling van de
maximumdosis rekening te houden met de voedingsreferentiewaarde. Nederland
is niet gelukkig met deze vage formulering, maar kan deze, als maximaal
haalbaar resultaat, aanvaarden.
Europese Voedselwet / Europese Voedselautoriteit (EVA)
- Voortgangsverslag
Voorzitterschap en Commissie zullen verslag doen van de stand van zaken
inzake de tweede lezing van de Europese Voedselwet en de oprichting van de
EVA.
Op 28 juni jl. heeft de Raad een politiek akkoord bereikt. Tweede lezing
door het Europees Parlement is voorzien voor november van dit jaar. De
belangrijkste zorg die bij het EP
leeft, is de samenstelling van de Raad van Bestuur van de EVA, vooral met
het oog op de toekomst als er sprake is van een uitgebreide Unie.
Europees Verbintenissenrecht
Presentatie van de Commissie
Deze mededeling is een discussiestuk bedoeld om het debat over het Europees
verbintenissenrecht (onderdeel van het materieel privaatrecht) te verbreden
naar EP en Raad alsook andere betrokkenen zoals het bedrijfsleven, juristen,
academici en consumentengroeperingen.
Het verbintenissenrecht op het niveau van de Gemeenschap is op een steeds
groter aantal onderdelen geharmoniseerd. Tot dusver heeft de Commissie
gekozen voor een selectieve benadering door richtlijnen goed te keuren over
specifieke verbintenissen of specifieke verkoopmethoden. De Commissie
onderzoekt nu of er behoefte is aan verdergaand Gemeenschapsoptreden op het
gebied van verbintenissenrecht, met name omdat een selectieve, casusgerichte
benadering mogelijk niet alle problemen zal kunnen oplossen.
In voorliggende mededeling draagt de Commissie een aantal mogelijke oplossingsrichtingen aan die de werking van de interne markt in relatie tot het verbintenissenrecht kunnen verbeteren, bijvoorbeeld:
ontwikkeling van niet-bindende gemeenschappelijke beginselen van
verbintenissenrecht voor contractpartijen, nationale rechtbanken en arbiters
en nationale wetgevers;
herziening en verbetering van de bestaande communautaire wetgeving met als
doel het verbintenissenrecht coherenter te maken of aan te passen;
goedkeuring van een nieuw communautair instrument.
De Nederlandse regering heeft terzake nog geen standpunt ingenomen.
Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO's)
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde
organismen en de traceerbaarheid van voedingsmiddelen en diervoeders
geproduceerd met ggo's en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG.
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
- Presentatie van de Commissie
Op 25 juli jl. heeft de Commissie voornoemde twee conceptverordeningen
aangenomen en zal deze tijdens de aanstaande IMC&T Raad voor het eerst
presenteren.
De voorstellen hebben als voornaamste doelstellingen:
de zorgen van de consument weg te nemen omtrent risico's van ggo's door een
hoog beschermingsniveau te verzekeren voor de gezondheid van mensen, dieren
en het milieu;
het ontwikkelen van traceerbaarheid en etikettering van ggo's en van de
daarvan afgeleide producten om zo de consument in staat te stellen een goed
geïnformeerde keuze te maken;
de uitgifte van vergunningen voor ggo's weer op gang brengen;
het probleem aanpakken van de onvoorziene aanwezigheid van in de EU niet
toegelaten ggo's.
Beide verordeningen dienen eveneens invulling te geven aan de verplichtingen
aangegaan in het Cartagena Protocol inzake bioveiligheid.
De eerste verordening (traceerbaarheid en etikettering) beoogt dat ggo's in alle stadia van de productie- en distributieketen traceerbaar zijn en worden geëtiketteerd. Voor voedingsmiddelen en diervoeders die ingrediënten bevatten afkomstig van ggo's (al dan niet chemisch identiek) voorziet de verordening in een documentatie- en proceduresysteem voor de identificatie van de producten, eveneens door de gehele productie- en distributieketen heen. Traceerbaarheid is nodig om de etiketteringbepalingen te kunnen controleren en om producten die onvoorziene schadelijke effecten
blijken te hebben voor mens of milieu uit de handel te kunnen nemen.
De tweede verordening komt voor wat betreft de voedingsmiddelen in de plaats
van verordening 258/97 inzake nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe
voedselingrediënten (de "Novel Food verordening"), voor zover het de
bepalingen rond ggo's en producten van ggo's betreft. De verordening regelt
de aspecten van voedselveiligheid en diervoederveiligheid en de
keuzevrijheid van de consument (de etikettering van het eindproduct).
Additieven en aroma's van ggo's vallen ook onder de reikwijdte van de
verordening. De verordening regelt tevens de procedure voor het aanvragen
van een vergunning voor het in de handel brengen van ggo-voedingsmiddelen
-en diervoeders. Alle producten die van een ggo afkomstig zijn moeten worden
geëtiketteerd. Zowel voor diervoerder als voor voedsel wordt een
drempelwaarde (1%) voor onvermijdelijke contaminatie met ggo's vastgesteld.
In de procedure voor de vergunningverlening speelt de risicobeoordeling door
de Europese Voedselautoriteit een cruciale rol.
Nederland verwelkomt beide verordeningen. Ze zijn grosso modo in lijn met de
Nederlandse visie op etikettering van ggo-voedingsmiddelen, zoals in de
Integrale Nota Biotechnologie is opgenomen en eerder dit jaar aan de
Commissie kenbaar is gemaakt. Nederland is voorstander van de
gepresenteerde, meer integrale, aanpak, waarin de verschillende gebieden van
de productieketen van zaad, diervoeders en voedselingrediënten tot aan het
consumentenproduct met elkaar worden verbonden. Ook hecht Nederland veel
waarde aan transparantie, inspraak en de keuzevrijheid/mogelijkheid voor de
consument. De voorstellen sluiten in het algemeen ook aan op de Nederlandse
visie dat de moderne biotechnologie een technologie is die gestimuleerd
dient te worden.
Overigens laat het voorgaande onverlet dat Nederland de
Commissievoorstellen, gezien de complexiteit van de materie, nog nader zal
bestuderen voordat een finaal standpunt wordt ingenomen. Aandachtspunten die
Nederland in dit stadium reeds heeft betreffen onder meer de
handelspolitieke aspecten van de richtlijnvoorstellen alsook de eventuele
gevolgen voor ontwikkelingslanden. Andere aandachtspunten zijn
uitvoerbaarheid voor het bedrijfsleven, fraudegevoeligheid, betrouwbaarheid
voor de consument, controleerbaarheid en handhaafbaarheid.
Momenteel hanteert een aantal Lidstaten een moratorium op het verlenen van verdere vergunningen voor ggo's, met name omdat de traceerbaarheid en de etikettering onvoldoende geregeld zouden zijn. Deze voorstellen komen hen daarin tegemoet. Er is nog geen zicht op de positie van de andere lidstaten.
Gemeenschapsoctrooi
- Voortsgangsbesprekingen
De Raad bespreekt de stand van zaken in de onderhandelingen over het
Gemeenschapsoctrooi (GO). Waar mogelijk zal de Raad trachten knelpunten uit
de weg te ruimen.
De 4 grootste discussiepunten zijn nog altijd (i) rol van de nationale
octrooibureaus binnen het systeem voor het GO (ii) het talenregime (iii)
financiële aspecten en (iv) de rechtspleging. Op het gebied van de
rechtspleging lijkt zich een consensus af te tekenen. Voor rechtspraak in
eerste aanleg gaat de tendens naar regionale kamers van een communautaire
instantie in de lidstaten. Ten aanzien van de beroepsmogelijkheid lijken de
meeste lidstaten voorstander te zijn van een gecentraliseerde instantie,
waarbij concreet wordt gedacht aan het Gerecht van Eerste aanleg in
Luxemburg. Nederland kan zich bij deze denkrichting aansluiten.
T.a.v. de financiële aspecten liggen nog geen concrete voorstellen op tafel, maar de inschatting is dat ook op dit punt overeenstemming te bereiken is. Uitgangspunt voor Nederland is dat het GO aanzienlijk goedkoper moet worden dan het huidige Europese octrooi en dat het Europees Octrooibureau (hierna: het EOB) en de nationale octrooibureaus alleen een vergoeding op basis van kostprijs ontvangen voor feitelijk verrichte werkzaamheden.
Moeilijker ligt het punt van de rol van de nationale octrooibureaus. Alle lidstaten erkennen dat er een zekere rol moet zijn voor nationale bureaus. Daarbij wordt gedacht aan het in ontvangst nemen van aanvragen, geven van voorlichting, maar ook -- mits wordt voldaan aan strenge kwaliteitseisen -- het verrichten van nieuwheidonderzoeken. Reeds overeengekomen is dat alleen het EOB bevoegd is om een GO te verlenen, nationale bureaus in ieder geval niet. Groot verschil van mening is er nog over wat de "examination" van een octrooiaanvraag wordt genoemd; de beoordeling op inventiviteit van de aanvraag. Een aantal landen vindt dat dit voorbehouden moet blijven aan het EOB. Andere landen hebben te kennen gegeven niet te willen uitsluiten dat nationale bureaus dit werk ook doen. Nederland vindt vooral dat activiteiten door nationale octrooibureaus in geen geval ten koste mogen gaan van kwaliteit van het GO en rechtseenheid. Voorlopig is het nog zeer de vraag of er voldoende garanties komen die deze kwaliteit en rechtseenheid waarborgen.
Het moeilijkste discussiethema betreft het talenregime. Standpunten liggen
nog altijd ver uiteen. Er circuleren diverse voorstellen maar geen enkel
voorstel kan rekenen op grote steun. Nederland hecht bijzonder aan zo min
mogelijk vertaalkosten voor de gebruiker en dus een talenregime met zo min
mogelijk talen. In dit verband denkt Nederland aan een talenregime waarbij
naast het Engels tevens de mogelijkheid wordt voorzien van facultatief
gebruik van de landstaal van de octrooiaanvrager; voor een Nederlandse
aanvrager dus het Nederlands. Niettemin kan Nederland leven met een
compromis waarbij uit praktische- en kostenoverwegingen wordt gekozen voor
alleen het Engels dan wel het drie-talenregime (Eng., Fra., Dts.) van het
talenprotocol van Londen, zoals in EOV-verband door Nederland en een aantal
andere landen overeengekomen.
(evt.) Verzekeringsbemiddelling
- Algemene oriëntatie van de Raad
Verzekeringstussenpersonen spelen een centrale rol bij de distributie van
dikwijls ingewikkelde verzekerings- en financiële producten. Het
voorliggende richtlijnvoorstel heeft ten doel de vrije vestiging en
dienstverlening van verzekeringstussenpersonen in de Europese Unie te
vereenvoudigen. Uitgangspunten daarbij zijn het oorsprongslandbeginsel
(toezicht door de toezichthouder van het land van vestiging) en vergaande
minimumharmonisatie gericht op een hoog niveau van consumentenbescherming.
Dit laatste betekent dat een Lidstaat naast communautaire regels desgewenst
stringentere regels mag opleggen aan de eigen verzekeringsbemiddelaars. Op
grond van het oorsprongslandbeginsel mag de betreffende Lidstaat dit echter
niet doen ten aanzien van bemiddelaars uit andere Lidstaten.
Het richtlijnvoorstel voorziet concreet in:
een verplichting voor de Lidstaten om de beroepsbekwaamheid en de
integriteit van de verzekeringstussenpersonen te waarborgen. Gekwalificeerde
tussenpersonen worden bij een centrale instantie in de Lidstaat van
vestiging geregistreerd, waarna de desbetreffende onderneming in beginsel
grensoverschrijdend mag opereren;
het aanscherpen van de informatie die de verzekeringstussenpersonen aan de
consument dienen te verstrekken, onder andere door verplichte transparantie
betreffende rechtstreekse of niet-rechtstreekse banden met
verzekeringsondernemingen;
de invoering van een systeem van wederzijdse erkenning, waardoor
tussenpersonen die in één Lidstaat zijn geregistreerd, hun werkzaamheden ook
in andere Lidstaten mogen uitoefenen.
Een Voorzitterschapscompromis wordt medio september op Raadswerkgroepniveau
behandeld. Het Europees Parlement zal naar thans bekend pas op zijn vroegst
in oktober zijn standpunt aannemen (EP heeft medebeslissingsbevoegdheid).
Nederland staat op hoofdlijnen positief tegenover het voorstel. Nederland is
voorstander van een Europese markt voor financiële diensten waarin toezicht
op de naleving van de richtlijnbepalingen geschiedt in het land van herkomst
(oorsprongslandbeginsel). In Nederland wordt circa zestig procent van de
verzekeringen via intermediairs gedistribueerd.
Verordening Statuut Europese Vennootschap
aanneming
De Raad zal het Statuut voor de Europese Vennootschap formeel aannemen. Het
EP, dat betrokken is op basis van de adviesprocedure, heeft het voorstel
begin september goedgekeurd.
Het voorstel betreft een rechtstreeks werkende verordening waarin regels
worden neergelegd betreffende de nieuwe rechtsvorm "Europese Vennootschap"
(EV). Het gaat om regels als vereisten voor oprichting, kapitaal en de
positie van bestuur en aandeelhouders. Van belang is dat de EV alleen kan
worden opgericht in Lidstaten die een richtlijn inzake werknemerparticipatie
bij de EV (vertegenwoordiging van werknemers in Raad van bestuur of
toezichthoudend orgaan) hebben omgezet. De EV wordt een rechtsvorm naast
bestaande nationale regels. De verordening wordt behandeld door de IMC&T
Raad, de richtlijn door de Sociale Raad.
Tijdens de Europese Raad van Nice bereikten de Europese Regeringsleiders een
principe akkoord over de verordening voor het Statuut. Na Nice, tijdens een
ingelaste gecombineerde Interne Markt en Sociale Raad op 20 december van het
vorig jaar, bereikten de Lidstaten een politiek akkoord over het Statuut
alsmede over de aanverwante richtlijn medezeggenschap werknemers. Formele
aanneming van de richtlijn zal naar verwachting voor het einde van dit jaar
door Raad en Europees Parlement worden afgerond.
Diensten van algemeen belang
- Presentatie / informatie van de Commissie
In de verklaring van de Europese Raad van Nice over diensten van algemeen
economisch belang onderschrijven de Lidstaten de analyse van de Commissie,
zoals neergelegd in haar Mededeling over diensten van algemeen belang van
september 2000. Eén van de bedenkingen die is geuit in de verklaring van
Nice is hoe de rechtszekerheid bij de toepassing van de mededingingsregels
kan worden vergroot. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht verslag
uit te brengen over de implementatie van de beleidslijnen met betrekking tot
diensten van algemeen belang en de toepassing van het mededingingsrecht. De
Commissie zal de stand van zaken van dit verslag presenteren. Het
definitieve verslag zal worden gepresenteerd tijdens de Europese Raad van
Laken.
Overheidsopdrachten
- Voortgangsverslag
Tijdens de Raad zal het voorzitterschap verslag doen van de stand van de
onderhandelingen.Het Belgisch Voorzitterschap zal waarschijnlijk in een
voortgangsverslag aangeven op welke onderdelen van het totale pakket er in
grote lijnen overeenstemming bestaat. Zodoende kan de Raad zich toeleggen op
de punten waarover thans nog geen overeenstemming bestaat.
Op dit moment bestaan er vier aparte richtlijnen die de procedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten reguleren (de richtlijnen diensten, leveringen, werken en nutssectoren). De doelstelling van voorliggende de Commissievoorstellen is vierledig: verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de bestaande Europese regelgeving. De bestaande richtlijnen voor de klassieke aanbestedingen (diensten, leveringen en werken) worden geconsolideerd tot één richtlijn. Er blijft een separate richtlijn bestaan voor de nutssector, waaruit de telecomsector gezien de vergaande liberalisering van die sector, zal worden verwijderd.
Nederland onderschrijft de doelstellingen van de Commissievoorstellen van
harte. Nederland steunt het streven van de Europese Commissie om de
concurrentie tussen leveranciers uit de gehele EU voor het verwerven van
overheidsopdrachten te vergroten.
De algemene indruk is dat de meerderheid van de lidstaten de richting waarin
de onderhandelingen zich ontwikkelen, ondersteunt. Zo ook Nederland. Dit
geldt onder meer voor de discussie over deelonderwerpen als de bevordering
van elektronisch aanbesteden, de keuze voor aanbestedende dienst bij de
wijze van voorschrijven van technische specificaties en de verwijdering van
de telecommunicatiesector als aanbestedende dienst uit de reikwijdte van de
richtlijn. De komende periode zal de discussie zich onder meer toespitsen op
de vraag hoe de competitieve dialoog moet worden vormgegeven en in hoeverre
overheden doelstellingen op sociaal- en milieugebied mogen ondersteunen via
een actief aanbestedingsbeleid. Een interpretatieve mededeling inzake
milieu-overwegingen is reeds door de Commissie gepubliceerd. Een mededeling
over sociale overwegingen wordt verwacht voor oktober / november.
Beoogd wordt dat het voorliggende wetgevingspakket voor het einde van 2002 wordt afgerond. Hiertoe heeft de Europese Raad bij herhaling (Lissabon, Stockholm) opgeroepen. Echter, aangezien nog niet alle lidstaten zich op politiek niveau hebben uitgesproken over de voorstellen als geheel, zal het een hele inspanning vergen deze "deadline" te realiseren.
Verordening 2679/98 inzake de werking van de interne markt betreffende het vrij verkeer van goederen (interventie mechanisme)
- Aanneming van Raadsconclusies
De Raad zal kennisnemen van een Commissieverslag over de werking van het
mechanisme tot nog toe. Hier doet de Commissie een aantal suggesties om de
werking ervan te verbeteren. Verwacht wordt dat de Raad ontwerpconclusies
ter zake zal aannemen.
Het interventie mechanisme heeft tot doel ernstige belemmeringen van het
vrije verkeer van goederen, bijvoorbeeld door wegblokkades aan de grens,
tegen te gaan en werkt in grote lijnen als volgt:
de Commissie constateert of er zich in een Lidstaat een situatie voordoet
die een belemmering voor het vrije verkeer van goederen vormt dan wel dreigt
te vormen. Lidstaten hebben zelf ook de verplichting de Commissie en andere
lidstaten op de hoogte te stellen van een (mogelijke) belemmering binnen hun
landsgrenzen.
de Commissie roept de betreffende Lidstaat vervolgens op maatregelen te
nemen ter verwijdering van de belemmering dan wel te voorkomen dat een
dreigende belemmering zich daadwerkelijk voordoet.
de betreffende Lidstaat dient vervolgens alle evenredige en noodzakelijke
maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het vrije verkeer van goederen op
zijn grondgebied is gewaarborgd.
De Verordening op zich biedt de Commissie geen instrumenten om weigerachtige
Lidstaten tot de orde te roepen. Wel kan de Commissie een reguliere
rechtsgang naar het Hof van Justitie overwegen indien zij van mening is dat
een Lidstaat niet voldoet aan zijn verplichtingen conform het Verdrag.
De Commissie constateert dat een meer dynamische en efficiënte toepassing
van het interventie mechanisme noodzakelijk is voor een goed functioneren
van de interne markt. Het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland,
kan zich hierbij aansluiten maar acht aanpassing van de bestaande
verordening (vooralsnog) niet nodig. De opgedane ervaring met de
verordening is daarvoor nog te kort. Ook binnen het huidige kader van de
verordening is er voldoende ruimte voor verbetering. Hiervoor is het
belangrijk dat de Commissie en de lidstaten, bijvoorbeeld d.m.v. een
vademecum, tot een goede beschrijving van de in de verordening gestelde
verplichtingen komen. Voor marktpartijen is van belang dat d.m.v. dit
vademecum inzicht wordt verschaft in bijvoorbeeld de nationale
schadeloosstellingprocedures. Voor Nederland is een goede werking van het
interventiemechanisme van belang gezien het aanzienlijke Nederlandse aandeel
in de (trans)Europese distributie / transport.
Grensoverschrijdende betalingen
- Presentatie van de Commissie
De Europese Commissie heeft op 26 juli jl. een verordening voorgesteld
waarin wordt bepaald dat de tarieven voor grensoverschrijdende
retailbetalingen (kleine bedragen) niet hoger mogen zijn dan die voor
binnenlandse betalingen. Voor opnames bij geldautomaten zou deze
verplichting moeten gaan gelden per 1-1-2002 en voor grensoverschrijdende
overboekingen per 1-1-2003. Tevens wordt voorgesteld de
betalingsbalansrapportageverplichtingen verder te vereenvoudigen.
Het voorstel beoogt de tarieven voor grensoverschrijdende betalingen te
verlagen. Deze zijn nu veel te hoog en verlaging ervan is dringend gewenst.
Lagere tarieven zouden de grensoverschrijdende transacties van consumenten
bevorderen hetgeen de interne markt in de EU zal versterken. Naar
verwachting zal dit vooral ten voordele zijn van het MKB (o.a.
grensverkeer).
De vraag is echter of het Commissievoorstel in deze vorm het beste middel
is. Volgens de Nederlandse Vereniging van Banken zijn de kosten van het
buitenlands betalingsverkeer aanzienlijk hoger dan de kosten van het
nationale betalingsverkeer. Het is maar zeer de vraag of door een prijsregel
deze kosten snel zullen dalen. Waarschijnlijker is dat consumenten bij een
prijsvoorschrift een sigaar uit eigen doos krijgen in de vorm van kruislings
subsidiëren: nationale
tarieven stijgen.
Nederland is van mening dat de doelstellingen van de richtlijn alsook de
implementatietermijn die ervoor staat niet haalbaar zijn. Het grootste
probleem is dat er in Europees verband nog steeds geen goede infrastructuur
bestaat voor internationale betalingen. Om de doelstelling van de
verordening te realiseren moet eerst een dergelijke infrastructuur gecreëerd
worden. Hieraan wordt reeds door de Europese banken gewerkt, maar omdat er
circa 3000 banken in Europa zijn is het niet te verwachten dat deze banken
binnen afzienbare tijd de infrastructuur gebouwd zullen hebben. Er zal
hiervoor dus een extra inspanning geleverd moeten, waarbij het voor de hand
ligt aan de Europese Centrale Bank een rol toe te kennen.
Een BNC-fiche zal binnen afzienbare tijd aan de Kamer worden aangeboden.
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er te verblijven
- Presentatie van de Commissie
Het betreft een richtlijnvoorstel dat beoogt het bestaande communautaire
recht dat thans is neergelegd in twee verordeningen en negen richtlijnen
samen te voegen in één rechtsinstrument. In het voorstel staat onder andere
dat na vier jaar regelmatig en ononderbroken verblijf in het gastland, een
duurzaam verblijfsrecht kan worden toegekend. De onderhandelingen over de
inhoud van de richtlijn moeten nog aanvangen. Nederland stelt zich in
beginsel op het standpunt dat het wenselijk is om te komen tot één stelsel
op het gebied van het vrije verkeer van personen en is derhalve voorstander
van een richtlijn terzake.
Rapport van de Commissie over richtlijn 91/477/EG inzake de controle op de
verwerving en het voorhanden hebben van wapens (COM (2000) 837)
- Presentatie van de Commissie / Raadsconclusies
De Commissie zal haar verslag toelichten over de toepassing van richtlijn
91/477/EG inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van
wapens. De Raad zal conclusies aannemen waarin zij de Commissie oproept
begin 2002 op basis van haar bevindingen voorstellen te doen ter aanpassing
en verbetering van voorgaande richtlijn, daarbij rekening houdend met het VN
Protocol tot bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in
vuurwapens.
Richtlijn 91/477/EG is n.a.v. de Schengenovereenkomst aangenomen met het
doel de openbare veiligheid te regelen in verband met het vervallen van de
binnengrenzen. De richtlijn strekt tot minimumharmonisatie; lidstaten zijn
derhalve vrij strengere nationale maatregelen te nemen.
In de richtlijn is een aantal minimumvoorwaarden neergelegd waaraan
wapenhandelaars binnen de Gemeenschap moeten voldoen. Hetzelfde doet de
richtlijn voor de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens. De
richtlijn verbiedt in beginsel dat men zich in het bezit van vuurwapens
begeeft van één lidstaat naar een andere. Hiervan kan alleen worden
afgeweken als een nauwkeurig omschreven procedure wordt gevolgd die inhoudt
dat de lidstaten in kennis worden gesteld van het feit dat een vuurwapen op
hun grondgebied wordt binnengebracht. Ten aanzien van jacht- en
sportwedstrijden zijn echter soepeler regels vastgesteld, opdat het vrije
verkeer van personen niet onnodig zou worden belemmerd. Hiervoor werd in de
richtlijn met name de Europese vuurwapenpas ingevoerd waarover jagers en
sportschutters de beschikking kunnen krijgen.
De Commissie stelt in de aan de Raad voorliggende rapportage vast dat de
algemene doelstellingen van de richtlijn zijn bereikt. De Commissie
concludeert evenwel dat de richtlijn op enkele punten -- bijvoorbeeld voor
wat betreft het bijhouden van een register, de markering van vuurwapens en
in- en uitvoervergunningen -- dient te worden aangepast aan het VN-protocol
over illegale wapenhandel. Dit protocol is door de Algemene Vergadering van
de VN aangenomen op 31 mei jl. De Commissie heeft gewacht met het indienen
van de wijzigingsrichtlijn tot het VN-protocol zou zijn aangenomen om te
voorkomen dat de richtlijn in korte tijd tweemaal zou moeten worden
gewijzigd. Nederland heeft het Protocol nog niet ondertekend omdat Nederland
er de voorkeur aan geeft dit in gecoördineerd Europees verband te doen.
Voorts bestaan bij de uitvoering van de richtlijn nog problemen met de
uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en het functioneren van de
vuurwapenpas. De Commissie zal voorstellen doen om een uniforme toepassing
van deze vuurwapenpas te waarborgen.
Nederland verwelkomt de rapportage van de Commissie. Tevens stemt Nederland
in met de voorliggende Raadsconclusies en kijkt het uit naar de
Commissievoorstellen ter aanpassing van de bestaande richtlijn.
Wijziging van Richtlijn 76/769/EEG inzake gevaarlijke stoffen -
Pentabroomdifenylether
- Gemeenschappelijk standpunt
Het voorstel beoogt een totaal verbod op het gebruik van
pentabroomdifenylether (pentaBDE) als brandvertrager in producten alsmede
een verbod op het op de markt brengen van de stof in concentraties van meer
dan 0,1 massaprocent.
PentaBDE is een broomhoudende brandvertrager die hoofdzakelijk wordt
gebruikt in polyurethaanschuim bedoeld voor meubel- en autostoelbekleding.
In het kader van het EU bestaande stoffenprogramma is pentaBDE als
prioritaire stof opgenomen voor het opstellen van een beoordeling inzake de
risico's voor mens en milieu en voor het opstellen van een aanbeveling voor
risicobeperkende maatregelen. De conclusie uit de risicobeoordeling gaf
aanleiding tot de aanbeveling tot een algeheel verbod in de toepassing van
pentaBDE. Dit zal voor de industrie niet tot onoverkomelijke problemen
leiden aangezien er voldoende alternatieve brandvertragers voorhanden zijn.
Het Europees Parlement heeft in het ontwerp voor de eerste lezing ingestemd
met het voorgestelde algehele verbod op pentaBDE maar heeft wel een aantal
wijzigingsvoorstellen ingediend, waaronder uitbreiding van het verbod met de
stoffen octaBDE en decaBDE. De zorgvuldig opgezette beoordelingsprocedure op
grond van de Bestaande Stoffen Verordening is voor deze stoffen (octa +
decaBDE) echter nog niet afgerond. Wel zijn er aanwijzingen dat octaBDE
risico's voor het milieu met zich meebrengt, hetgeen niet het geval is met
decaBDE.
Nederland kan in zijn geheel instemmen met het nu voorliggende voorstel.
Indien in de Raad conform de voorstellen van het EP een meerderheid
voorstander is van uitbreiding van het verbod tot octa- en decaBDE zal
Nederland niet tegenstemmen.
Azokleurstoffen
- Politiek akkoord
Het betreft een voorstel van de Commissie inzake de negentiende aanpassing
van Raadsrichtlijn 76/769/EG betreffende beperkingen van het in de handel
brengen en gebruik van gevaarlijke stoffen en preparaten. Met voorliggend
voorstel beoogt de Commissie een verbod op het gebruik van azokleurstoffen
in kleding en textiel. Deze kleurstoffen bevatten chemische stoffen met
stikstofverbindingen (Azo). Er bestaat een risico op splitsing van deze
verbindingen waarbij aromatische stoffen ontstaan die kankerverwekkend
kunnen zijn.
Het voorliggende compromisvoorstel van het Voorzitterschap gaat uit van een
verbod op azokleurstoffen voor textiel en leer, waarbij het uit deze
materialen bestaande artikel niet meer dan 30 ppm (part per million) aan
aromatische verbindingen mag bevatten. Gesproken wordt nog over mogelijke
uitbreiding van het voorstel met een verbod op materialen die worden
gebruikt voor speelgoed. Ander discussiepunt betreft de uitzondering op de
verbodsbepaling voor kleding bestaande uit gerecycleerde vezels en
tweedehands kleding tot een limiet van 90 ppm en de uitzondering voor
(Perzisch) tapijt. Het voorstel inzake gerecycleerde vezels en tweedehands
kleding kan vooralsnog nauwelijks rekenen op steun en over het voorstel
inzake tapijt zijn de meningen eveneens nog sterk verdeeld. Gediscussieerd
wordt tevens over de analysemethode voor de vaststelling van het gehalte aan
azokleurstoffen (waarvoor een in Duitsland gehanteerde methode beschikbaar
is maar nog geen EU-brede standaard) en het Duitse voorstel om nationaal
verdergaande maatregelen mogelijk te maken. Dit laatste stuit op bezwaren
van de zijde van de Commissie.
Het Europees Parlement heeft zijn eerste lezing van het voorstel afgerond en
een aantal amendementen ingediend. Het Voorzitterschapsvoorstel, dat mede is
gebaseerd op een aantal EP-amendementen, kan door Nederland worden
ondersteund. Het voorstel voor uitzonderingen voor kleding bestaande uit
gerecycleerd materiaal en voor tapijt is voor Nederland echter niet
aanvaardbaar. De daarbij genoemde limiet van 90 ppm wordt door Nederland te
hoog geacht. Dit zou inhouden dat Azokleurstoffen in gerecycleerde kleding
weer in grotere hoeveelheden dan 30 ppm worden toegestaan, hetgeen Nederland
niet wenselijk acht gezien de schadelijke gevolgen voor de gezondheid.
Veiligheid van voetgangers
- Presentatie van de Commissie
Nederland, Duitsland en het VK hebben enkele jaren geleden het initiatief
genomen voor een richtlijn waarmee beoogd wordt eisen te stellen aan
autofronten waardoor voetgangers die bij snelheden tot circa 40 km/u worden
aangereden, zo weinig mogelijk letsel oplopen. Dit stuitte op grote
weerstand van de auto-industrie. Twee jaar geleden heeft het EEVC
(samenwerkingsverband van onderzoekinstituten op het gebied van
verkeersveiligheid) een up to date eisenpakket aan de Commissie aangeboden
voor een zogenaamde "Voetgangers Veiligheidsrichtlijn".
Binnen de Commissie bestaat nog geen consensus over de vraag of er een richtlijn moet komen of niet. Het Directoraat Generaal voor het Ondernemingenbeleid heeft nu met de auto-industrie overeenstemming bereikt over een ontwerp-convenant. Hierin verplicht de industrie zich onder meer om vanaf medio juli 2005 alle nieuwe voertuigtypen (toekomstig model van een bepaalde automerk), vanaf medio 2010 80% van alle nieuwe voertuigen (bestaande en nieuwe modellen) en uiteindelijk in 2012 alle nieuwe voertuigen aan de EEVC eisen te laten voldoen. De Commissie heeft het ontwerp-convenant voorgelegd aan de Lidstaten en hen gevraagd zich daarover voor het eind van het jaar uit te spreken. De Commissie zal op basis van de mening van de Lidstaten haar definitieve standpunt bepalen.
Nederland heeft nog geen definitief standpunt over het ontwerp-convenant
ingenomen maar is kritisch. Thans wordt nagegaan wat het verschil zal zijn
tussen het convenant versus een richtlijn, o.a. ten aanzien van welke
verkeersveiligheidseffecten over welke periode gerealiseerd kunnen worden.
In beginsel gaat de Nederlandse voorkeur uit naar een Europese richtlijn die
onderhavige materie regelt.
Herziening farmaceutica-regelgeving
Wijziging van Verordening 2309/93/EG van 22 juli 1993 tot vaststelling van
communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het
toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot
oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling
(werkdocument EG Commissie d.d. 18 juli 2001).
Wijziging van Richtlijn 2001/XX/ EG betreffende het communautair wetboek
met betrekking tot geneesmiddelen voor humaan gebruik (werkdocument EG
Commissie d.d. 18 juli 2001).
Wijziging van Richtlijn 2001/xx/EG betreffende het communautair wetboek
met betrekking tot diergeneesmiddelen (werkdocument EG Commissie d.d. 18
juli 2001).
- Presentatie van de Commissie
De Europese Commissie heeft op 18 juli 2001 jl. de drie bovengenoemde
voorstellen aangenomen., welke een algehele hervorming van de huidig
EU-wetgeving inzake geneesmiddelen beogen. Aan de herziening liggen twee
fundamentele doelen ten grondslag: de noodzaak een hoog beschermingsniveau
voor de gezondheid van de Europese burgers te garanderen en de voltooiing
van de interne markt voor geneesmiddelen.
In het voorstel staat versterking van het in 1995 opgerichte Europees Bureau
voor Geneesmiddelenbeoordeling (EMEA) centraal. Door de goedkeuring van
medicijnen steeds vaker centraal, via EMEA, te laten verlopen krijgt de
consument sneller toegang tot innovatieve medicijnen. Door een snelle
registratieprocedure (verkort van 18 naar 9 maanden) in te voeren voor
producten met een aanzienlijk therapeutisch belang kunnen deze snel worden
beoordeeld en toegelaten. Dit zal de concurrentiepositie van de EU ten
opzichte van de VS als vestigingsplaats van de farmaceutische industrie
versterken. Ook wordt voorgesteld om voor bepaalde schrijnende gevallen
gebruik en beschikbaarheid van (experimentele) medicijnen toe te laten
("compasionate use") Daarnaast oppert de Commissie in haar voorstellen de
reclamevoorschriften voor medicijnen te versoepelen, in eerste aanleg voor
aids, astma en diabetes. Ten aanzien van deze ziektes wil de Commissie de
industrie in staat stellen om consumenten direct voor te lichten over
behandelingen. Verder beogen de voorstellen verbeteringen in de zogenaamde
wederzijdse erkenningsprocedure tussen Lidstaten, welke van toepassing is op
aanvragen voor een handelsvergunning in één of meerdere lidstaten.
Nederland hecht aan het bevorderen van een innovatief en concurrerend
klimaat voor de Europese farmaceutische industrie. Echter, primair
uitgangspunt is de garantie van een hoog beschermingniveau van de
volksgezondheid. Nederland benadrukt daarom met klem dat de beoogde
aanpassingen in de regelgeving niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit
van de farmaceutische zorgverlening en van de belangen van de patiënten.
Alleen in dat geval kan Nederland de voorstellen voor een versnelde
registratieprocedure ondersteunen.
Strategie Chemicaliën
- Presentatie van de Commissie van de stand van zaken
Tijdens IMC&T Raad zal de Commissie de voortgang met de uitvoering van het
Witboek nader toelichten. Het Europees Parlement heeft een resolutie over
het Witboek in voorbereiding.
Het Witboek schetst een strategie voor een herziening van het EU chemische
stoffen beleid uitgaand van de volgende doelstellingen: (i) het handhaven
van een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu, (ii) een effectief
functioneren van de interne markt, en (iii) het verbeteren van het vermogen
van de industrie tot innovatie en het versterken van de concurrentiepositie.
Voor een overzicht van de belangrijkste elementen van het Witboek wordt
hier verwezen naar de geannoteerde agenda van de IMC&T Raad van februari dit
jaar (kamerstuk 25501, nr.148).
Het Witboek is gepresenteerd in de IMC&T Raad van 12 maart 2001.
Besluitvorming erover vindt echter plaats in de Milieuraad. Tijdens de
Milieuraad van juni 2001 zijn Raadsconclusies over het Witboek aangenomen.
De Raad was in het algemeen positief over het Witboek, maar er werd door een
aantal lidstaten nog wel de aandacht gevestigd op die naar hun idee
onderbelicht zijn in het Witboek, zoals: gezondheid en veiligheid van
werknemers alsmede het beperkt houden van de kosten en sancties voor het
bedrijfsleven indien niet voldaan wordt aan de eisen van het nieuwe
goedkeuringssysteem. Nederland heeft bewerkstelligd dat in de
Raadsconclusies een oproep is opgenomen voor een nieuwe paragraaf die er toe
strekt criteria te ontwikkelen om stoffen te classificeren in "categories of
concern", gekoppeld aan een pakket standaardcontrolemaatregelen. De Raad
heeft de Commissie uitgenodigd om eind 2001 met voorstellen voor regelgeving
te komen.
De Nederlandse gedachtevorming over de strategie inzake het omgaan met
chemische stoffen (Strategienota SOMS) is recentelijk met een notitie
aangeboden aan de Tweede Kamer en op 13 juni jl. besproken met de Vaste
Kamercommissie VROM. De Nederlandse inzet is erop gericht om de
uitgangspunten uit de strategienota in te brengen in de discussie over het
Witboek Chemische Stoffen.
Standaardisatie
- Presentatie van de Commissie
De Commissie zal vermoedelijk een korte mondelinge presentatie geven over de
procedurele stand van zaken over de rol van standaardisatie en normalisatie
in Europa. Er zal zullen geen inhoudelijk debat of Raadsstandpuntbepaling
plaats vinden.
In de Raadsresolutie van 28/10/1999 over "de rol van de normalisatie in
Europa" wordt de Commissie verzocht om vóór 30 juni 2001 aan de Raad verslag
uit te brengen over de maatregelen die zij in overeenstemming met deze
resolutie heeft genomen. Afronding van een Commissierapport ter zake wordt
echter niet voor de aanstaande IMC&T Raad verwacht.
Normalisatie en certificatie leveren een bijdrage aan het opheffen van
technische handelsbelemmeringen. Nederland onderstreept het economisch
belang van normalisatie en certificatie (zie ook de Nota "Internationaal is
de Norm" Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 21760, nr. 10). Tevens
juicht Nederland Commissie-initiatieven toe die strekken tot verdere
harmonisatie van het standaardisatiebeleid op EU-niveau, en zo mogelijk
tevens op WTO-niveau. Nederland wacht met belangstelling de nadere
rapportage van de Commissie af.
Biotechnologie
- Presentatie van de Commissie
De Commissie zal in de tweede helft van dit jaar, na een uitgebreide
consultatieronde, komen met een document (Witboek) over biowetenschappen en
biotechnologie. Tijdens de Voorjaarstop in Stockholm is op initiatief van de
Britse en de Nederlandse regering het onderwerp biotechnologie geagendeerd
voor de komende Voorjaarstop in Barcelona. Premier Kok en zijn Britse
ambtgenoot Blair hebben daartoe een gezamenlijke brief over biotechnologie
aan het (destijds Zweedse) Voorzitterschap gezonden. Afgesproken is dat de
Commissie tezamen met de Raad zal nagaan welke maatregelen nodig zijn om het
potentieel van deze technologie ten volle te benutten en het
concurrentievermogen van de Europese biotechnologie-industrie te versterken.
Dit met inachtneming van de maatschappelijk gewenste randvoorwaarden. In het
te verwachten document zal de Commissie een allesomvattende benadering
schetsen met aandacht voor problemen in de landbouw- en
voedingsmiddelensector, de gevolgen voor het milieu maar ook voor
geneesmiddelen en nieuwe ontwikkelingen die zowel de Europese burgers als de
industrie ten goede kunnen komen.
Tijdens de IMC&T Raad zal de Commissie naar verwachting een mondelinge
toelichting geven over de stand van zaken bij de voorbereiding van dit
document. Nederland zal de Commissie oproepen tot voortvarendheid.
Kenmerk DIE-466/01
Blad /16
===