Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
FM 2001-1567 M
Onderwerp
Besluit Financiële Bijsluiter
1. Algemeen
In de nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten is een aantal beleidsinitiatieven aangekondigd dat tot doel heeft de
consument van financiële diensten zodanig te informeren over de aard en risico's van financiële producten, dat deze een goede en verantwoorde afweg
maken bij de aanschaf van die producten. Deze beleidsinitiatieven beogen de markttransparantie - en daarmee de marktwerking - te bevorderen en zodo
consument in staat te stellen verschillende financiële producten te vergelijken. Een belangrijk beleidsinitiatief is in dit verband de ontwikkeling
Financiële Bijsluiter voor complexe financiële producten (destijds nog aangeduid als 'kernpuntendocument').
In de brief van 11 januari 2001 en in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van deze brief bent u nader geïnformeerd over de voortga de ontwikkeling van de Financiële Bijsluiter. Hierin werd onder meer beschreven dat de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT) is verzocht de Fin Bijsluiter te ontwikkelen. Vanwege de toegenomen vervlechting van financiële producten is immers een cross-sectorale invulling van de Financiële Bi van groot belang. In bijgevoegd advies, dat op 5 juli jl. van de RFT werd ontvangen, wordt het resultaat beschreven van het onderzoek dat de RFT h verricht naar de voorwaarden waaraan een Financiële Bijsluiter dient te voldoen. Op basis hiervan heeft de RFT, na consultatie van de Consumentenbo representatieve organisaties van de marktpartijen, een standaardmodel voor de Financiële Bijsluiter ontwikkeld.
Uitgangspunt hierbij vormt het ontwerp-Besluit Financiële Bijsluiter dat het juridische kader voor dit model bevat en de toezichthouders de bevoegd
geeft om, door het vaststellen van nadere regels, de Financiële Bijsluiter te concretiseren. Het ontwerp-Besluit is in het kader van de voorhangpro
bijgevoegd.
De RFT rondt deze maand de consultatie van de Consumentenbond en de representatieve organisaties van de marktpartijen over de nadere regels af en v
de regels in het vierde kwartaal van dit jaar te kunnen publiceren.
De RFT constateert in zijn advies onder meer dat bij consumenten een brede behoefte bestaat aan de informatievoorziening die de Financiële Bijsluit kan bieden. Er zullen met de in het RFT-advies opgenomen reiktwijdte op jaarbasis ca. 25 miljoen financiële producten worden verhandeld waarvoor de
verplichting tot het verstrekken van een Financiële Bijsluiter zal gaan gelden. Door de invoering van de Financiële Bijsluiter kan de informatiever aan de consument met betrekking tot die producten in belangrijke mate verbeteren. Dit betekent dat van de marktpartijen een aanzienlijke inspanning gevergd om aan deze verplichting te kunnen voldoen. In de afweging over de reikwijdte van de verplichting tot het verstrekken van de Financiële Bij alsmede bij het vaststellen van het moment waarop deze verplichting wordt ingevoerd, is gezocht naar een evenwicht tussen deze lastenverzwaring voo bedrijfsleven en het gerechtvaardigde belang van consumenten bij een goede informatievoorziening.
In het onderstaande wordt kort ingegaan op de hoofdpunten van het RFT-advies.
2. Inhoud van het RFT-advies
Opzet
De RFT hanteert terecht het uitgangspunt dat de Financiële Bijsluiter een bondig, voor de consument toegankelijk document moet worden. Ook moet de
Financiële Bijsluiter voor de consument als zodanig identificeerbaar zijn. Hiertoe heeft de RFT een standaardmodel ontwikkeld waarin met name infor
moet worden gegeven over:
§ de aard en het doel van het product;
§ een beschrijving van de met het product samenhangende financiële risico's;
§ de verplichtingen voor de afnemer;
§ een indicatie van het voorbeeldrendement en de voor de afnemer aan het product verbonden kosten;
§ de voorwaarden waaronder de afnemer van het product de overeenkomst tussentijds kan opzeggen, alsmede de daaraan verbonden kosten en de o
gevolgen;
§ de fiscale aspecten van het product;
§ informatie over het toezicht op de aanbieder en de toepasselijke klachten- en garantieregeling(en).
Voor een aantal onderdelen, zoals bijvoorbeeld de indicatie van de financiële risico's, worden door de RFT standaardformuleringen voorgeschreven. O de RFT voor de presentatie van de kosten en van de voorbeeldrendementen standaardmodellen ontwikkeld die het mogelijk moeten maken om verschillende (soorten) producten goed met elkaar te kunnen vergelijken.
Deze modellen heeft de RFT door het NIPO laten toetsen door middel van een consumentenonderzoek. Dit heeft ertoe geleid dat de geteste modellen op
aantal punten zijn vereenvoudigd. Zo heeft de RFT er onder meer toe besloten geen specificatie van de kosten te verlangen die aan een product verbo
zijn. Uit het NIPO-onderzoek blijkt namelijk dat de consument met name geïnteresseerd is in de netto-opbrengst die bij een bepaalde inleg uiteindel
worden verwacht.
Risico-indicator
In zijn advies besteedt de RFT ook aandacht aan een kwantitatieve risico-indicator waarmee complexe producten in een bepaalde risicocategorie kunne
ingedeeld. De Raad is voornemens een kwantitatieve risico-indicator in de Financiële Bijsluiter te laten opnemen, als aanvulling op de kwalitatieve
risico-indicaties. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat het voornoemde onderzoek van het NIPO aantoont dat de consument al snel overvoe
met informatie.
De ontwikkeling van een risico-indicator die bovendien niet alleen theoretisch houdbaar is, maar tevens de consument correcte informatie verschaft
risico dat gelopen wordt, die qua presentatie begrijpelijk is voor de consument, werkbaar is voor de aanbieders van financiële producten en tot slo
toetsbaar is voor de toezichthouders, blijkt een zeer moeilijke opgave.
De RFT heeft in zijn advies reeds aangegeven dat een kwantitatieve risico-indicator wellicht niet op tijd gereed zou zijn voor de invoering van de Financiële Bijsluiter. Onlangs heeft de RFT bevestigd dat de ontwikkeling van een dergelijke risico-indicator meer tijd vergt. Wel zal de Financiël Bijsluiter reeds bij aanvang een kwalitatieve (tekstuele) risico-indicatie bevatten. Ik ga er vanuit dat deze de consument afdoende zal informeren bij aanschaf van een financieel product, een goed oordeel te kunnen vormen over de financiële risico's die daarbij worden gelopen.
Reikwijdte en gelijk speelveld
Een belangrijke doelstelling van de Financiële Bijsluiter is het bevorderen van de mogelijkheden om producten met elkaar te kunnen vergelijken. Van
toegenomen vervlechting van de producten is het daarbij van belang dat producten die in verschillende sectoren van de financiële markten worden aa
op consistente wijze en waar mogelijk aan identieke informatieverplichtingen worden onderworpen. Zo zullen producten die door verzekeraars worden
aangeboden moeten kunnen worden vergeleken met producten van banken of beleggingsinstellingen indien deze producten in gelijke behoeften van de con
kunnen voorzien.
Daarbij moet worden vermeld dat het, ingevolge richtlijn nr. 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8
2000 niet mogelijk is om de verplichting tot het verstrekken van een Financiële Bijsluiter op te leggen aan financiële ondernemingen die hun dienst
producten langs elektronische weg aanbieden vanuit een vestiging in een andere EU-lidstaat. Dit is in de toelichting op het ontwerp-Besluit Financi
Bijsluiter ook nader uitgewerkt. In Europees verband worden door Nederland inspanningen geleverd om ook in EU-verband tot harmonisatie van
informatieverplichtingen, zoals ook in de FB zijn opgenomen, te komen.
Vooralsnog wordt de verplichting tot het verstrekken van een Financiële Bijsluiter beperkt tot zogenaamde complexe financiële producten. Dit beteke ieder geval dat voor producten die bestaan uit meerdere productsoorten en waarvan één van de elementen een beleggingskarakter kent, zoals effectenl levensverzekeringen met een beleggingscomponent, een Financiële Bijsluiter zal moeten worden opgesteld en verstrekt. De aanschaf van dergelijke pro heeft voor de consument immers vaak verstrekkende financiële gevolgen, terwijl de aard en de op elkaar inwerkende risico's van deze producten dikwi eenvoudig te doorgronden zijn. Voor deze producten ligt de verplichting tot het verstrekken van een Financiële Bijsluiter voor de hand.
De grote verscheidenheid aan producten die wordt aangeboden en de snelheid waarmee nieuwe producten op de financiële markten worden geïntroduceerd, het niet zinvol een 'waterdichte' definitie van complex product op te stellen. Om deze reden is in het concept-Besluit Financiële Bijsluiter gekoze een flexibele aanpak. Die houdt onder andere in dat de toezichthouders de reikwijdte van de verplichting om een Financiële Bijsluiter op te stellen uitbreiden en beperken. Langs deze wijze kunnen waar wenselijk ook andere producten onder de reikwijdte worden gebracht van de plicht om een Financ Bijsluiter te verstrekken. Dit kan met name van belang zijn voor producten die formeel niet onder de definitie van complex vallen, maar die substit zijn met producten die wel complex zijn in de zin van het ontwerp-Besluit Financiële Bijsluiter.
De verplichting om voor alle financiële producten een Financiële Bijsluiter actief te verstrekken zou een aanzienlijke verzwaring van de administra lasten voor marktpartijen met zich brengen. De voordelen van het actief verstrekken aan consumenten van een Financiële Bijsluiter lijken op zichzel voor alle producten op te wegen tegen de lasten die dit met zich mee zou brengen. Vanuit de gelijk speelveld gedachte en volledige transparantie is groot mogelijke reikwijdte vanzelfsprekend wel aantrekkelijk.
De RFT geeft in zijn advies aan dat producten van beleggingsinstellingen die op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) een vergunni
hebben, zullen worden aangewezen als complexe financiële producten. Als argumentatie geeft de Raad op: "De Raad heeft vastgesteld dat
beleggingsinstellingen een belangrijk marktsegment hebben bij de aanschaf van consumenten van financiële producten. Met het oog op de bevordering v
vergelijkbaarheid van financiële producten komt het de Raad juist voor beleggingsinstellingen onder onderhavige verplichtingen te brengen. Daar kom
dat in de praktijk is gebleken dat beleggers weinig inzicht hebben in met name de risico's en kosten die verbonden zijn aan (het deelnemen in)
beleggingsinstellingen." (p. 18).
Naar ik begrijp, beziet de RFT nog, anders dan in het RFT-advies werd opgemerkt, of het voor natura-uitvaartverzekeringen en voor de meer eenvoudig
levensverzekeringsproducten wenselijk is deze als complex financieel product aan te wijzen.
Hypotheken, anders dan beleggingshypotheken, zullen vooralsnog niet worden aangewezen als complex financieel product. Dat neemt niet weg dat onder vanuit de gelijk speelveld gedachte ook voor die producten optimale transparantie wenselijk is en dat de RFT kan besluiten om op enig moment tot uitbreiding van de FB-plicht voor die producten over te gaan.
Bij het aanwijzen van andere producten gaat het om een afweging tussen de meerwaarde transparantie en vergelijkbaarheid en de meerkosten in termen administratieve lasten. In geval van een positieve balans zou uitbreiding, bijvoorbeeld voor hypotheken, zeer wel in de rede kunnen liggen. Het toe gebruik van internet en de hierdoor mogelijke toename van elektronische verstrekking van de Financiële Bijsluiter bieden hiertoe een gunstig perspe De bijbehorende administratieve lasten voor het bedrijfsleven dienen daarbij vanzelfsprekend wel binnen redelijke grenzen te blijven.
Wellicht kan de Financiële Bijsluiter in de nabije toekomst dan ook nog uitbreiding vinden in het streven om door middel van een zo groot mogelijke reikwijdte een bijdrage te leveren aan meer transparantie en betere onderlinge vergelijkbaarheid van financiële producten. Gezien de potentieel hog administratieve lasten zal de wijze van verstrekking daarbij een punt van aandacht zijn.
Ik zal de RFT nog verzoeken mij nader te informeren over de gemaakte afwegingen die hij hanteert om producten al dan niet aan te wijzen.
Wijze van verstrekking
In de Financiële Bijsluiter is actieve verstrekking als basis genomen. Op deze wijze wordt bevorderd dat de consument daadwerkelijk kennis neemt va
informatie die de Financiële Bijsluiter bevat. Daarmee krijgt de consument de juiste instrumenten in handen om het financiële product te kiezen dat
beste past bij zijn behoeften. Actieve verstrekking legt wel een zware administratieve last op aan de financiële instellingen. Passieve verstrekkin
andere kant, vereist dat de consument zelf actief informatie opvraagt.
Bij de vaststelling van de reikwijdte en wijze van verstrekking dient dan ook steeds een goede afweging te worden gemaakt tussen de toegevoegde informatiewaarde voor de consument en de toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het is aan de RFT om, vanzelfsprekend alleen de wettelijke (europeesrechtelijke) kaders, deze precieze afweging te maken, en hierin de ontwikkelingen naar een transparantere markt te betrekken aanzien van de wijze van verstrekking kunnen vanzelfsprekend op enig moment, in het licht van gewijzigde omstandigheden nadere afwegingen aan de or komen. De RFT kan dan ook zowel de reikwijdte als de wijze van verstrekking van de Financiële Bijsluiter aanpassen.
Bij handel van beleggingsproducten via de effectenbeurs overweegt de RFT van momenteel om van passieve verstrekking uit te gaan, vanwege het feit d dit geval sprake is van handel met derden, zonder dat de "primaire" aanbieder hiervan op de hoogte is. Wel wordt de primaire aanbieder de verplicht opgelegd de Financiële Bijsluiter aan de consument te verstrekken indien die daarom verzoekt.
Wettelijke vormgeving en uniforme handhaving
De verplichting tot het verstrekken van de Financiële Bijsluiter wordt gebaseerd op diverse sectorale financiële toezichtwetten die qua systemat sterk van elkaar verschillen. Tijdens de ontwikkeling van de Financiële Bijsluiter is gebleken dat deze verschillen het technisch minder eenvoudig de regelgeving met betrekking tot de Financiële Bijsluiter voor alle toezichtwetten hetzelfde te laten zijn.
Zoals aangekondigd in de nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten wordt na afronding van de implementatie van de aangek beleidsinitiatieven, nader onderzoek gestart naar de wenselijkheid van een uniform regelgevend kader voor de eisen voor informatieverschaffing voor financiële producten. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.
Nauw verwant aan deze problematiek is het thema dat de verplichting om een Financiële Bijsluiter te verstrekken, evenals alle andere verplichtingen betrekking tot de Financiële Bijsluiter, zal worden gehandhaafd door verschillende sectorale toezichthouders. Dit vereist een goede samenwerking tu toezichthouders. Zowel de interpretatie van de wettelijke voorschriften en de daarop gebaseerde nadere regelgeving als de wijze waarop feitelijk op naleving zal worden toegezien, zal immers door de toezichthouders zoveel mogelijk op uniforme wijze dienen te geschieden. De RFT zal de nodige maat moeten nemen om deze uniformiteit te waarborgen.
Overigens heb ik bij brief van 12 september De Nederlandsche Bank, de Pensioen- en Verzekeringskamer en de Stichting Toezicht Effectenverkeer inmid
gevraagd om twee lijnen uit te werken die voortvloeien uit gezamenlijke verkenningen van het ministerie van Financiën en de toezichthouders over de
vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector. Een toezichtarchitectuur langs deze lijnen biedt mogelijkheden ter bevordering van deze
uniformiteit.
Invoering
De RFT heeft geadviseerd om de Financiële Bijsluiter in te voeren met ingang van 1 januari 2002 met dien verstande dat het verstrekken van een Fina
Bijsluiter gedurende een overgangsperiode van 6 maanden zou plaatsvinden op basis van een aanbeveling van de toezichthouders, waarna per 1 juli 200
een daadwerkelijke verplichting kan worden overgegaan. De 6 maandsperiode wordt hierbij beschouwd als implementatietermijn. De RFT baseert zich bij
advies op het standpunt van de representatieve organisaties dat de marktpartijen een dergelijke periode nodig zullen hebben om de Financiële Bijslu
daadwerkelijk in te voeren.
Mede gelet op het feit dat de RFT verwacht de nadere regelgeving eerst eind dit jaar definitief te kunnen vaststellen, heb ik besloten dit advies o
volgen.
Evaluatie
Zoals aangekondigd in de brief ter beantwoording van Kamervragen met betrekking tot de voortgangsrapportage informatieverstrekking is gekozen vo
juridische structuur die het mogelijk maakt om zo nodig snel te reageren, indien potentiële verbeteringen zich aandienen. Vanzelfsprekend zal
terughoudendheid moeten worden betracht met dit instrument.
Voorts zal 2 jaar na de invoering van de Financiële Bijsluiter een algehele evaluatie plaatsvinden met betrekking tot functioneren, lengte, volledi begrijpelijkheid, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van de Financiële Bijsluiter.
3. Verwante onderwerpen
Eenvoudige wijzingen
In de nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten wordt melding gemaakt van aanpassing van de wettelijke informatiebepalin
betrekking tot reclame-uitingen en een verwijzing naar informatie over de toezichthouders en klachten- en garantieregelingen.
Het voornemen is om deze zogenaamde "eenvoudige wijzigingen" tegelijk in te voeren met de Financiële Bijsluiter. Dit betekent dat instellingen slec éénmaal hun foldermateriaal behoeven aan te passen. Derhalve zal ook de invoering van de eenvoudige wijzigingen op 1 juli 2002 plaatsvinden. De marktpartijen hebben aangegeven voor de implementatie daarvan een periode van 3 maanden nodig te hebben. Derhalve zal de algemene maatregel van bes waarin die eenvoudige wijzigingen zijn opgenomen, in ieder geval voor 1 april 2002 moeten zijn gepubliceerd in het Staatsblad. Voorafgaand aan publ zal dit besluit bij uw Kamer worden voorgehangen.
De Minister van Financiën,
Aan de Koningin
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
FM 2001-
Onderwerp
Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur
houdende regels met betrekking tot het door financiële ondernemingen ter
beschikking stellen van een financiële bijsluiter
bij complexe producten
Blijkens de mededeling van de plaatsvervangend Directeur van Uw kabinet van 8 juni 2001, nr. 01.002848, machtigde Uwe Majesteit de Raad van
zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30
2001, nr. W06.01.0266/IV, bied ik U hierbij aan.
In reactie op het advies van de Raad van State merk ik het volgende op, waarbij de volgorde van de punten wordt aangehouden zoals die door d
is gehanteerd.
1. De Raad acht de in artikel 2, eerste lid, gekozen formulering omtrent het
tijdstip waarop de financiële bijsluiter aan een afnemer ter beschikking moet worden gesteld, onduidelijk. Daarnaast stelt hij voor om een definiti
nemen van het begrip "aanbieden", waarbij aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het in de effectenwetgeving geldende uitgangspunt dat degenen d
effecten aanbieden een aanbieding schriftelijk aankondigen. Blijkbaar doelt de Raad hierbij op het voorschrift in de effectenwetgeving om bij het a
van effecten een prospectus uit te brengen.
In het ontwerp-besluit is sprake van het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter "voor of bij het sluiten van een overeenkomst houdt in dat dit document ter beschikking moet worden gesteld op het moment dat partijen wederzijds verplichtingen aangaan. Het begrip "voor het sl van de overeenkomst" komt reeds voor in de Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 (en de daaraan voorafgaande regeling uit 1994
Van berichten dat met de hantering van dit begrip in de praktijk problemen worden ondervonden is ondergetekende nimmer gebleken.
De suggestie van de Raad om de aanbieder van alle onder het besluit vallende financiële producten voor te schrijven dat hij zijn aanbod schr
doet, is niet overgenomen. Uitgangspunt van het besluit is dat aanbieders van complexe financiële producten hun aanbod in beginsel in iedere vorm k
doen en dat de toezichthouders dienaangaande nadere regels kunnen stellen. De aanbieders dienen er daarbij wel voor zorg te dragen dat de (potentië
afnemer tijdig, dat wil zeggen voordat hij zich formeel bindt, op overzichtelijke en duidelijke wijze wordt geïnformeerd over de essentiële kenmerk
het betrokken product. Mede op basis van de op deze wijze te verstrekken informatie kan de afnemer beslissen of hij al dan niet tot aanschaf van he
betrokken product overgaat.
Een definitie van het begrip "aanbieden" draagt naar de mening van ondergetekende niet bij aan de duidelijkheid omtrent het tijdstip waarop de fina
bijsluiter beschikbaar moet worden gesteld.
2. De Raad acht het niet uitgesloten dat met betrekking tot financiële producten waarvoor naast een financiële bijsluiter tevens een prospectus
beschikbaar dient te worden gesteld, doublures kunnen ontstaan in beide typen voorlichtingsmateriaal. Hij beveelt daarom aan in de nota van toelich
te gaan op de verhouding tussen de nieuwe informatieplicht en de reeds bestaande.
De toezichthoudende autoriteiten, samenwerkend in de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT), zullen bij het opstellen van de vrijstelling ontheffingen ingevolge artikel 2, derde lid, er uiteraard op toezien dat voor de producten waarvoor (tevens) een prospectus is voorgeschreven, een betrokkenen duidelijke procedure geldt. In de nota van toelichting is daaromtrent een passage opgenomen.
3. De Raad meent dat juist de situaties waarin een product snel verkocht wordt, om adequate informatieverstrekking aan de afnemer vragen en dat
van de aan de toezichthouders geboden vrijstellingsmogelijkheid een beperkt gebruik zou moeten worden gemaakt.
Het eerste deel van deze opmerking wordt dezerzijds onderschreven. Daarom is dan ook voor financiële ondernemingen in het vierde lid van art de verplichting opgenomen om in die gevallen waarin de vrijstelling of de ontheffing betrekking heeft op het tijdstip van het ter beschikking stell de afnemer er van in kennis moeten stellen dat hij toch onverwijld een financiële bijsluiter kan eisen. De afnemer is er derhalve volledig van op d dat hij de in de financiële bijsluiter vervatte informatie direct ter beschikking kan krijgen en deze informatie kan betrekken bij zijn afwegingen betrokken product al dan niet af te nemen.
Voor wat betreft de opmerking van de Raad dat de toezichthouders een beperkt gebruik moeten maken van de vrijstellingsmogelijkheid, wordt op volgende gewezen. De toezichthouders mogen ingevolge artikel 2, derde lid, de hun toegekende bevoegdheid om vrijstelling of ontheffing te verlenen gebruiken indien de normale procedure van het verplicht vooraf ter beschikking stellen van de financiële bijsluiter, de handel in het betreffende p onevenredig zou belemmeren of de belangen die de financiële bijsluiter beoogt te beschermen anderszins voldoende worden gewaarborgd. Door deze bepa de vrijheid van de toezichthouders dus ingekaderd.
Het voorstel van de Raad om van verleende vrijstelling mededeling te doen in de Staatscourant is overgenomen in artikel 2, derde lid., met d verstande dat daarbij de mededelingsplicht is uitgebreid tot verleende ontheffingen. Het is immers zeer wel denkbaar dat kennisneming van een onthe hoewel betrekking hebbend op een afzonderlijk financieel product, ook relevant kan zijn voor anderen dan de direct bij dat product betrokken aanbie
Naar aanleiding van de opmerking dienaangaande van de Raad zijn internetaanbiedingen niet meer opgenomen als voorbeelden van uitzonderingen regel dat een financiële bijsluiter beschikbaar moet zijn.
De opmerking van de Raad dat telefonische aanbiedingen niet als uitzondering kunnen worden gezien indien deze zogenaamd "cold calling"-aanbie betreffen, wordt onderschreven. Met de in de toelichting bedoelde telefonische aanbiedingen wordt niet gedoeld op de in artikel 26 van de Nadere Re toezicht effectenverkeer 1999 verboden aanbiedingen. Dergelijke aanbiedingen zijn en blijven verboden. Het telefonisch benaderen van potentiële afn door andere aanbieders blijft toegestaan.
4. Ingevolge het advies van de Raad is in de tweede alinea van de toelichting op artikel 3 naast het reeds genoemde voorbeeld, een tweetal andere
voorbeelden opgenomen van wat de toezichthouders kunnen voorschrijven ter concretisering van de in de financiële bijsluiter op te nemen informatie.
5. De Raad constateert terecht dat het ontwerpbesluit zich mede richt op de
financiële ondernemingen uit andere lidstaten van de EU met een buitenlandse vergunning, die in Nederland complexe producten op de markt brengen. D
een belemmering vormen voor het vrij verrichten van diensten, waarvoor evenwel objectieve rechtvaardigingsgronden kunnen bestaan.
Het stellen van nationale eisen aan dergelijke aanbieders is toegestaan, zolang op het betrokken terrein in EU kader nog geen (richtlijn)bepa tot stand zijn gekomen. Met betrekking tot de verstrekking van informatie als bedoeld in dit besluit zijn voor de financiële ondernemingen waarop h besluit betrekking heeft geen Europese bepalingen tot stand gekomen.
Wel wordt er op gewezen dat richtlijn nr. 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2000 betreffen bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG L 178), voo elektronische dienstverlening het oorspronglandbeginsel introduceert. De toepassing van dit beginsel brengt met zich dat, na implementatie van deze richtlijn, die per 17 januari 2002 moet plaatsvinden, de verplichting om een financiële bijsluiter te verstrekken niet zal gelden voor aanbieders d vanuit een andere lidstaat grensoverschrijdend en langs elektronische weg in Nederland producten aanbieden. Die aanbieders zullen de informatie aan afnemers moeten verstrekken op basis van de bepalingen in hun nationale recht, zoals aangepast aan de richtlijn.
6. De Raad acht het niet uitgesloten dat er complexe financiële producten
zijn die onder de aanmeldingsplicht vallen van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 j
betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG v
juli 1998 (PbEG L 217). De Raad beveelt daarom aan om in de toelichting in te gaan op het al dan niet bestaan van een aanmeldingsplicht krachtens d
richtlijn.
Naar de mening van ondergetekende is de richtlijn ingevolge de indicatieve lijst van bijlage VI bij de richtlijn, niet van toepassing op fin
producten die worden aangeboden door financiële ondernemingen als omschreven in het besluit. Desalniettemin bestaat het voornemen om het besluit te
kennisneming aan de Commissie te zenden. Bij die gelegenheid zal de Commissie er uitdrukkelijk op worden gewezen dat naar de mening van de regering
sprake is van een aanmeldingsplicht krachtens de betrokken richtlijn.
7. De in de bijlage onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje vermelde tekstvoorstellen zijn overgenomen.
Dit geldt niet ten aanzien van het voorstel in het tweede gedachtestreepje. Door hantering van het begrip "uitsluitend" in het eerste lid va
artikel 3, wordt bewerkstelligd dat financiële ondernemingen juist de in dat lid genoemde onderwerpen in de financiële bijsluiter opnemen: niet mee
ook niet minder. Dit laat onverlet dat de toezichthoudende autoriteit ingevolge het derde lid kan bepalen dat daarnaast nog andere informatie dient
worden opgenomen. De toelichting op dit punt is verduidelijkt.
Evenmin is het tekstvoorstel in het vijfde gedachtestreepje overgenomen. Door de fiscale aspecten van het product te specificeren naar type zou de financiële bijsluiter het algemene karakter verliezen en zou de indruk kunnen postvatten dat de verstrekte informatie ziet op individuele ge en in die zin als maatwerk kunnen worden beschouwd. Een dergelijke situatie is uitdrukkelijk niet beoogd.
Tenslotte zijn in de Nota van toelichting de in guldens luidende bedragen omgezet in eurobedragen.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwe
besluiten.
De Minister van Financiën,
BESLUIT VAN:
Nr.
houdende regels met betrekking tot het
door financiële ondernemingen ter beschikking
stellen van een financiële bijsluiter bij
complexe producten
(Besluit financiële bijsluiter)
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van .............., no.
.,
Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten, Afdeling Marktgedrag;
Gelet op artikel 26, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet artikel 12, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverk en artikel 85a, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
De Raad van State gehoord (advies van ......... ..);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van ...... .;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onde
a. financiële onderneming:
1°. een kredietgever, een leverancier of een kredietbemiddelaar als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet;
2°. een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet toezicht
beleggingsinstellingen;
3°. een effecteninstelling als bedoeld in artikel 11, eerste en vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
4°. een kredietinstelling of een financiële instelling als bedoeld in artikel 85a, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;
b. afnemer: de afnemer of de potentiële afnemer van een door een financiële onderneming verstrekte of aangeboden financiële dienst of financieel pr
voorzover die geacht kan worden niet te handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
c. complex product: een financiële dienst of een financieel product, opgebouwd uit componenten die behoren tot verschillende soorten financiële die
financiële producten en waarvan de waarde van ten minste een der componenten afhankelijk is van de ontwikkeling op financiële markten of andere mar
d. financiële bijsluiter: een door een financiële onderneming aan een afnemer ter beschikking te stellen document waarin met betrekking tot een com
product informatie wordt gegeven over de essentiële kenmerken van het desbetreffende product;
e. toezichthoudende autoriteit: de Nederlandsche Bank voor zover het betreft het toezicht op financiële ondernemingen ingevolge de Wet op het
consumentenkrediet, de Wet toezicht beleggingsinstellingen of de Wet toezicht kredietwezen 1992, of de Stichting Toezicht Effectenverkeer voor zove
betreft het toezicht op financiële ondernemingen ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
Artikel 2
1. Een financiële onderneming draagt er zorg voor dat voor complexe producten die zij aanbiedt een actuele financiële bijsluiter beschikbaar is en
aan een afnemer voor of bij het sluiten van een overeenkomst inzake een complex product, kosteloos ter beschikking wordt gesteld.
2. De toezichthoudende autoriteit stelt regels omtrent de wijze waarop een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld en wordt gehouden.
3. De toezichthoudende autoriteit kan met betrekking tot door haar aan te wijzen complexe producten geheel of gedeeltelijk vrijstelling of ontheffi
verlenen van het eerste lid of van de op grond van het tweede lid vastgestelde regels, indien de in het eerste lid genoemde verplichtingen of de op
van het tweede lid vastgestelde regels de handel in het betreffende complexe product onevenredig zou belemmeren of de belangen die met de financiël
bijsluiter worden beoogd te beschermen anderszins voldoende worden gewaarborgd. Aan een vrijstelling en een ontheffing kunnen beperkingen worden ge
voorschriften worden verbonden. Van een op grond van dit lid verleende vrijstelling of ontheffing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
4. Indien de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft op het tijdstip van het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter, draagt een
financiële onderneming er zorg voor dat een afnemer voor of bij het sluiten van een overeenkomst inzake een complex product, er van in kennis wordt
dat hem desgevraagd, onverwijld en kosteloos een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld. In ieder geval wordt aan de afnemer in een de
geval binnen vier weken na het sluiten van de overeenkomst kosteloos een financiële bijsluiter ter beschikking gesteld.
5. De toezichthoudende autoriteit kan een andere financiële dienst of financieel product dan bedoeld in artikel 1, onderdeel c, eveneens aanwijzen
complex product, indien dit ten behoeve van de vergelijkbaarheid van complexe producten met deze financiële dienst of financieel product in verband
goede informatieverstrekking aan afnemers wenselijk is. Van deze aanwijzing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
6. Op de financiële dienst of het financiële product dat ingevolge het vijfde lid is aangewezen is het eerste lid van toepassing met ingang van de
dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin van deze aanwijzing mededeling wordt gedaan.
Artikel 3
1. In de financiële bijsluiter worden, onverminderd het derde lid, in duidelijke en voor de afnemer begrijpelijke bewoordingen, uitsluitend de volg
onderwerpen behandeld:
a. de vermelding dat het een financiële bijsluiter betreft, welk product het betreft en de naam en het adres van de financiële onderneming;
b. informatie over de doelstellingen van de financiële bijsluiter en over het toezicht op de financiële onderneming;
c. de aard en het doel van het product;
d. informatie over de met het product samenhangende financiële risico's;
e. de verplichtingen voor de afnemer;
f. informatie over het voorbeeldrendement en de voor de afnemer aan het product
verbonden kosten;
g. de mogelijkheid of onmogelijkheid voor de afnemer om de overeenkomst binnen een korte
periode na het sluiten van de overeenkomst of anderszins tussentijds op te zeggen, de daaraan verbonden kosten en de overige gevolgen;
h. fiscale aspecten van het product;
i. de op de overeenkomst van toepassing zijnde klachtenregeling of klachtenregelingen;
j. de op de overeenkomst van toepassing zijnde garantieregeling of garantieregelingen.
2. De toezichthoudende autoriteit stelt regels inzake de informatie die in ieder van de in het eerste lid bedoelde onderdelen van de financiële bij
wordt opgenomen en inzake de wijze waarop die informatie wordt vermeld.
3. De toezichthoudende autoriteit kan, in het belang van een goede informatieverstrekking aan afnemers, regels stellen inzake de informatie die naa
het eerste lid genoemde informatie in de financiële bijsluiter wordt opgenomen en inzake de wijze waarop die informatie wordt vermeld.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels kunnen voor verschillende complexe producten verschillend luiden.
Artikel 4
1. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht
beleggingsinstellingen, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage A.
2. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 48d, vijfde lid, van de Wet toezicht
effectenverkeer 1995, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage B.
3. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 90d, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet
toezicht kredietwezen 1992, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage C.
4. De toezichthoudende autoriteit kan het bedrag van de boete lager stellen dan in
de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 6
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële bijsluiter.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Financiën,
Bijlage A, bedoeld in artikel 4, eerste lid
Artikel 1
Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gestel
krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt
¤ 5.445.
Artikel 2
1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar eigen vermogen van toepas
met de daarbij behorende factor:
Categorie-indeling normgeadresseerden
Categorie I: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van minder
453.800; Factor 1;
Categorie II: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten m
453.800 maar minder dan ¤ 4.538.000; Factor 2;
Categorie III: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten 4.538.000 maar minder dan ¤ 45.378.000; Factor 3;
Categorie IV: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten m 45.378.000 maar minder dan ¤ 453.780.000; Factor 4;
Categorie V: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten mi
453.780.000; Factor 5.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar eigen vermo
bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de gegevens omtrent het vermogen niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wo
opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldo
dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.
Bijlage B, bedoeld in artikel 4, tweede lid
Artikel 1
Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gestel
krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt
¤ 5.445.
Artikel 2
1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar eigen vermogen van toepas
met de daarbij behorende factor:
Categorie-indeling normgeadresseerden
Categorie I: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen
eigen vermogen van minder dan ¤ 136.100; Factor 1;
Categorie II: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen eigen vermogen van ten minste ¤ 136.100 maar minder dan ¤ 272.300; Factor 2;
Categorie III: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappe een eigen vermogen van ten minste ¤ 272.300 maar minder dan ¤ 453.800; Factor 3;
Categorie IV: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen eigen vermogen van ten minste ¤ 453.800 maar minder dan ¤ 4.538.000; Factor 4;
Categorie V: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen eigen vermogen van ten minste ¤ 4.538.000; Factor 5.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar eigen vermo
bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de gegevens omtrent het vermogen niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wo
opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldo
dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.
Bijlage C, bedoeld in artikel 4, derde lid
Artikel 1
Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gestel
krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt
¤ 5.445.
Artikel 2
1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassi
de daarbij behorende factor:
Categorie-indeling normgeadresseerden
Categorie I: kredietinstellingen met een balanstotaal van minder dan
45.378.000; Factor 1;
Categorie II: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste
45.378.000 maar minder dan ¤ 453.780.000; Factor 2;
Categorie III: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minst
453.780.000 maar minder dan ¤ 4.537.800.000; Factor 3;
Categorie IV: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste
4.537.800.000 maar minder dan ¤ 45.378.020.000; Factor 4;
Categorie V: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste
45.378.020.000; Factor 5.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaa
bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boet
opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldo
dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.
NOTA VAN TOELICHTING
A. Algemeen
1. Inleiding
In de Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten is een vergelijkende analyse gemaakt van de voorschriften in de versc
financiële sectoren met betrekking tot informatieverstrekking aan de consument. Voor het opstellen van deze analyse bestonden verschillende redenen
riep de snelle productontwikkeling op de financiële markten de vraag op of de regelgeving nog adequaat is. De tweede aanleiding was de toenemende v
van de grenzen tussen financiële sectoren, waardoor steeds minder sprake is van verschillende deelmarkten in de financiële sector. Deze ontwikkelin
ertoe om te bezien of de regelgeving vanuit een sectoroverstijgend perspectief nog consistent is. De regelgeving is immers veelal sectorgewijs onts
in een markt met vervagende grenzen tussen aanbieders en tussen producten bestaat het gevaar van overlap en van niet langer te motiveren verschille
derde aanleiding vormde de overweging dat de eigen verantwoordelijkheid van de consument in een steeds dynamischer financieel speelveld, zijn basis
vinden in adequate informatieverstrekking.
Algemene bevinding uit de analyse is dat vanuit sectoroverstijgend perspectief bezien, verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Deze concentreren zich
kernbegrippen informatie over toezicht, inhoudelijke consistentie van informatie, verstrekkingswijze van informatie, inzichtelijkheid en naleving v
regelgeving.
Uit de analyse blijkt dat productvervlechting en vervaging van sectorale grenzen belangrijke tendensen in de financiële sector zijn, waardoor de
keuzemogelijkheden voor consumenten toenemen. Zo kan een consument die voor langere tijd een bedrag opzij wil zetten, kiezen tussen een bancair pro
een verzekeringsproduct en een beleggingsproduct. Hij moet dan wel de mogelijkheid hebben om zulke producten - uit verschillende sectoren - met de
beschikbare informatie goed te vergelijken. De informatie voor de consument moet derhalve inzicht bieden in de wezenlijke kenmerken van een product
de mogelijkheid bieden om deze te vergelijken met alternatieven. Van belang daarbij zijn niet alleen de relevante kenmerken van de onderscheiden pr
maar ook die van de aanbieders. Waar adequate informatie beschikbaar is, heeft de consument vervolgens een eigen verantwoordelijkheid in het gebrui
daarvan.
In de Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten leidde deze uitkomsten tot de aankondiging van een aantal beleidsinitiat
Eén van deze initiatieven was de aankondiging van het beleidsvoornemen om voor complexe financiële producten een financiële bijsluiter verplicht te
stellen. In de financiële bijsluiter wordt een omschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken van het betreffende product met als doel de (pot
afnemer informatie te verschaffen over die productkenmerken, waaronder de financiële risico's, het rendement en de kosten van het betreffende produ
In de eerste plaats dient de financiële bijsluiter de afnemer in staat te stellen zich een beeld te vormen van datgene wat hij voornemens is aan te schaffen. Welke verplichtingen hij daarbij op zich neemt en wat hij daarvoor terug krijgt. In de tweede plaats moet de in de financiële bijsluiter informatie hem de mogelijkheid bieden om complexe financiële producten onderling met elkaar te vergelijken, ook wanneer het verschillende soorten p betreft. Uitgangspunt hierbij is dat de financiële bijsluiter een voor de gemiddelde afnemer begrijpelijk en leesbaar document zal moeten zijn. Het derhalve niet te omvangrijk mogen zijn en in begrijpelijke bewoordingen moeten worden geformuleerd. Duidelijk moge zijn dat de wens om enerzijds he document leesbaar te houden en anderzijds over alle kernpunten van het complexe product nuttige informatie te verstrekken, een zekere tegenstrijdig zich bergt en derhalve spanning oproept.
Om aan deze spanning het hoofd te bieden is een flexibele en slagvaardige aanpak vereist. Met het onderhavige besluit worden daarom alleen de grond
en de algemene uitgangspunten voor de financiële bijsluiter vastgelegd. Op basis daarvan zullen de financiële toezichthouders, in het kader van de
Financiële Toezichthouders (RFT), tot nadere uitwerking van het financiële bijsluiter overgaan. Deze nadere uitwerking is ultimo 2001 afgerond. Ten
aanbieders van complexe producten voldoende tijd te verschaffen om de benodigde voorbereidingen te treffen, is de invoering van de plicht om een fi
bijsluiter ter beschikking te stellen voorzien per 1 juli 2002. Dit zal gelden voor zowel nieuwe complexe producten als voor reeds bestaande comple
producten.
In verband met de bestaande verschillen in systematiek van de toezichtswetten, vindt de implementatie van de beschreven voorschriften plaats op
verschillend niveau van regelgeving. Ten aanzien van kredietinstellingen, beleggingsinstellingen en effecteninstellingen, geschiedt dit onder meer
onderhavige besluit, terwijl dit voor verzekeraars bij ministeriële regeling geschiedt, te weten in de Regeling informatieverstrekking aan
verzekeringnemers 1998. Het ligt in het voornemen deze verschillen in de aard van de regelgevende instrumenten op te heffen door middel van het in
voorbereiding zijnde wetsvoorstel Actualisering en harmonisatie financiële toezichtswetten.
2. Inhoud van de financiële bijsluiter
Zoals in paragraaf 1 aangegeven is de financiële bijsluiter bedoeld om de (potentiële) afnemer van een complex financieel product te informeren ove
belangrijkste kenmerken van een dergelijk product. De RFT heeft in dit verband als belangrijke informatie bij het aanbieden van zo'n product
geïdentificeerd:
§ de aard en het doel van het product;
§ een indicatie van de met het product samenhangende financiële risico's;
§ de verplichtingen voor de afnemer;
§ een indicatie van het voorbeeldrendement en de voor de afnemer aan het product verbonden kosten;
§ de (on)mogelijkheid voor de afnemer van het product om de overeenkomst tussentijds op te zeggen, de daaraan verbonden kosten en de overig
gevolgen;
§ de fiscale aspecten van het product;
§ informatie over het toezicht op de aanbieder en de toepasselijke klachten- en garantieregeling(en).
De verstrekking van deze informatie is vereist voor alle complexe producten. De toezichthouders dienen, in het kader van de RFT, voor zover mogelij
uniforme regels op te stellen waarin wordt geconcretiseerd op welke wijze informatie over deze kernpunten moet worden opgenomen en moet worden vers
Hierbij zullen, bijvoorbeeld voor een indicatie van het risico en voor de kosten- en rendementsweergave, tevens standaarden worden geïntroduceerd d
aanbieder zal moeten toepassen.
Bovengenoemde informatie is relevant voor alle complexe producten. Voor bepaalde producten kan het echter wenselijk zijn om daarnaast ook informati
andere productkenmerken verplicht te stellen. Als voorbeeld kan worden gewezen op beleggingshypotheken. De eerdergenoemde informatie die in de fina
bijsluiter moet worden opgenomen, bevat geen onderdeel waarin hypotheekspecifieke informatie over dit product kan worden toegelicht. Voor dergelijk
gevallen is de toezichthouder de bevoegdheid gegeven om voor te schrijven dat bepaalde aanvullende informatie eveneens in de financiële bijsluiter
worden verstrekt.
Ter verwerking van Europeesrechtelijke verplichtingen kan het daarenboven noodzakelijk zijn om additionele informatie voor te schrijven.
3. De producten waarvoor een financiële bijsluiter moet worden verstrekt
De financiële bijsluiter heeft in het bijzonder een meerwaarde bij complexe financiële producten. In het onderhavige besluit is als uitgangspunt ge
dat de financiële bijsluiter moet worden verstrekt voor complexe producten. In het kader van dit besluit wordt een financieel product als 'complex'
aangemerkt indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan.
In de eerste plaats moet het product zijn opgebouwd uit verschillende productsoorten. Dat wil zeggen dat het product moet bestaan uit componenten d
behoren tot afzonderlijke productcategorieën die in de regel ook als afzonderlijk product kunnen worden verkregen. Zo bestaat een beleggings-verzek
uit een verzekeringscomponent en uit een beleggingscomponent (bijv. een beleggingsfonds). Beide componenten kunnen in principe ook afzonderlijk wor
aangeschaft.
Om onder de definitie van complex product te vallen is het overigens niet vereist dat de productsoorten waaruit het complexe product is opgebouwd o
daadwerkelijk als afzonderlijk product verkrijgbaar zijn. Doorslaggevend is of het product kenmerken heeft die tot verschillende financiële product
kunnen worden gerekend.
In de tweede plaats geldt de voorwaarde dat één van de productsoorten een beleggingskarakter kent, dat wil zeggen dat de waarde ervan afhankelijk i
ontwikkelingen op de financiële markten - b.v. de aandelenmarkt of de valutamarkt - of op andere markten. Het is met name bij dit deel van het prod
belang dat de afnemer zich bewust is van de risico's die met het geld dat hij inlegt worden gelopen.
Als voorbeelden van complexe producten kunnen worden genoemd: levensverzekeringen met een beleggingscomponent, beleggingshypotheken en effecten-lea
producten.
De grote verscheidenheid aan producten die worden aangeboden en de snelheid waarmee nieuwe producten op de markt worden geïntroduceerd, brengen met
dat het niet zinvol is een 'waterdichte' definitie van complex product op te nemen in dit besluit. Hierbij speelt tevens mee dat de opvattingen ove
wenselijkheid om voor bepaalde typen producten een financiële bijsluiter verplicht te stellen kunnen veranderen. In de praktijk kan blijken dat bep
producten die aanvankelijk als eenvoudig worden aangemerkt, op een gegeven moment toch veel onduidelijkheid bij de consument blijken op te roepen.
bijvoorbeeld aan de orde zijn in het kader van vergelijkingen ten behoeve van de keuze tussen diverse complexe en minder complexe producten. Ook he
omgekeerde kan het geval zijn.
Om deze reden is gekozen voor een flexibele aanpak. Uitgaande van de hierboven besproken definitie van complex product beschikken de toezichthouder
twee instrumenten om de reikwijdte van dit besluit te verfijnen. In de eerste plaats kan op grond van artikel 2, derde lid, de reikwijdte worden be
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in dat verband gewezen op producten als een betaalrekening, waarbij de mogelijkheid wordt geboden
'rood' te staan. De rente voor het 'rood' staan is afhankelijk van ontwikkelingen op de financiële markten. Hoewel dit product in letterlijke zin o
definitie van complex product valt, kan de vraag worden gesteld of het voor de hand ligt om voor dit product een financiële bijsluiter verplicht te
stellen.
In de tweede plaats is in artikel 2, vijfde lid, de toezichthouders de bevoegdheid gegeven om producten die niet onder de definitie van complex pro
vallen, wel als zodanig aan te merken. Op deze wijze kan worden zekergesteld dat alle producten waarvoor dit toegevoegde waarde heeft, onder de rei
worden gebracht van de plicht om een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Deze mogelijkheid is gericht op producten die substitueerbaa
met producten die wel complex zijn in de zin van dit besluit. Zo kan het bijvoorbeeld wenselijk zijn om ook voor andere hypotheekvormen dan de
beleggingshypotheek een financiële bijsluiter verplicht te stellen, teneinde de onderlinge vergelijkbaarheid van deze verschillende hypotheekvormen
bevorderen. Als andere producten waaraan in dit kader kan worden gedacht, kunnen worden genoemd beleggingsproducten en bepaalde levensverzekeringen
4. Tijdstip en wijze van ter beschikking stellen en houden van de financiële bijsluiter
Uit de doelstelling van de financiële bijsluiter volgt als basisregel dat de afnemer voor of bij het sluiten van de overeenkomst over dit document
moeten kunnen beschikken. De financiële bijsluiter is immers onder meer bedoeld om producten met elkaar te vergelijken.
In de precieze vormgeving van de nadere regelgeving inzake tijdstip en wijze van ter beschikking stellen en houden van de financiële bijsluiter moe rekening kunnen worden gehouden met de aard van financiële producten en met de (administratieve) lasten en consequenties die voortvloeien uit de te beschikking stelling. Zo worden bepaalde financiële producten doorgaans aangeschaft zonder schriftelijke overeenkomst en zonder face-to-face contac aanbieder en afnemer. Beleggingsproducten worden ook telefonisch of per acceptgiro gekocht. Indien het aanbieden van een financiële bijsluiter voor aan zo'n transactie verplicht zou worden gesteld, dan wordt het praktisch onmogelijk om dergelijke producten snel te verhandelen. Vanuit de doelste van de financiële bijsluiter is het gewenst dat de afnemer van financiële producten tijdig over een financiële bijsluiter kan beschikken. In het li de bovenbeschreven thematiek is het in de nadere invulling van deze doelstelling en het besluit, wenselijk om rekening te kunnen houden met de karakteristieken van de diverse financiële producten. Tevens kunnen meer algemene overwegingen en ontwikkelingen rond de transparantie van de markt positie van de afnemers en de potentiële reikwijdte van de verplichting tot het beschikbaar stellen en houden van een financiële bijsluiter, een ro in de afwegingen om tot een optimale transparantie te komen. De toezichthoudende autoriteiten kunnen dan ook nadere regels stellen omtrent de wijze een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld en wordt gehouden, waarbij vanzelfsprekend een optimale positionering van de consument op d financiële markten voorop dient te staan.
5. Toetsing en handhaving van de financiële bijsluiter
De verantwoordelijkheid voor het opstellen en het ter beschikking stellen van de financiële bijsluiter ligt bij de aanbieder van een complex produc
moet zelf bepalen welke van zijn producten vallen onder de verplichting een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Bij eventuele vragen
vanzelfsprekend bij de toezichthouders terecht. Het is echter uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een aanbieder elke financiële bijsluiter eerst aa
toezichthouder zou moeten voorleggen alvorens deze te mogen gebruiken.
De toetsing van de financiële bijsluiter vindt derhalve achteraf plaats. De toezichthouders beschikken hierbij, evenals dit het geval is met betrek een groot aantal andere bepalingen in de financiële toezichtswetten, over de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes en dwangsommen bi overtreding van de in dit verband gestelde voorschriften.
6. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Het invoeren van de verplichting om een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen vormt voor financiële ondernemingen een kostenpost. Deze k
moeten worden gezien tegen de achtergrond van de verbetering van de informatieverstrekking aan afnemers en de economische voordelen die uit de invo
van de financiële bijsluiter voortvloeien, waarop in deze paragraaf nader wordt ingegaan.
Voor het bepalen van de administratieve lasten die voortvloeien uit de invoering van de financiële bijsluiter, is de NVB en het Verbond van Verzeke
gevraagd een schatting hiervan te maken. Op basis van deze schatting kan een raming worden opgesteld van de lasten die de introductie van de financ
bijsluiter in totaal voor de financiële sector met zich brengt. Dat het in deze fase niet mogelijk is dit bedrag nauwkeurig vast te stellen heeft t
oorzaken. In de eerste plaats zal door de toezichthouders nog nader moeten worden bepaald voor welke producten de financiële bijsluiter verplicht z
worden gesteld. Voor de berekening is thans als uitgangspunt genomen dat, op jaarbasis, de financiële bijsluiter voor circa 25 miljoen producten te
beschikking moet worden gesteld.
In de tweede plaats is het klaarblijkelijk niet eenvoudig de kosten per financiële bijsluiter te bepalen. Zo lopen zowel de vaste kosten als de var
kosten in de opgaven van de NVB en van het Verbond uiteen. Ter illustratie: de NVB komt tot een variabele kostprijs van circa ¤ 4,-- per financiële
bijsluiter, terwijl het Verbond hiervoor een bedrag van circa ¤ 0,71 raamt. De kosten voor verstrekking op elektronische wijze bedragen volgens de
0,43. Zeker waar het transacties betreft die geheel op elektronische wijze worden afgehandeld, ligt het voor de hand dat ook de financiële bijsluit
elektronische wijze ter beschikking kan worden gesteld. In het besluit is hier nadrukkelijk rekening mee gehouden. Zo is niet als vereiste opgenome
financiële bijsluiter een schriftelijk document dient te zijn. Aan de toezichthouders wordt de mogelijkheid geboden om regels op te stellen ten aan
de gevallen waarin verstrekking langs elektronische weg kan plaatsvinden (artikel 2, tweede lid).
In onderstaande berekening wordt de bandbreedte aangegeven van verwachte administratieve lasten. Hierbij is uitgegaan van opgaven van partijen. Bovenstaande voorbehouden in acht nemend komt het volgende beeld naar voren:
Bandbreedte administratieve lasten invoering financiële bijsluiter per sector (mln. euro's)
2002 Structureel vanaf 2003 Internet (structureel)
Verzekeringssector 25,55 9,67 9,39
Bancaire Sector 103,01 80,27 12,71
Beleggingssector 27,18 21,19 3,31
Totaal 155,74 111,13 25,41
Met andere woorden als indicatie voor de structurele administratieve lasten kan worden aangenomen dat deze zich bevinden in de bandbreedte tussen ¤ en ¤ 111,13 miljoen. Uit deze bandbreedte blijkt dat, afhankelijk van de wijze van verstrekking belangrijke kostenbesparingen bereikt kunnen worden
Voor een onderbouwing van deze bedragen wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting.
Alternatieven
De hierboven genoemde bedragen illustreren dat afhankelijk van de wijze van verstrekking van de financiële sector een aanzienlijke investering word
verwacht. In verband daarmee is een aantal alternatieven overwogen die de omvang van deze investering zouden kunnen beperken.
In de eerste plaats is overwogen de informatieverstrekking op basis van zelfregulering te laten plaatsvinden. Dergelijke zelfregulering bestaat voo verzekeringssector al in de vorm van de Code Rendement en Risico. Daarnaast was ook de NVB voornemens een met deze Code vergelijkbare zelfregulerin stellen voor de bancaire sector. Een wezenlijke besparing zou dit evenwel niet opleveren, omdat de informatieverplichting bij zelfregulering voor e deel overeenkomt met de verplichtingen die in dit besluit worden geïntroduceerd. Wel nuanceert deze constatering boven-genoemde bedragen. Immers, v de kosten die voortvloeien uit dit besluit in de plaats komen van kosten die ook op grond van zelfregulering zouden moeten worden gemaakt, is er ge sprake van extra lasten die aan het bedrijfsleven worden opgelegd.
Van het alternatief om de informatieverstrekking voor complexe producten via zelfregulering te regelen is derhalve afgezien. Daarbij heeft tevens e
gespeeld dat ook bij marktpartijen de behoefte bestaat om door middel van wetgeving te verzekeren dat er ten aanzien van de informatieverstrekking
gelijk speelveld wordt gecreëerd.
In de tweede plaats is de reikwijdte van invloed op de administratieve lasten. De financiële bijsluiter is in het besluit slechts verplicht gesteld
complexe producten en niet voor alle financiële producten. Zoals reeds is opgemerkt in paragraaf 3 is wel de ruimte gelaten om producten die niet o
definitie van complex product vallen, wel aan te wijzen als complex product, opdat in voldoende mate een aansluiting met de markt en de keuzes die
consument op de markt moet maken, bereikt kan worden. Een andere mogelijkheid om de reikwijdte te beperken is gelegen in de definitie van 'afnemer'
mede ten behoeve van een beperking van de reikwijdte voor gekozen de groep personen aan wie de bijsluiter moet worden verstrekt, te beperken tot pe
die geacht kunnen worden niet te handelen in het kader van een beroep of bedrijf.
In de derde plaats is overwogen om het vereiste dat de financiële bijsluiter actief door de aanbieder moet worden verstrekt, te vervangen door een
informatieplicht. Ook dit zou een besparing opleveren. Als basis voor de berekeningen is echter het actief ter beschikking stellen gehanteerd, omda
bijdraagt aan een goede initiële positionering van de financiële bijsluiter en de afnemer actief aanzet tot waardering en vergelijking van financië
producten. Het is van groot belang dat de afnemer bekend raakt met de financiële bijsluiter zodat hij naast het reclamemateriaal dat bij het betref
product verstrekt krijgt, ook kan beschikken over informatie die nadrukkelijk bedoeld is om de informatieverstrekking te verbeteren en zijn keuzepr
vereenvoudigen. Met de reeds in gang gezette ontwikkelingen naar een transparantere markt met kritische afnemers kunnen vanzelfsprekend nadere afwe
in het licht van gewijzigde omstandigheden aan de orde zijn. Ook de potentiële reikwijdte van de financiële bijsluiter kan hierin een element van a
zijn.
Economische voordelen
De keuze die in dit besluit is gemaakt uit de verschillende alternatieven is gebaseerd op een afweging tussen de doelstellingen van dit besluit, te
een goede informatieverstrekking aan de afnemer van financiële producten, en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Daarbij heeft tevens
gespeeld dat van de invoering van de financiële bijsluiter ook economische voordelen kunnen worden verwacht. Deze voordelen moeten beduidend groter
geacht dan de administratieve lasten die de invoering van de financiële bijsluiter op korte termijn met zich brengt.
Als eerste economisch voordeel kan worden genoemd de verbetering van de informatie-voorziening aan de afnemer. Hij wordt voorzien van begrijpelijke vergelijkbare informatie bij de aanschaf van een complex financieel product. De informatie in de financiële bijsluiter stelt hem beter in staat om aanschaf van een financieel product te baseren op eigen kennis en inzicht in de werking van het product. Met behulp van de gestandaardiseerde infor de financiële bijsluiter zal hij eveneens beter in staat worden gesteld een afweging te maken tussen verschillende financiële aanbieders en product Tevens kan de advisering aan de aldus beter geïnformeerde afnemer hierdoor meer dan voorheen worden toegesneden op de omstandigheden van de individ afnemer, doordat minder tijd hoeft te worden geïnvesteerd in het verstrekken van algemene informatie.
Als voordelen gelden voorts de grotere transparantie op de financiële markten en de stroomlijning en harmonisatie van regelgeving tussen de verschi sectoren. Dit leidt tot concurrentie onder beter vergelijkbare condities. Meer transparantie zal tevens kunnen leiden tot een scherpere concurrenti kosten en kwaliteit. Een hieruit voortvloeiende kostenverlaging bij de aanbieders van financiële producten kan op termijn bovendien bijdragen aan versterking van de internationale concurrentiepositie van deze aanbieders.
7. Ingewonnen adviezen
Met betrekking tot het ontwerp-besluit is advies gevraagd aan de financiële toezichthouders in het kader van de RFT, de NVB, het Verbond van Verzek
en de Consumentenbond. Met de opmerkingen in deze adviezen is rekening gehouden. In deze paragraaf komen enkele elementen uit deze adviezen, voorzo
betrekking hebben op het onderhavige besluit en niet reeds in de toelichting zijn verwerkt, aan de orde.
De Consumentenbond geeft in zijn advies aan dat hij als einddoel ziet dat voor alle financiële producten een financiële bijsluiter verplicht wordt In verband met de administratieve lasten die dit met zich zou brengen is hier vooralsnog van afgezien (zie paragraaf 6). De in paragraaf 3 behandel flexibele structuur biedt echter de mogelijkheid om de reikwijdte van dit besluit te verruimen.
De NVB en het Verbond van Verzekeraars spreken hun zorg uit over het aanvankelijk geplande moment van inwerkingtreding, te weten 1 januari 2002. De
hecht aan een implementatieperiode van zes maanden, onder meer in verband met de inspanningen die de invoering van de euro en de nasleep van de Wet
van de financiële instellingen vergt. In overleg met deze organisaties is uiteindelijk besloten de formele inwerkingtredingsdatum vast te stellen o
2002. Teneinde enige flexibiliteit te behouden wordt in artikel 5 geregeld dat de inwerkingtreding van dit besluit bij Koninklijk Besluit geschiedt
zijde van genoemde organisaties is overigens toegezegd dat financiële ondernemingen in de periode tussen de publicatie van het besluit in het Staat
1 juli 2002 er naar zullen streven om op vrijwillige basis reeds over te gaan tot het verstrekken van een financiële bijsluiter.
In de tweede plaats geeft de NVB aan, te hechten aan een uniforme uitwerking van dit besluit door de verschillende toezichthouders. Ook het Verbond
Verzekeraars merkt op dat moet worden voorkomen dat een ongelijke uitoefening van bevoegdheden door de toezichthouders er toe leidt dat er een onge
speelveld onstaat. Het bevorderen van een gelijk speelveld tussen de verschillende financiële sectoren en daarmee van een zo uniform mogelijke toep
van bevoegdheden door de toezichthouders ligt mede ten grondslag aan dit besluit. Het ligt tevens besloten in de wijze waarop de verplichting tot h
verstrekken van de financiële bijsluiter wordt uitgewerkt, te weten door de toezichthouders gezamenlijk in het kader van de RFT. In aanvulling op p
2 kan hierover nog worden opgemerkt dat de afzonderlijke toezichthouders in het kader van de RFT een gelijkgerichte verantwoordelijkheid hebben ten
van dit onderwerp en dat zij verplicht zijn de uitoefening van hun bevoegdheden terzake op elkaar af te stemmen.
B. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Onderdeel a
Voor de definitie van het begrip financiële onderneming is aangesloten bij de omschrijvingen in de artikelen die in de afzonderlijke wetten de rech
vormen voor het onderhavige besluit. Hierdoor vallen in beginsel alle financiële ondernemingen die in of naar Nederland financiële diensten of prod
aanbieden, onder de werkingssfeer van het besluit. Het betreft zowel financiële ondernemingen die opereren vanuit een vestiging in Nederland, als z
dit doen door middel van dienstverrichting vanuit een vestiging buiten Nederland. Voor het verlenen van diensten van de informatiemaatschappij als
in richtlijn nr. 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische as
van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG L 178), die per 17 januari 2002 in de na
wetgeving van de lidstaten moet zijn verwerkt, geldt echter het land van herkomst beginsel. Dat brengt met zich dat de buiten Nederland, elders bin
Europese Economische Ruimte gevestigde financiële ondernemingen voor deze diensten van de informatiemaatschappij niet zijn gebonden aan de verplich
financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Dergelijke aanbieders dienen informatie aan (potentiële) afnemers te verstrekken op basis van het
van hun land van herkomst.
Onderdeel b
Onder "afnemer" wordt in dit besluit verstaan de (potentiële) afnemende wederpartij van de aanbiedende financiële onderneming, voorzover deze geach
worden niet te handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Deze definitie sluit in ieder geval de wederpartijen uit die handelen in de
uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarnaast wordt met de woorden "voorzover die geacht kan worden" aansluiting gezocht bij het begrip 'profess
zoals omschreven in paragraaf 9 van het FESCO Paper (00-FESCO-A) ter implementatie van artikel 11 van de richtlijn beleggingsdiensten . In dit
wordt de mogelijkheid opengelaten dat particulieren die over voldoende kennis, ervaring en expertise beschikken, worden behandeld als professionele
wederpartijen.
In de bestaande sectorale toezichtswetgeving worden in bepaalde gevallen aan afnemers andere benamingen gegeven. Zo wordt bij effectendienstverlen
"cliënt" gesproken en bij beleggingsinstellingen van "belegger". Met de in dit besluit gehanteerde terminologie wordt niet beoogd een verschil aan
brengen in de onderscheidenlijke doelgroepen.
Onderdeel c
Voor een toelichting op het begrip complex product wordt verwezen naa
algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 3.
Onderdeel d
Voor een toelichting op het begrip financiële bijsluiter wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 1.
Onderdeel e
Ingevolge de financiële toezichtswetten zijn de Nederlandsche Bank en
Stichting Toezicht Effectenverkeer belast met het toezicht op beleggingsinstellingen en kredietinstellingen, respectievelijk op effecteninstellinge
kredietinstellingen en financiële instellingen als genoemd in artikel 11 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Op basis van artikel 57 van de W
het consumentenkrediet zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens die wet belast, de door de Minister van Financiën aan
ambtenaren. Als zodanig zijn daartoe ambtenaren van de Economische Controledienst aangewezen.
Consumentenkrediet wordt voor een belangrijk deel verstrekt door financiële ondernemingen die reeds uit hoofde van de Wet toezicht kredietwezen 199 toezicht staan van de Nederlandsche Bank. Mede daarom bestaat het voornemen om bij de integrale herziening van de Wet op het consumentenkrediet, di aangekondigd in de brief van 7 juli 2000 van de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Financiën , de Nederlandsche Bank te be met het toezicht op aanbieders van consumentenkrediet. Vooruitlopend op deze herziening zijn per 31 mei 2001 reeds de meeste uitvoeringsbevoegdhede kader van deze wet gemandateerd aan de Nederlandsche Bank. In dit licht bezien is er tevens voor gekozen de Nederlandsche Bank een regelgevende bev te geven ten aanzien van dit aspect van de Wet op het consumentenkrediet.
Artikel 2
In het eerste lid is vastgelegd dat aan de afnemer van een complex fi
product voor of bij het sluiten van de overeenkomst een actuele financiële bijsluiter ter beschikking dient te worden gesteld. De financiële ondern
hoeft dit document niet in alle gevallen eigenhandig te verstrekken. Door hantering van de formule "draagt er zorg voor" wordt aangegeven dat daarv
bijvoorbeeld ook een tussenpersoon, een bemiddelaar of een gemachtigde kan worden ingeschakeld, waarmee de onderneming een contractuele relatie hee
de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf dat de afnemer de financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld, doet het inschakelen van der
personen overigens niet af.
Daarnaast bepaalt het tweede lid dat de toezichthoudende autoriteit regels stelt inzake de wijze waarop een financiële bijsluiter ter beschikking w
gesteld en ter beschikking wordt gehouden. Deze regelstellende bevoegdheid ziet op het moment van ter beschikkingstelling, alsmede op de wijze waar
dient te geschieden. Het ligt in de rede dat in bepaalde situaties wordt vastgesteld dat de financiële bijsluiter niet in schriftelijke vorm beschi
wordt gesteld, maar op andere wijze, zoals elektronisch.
Zoals gezegd is uitgangspunt dat voor alle complexe producten een actuele financiële bijsluiter beschikbaar moet zijn. Dit betekent dat wijzigingen
kenmerken van het product te allen tijde in de financiële bijsluiter zijn verwerkt. Deze actuele bijsluiter zal voor of bij het sluiten van een
overeenkomst ter beschikking moeten worden gesteld. Voor sommige complexe producten levert bijvoorbeeld het moment waarop de financiële bijsluiter
beschikking moet worden gesteld in de praktijk echter problemen op. Met name moet worden gedacht aan beleggingsproducten die veelal op elektronisch
telefonisch of door het verzenden van een (accept)giro worden aangeschaft. Een schriftelijke overeenkomst komt daarbij niet tot stand, terwijl de a
er in veel gevallen prijs op stelt dat de transactie op zeer korte termijn wordt geëffectueerd. Indien in dergelijke gevallen de voorafgaande verst
van een financiële bijsluiter verplicht zou worden gesteld, zou dit betekenen dat de uitvoering van de transactie aanzienlijk wordt vertraagd. Voor
beleggingsproducten, waarvan de waarde sterk afhankelijk is van koersbewegingen en snel handelen inherent is aan dit product, is een dergelijke ver
niet wenselijk.
In het derde lid is daarom aan de toezichthoudende autoriteit de bevoegdheid gegeven om voor door haar aan te wijzen complexe producten geheel of
gedeeltelijk vrijstelling of ontheffing te verlenen van de verplichting tot het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter of van de reg
omtrent de wijze waarop de financiële bijsluiter ter beschikking moet worden gesteld. De vrijstelling is daarbij bedoeld om categorieën producten v
stellen van de verplichting om een financiële bijsluiter ter beschikkking te stellen. De ontheffing ziet daarentegen op afzonderlijke producten. Bi
opstellen van de vrijstellingen en ontheffingen zullen de toezichthoudende autoriteiten, samenwerkend in de RFT, er op toezien dat voor producten w
(tevens) een prospectus is voorgeschreven, een voor betrokkenen duidelijke procedure geldt.
Het afwijken van het uitgangspunt dat aan de (potentiële)afnemer voor of bij het sluiten van de overeenkomst waarbij hij een complex financieel pro aanschaft, een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld, bergt het risico in zich dat bepaalde afnemers de gewenste bescherming zouden k ontberen. Teneinde dit bezwaar zoveel mogelijk te ondervangen is in het vierde lid vastgelegd dat in het geval de vrijstelling of ontheffing betrek heeft op het tijdstip waarop de financiële bijsluiter moet worden verstrekt en de afnemer daarvan in beginsel dus niet vooraf kan kennisnemen, hij de aanbieder op moet worden gewezen dat hij dit document toch kan eisen voor hij tot het sluiten van de overeenkomst overgaat. De aanbieder is in d ook verplicht er voor zorg te dragen dat de financiële bijsluiter onverwijld ter beschikking wordt gesteld.
In ieder geval zal de aanbieder in het geval van een complex product waarbij voorafgaande verstrekking van de financiële bijsluiter niet is vereist toch voor moeten zorgen dat dit document binnen vier weken beschikbaar wordt gesteld. Weliswaar is de overeenkomst dan reeds tot stand gekomen en h deel van de inhoud dat voor de afnemer van belang is bij zijn beslissing om het betreffende product al dan niet aan te schaffen, inmiddels voor het grootste deel zijn waarde verloren, dit laat onverlet dat de financiële bijsluiter ook informatie bevat die na de aanschaf zijn nut kan bewijzen. I bijzonder kan worden gewezen op de informatie over de mogelijkheden om de overeenkomst op te zeggen, over mogelijke klachten- en garantieregelingen de betreffende toezichthoudende autoriteit.
In het vijfde lid is bepaald dat de toezichthoudende autoriteit ook andere producten of diensten kan aanmerken als complex product, zodat daarvoor eisen gaan gelden als voor complexe producten. Verwezen wordt naar de laatste alinea van paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.
In het zesde lid, tenslotte, is geregeld dat er tussen het moment dat
financieel product op grond van het vijfde lid wordt aangewezen en het moment dat de verplichting om een financiële bijsluiter te hebben en ter bes
te stellen, een periode van minimaal drie maanden ligt, zodat financiële ondernemingen over voldoende tijd beschikken om zich op deze verplichtinge
te bereiden.
Artikel 3
In het eerste lid wordt vastgesteld uit welke onderdelen elke financiële bijsluiter moet zijn opgebouwd. Met deze vaste indeling en de bepaling dat
document uitsluitend de genoemde onderdelen mag bevatten, wordt bewerkstelligd dat iedere financiële bijsluiter dezelfde opbouw en indeling heeft.
deze standaardisatie wordt de inzichtelijkheid bevorderd en wordt tevens de vergelijkbaarheid vergroot van de complexe producten waarbij het docume
verstrekt. Dit laat overigens onverlet dat de toezichthoudende autoriteit ingevolge het derde lid van dit artikel kan bepalen dat daarnaast nog and
informatie in de financiële bijsluiter dient te worden opgenomen. Financiële ondernemingen mogen echter geen onderwerpen aan de financiële bijsluit
toevoegen. Voor het geval zij aanvullende informatie aan afnemers wensen te verstrekken, zullen zij daarvoor een afzonderlijk document moeten opste
Zoals vermeld in het algemene deel van deze toelichting zullen de financiële toezichthouders, in het kader van de RFT, zoveel mogelijk uniforme reg
opstellen ter concretisering van de informatie die in de financiële bijsluiter moet worden opgenomen. Zonder vooruit te lopen op de concrete invull
de toezichthouders wordt opgemerkt dat zij bijvoorbeeld kunnen voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van de gehanteerde maatstaven bij het
berekenen van het rendement, van de wijze waarop de kosten aan de afnemer in rekening worden gebracht en van de wijze waarop de indicatie van het r
wordt vastgesteld.
Voor een toelichting op het derde lid wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 2.
Artikel 4
In de Wet van 28 oktober 1999, houdende opneming in de Wet toezicht beleggings-instellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht
kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake de wisselkantoren, d
melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 en de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, van bepalingen betreffende han
door middel van een dwangsom of een bestuurlijke boete en van bepalingen betreffende de rechtsgang (Stb. 509), is voorzien in de mogelijkheid om ee
passende boete op te leggen naar gelang de ernst van de overtreding van een voorschrift, opgenomen in de op die wetten gebaseerde algemene maatrege
bestuur.
Artikel 4 van het onderhavige besluit strekt tot vaststelling van het tarief dat geldt bij schending van de voorschriften in dit besluit. In de bij
bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 48d, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 e
artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, zijn de overtredingen ingedeeld naar tarief-nummers, waarbij de zwaarte van de over
een belangrijk element vormt bij de tariefnummer-indeling. Gezien het beperkte aantal artikelen dat op grond van het onderhavige besluit in aanmerk
om opgenomen te worden in de bijlagen A, B en C bij dit besluit, is afgezien van het gebruik van de opsomming van tariefnummers in de artikelen 1 v
bijlagen en kan worden volstaan met één boetebedrag, te weten ¤ 5.445,-. Hiermee is aangesloten bij het bedrag dat ten aanzien van verzekeraars ree
1999 is opgenomen in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998.
Teneinde recht te doen aan het draagkrachtbeginsel zijn in de bijlagen bij het besluit categorie-indelingen opgenomen. Deze zijn gelijk aan de ind
in de bijlagen, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 48d, eerste lid, van de Wet toezicht
effectenverkeer 1995 en artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
De Minister van Financiën,
Bijlage bij de Nota van toelichting
Inleiding
Deze bijlage bevat een indicatieve berekening van de administratieve lasten die aan financiële ondernemingen worden opgelegd bij de invoering van d
financiële bijsluiter. De berekening is indicatief omdat betrouwbare gegevens die noodzakelijk zijn voor een meer dan indicatieve berekening niet
voorhanden zijn. Wel is de berekening steeds gebaseerd op input van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars en heeft
afstemming met deze organisaties plaatsgevonden over de cijfers en uitgangspunten bij de berekening. De gehanteerde rekenmethoden zijn per sector
verschillend, afhankelijk van de beschikbare informatie, alsmede van de sectorspecifieke situatie. Een en ander wordt per sector nader toegelicht.
Omvang van de financiële sector
Om een beeld te scheppen van de financiële sector, die een verzwaring van de administratieve lasten zal ondervinden als gevolg van de invoering van
financiële bijsluiter, is in tabel 1 een overzicht gegeven van de financiële ondernemingen die actief zijn in Nederland.
Aangezien de reikwijdte van de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter beperkt is tot verstrekking door de aanbieder van com financiële producten, zullen niet al deze ondernemingen daadwerkelijk te maken krijgen met een verzwaring van de administratieve lasten.
Schadeverzekeraars bieden, voor zover bekend bij het Verbond van Verzekeraars, geen complexe financiële producten aan als bedoeld in dit besluit.
Gerekend is voorts met drie varianten:
Variant 1: Verstrekking op papier
Variant 2: Verstrekking op elektronische wijze
Variant 3: Verstrekking alleen op aanvraag
Per variant is een indicatieve berekening gemaakt van de kosten per sector.
Alleen voor de derde variant is volstaan met een berekening voor de bancaire sector.
Hierbij is steeds een uitsplitsing gemaakt naar variabele kosten, vaste kosten en eenmalige kosten (kosten van invoering):
Onderstaande kostenposten zijn hierbij gehanteerd, voor zover van toepassing:
Bij verstrekking op papier
1. Drukkosten
2. Papierkosten
3. Verzendkosten (niet in alle gevallen van toepassing)
4. Kosten transport kantorennet
5. Kosten van het op voorraad houden en opslag
6. Kosten bijbestellen
7. Kosten afhandelen vragen en verzoeken van klanten door callcentra en kantoren
8. Personeelskosten stafafdelingen
9. Ontwikkelingskosten van de financiële bijsluiter
10. Overige ontwikkelingskosten van de financiële bijsluiter
11. Kosten van aanpassing huidige brochures
12. Kosten van aanpassing programmatuur
13. Kosten extra servercapaciteit.
Niet al deze kosten zijn van toepassing op elke sector.
Aan de hand van voorhanden zijnde gegevens over de hoeveelheden producten, ondernemingen en/of marktaandeel van ondernemingen is vervolgens een extrapolatie gemaakt van de administratieve lasten voor een bepaalde sector.
Variant 1: Verstrekking op papier
Bancaire sector
Voor de bancaire sector heeft de NVB een consultatieronde gehouden bij 5 verschillende banken. Deze banken vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 6
de bancaire markt.
Voorts is door de NVB een schatting gemaakt van het gemiddelde aantal producten van deze 5 banken, waarvoor een financiële bijsluiter moet worden
aangeleverd (2.500.000 financiële bijsluiters per bank per jaar). Aan de hand van dit aantal, de variabele kosten en de vaste kosten zijn vervolgen
gemiddelde kosten berekend van de 5 geconsulteerde banken. Daarna is met behulp van het marktaandeel van deze 5 banken een extrapolatie gemaakt naa
sector als geheel.
Hierbij is impliciet uit gegaan van een vrij sterke link tussen vaste en variabele kosten, omdat in de opgave van de banken geen zuivere scheiding
gemaakt tussen vaste en variabele kosten. De hoogte van de vaste kosten zal in de praktijk afhankelijk zijn van het marktaandeel van een bank. Hoe
het marktaandeel des te minder geavanceerde (complexe) producten een bank maakt. De ontwikkelingskosten zullen voor deze banken dan ook aanzienlijk
zijn. Bovendien zal bij een beperkt aantal te verstrekken financiële bijsluiters de personele ondersteuning vanuit de bank minder groot van omvang
Dit wordt bevestigd door de NVB.
Verzekeringssector
In de verzekeringssector worden de variabele kosten van invoering van de financiële bijsluiter lager ingeschat, omdat binnen deze branche reeds gew
wordt met een offerte die op papier wordt verstrekt in het kader van de Code Rendement en Risico. De variabele kosten blijven in deze variant volge
Verbond van Verzekeraars dan ook beperkt tot drukkosten, papierkosten en kosten afhandeling vragen en verzoeken van klanten door call centra en kan
De financiële bijsluiter kan immers eenvoudigweg worden uitgedraaid en worden verzonden met het overige materiaal dat gelijktijdig aan de cliënt wo
verstrekt, aldus het Verbond.
Hierin ligt ook een verklaring voor de lagere eenmalige kosten per verzekeraar en de lagere eenmalige en vaste kosten per verzekeraar. Informatiesy
die in de bancaire sector geheel moeten worden opgezet bestaan in de verzekeringsbranche veelal reeds en hoeven dus niet apart te worden opgezet.
Aan de hand van het totale aantal levensverzekeraars (108) en het totaal aantal jaarlijks verkochte levensverzekeringen (800.000) is vervolgens een extrapolatie gemaakt van de kosten naar de gehele sector.
Beleggingssector
Over de beleggingssector zijn weinig betrouwbare gegevens voorhanden. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat er geen brancheorganisatie besta
de sector als geheel. Gegevens over aantallen jaarlijks verstrekte (complexe) producten worden voor zover bekend niet bijgehouden.
Wel is bekend dat een onderdeel van één van de grote banken in Nederland een aandeel heeft in deze sector van ongeveer 33%.
Dit deel van de kosten is dan ook reeds meegenomen in de berekening van de administratieve lasten voor de bancaire sector. De bewuste bank heeft bo
meegewerkt in de consultatieronde van de NVB. De administratieve lasten van deze bank komen ongeveer overeen met het gemiddelde van de geconsulteer
banken. Derhalve is deze bank dan ook als uitgangspunt genomen bij de berekening van de kosten voor de gehele beleggingssector, die hiermee relatie
eenvoudig geworden is. De reeds berekende gemiddelde administratieve lasten van een van de 5 geconsulteerde banken kan met 2 worden vermenigvuldigd
komen tot de totale kosten van het nog te berekenen 66% deel van de markt. De kosten zijn hiermee ietwat hoog ingeschat, maar een nader verdeling i
voorhanden.
Variant 2: Verstrekking op elektronische wijze
Wanneer de verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze plaatsvindt zal dit, met name voor de bancaire instellingen en beleggingsinstellingen, leiden tot een aanzienlijke verlaging van de administratieve lasten van de financiële bijsluiter. Daarbij convergeren de va kosten per financiële bijsluiter voor de verzekerings- en de bancaire sector.
Bancaire sector
Volgens de opgave van de NVB zou verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze kunnen leiden tot een forse reductie van de varia
kosten.
Drukkosten, papierkosten, verzendkosten, kosten van transport, kosten van het op voorraad houden en opslag komen te vervallen. Wat blijft zijn de k
voor call centra voor de beantwoording van vragen. Erbij komen de kosten voor de noodzakelijke extra servercapaciteit.
Verzekeringssector
Voor de verzekeringssector zal de afname van de variabele kosten volgens het Verbond van Verzekeraars geringer zijn als gevolg van het feit dat een
kostenposten die wegvallen in de bancaire sector voor de verzekeringssector niet van toepassing zijn. Wel moet ook hier gerekend worden op extra ko
voor uitbreiding van de servercapaciteit.
Bij ontbreken van een berekening van de variabele kosten voor de verzekeringssector is in overleg met het Verbond van Verzekeraars de aanname gedaa
kosten hier gelijk zijn aan die van de banken. Gezien de kosten die wegvallen (dat zijn er aanzienlijk minder dan bij de banken) lijkt dit ook reëe
zijn.
Beleggingssector
Uit de berekeningsmethode volgt automatisch dat de kosten voor de beleggingssector eveneens aanzienlijk afnemen. Dit is echter ook verklaarbaar uit
feit dat veel beleggingsinstellingen nu reeds veel zaken met cliënten op elektronische wijze afhandelen. De extra administratieve lasten van de inv
van verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze zouden dan ook veel geringer zijn dan bij verstrekking op papier.
Variant 3: Verstrekking alleen op aanvraag
De NVB is verzocht tevens een berekening te maken van de kosten die gemoeid zouden zijn met de invoering van de financiële bijsluiter wanneer zou w volstaan met verstrekking op aanvraag. De besparing die hiermee gemoeid is (ongeveer ¤ 45 mln.) wordt enkel veroorzaakt door een reductie in het a verstrekte financiële bijsluiters van 60%. Wanneer een dergelijke reductie ook in de andere sectoren zou plaatsvinden zou dit het ingezette kabinet ondermijnen. Ook de Tweede Kamer heeft reeds aangegeven te verwachten dat de financiële bijsluiter actief verstrekt gaat worden.
OP WEG NAAR DE FINANCIËLE BIJSLUITER
Advies van de Raad van Financiële Toezichthouders met betrekking tot de Financiële Bijsluiter
5 juli 2001
INHOUDSOPGAVE
1 SAMENVATTING 1
2 ALGEMENE OPMERKINGEN 1
2.1 Inleiding 1
2.2 Ontwikkeling van de Financiële Bijsluiter door de Raad 2
2.2.1 Bijdrage van Representatieve Organisaties en uw Ministerie 2
2.2.2 NIPO-onderzoek 2
2.2.3 De term 'Financiële Bijsluiter' 3
3 DE FINANCIËLE BIJSLUITER 3
3.1 Inleiding 3
3.2 Doel van de Financiële Bijsluiter 3
3.3 Vorm en inhoud van de Financiële Bijsluiter 4
3.3.1 Vorm 4
3.3.2 Inhoud 4
3.3.3 Begrijpelijkheid en leesbaarheid 5
3.4 Rendementen en kosten 5
3.4.1 Inleiding 5
3.4.2 Tabellen en berekeningsmethoden voor geprognosticeerde rendementen
3.4.3 en kosten 5
3.4.3 De gekozen tabel voor rendement en kosten 6
3.4.4 Tabel Levensverzekeringen 6
3.4.5 Tabel Beleggingsinstellingen 7
3.4.6 Tabel Effectenlease product 7
3.4.7 Op te nemen standaard informatie 8
3.5 Risico's en de risicoindicator 9
3.5.1 Inleiding 9
3.5.2 Risico's in woorden benadrukken 9
3.5.3 Risico's kwantitatief benoemen: de risicoindicator 9
3.5.4 Methoden voor de berekening van een risicoindicator 10
4 WETTELIJK EN REGELGEVEND KADER 12
4.1 Inleiding 12
4.2 Wettelijke basis 13
4.3 De Algemene Maatregel van Bestuur 13
4.3.1 Tussenpersonen 14
4.3.2 Reclamevoorschriften 15
4.3.3 Evaluatie 15
4.4 De nadere regelgeving van de toezichthouders 15
4.4.1 Inleiding 15
4.4.2 De nadere regelgeving 15
4.4.3 Aangewezen producten 16
4.5 Europese omgeving 17
5 TOEZICHT EN COÖRDINATIE VAN HET TOEZICHT 17
5.1 Inleiding 17
5.2 Toezicht 17
5.3 Consistentie van interpretatie en uitvoering van de regelgeving 18
5.4 Leemtes en overlap in het toezicht 18
5.5 Coördinatie 19
6 INVOERING EN INWERKINGTREDING 19
6.1 Inleiding 19
6.2 De context van de Financiële Bijsluiter 19
6.3 De termijn waarop de verplichtingen van kracht kunnen worden 20
Bijlagen:
1. Commentaar van representatieve organisaties op kernpuntendocument (met uitzondering van commentaar op concept-besluit)
2. - Management summary: Financiële bijsluiter voldoet aan behoefte (NIPO)
- Rapport: Financiële bijsluiter kan beter (NIPO)
- Rapport: Financiële bijsluiter voldoet aan behoefte (NIPO)
3. Opzet Financiële bijsluiter
4. Nadere regelgeving toezichthouders (wordt nagezonden)
1. SAMENVATTING
In hoofdstuk 2 wordt door de Raad geconstateerd dat er bij de consument behoefte is aan een heldere uitleg inzake een aan te schaffen financieel pr
Bij het vormgeven van deze behoefte door middel van de Financiële Bijsluiter alsmede het opstellen van dit advies heeft de Raad gebruikgemaakt van
waardevolle bijdragen van zowel representatieve organisaties als uw Ministerie. Het NIPO-onderzoek heeft geleid tot wijzigingen in de eerste opzet
Financiële Bijsluiter. De Raad constateert dat de opzet thans op hoofdlijnen goed is.
Hoofdstuk 3 geeft een uiteenzetting van de inhoud van de Financiële Bijsluiter en de overwegingen van de Raad over risico's, rendementen en kosten
De Raad kiest er voor voorlopig geen uniforme standaarduitvoering van de Financiële Bijsluiter voor te schrijven. Gezien de noodzaak van toegankeli van het document zal er limitatief voorgeschreven worden welke informatie (indien van toepassing) moet worden opgenomen. Deels worden hiervoor standaardteksten verplicht gesteld. Inzake geprognosticeerde rendementen en kosten worden, naast vergezellende standaardteksten, bepaalde tabellen voorgeschreven. Inzake de weergave van de risico's verbonden aan een
product worden zowel een risicoindicator als, ter ondersteuning hiervan, enkele standaardteksten voorgeschreven. Specifiek wordt in dit advies inge het proces rondom de keuze voor en de uitwerking van een bepaalde risicoindicator.
In hoofdstuk 4 wordt op de uitgangspunten en de wijze waarop de juridische invoering heeft vorm gekregen ingegaan en worden bepaalde knelpunten
gesignaleerd. Ten aanzien van de wettelijke basis zal het verplicht worden van de Financiële Bijsluiter eerst mogelijk zijn nadat enkele wetswijzig
zijn gerealiseerd.
Ten aanzien van uw conceptbesluit wijst de Raad op zijn gegeven advies. Daarnaast benadrukt hij nog openstaande problematiek rondom tussenpersonen
reclame-voorschriften. De voorgenomen nadere regelgeving van de toezichthouders wordt besproken.
In hoofdstuk 5 onderbouwt de Raad de noodzaak tot coördinatie van de beleidsuitgangspunten van het toezicht op de naleving van de verplichtingen te
aanzien van de Financiële Bijsluiter.
In hoofdstuk 6 geeft de Raad de context weer binnen welke de Financiële Bijsluiter zal functioneren en de randvoorwaarden waaraan de invoering naar
mening zal moeten voldoen. Op basis van deze context en randvoorwaarden adviseert de Raad u het verplicht stellen van de Financiële Bijsluiter te z
de datum van 1 juli 2002. Daarbij wordt aangetekend dat de toezichthouders instellingen zullen aanbevelen al vanaf 1 januari 2002 een Financiële Bi
te hebben voor hun producten.
2. Algemene opmerkingen
2.1 Inleiding
Uw Nota 'Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten' beoogde drie doelen te dienen. Het eerste doel was na te gaan of de
regelgeving de positie van de consument voldoende beschermt en de consument voldoende in staat stelt geïnformeerde keuzen te maken. Het tweede doel
positie van de consument van financiële producten waar mogelijk te verbeteren. Ten slotte was het derde het bevorderen van markttransparantie. In d
genoemde Nota wordt vervolgens een aantal beleidsinitiatieven aangekondigd. Een belangrijke positie hierbij wordt daarbij ingeruimd voor de Financi
Bijsluiter (het kernpuntendocument). De Nota bepaalt hierover:
'...In het document zal een beperkt aantal gegevens komen te staan, waarmee de belangrijkste kenmerken worden gekarakteriseerd (bijvoorbeeld het so product, fiscale behandeling van de inleg/premie en uitkering van de premie.)'
Er moet vervolgens op relatief eenvoudige wijze inzicht worden gegeven in de eigenschappen van het product. U heeft de Raad verzocht u te adviseren vorm en de mate waarin uw beleidsvoornemens kunnen worden gerealiseerd.
De Raad deelt de doelstelling van uw beleidsvoornemens en staat zeer positief tegenover de introductie van een Financiële Bijsluiter. Met de vervag de scheidslijnen tussen sectorale markten en de opkomst van gemengde financiële producten wordt het voor de consument steeds moeilijker goed te doo wat voor een soort product hij of zij koopt. Uit het NIPO-onderzoek, waarover hieronder meer, is naar voren gekomen dat bij consumenten de behoefte om op heldere wijze uitleg te krijgen over een aan te schaffen financieel product. Het onderzoek wijst uit dat de door de Raad ontwikkelde Financië Bijsluiter aan die behoefte voldoet. Tussen de 60% en 70% van de ondervraagden gaf aan dat zij bij hun beslissing over de aanschaf van een financie product de Financiële Bijsluiter 'zeker' zou gebruiken. Tussen de 20% en 30% gaf aan dit 'waarschijnlijk' te doen.
2.2 Ontwikkeling van de Financiële Bijsluiter door de Raad
2.2.1 Bijdrage van Representatieve Organisaties en uw Ministerie
De Raad heeft bij de vormgeving van de Financiële Bijsluiter de sectorale organisaties , hierna gezamenlijk aan te duiden als de Representatieve
Organisaties, in een tweetal formele consultatieronden (vanaf 2000) en vele informele consultaties betrokken. U treft in Bijlage 1 bij dit Rapport
afschrift van de brieven die de Raad in de formele consultaties heeft ontvangen. De Representatieve Organisaties hebben in de contacten met de Raad
kennen gegeven eveneens positief te staan tegenover het idee van een financiële bijsluiter. De Raad heeft met waardering geconstateerd dat de
Representatieve Organisaties onverminderd constructief hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van de Financiële Bijsluiter. Zij hebben hun deskundig
ideeën en in het verleden opgedane ervaringen steeds vrijelijk met de Raad gedeeld en concepten en voorbeeldmodellen van de Raad van commentaar en
suggesties voorzien. Een zelfde medewerking is verkregen van uw ministerie. Daarbij hebben betrokkenen zich vaak moeten laten leiden door de strakk
planning van de Raad. De planning is mede door de inzet van deze betrokkenen gehaald.
2.2.2 NIPO-onderzoek
In april en mei van 2001 heeft het NIPO in opdracht van de Raad een consumentenonderzoek uitgevoerd naar de bruikbaarheid van een door de Raad ontw
ontwerp financiële bijsluiter. Het NIPO is gevraagd om te bezien of het ontwerp aansloot op de wensen en behoeften van consumenten. Tevens werden a als volledigheid, inzichtelijkheid en begrijpelijkheid van het ontwerp getoetst. Het onderzoek viel uiteen in een kwalitatief deel (begin april) en kwantitatief deel (mei). De resultaten van deze twee onderzoeken zijn aan dit rapport gehecht als Bijlage 2. De resultaten uit het kwalitatief deel onderzoek waren voor de Raad aanleiding in het ontwerp wijzigingen aan te brengen. Uit het kwantitatieve deel van het onderzoek bleek dat de wijzig tot zodanige verbeteringen hebben geleid dat in het kwantitatief onderzoek het ontwerp positief door consumenten werd beoordeeld.
2.2.3 De term 'Financiële Bijsluiter'
Ten slotte heeft de Raad het NIPO gevraagd om te onderzoeken of de in uw Nota genoemde term 'kernpuntendocument' voor de ondervraagde consumenten d
was en of er te prefereren alternatieven waren. De term 'kernpuntendocument' werd door slechts 4% van de meer dan 600 ondervraagden als de beste aa
Een meerderheid van de meeste respondenten vond dat de term 'financiële productinformatie' het best voldoet. De term 'financiële bijsluiter' werd d
het best geacht. De Raad heeft overwogen dat de term 'financiële product informatie' weliswaar een goede aanduiding is van de inhoud, maar dat deze
aanduiding van het document zelf te algemeen en dus minder geschikt is.
De Raad heeft er zodoende voor gekozen om de term 'Financiële Bijsluiter' als officiële naam te hanteren.
3. De Financiële Bijsluiter
3.1 Inleiding
De Raad heeft bij het ontwikkelen van de Financiële Bijsluiter getracht een balans te vinden tussen adequate informatievoorziening enerzijds en
begrijpelijkheid en overzichtelijkheid anderzijds in een voor alle betrokken financiële producten uniforme vorm. Daarbij is de Raad uitgegaan van d
informatiebehoefte van een 'gemiddelde' consument; met andere woorden een consument zonder specifieke kennis van de financiële wereld, van de jurid
finesses van zijn keuzes en de economische achtergronden van rendementen en risico's.
Dit hoofdstuk geeft de belangrijkste overwegingen weer van de Raad bij het maken van de opzet van de Financiële Bijsluiter. In de consultatieronden
Representatieve Organisaties zijn deze overwegingen steeds aan de orde gesteld en besproken. In Bijlage 3 van dit rapport is de opzet voor de Finan
Bijsluiter toegevoegd.
3.2 Doel van de Financiële Bijsluiter
De Financiële Bijsluiter zal een document worden van een financiële instelling dat de volgende doelen zal dienen:
· primair: het geven van de belangrijkste kenmerken en risico's van een product opdat de consument zich snel en (relatief) eenvoudig een oo kan vormen over de aard van het product dat hij overweegt te kopen
· secundair: het vergelijkbaar maken van verschillende producten van een zelfde soort
· tertiair: het geven van de mogelijkheid tot het maken van keuzes tussen verschillende soorten producten.
De Financiële Bijsluiter wordt gemaakt voor producten die hetzij vallen onder de definitie van complex product in het conceptbesluit (zie verder ho
4.3) hetzij zijn aangewezen in de nadere regelgeving van de toezichthouders (zie verder hoofdstuk 4.4). In de Financiële Bijsluiter wordt naast de
hoofdkenmerken van het product ook ingegaan op het risico, het (geprognosticeerde) rendement en de kosten van een product.
Uit het NIPO-onderzoek komt naar voren dat veel consumenten reeds in een vroeg stadium van de oriëntatie op financiële producten een keuze maken te aanzien van het soort product dat zij wensen. De Raad beschouwt om die reden het doel van de vergelijkbaarheid tussen verschillende soorten product tertiair doel. Adequate en heldere informatieverschaffing over een financieel product staan voor de Raad voorop.
3.3 Vorm en inhoud van de Financiële Bijsluiter
3.3.1 Vorm
De Raad onderkent dat een belangrijk ondersteunend uitgangpunt voor het succes van de Financiële Bijsluiter zal zijn dat de Financiële Bijsluiter a
zodanig herkenbaar en identificeerbaar is. De Raad heeft er, vooralsnog, voor gekozen om geen uniforme standaarduitvoering van de Financiële Bijslu
voor alle betrokken instellingen voor te schrijven. Naar het oordeel van de Raad mogen instellingen, binnen bepaalde in de nadere regelgeving van d
toezichthouders getrokken grenzen, de uitwerking van de Financiële Bijsluiter in hun eigen (huis)stijl en op hun eigen wijze uitvoeren. Randvoorwaa
zijn onder meer dat de Financiële Bijsluiter in alle vormen waarin deze wordt gemaakt ten minste kwalitatief overeen moet komen met het overig mate
van de instelling (te denken valt aan brochures, folders en dergelijke) of de andere aanprijzingen van de instelling voor het product. Op het d
moet altijd prominent worden aangegeven dat het een Financiële Bijsluiter is. De Financiële Bijsluiter moet voor een consument duidelijk te ondersc
zijn van het overige materiaal van de instelling. Standaardteksten (bijvoorbeeld waarschuwingen) moeten in de toepassing en lay-out gelijk zijn aan
overige tekst. Ze mogen wel worden opgenomen in aparte kaders. Standaardteksten mogen in de presentatie en/of door (tekstuele) toevoegingen niet wo
genuanceerd of worden tegengesproken. Waarschuwingen mogen uiteraard wèl worden benadrukt.
De toezichthouders blijven bevoegd en zullen, indien in de praktijk blijkt dat Financiële Bijsluiters niet aan de noodzakelijke herkenbaarheid en
identificeerbaarheid voldoen, van hun bevoegdheid gebruikmaken om gedetailleerde regels uit te vaardigen over de inrichting en wijze van presentat
de Financiële Bijsluiter.
3.3.2 Inhoud
De Financiële Bijsluiter moet een bondig, voor de consument zeer toegankelijk document worden. De Raad heeft ervoor gekozen om de toegankelijkheid
bevorderen door het limitatief voorschrijven van informatie die altijd moet worden opgenomen en het limitatief voorschrijven van informatie die all
worden opgenomen indien van toepassing.
De eerste categorie informatie, zijnde de verplichte informatie, zal voor alle producten een gelijke opzet, toon en informatieve waarde moeten hebb het eerste deel van de Financiële Bijsluiter worden in een vaste volgorde de doelstelling van de Financiële Bijsluiter, doelstelling of aard van he product, de wederzijdse prestaties, de risicofactoren, de toezichthouder, de klachtenregeling et cetera opgenomen (zie Bijlage 3). Er zijn voorges standaardvragen die door de instellingen beantwoord moeten worden in korte, goed te begrijpen antwoorden. Daarbij zullen de toezichthouders geen voorschriften uitvaardigen over hoe instellingen inhoudelijk of tekstueel voor specifieke producten moeten antwoorden. Dat dienen de instellingen, de meeste expertise over het product aanwezig is, zelf te doen.
Daarna volgt de tweede categorie informatie die bepaalde additionele productinformatie kan bevatten indien die informatie voor het product van toep is. Er is een limitatieve lijst van standaardkopjes voorgeschreven. Indien het onderwerp van een (of meerdere) van de kopjes niet van toepassing is betreffende product dan mag (mogen) deze kopje(s)achterwege worden gelaten. De kopjes zullen, als die voor het product van toepassing zijn, kort do instelling moeten worden toegelicht. Eén kopje is door de Raad onbenoemd: een instelling mag zelf bepalen of er nog additionele (product)informati gelet op de doelstelling van de Financiële Bijsluiter voor een consument niet zou mogen ontbreken.
3.3.3 Begrijpelijkheid en leesbaarheid
Vooralsnog heeft de Raad er in de nadere regelgeving voor gekozen om deels standaard-teksten voor te schrijven. Deels zullen ook in algemene termen
verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de door de instellingen te formuleren antwoorden in het eerste deel en het te redigeren proza in he
deel van de Financiële Bijsluiter.
De voorgeschreven standaardteksten hebben betrekking op die onderdelen van de Financiële Bijsluiter die voor alle instellingen gelijk zullen zijn.
algemene verplichtingen hebben betrekking op de leesbaarheid (bijvoorbeeld het gebruik van leesbare letters) en de begrijpelijkheid van de teksten
(bijvoorbeeld het zoveel mogelijk vermijden van moeilijke of zeer technische termen). De Raad beziet thans of het opstellen van een facultatieve
handleiding voor het taalgebruik in Financiële Bijsluiters tot de reële opties behoort.
3.4 Rendementen en kosten
3.4.1 Inleiding
De Raad heeft geconstateerd dat instellingen over het algemeen op aanvaardbare wijze en binnen realistische grenzen prognoses voor rendementen in h
commerciële uitingen en overige documentatie geven. Niettemin, zo is de Raad gebleken, worden door bepaalde instellingen ook rendementen aan consum
het vooruitzicht gesteld die in het beste geval zeer optimistisch en in het slechtste geval ronduit misleidend zijn. De Raad is voorts gebleken dat
instellingen op zeer verschillende wijze de aard en hoogte van de kosten van een product presenteren. De Raad is van oordeel dat er in het algemeen
onvoldoende transparantie is over aan consumenten in rekening gebrachte kosten.
Uit het NIPO-onderzoek is gebleken dat consumenten bij het lezen van de Financiële Bijsluiter snel zullen kijken naar de tabellen van de (geprognosticeerde) rendementen. Daarmee is het belang van een juiste, realistische en verifieerbare weergave van de rendementen en kosten voor de bevestigd. De Raad meent dat in de Financiële Bijsluiter een gestandaardiseerde tabel en een daaraan ten grondslag liggende gestandaardiseerde berekeningsmethode voor de rendementsweergaven dient te worden gehanteerd door de instellingen.
3.4.2 Tabellen en berekeningsmethoden voor geprognosticeerde rendementen en kosten
De Raad heeft drie tabellen ontwikkeld die fictieve rendementen en kosten weergeven voor fictieve producten. Het NIPO heeft de drie tabellen getest
De tabel waarin de kosten van producten inzichtelijk werden gemaakt en de rendementen in brutobedragen werden uitgedrukt bleek echter veel te ingew voor een belangrijk deel van de ondervraagden. Door de test van deze tabel werd de behoefte van de consumenten op het onderdeel van inzicht in bere kosten voor de Raad duidelijker. Consumenten hebben in het kader van een Financiële Bijsluiter kennelijk niet zozeer behoefte aan meer inzicht in d van de kosten doch 'wat men inlegt en wat het uiteindelijk opbrengt'. Consumenten willen een 'nettoopbrengst' zien.
Deze tabel is niet verder getest; in de andere twee tabellen is uitgegaan van rendementen onder aftrek van kosten. Van de twee overgebleven tabelle voor elk van de drie sectoren (bancaire-, verzekerings-, en effectensectoren) twee voorbeelden voor rendement en kosten getest. De eerste tabel was uitgebreide tabel waarin berekeningen werden gegeven op basis van drie percentages, namelijk twee voorbeeldpercentages en een historisch rendementspercentage. De tweede tabel was een eenvoudiger, beknopt model.
De resultaten van de test tonen aan dat de uitgebreide tabel de voorkeur geniet van de ondervraagde consumenten. De Raad kiest er zodoende voor om hierna beschreven uitgebreidere tabel met voorgeschreven standaardteksten in de Financiële Bijsluiter op te nemen.
3.4.3 De gekozen tabel voor rendement en kosten
De uitgangspunten van de tabel zijn voor de verschillende sectoren gelijk. De Raad onderkent echter dat bepaalde sectorspecifieke onderdelen tot
uitdrukking moeten kunnen komen in de tabel. Zo kennen levensverzekeringen het begrip 'afkoopwaarde' en '(periodieke) premie', terwijl er bij
beleggingsfondsen sprake is van opbrengst bij verkoop en (eenmalige) inleg. Bij bijvoorbeeld aandelenleaseproducten is er sprake van een lening met
behorende rentelasten.
Er zijn, kort gezegd, drie uitwerkingen van de gekozen tabel. Voor het gemak zijn deze hieronder weergegeven voor de sectoren levensverzekering;
beleggingsinstelling en effectenleaseproduct:
3.4.4 Tabel Levensverzekeringen
De afkoopwaarde bij een rendement van:
Aan het
einde Totaal betaalde
van het jaarpremie I% 4% Op basis van
historie
1 1.000
3 3.000
5 5.000
10 10.000
15 15.000
(elke 5
jaar) ||
N n*1.000
3.4.5 Tabel Beleggingsinstellingen
De opbrengst bij verkoop van een éénmalige
belegging van EUR 1.000 bij een rendement
van:
Aan het
einde
van het jaar
i% 4% Op basis van
historie
1
3
5
10
15
(elke 5
jaar)
N
3.4.6 Tabel Effectenlease product
Lening =
Opbrengst bij verkoop bij een
EUR 1.000 Totaal bruto rendement van:
betaalde
rente Op basis
Aan het einde
van het jaar i% 4% van
historie
1
3
5
10
15
(elke 5 jaar)
N
De toezichthouders zullen in hun nadere regelgeving de te hanteren rendementsweergave gedetailleerd uitwerken. Daarbij zullen de navolgende
uitgangpunten worden gehanteerd:
1. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van een initiële storting/premie of van een periodieke storting/premie van EUR 1.000.
2. Instellingen dienen hun berekeningen uit te voeren voor de in de tabel genoemde tijdsperioden, tenzij het product een kortere looptijd hee
dat geval dient gekozen te worden voor tijdsperioden die zoveel mogelijk overeenkomen met de perioden die in de tabel zijn voorgeschreven.
3. Bij deze berekeningen wordt uitgegaan van een standaardvoorbeeld, maar individualisering is toegestaan.
4. In de kolommen met voorbeeldberekeningen worden de afkoopwaarden (bij verzekeringsproducten) of de nettoverkoopopbrengsten (bij
beleggingsproducten) weergegeven bij de voorgeschreven voorbeeldrendementen en op basis van het historisch rendement. Bij effectenleaseproducten wo
tevens de bij het product behorende rentelasten vermeld.
5. Het eerste voorbeeldpercentage (i%) betreft het percentage dat afhankelijk is van de soort belegging c.q. risicoclassificering (een worst
case-rendement). Het tweede voorbeeldpercentage (4%) is een voorgeschreven brutovoorbeeldrendement dat voor alle producten gelijk is (een
vergelijkingsrendement).
6. De gehanteerde brutovoorbeeldpercentages worden voorgeschreven door de gezamenlijke toezichthouders.
7. De genoemde percentages (i% en 4%) betreffen brutojaarrendementen van de beleggingsportefeuille zelf, dus vóór aftrek van kosten. De hoogt
het bruto-historisch rendement wordt niet in het schema vermeld. In de tekst bij de tabel worden de nettorendementen vermeld.
8. Binnen de eigen groep (concern) van de aanbieder dienen de kosten van alle niveaus van de onderliggende beleggingsfondsen te worden meegen
Indien hierbij sprake is van belegging in onderliggende beleggingsfondsen (buiten de eigen groep) waarbij de kosten niet in beeld kunnen worden geb
dienen die kosten op 4 procentpunten van het gemiddeld belegd vermogen te worden gesteld. Deze hoge opslag is bedoeld als prikkel om inzicht te kri
de kosten van de onderliggende instellingen en zo de transparantie te bevorderen.
Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de berekening van de netto-rendementen behorend bij de twee brutovoorbeeldrendementen. Dit is niet re
bij het historisch rendement, omdat hier wordt uitgegaan van de ontvangen nettorendementen van onderliggende instellingen.
9. Wanneer de historie van de (onderliggende) beleggingsfondsen korter is dan tien jaar, mogen afkoopwaarden of opbrengsten bij verkoop niet
vermeld; de kolom 'op basis van historie' wordt in dat geval niet ingevuld.
10. De weergegeven bedragen zijn nettobedragen, dat wil zeggen ná aftrek van alle kosten, maar vóór aftrek van belastingen.
11. Kosten zoals switchkosten bij beleggingsverzekeringen en kosten van aan- en verkoop van beursorders dienen afzonderlijk te worden vermeld bij
toelichting op de tabel, als zijnde niet meegenomen in de nettorendementsberekening.
3.4.7 Op te nemen standaardinformatie
De Raad hecht aan het door de instellingen tot uitdrukking brengen van bepaalde informatie omtrent de aard van de rendementsweergaven. Uit het
NIPO-onderzoek is naar voren gekomen dat consumenten niet altijd duidelijk is dat een rendementsweergave slechts een voorbeeld of prognose is en ni
gegarandeerde opbrengst. Zodoende zullen bepaalde standaardteksten moeten worden opgenomen die verplicht in tekstblokken aan het begin en aan het e
de paragraaf worden opgenomen.
De toezichthouders zullen voorschrijven dat aan het begin van de paragraaf de navolgende tekst moet worden opgenomen.
Het hieronder gegeven cijfervoorbeeld is alleen als voorbeeld bedoeld.
De uiteindelijke resultaten zijn niet te voorspellen. Het is dan ook waarschijnlijk dat uw daadwerkelijke rendement in de toekomst niet gelijk zal
het hieronder vermelde.
Aan het einde van de paragraaf dient vervolgens de navolgende tekst te worden opgenomen.
De waarde van beleggingen kan fluctueren. Rendementen vanuit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Kijk in de risicoparagraaf van dez bijsluiter voor uw financiële risico's.
Naar het oordeel van de Raad zal met deze teksten, in combinatie met de rest van de Financiële Bijsluiter en in het bijzonder de paragraaf omtrent risico's beter gewaarborgd zijn dat consumenten geen verkeerde indruk krijgen van het uiteindelijk rendement van het product.
3.5 Risico's en de risicoindicator
3.5.1 Inleiding
Het belangrijkste argument voor de noodzaak van een Financiële Bijsluiter is dat consumenten niet altijd adequaat geïnformeerd worden over de risic
een product. In commerciële uitingen en wervende teksten van instellingen wordt zelden nadruk op de specifieke risico's van het product gelegd. Voo
uiteenzetting over de risico's van een product dient men veelal naar de onderliggende documentatie te kijken waarin in juridische en technische beg
een en ander is verwoord. De Raad is van oordeel dat een heldere uitleg over de risico's in de Financiële Bijsluiter onontbeerlijk is.
Het tweede doel van de Financiële Bijsluiter is om de vergelijkbaarheid van producten met een beleggingscomponent te bevorderen. Met onderbouwde risicoindicaties zouden op vergelijkbare wijze beleggingsrisico's inzichtelijk gemaakt kunnen worden. De Raad heeft zodoende de wenselijkheid en mogelijkheid van de opname van een uniforme risicoindicator in de risicoparagraaf van de Financiële Bijsluiter onderzocht.
3.5.2 Risico's in woorden benadrukken
De Raad onderkent dat het begrip 'risico's' voor consumenten verschillende betekenissen kan hebben. Zo heeft het NIPO de volgende interpretaties ge
van het begrip: 'gevaren'; 'nadelen'; 'kosten'; 'verliezen'; '(tegenvallende) rendementen'. De Raad heeft in zijn ontwikkeling van de Financiële Bi
getracht met al deze verschillende interpretaties rekening te houden. Voor de Raad staat voorop dat 'verliezen' en '(tegenvallende) rendementen'
belangrijke kenmerken van het begrip 'risico's' zijn. Zodoende wordt er een separate paragraaf in de Financiële Bijsluiter opgenomen waarin de risi
producten in begrijpelijke bewoordingen door de instellingen moeten worden beschreven. In de nadere regelgeving van de toezichthouders zal nade
bepaald dat daarbij ingegaan moet worden op een aantal specifieke risico's.
3.5.3 Risico's kwantitatief benoemen: de risicoindicator
Met een uniforme risicoindicator wordt ernaar gestreefd de risico's van een product samen te vatten en terug te brengen tot één enkel kengetal. Een
verkregen set (verschillende) kengetallen zou kunnen leiden tot een schaal waarop men de risico's van verschillende beleggingsproducten kan rangsch
De voordelen hiervan voor de consument zijn dat bijna iedereen deze rangschikking 'intuïtief' en 'op het eerste oog' kan begrijpen. Onderlinge
vergelijkbaarheid tussen producten kan met kwantitatieve risicoindices worden bereikt.
De Raad heeft het NIPO verzocht de wenselijkheid en effectiviteit van de risico-indicator te testen. Het resultaat uit de test was eenduidig beves
Het NIPO heeft een fictieve risicoindicator getest. Getest is een balk die in acht segmenten is onderverdeeld. Boven een van deze segmenten was de
het (fictieve) product weergeven.
Het onderstaande is het relevante deel uit een van de geteste bijsluiters ('Empirevermogen').
' Empirevermogen is op basis van zijn eigenschappen ingedeeld in risicoklasse: 5
Empirevermogen
world wide
laag risico
zeer hoog risico
1 2 3
4 5
6
7
8
Het risico van een product met een 'laag risico' is vergelijkbaar met dat van een spaarrekening.
Het risico van een product met 'zeer hoog risico' is vergelijkbaar met beleggen in aandelen van vaak kleine bedrijven, die zich bezighouden met nie
technologieën.'
Het NIPO heeft vastgesteld dat de geteste risicoindicator goed werd begrepen ('hoe hoger de risicoklasse, des te hoger is de kans op een hoog rende
maar ook de kans op een groot verlies'). De risicoindicator 'valt mensen op' en 'spreekt tot de verbeelding'. De consumenten beoordeelden de getest
risicoindicator als zeer eenvoudig, inzichtelijk en behulpzaam.
Naast deze uiterst positieve beoordeling van de risicoindicator ziet de Raad echter ook knelpunten in een risicoindicator. De Raad kan in dat opzic resultaten van het onderzoek van CentER , die in opdracht van uw Ministerie de mogelijkheden voor het ontwikkelen van een risicoindicator heeft onderzocht, onderschrijven. Cijfers of schaalverdelingen suggereren een bepaalde exactheid. Die exactheid kan echter wel misleidend zijn. Een compl begrip als 'het risico van een product' wordt in de risico-indicator teruggebracht tot een enkel getal hetgeen de werkelijkheid (zeer) simplificeer zijn risico's immers sterk afhankelijk van de tijdshorizon waarover zij worden berekend. Het risicoprofiel van bijvoorbeeld een beleggingsfonds is termijn van één jaar een andere dan op een termijn van tien jaar. Het probleem van de tijdshorizon zou wellicht visueel kunnen worden ondervangen d risico's over verschillende looptijden in een risicomatrix weer te geven. De Raad betwijfelt echter of de consument zoiets nog begrijpt. Een ander aandachtspunt bij een enkel kengetal (of een set kengetallen) is dat een dergelijke benadering veranderende inzichten over de tijd niet kan weergev inzichten ten aanzien van de risico's van bijvoorbeeld een beleggingsfonds kunnen immers met de tijd sterk fluctueren. Recente voorbeelden hiervoor de technologiefondsen (met name internetfondsen) en telecommunicatiefondsen te vinden. Aannemelijk is dat Financiële Bijsluiters bewaard worden en lange tijd (bijvoorbeeld op de einddatum na wellicht twintig jaar) te-voorschijn worden gehaald. De inzichten ten aanzien van de risico's kunnen da aanzienlijk zijn gewijzigd. De toezichthouders zullen in de nadere regelgeving bepalen dat de Financiële Bijsluiter door instellingen, zolang het p nog aan het publiek wordt aangeboden, actueel moet worden gehouden. Het probleem van reeds uitgegeven Financiële Bijsluiters, waarin een risicoindi gegeven die na verloop van tijd verouderd is, kan echter niet worden verholpen.
De Raad is van oordeel dat de voordelen van een risicoindicator wel opwegen tegen de nadelen. Daarbij wordt aangetekend dat een te introduceren risicoindicator met de nodige voorzichtigheid in de Financiële Bijsluiter zal moeten worden gepresenteerd. Er zullen zodoende teksten worden voorge die het doel en de status van de risicoindicator beogen te verduidelijken.
3.5.4 Methoden voor de berekening van een risicoindicator
De Raad heeft verschillende methoden onderzocht om tot een uniforme risicoindicator te komen. Daarbij is de Raad uitgegaan van bepaalde randvoorwaa
* de aan de instellingen voor te schrijven methodiek voor de berekening mag niet, buiten bepaalde onvermijdelijke grenzen, leiden tot onjuiste info
aan de consument
* de risicoindicator moet objectief zijn vast te stellen. Uitgangspunt van de regelgeving voor de Financiële Bijsluiter is dat een instelling zelf
methodiek toepast op zijn eigen product en dus zelf de risicoklasse berekent. Achteraf kan door de toezichthouder worden gecontroleerd of de bereke
juist is. Iedere instelling moet dus op basis van een objectieve methode de risico's van een product op de schaal kunnen indelen. Verschillende
instellingen moeten zodoende voor vergelijkbare producten tot een gelijke indeling komen
* er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij gangbare methodes om tot risico-indelingen te komen. Tegenwoordig rangschikken veel instelling
ten behoeve van hun brochuremateriaal en reclameuitingen, hun eigen producten naar oplopend risico. De risicoindeling in het kader van de Financiël
Bijsluiter moet hier voorzover mogelijk bij aansluiten.
De eerste door de Raad onderzochte mogelijke uitwerking van een risicoindicator was er een die slechts een drietal belangrijke risico-elementen van product tot uitdrukking bracht. Deze risicoindicator kent in beginsel slechts de categorieën: 'uw inleg is gegarandeerd'; 'u kunt uw inleg kwijtrak kunt een schuld overhouden'. Een dergelijke risicoindicator geeft geen uitdrukking aan de risico's die samenhangen met beleggen: immers, er is geen differentiatie naar de risico's van de onderliggende waarden. Er kan, gezien het belang dat consumenten volgens het onderzoek van het NIPO aan de risicoindicator lijken te hechten, betwijfeld worden of een dergelijke risico-indicator aan de verwachtingen zou voldoen. De belangrijkste risico's echter wel, zoals hierboven is gememoreerd, in woorden tot uitdrukking gebracht.
De Raad heeft vervolgens twee kwantitatieve methoden als basis voor een risico-indicator onderzocht. Deze zijn:
- een methode gebaseerd op een model dat gebruikmaakt van de standaarddeviatie van de koersen van producten. Deze methode zou voor de hand
als standaard-model voor de risicoindicator omdat de standaarddeviatiemethode bij veel instellingen al in gebruik is. Voor de toepassing van de
standaarddeviatie als model voor de grote diversiteit aan producten die onder de Financiële Bijsluiter- verplichtingen zullen vallen is hij echter
geschikt. Dit hangt samen met het feit dat de standaarddeviatiemethode met name geschikt is voor producten met lineaire risico's, zoals aandelenfon
Voor meer ingewikkelde producten, die ook onder de Financiële Bijsluiter-verplichtingen zullen vallen, zoals clickfondsen, is deze methode minder g
De Raad schat op basis van gesprekken met marktpartijen dat zo'n 20% van de aangeboden producten niet of niet goed met deze methode in een risicoin
kan worden ondergebracht
- een methode die gebaseerd is op Value at Risk (VaR)-methodes voor de risicowaardering van financiële producten. Deze methode kan wèl wor
toegepast op producten met niet-lineaire risico's. De Raad heeft geconstateerd dat de ontwikkeling van een VaR-methode voor de toepassing van de
risicoindicator op korte termijn tijd niet te realiseren is. De voorhanden zijnde VaR-methode is bestemd om van dag tot dag de risico's van een ges
portefeuille van bijvoorbeeld grote banken in kaart te brengen, terwijl de hier aan de orde zijnde producten voor de retail-markt een veel langere
beleggingshorizon hebben. Voor de toepassing van de VaR-methode ten behoeve van de risicoindicator dient deze echter te worden herontwikkeld.
De VaR-methode geniet de theoretische voorkeur van de Raad, maar de Raad acht de mogelijkheden onzeker om de VaR-methode zo aan te passen dat die ( termijn) voor de risicoindicator geschikt gemaakt kan worden.
De Raad heeft zich, gezien de bovengeschetste problemen, georiënteerd op mogelijke andere modellen die (tijdelijk) als basis zouden kunnen fungeren
een risico-indicator. Vanuit de Representatieve Organisaties is de Raad een model gesuggereerd dat naar verwachting de uitwerking van een risicoin
mogelijk zal maken. Dit model werkt op basis van een Scoresysteem. Kort gezegd komt deze methode er op neer dat een groot aantal producten in rango
oplopend risico wordt geplaatst door deskundigen. De relevante risico's worden aan de hand van een vragenlijst geïdentificeerd. Vervolgens wordt ee
scoringsformule opgesteld die de relevante risico's weegt en de door de deskundigen bereikte rangorde reproduceert. Deze formule wordt vervolgens d
toezichthouders vastgesteld als de methode om risico's van een product te rangschikken. De Raad is tezamen met de Representatieve Organisaties doen
methode verder uit te werken. Het uitgangspunt is dat voor producten waarbij dat mogelijk is deze methode gecombineerd zal worden met een methodiek
gebaseerd op standaarddeviaties.
Gelet op de omvang van dit project houdt de Raad er rekening mee dat de ontwikkeling van het Scoresysteem niet op korte termijn beschikbaar is. Ook
onderzoek naar de mogelijkheden om de VaR-methode voor de risicoindicator aan te passen zal enige tijd in beslag nemen. De Raad zal dit najaar besl
welke methode voor de onderbouwing van de risicoindicator zal worden gebruikt. Indien geen kwantitatieve methode op tijd gereed kan zijn zal in de
Financiële Bijsluiter voorshands met de meer kwalitatieve risicoparagraaf worden volstaan.
4. Wettelijk en regelgevend kader
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitgangspunten van en de wijze waarop de juridische invoering vorm heeft gekregen en welke knelpunten de Raad
nog signaleert. De Raad heeft daarbij de reacties van Representatieve Organisaties en de uitkomsten uit het NIPO-onderzoek betrokken. Voorzover nog
eerder door de Raad bij uw ministerie aan de orde gesteld worden u aanbevelingen omtrent de juridische implementatie hieronder gedaan.
Zoals hiervoor in Hoofdstuk 3 is uiteengezet heeft de Raad ervoor gekozen om, met het oog op de bevordering van de inzichtelijkheid en onderlinge vergelijkbaarheid van producten, een basis-Financiële Bijsluiter te ontwikkelen die voor alle betrokken sectoren verplicht zal worden. Dit vereist consistentie van regelgeving. Op de noodzaak van consistentie bij de toepassing van de regelgeving wordt in Hoofdstuk 5 separaat ingegaan.
Het uitgangspunt van het regelgevend kader van de Financiële Bijsluiter is dat deze getrapt is: via een afdoende basis in de betrokken toezichtwett
basis waarvan u bij een Algemene Maatregel van Bestuur regels kunt opleggen die de bevoegdheid geven aan de toezichthouders vervolgens nadere regel
uit te vaardigen.
4.2 Wettelijke basis
De volgende wetten zullen als basis dienen voor de invoering van de Financiële Bijsluiter: Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv), Wet toezich
uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn), Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb), Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte), Wet toezicht kredietwezen 19
(Wtk), Wet op het consumentenkrediet (Wck).
De Raad heeft de toereikendheid van de rechtsbasis van de betrokken wetten voor de introductie van de Financiële Bijsluiter van de betrokkenen geanalyseerd. Uit deze analyse is gevolgd dat een aantal wetten op onderdelen dient te worden aangepast. Zowel Wtk 1992 (artikel 85a) als Wck (arti moeten worden gewijzigd. De specifieke grondslagen in de Wte 1995, Wtv 1993, Wtn en Wtb zullen voor de introductie van deze regelgeving in de optie Raad niet behoeven te worden gewijzigd. Het komt de Raad wenselijk voor om de wettelijke verankering van de regelgevende en de toezichtbevoegdheden alle wetten gelijk te laten zijn. In dat kader zou een spoedige wijziging van de artikelen 51 Wtv en 26 Wtn de voorkeur van de Raad genieten.
Het verplicht worden van de Financiële Bijsluiter zal eerst mogelijk zijn als de wijzigingen van de Wtk en de Wck zijn gerealiseerd.
De Raad heeft separaat gekeken naar de wenselijkheid om te komen tot een afzonderlijke en specifieke (horizontale) rechtsbasis voor verplichtingen de informatieverstrekking aan consumenten voor alle aanbieders van complexe financiële producten. Daarover heeft de Raad extern juridisch advies ingewonnen. Mede gezien de adviezen kan de Raad gelet op de toereikendheid van de huidige wetgeving (na de benodigde aanpassingen) en de wens tot inwerkingtreding van de verplichtingen omtrent de Financiële Bijsluiter geen bijzonder voordeel vinden in een dergelijke horizontale regeling.
4.3 De Algemene Maatregel van Bestuur
Op grond van de vigerende wetten heeft u de bevoegdheid regels uit te vaardigen omtrent informatie die de onder de relevante toezichtwetten vallend
instellingen moeten verstrekken aan afnemers van financiële diensten en producten. Een daartoe strekkend conceptvoorstel voor een 'Besluit houdende
met betrekking tot het door financiële ondernemingen verstrekken van een kernpuntendocument bij complexe producten' (hierna: het conceptbesluit) is
op 13 april 2001 aan de Raad en aan de Representatieve Organisaties ter consultatie voorgelegd.
In het conceptbesluit wordt geregeld dat voor gedefinieerde complexe financiële producten een Financiële Bijsluiter verplicht zal worden. Deze 'com
producten kennen twee cumulatieve kenmerken: zij zijn opgebouwd uit verschillende productsoorten en ten minste één van die productsoorten heeft een
beleggingskarakter.
Het conceptbesluit geeft daarnaast de toezichthoudende autoriteit(en) de mogelijkheid om andere dan in het conceptbesluit gedefinieerde producten a
wijzen die onder de Financiële Bijsluiter-verplichtingen vallen (zie hieronder hoofdstuk 4.4.).
Financiële instellingen die een complex of aangewezen financieel product aanbieden dienen een Financiële Bijsluiter voor (potentiële) afnemers ter
beschikking te hebben. Daarnaast geldt de verplichting om voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot verwerving van een dergelijk product een
Financiële Bijsluiter ter beschikking te stellen aan de afnemer. Het conceptbesluit regelt vervolgens welke informatie in de Financiële Bijsluiter
verplicht moet worden opgenomen. De toezichthouders krijgen op grond van het conceptbesluit de mogelijkheid regels te stellen voor de wijze van het
beschikbaar houden en het beschikbaar stellen van de Financiële Bijsluiter alsmede voor de nadere invulling van de verplichte informatie in de Fina
Bijsluiter. Daarnaast krijgen de toezichthouders de bevoegdheid om algemene vrijstellingen uit te vaardigen van bepaalde verplichtingen alsmede ind
ontheffingen te verlenen.
4.3.1 Tussenpersonen
De Raad onderzoekt thans in het algemeen welke verbeteringen kunnen worden aangebracht in de vormgeving van het regelgevend kader inzake (rechts)pe
die actief zijn op het gebied van bemiddeling bij financiële diensten. Hierover zal de Raad u separaat adviseren.
De Raad stelt vast dat de voorschriften inzake de Financiële Bijsluiter alleen ten aanzien van de normadressanten van de betrokken toezichtwetten ( verzekeraars, effectenbemiddelaars, et cetera) zijn af te dwingen. Voor hen geldt dat zij, in beginsel, hun eigen product aanbieden. De Raad is mening dat het eigenlijk niet zou moeten uitmaken via welk 'kanaal' een complex of aangewezen financieel product door een consument wordt betrokken elk complex of aangewezen financieel product hoort steeds een Financiële Bijsluiter.
Teneinde dit te bereiken zullen de toezichthouders via hun nadere regelgeving een plicht introduceren die meebrengt dat voornoemde normadressanten
voor dragen dat wanneer hun producten via een derde worden aangeboden, deze tussenpersoon de consument een Financiële Bijsluiter verstrekt. De Raad
evenwel in dat het desondanks mogelijk is dat een consument uiteindelijk geen kennis kan nemen van de Financiële Bijsluiter omdat een tussenpersoon
de inspanning van de normadressant, in gebreke blijft. De Raad adviseert u om - vooralsnog - terzake van deze groep tussenpersonen zoveel mogelijk
aansluiting te zoeken bij enkele niet-dwingende regels. Zo kan worden gedacht aan de Vrijwillige Gedragscode ten aanzien van precontractuele inform
over hypotheken, de Gedragscode Informatieverstrekking Dienstverlening Intermediair, de Europese Gedragscode inzake het elektronisch betalingsverke
FIN-NET (het Europees netwerk met betrekking tot zogenaamde 'out of court settlement' van geschillen ten aanzien van financiële diensten). U wordt
geadviseerd te bevorderen dat deze gedragscode(s) wordt/worden nageleefd. Daarnaast wordt u verzocht aan dit onderwerp in de toelichting op het
conceptbesluit aandacht te besteden.
In dit verband vraagt de Raad verder de aandacht voor het navolgende. Het is zeer wel denkbaar dat een consument zich laat adviseren over de aansch
financiële producten, die - als deze zouden worden samengenomen tot één product - de kenmerken van een complex product zouden hebben. De vraag kan
opkomen of op deze situatie de regels van de Financiële Bijsluiter toepasselijk zouden moeten zijn. De Raad is van mening dat dit niet het geval is
consument zich uitsluitend laat adviseren over de aanschaf van verschillende producten en de uiteindelijk aan te schaffen producten door middel van
afzonderlijke overeenkomsten totstandkomen. Echter, indien bij de bemiddeling bij de totstandkoming van de aan te schaffen producten het voor de co
kennelijk duidelijk is dat overeenkomsten als met elkaar samenhangende en van elkaar afhangende overeenkomsten worden gesloten, zouden naar het oor
de Raad de regels voor de Financiële Bijsluiter wel toepasselijk zijn.
Bij tussenpersonen die niet onder de reikwijdte van de betrokken wetten vallen is er thans geen mogelijkheid om hen te verplichten een Financiële Bijsluiter op te stellen. Voor instellingen die als tussenpersoon fungeren die wel onder de betrokken wetten vallen zou een rechtstreekse verplicht daartoe uit het conceptbesluit moeten volgen. De Raad stelt vast dat het conceptbesluit op dit punt niet geheel duidelijk is. De Raad beveelt u aan conceptbesluit en/of de toelichting daarop op dit punt aan te passen of te verduidelijken.
4.3.2 Reclamevoorschriften
De nadere regelgeving van de toezichthouder kent bepaalde reclamevoorschriften. Zo zal een instelling in zijn reclameuitingen voor een complex of
aangewezen financieel product kenbaar moeten maken dat er een Financiële Bijsluiter over het product beschikbaar is. U wordt in dit verband in over
gegeven uw voorgenomen reclameregels aan te vullen met dan wel te verwijzen naar deze voorschriften.
4.3.3. Evaluatie
De Raad kan de door u aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie van de effecten van de voorschriften inzake de Financiële Bijsluiter onderschrijven
komt de Raad wenselijk voor een passage over de voorgenomen evaluatie in de toelichting op het conceptbesluit op te nemen.
4.4 De nadere regelgeving van de toezichthouders
4.4.1 Inleiding
Gelet op de afwijkende toedeling van bevoegdheden voor het stellen van regels terzake van de Financiële Bijsluiter in de Wtv en de Wtn, betreft het
onderstaande formeel slechts lagere regelgeving op grond van de Wtk, Wtb, Wck en de Wte. De nadere regelgeving zal voorzover mogelijk op identieke
moeten worden opgenomen in de Regeling Informatie-verstrekking aan verzekeringnemers 1998 en de Regeling informatieverstrekking Wtn.
Zoals in de inleiding van Hoofdstuk 4.3 is aangegeven geeft het conceptbesluit de rechtsgrondslag voor de betrokken toezichthouders om nadere regel stellen over de Financiële Bijsluiter. Uitgangspunt voor de Raad hierbij is dat de onder de respectievelijke toezichtwetten uitgevaardigde regelgev zoveel mogelijk (tekstueel en inhoudelijk) gelijk is. Hier dient te worden aangetekend dat de STE reeds over lagere regelgeving beschikt (Bijlage 7 Regeling toezicht effectenverkeer) waarin voorschriften zijn opgenomen voor informatieverstrekking door effecteninstellingen. De STE beziet thans i hoeverre het mogelijk is om de beoogde regelgeving in dezelfde format en op dezelfde doorlopende wijze in de bestaande regelgeving van de STE te ve Uw ministerie beziet op gelijke wijze de mogelijkheden om de bestaande Ministeriële Regelingen op grond van de Wtv en de Wtn aan te passen.
4.4.2 De nadere regelgeving
In Bijlage 4 treft u een afschrift van de conceptregelgeving zoals deze aan de Representatieve Organisaties zal worden voorgelegd ter formele
consultatie. De Raad memoreert onderstaand een aantal belangrijke punten uit de conceptregelgeving hieronder:
· de regelgeving zal bij inwerkingtreding niet alleen gaan gelden voor nieuwe complexe en aangewezen financiële producten, maar ook voor be producten die aan het publiek worden aangeboden
· de regelgeving heeft geen extraterritoriale werking voor instellingen; met andere woorden, behoudens Europeesrechtelijke verplichtingen d zullen Nederlandse instellingen niet verplicht worden Financiële Bijsluiters ter beschikking te stellen voor producten die in het buitenland aan he publiek worden aangeboden. De Raad meent dat, mede gelet op het level playing field waarop Nederlandse instellingen in het buitenland moeten kunnen opereren, het onredelijk bezwarend zou zijn aan hen een dergelijke verplichting op te leggen
· de regelgeving zal wel gelden voor buitenlandse instellingen die in Nederland complexe producten aanbieden, behoudens icbe's aan wie op b het Europees recht geen Financiële Bijsluiter-verplichting kan worden opgelegd
· de regelgeving maakt een onderscheid naar de verplichting een Financiële Bijsluiter te hebben en een Financiële Bijsluiter te verstrekken
Representatieve Organisaties hebben de Raad onder de aandacht gebracht dat de verplichtingen ten aanzien van het verplicht verstrekken van een Fin
Bijsluiter in de praktijk niet altijd mogelijk zullen zijn (bijvoorbeeld bij de verhandeling op de beurs van aandelen van beleggingsfondsen) en in
gevallen zeer bezwaarlijk zullen voorkomen. De Raad zal zich in het kader van de formele consultatie van de Representatieve Organisaties verder ber
over de wijze waarop met de verplichting om een Financiële Bijsluiter te verstrekken praktisch kan worden omgaan zonder afbreuk te doen aan het
level-playing field voor instellingen
· er zal voor producten die nog aan het publiek worden aangeboden de verplichting zijn om de Financiële Bijsluiter a tempo aan belangrijke
wijzigingen aan te passen
· in beginsel zijn exonoratieclausules in de Financiële Bijsluiter niet geoorloofd, met uitzondering van een beknopte clausule dat de infor
over het product in de Financiële Bijsluiter niet volledig is en dat de (potentiële) afnemer wordt aanbevolen kennis te nemen van de overige docume
· de Raad hecht er belang aan dat bekendheid aan het bestaan van de Financiële Bijsluiter wordt gegeven. Daaraan dienen de instellingen mee werken. Zo is dus in de regelgeving de verplichting opgenomen dat op relevante plaatsen in foldermateriaal en eventuele andere (reclame)uitingen a correspondentie over een complex of aangewezen financieel product het bestaan van een Financiële Bijsluiter moet worden vermeld.
4.4.3 Aangewezen producten Mede gelet op de gr
verscheidenheid aan financiële producten die worden aangeboden en de snelheid waarmee nieuwe producten worden geïntroduceerd, is in uw conceptbeslu
bevoegdheid voor de toezichthouders gecreëerd om bepaalde producten aan te wijzen die van een Financiële Bijsluiter zullen moeten worden voorzien.
Financiële producten zullen worden aangewezen indien de toezichthouders van oordeel zijn dat de Financiële Bijsluiter voor de consument toegevoegde
heeft voor het beoordelen van het product. In beginsel zullen zeer eenvoudige producten, waarbij het voor de consumenten mogelijk is op eenvoudige
informatie te achterhalen, niet worden aangewezen. De Raad onderkent daarbij wel dat het mogelijk is dat bepaalde producten die aanvankelijk als ee
zijn aangemerkt toch onduidelijkheid bij consumenten oproepen. De toezichthouders zullen zodoende periodiek beoordelen of nieuwe of bestaande produ
moeten worden aangewezen.
Vooralsnog zullen drie typen producten worden aangewezen. Mede gelet op de resultaten van de evaluatie van de informatieregels die thans gelden voo
verzekeringsproducten zullen levensverzekeringen en natura-uitvaartverzekeringen onder de reikwijdte van de Financiële Bijsluiter-verplichting
gebracht worden. Voor verzekeraars komen de voorschriften voor het aanhouden en verstrekken van een Financiële Bijsluiter in de plaats van de thans
bestaande voorschriften voor het beschikbaar houden van de zogenoemde productleeswijzer. Daarnaast zullen alle beleggingsinstellingen die op grond
Wtb een vergunning hebben eveneens worden aangewezen. De Raad heeft vastgesteld dat beleggingsinstellingen een belangrijke marktsegment hebben bij
aanschaf van consumenten van financiële producten. Met het oog op de bevordering van vergelijkbaarheid van financiële producten komt het de Raad ju
ook belegginstellingen onder onderhavige verplichtingen te brengen. Daar komt bij dat in de praktijk is gebleken dat beleggers weinig inzicht hebbe
name de risico's en kosten die verbonden zijn aan (het deelnemen in) beleggingsinstellingen. Voor veel beleggers is het prospectus te omvangrijk en
te doorgronden. Het prospectus wordt daarom weinig gelezen. De financiële bijsluiter zal door zijn overzichtelijke opzet en beperkte omvang belangr
bijdragen aan de adequate informatieverschaffing van de (potentiële) belegger over de voor hem meest wezenlijke aspecten van de beleggingsinstellin
4.5 Europese Omgeving
De Raad heeft een aantal zaken over de (komende) Europese regelgeving onder uw aandacht heeft gebracht in zijn brief d.d. 23 april 2001 . De Raa
nader externe juridisch advies ingewonnen over de raakvlakken met Europese regelgeving en Verdragen. Onder verwijzing naar het gestelde in voornoem
signaleert de Raad dat in de komende jaren een aantal Europese initiatieven op het gebied van regelgeving met betrekking tot de informatieverstrekk
financiële producten te verwachten is (zo een aantal niet reeds in behandeling is). De Europese Commissie is doende om voor vele onderwerpen die on
nationale regelgeving vallen, Europese regels tot stand te brengen. In dit kader adviseert de Raad u om in overweging te nemen om conceptnormen met
betrekking tot de Financiële Bijsluiter-verplichtingen vrijwillig aan te melden bij de Europese Commissie. Het komt de Raad voor dat hiermede mogel
worden bewerkstelligd dat bij de redactie van de definitieve communautaire regelgeving rekening kan worden gehouden met de Nederlandse normen.
5 TOEZICHT EN DE Coördinatie VAN HET toezicht
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de manier waarop op de regelgeving zal worden toezichtgehouden. De regelgeving zal, naar het oordeel van de Raad
meebrengen dat er afstemming van de beleidsuitgangspunten van het toezicht zal moeten plaatsvinden tussen de toezichthouders onderling. De Raad
onderscheidt in hoofdzaak twee belangrijke aanleidingen om de coördinatie van beleidsuitgangspunten tussen de toezichthouders te bevorderen. De
belangrijkste reden voor afstemming is gelegen in het feit dat de regelgeving inhoudelijk in beginsel gelijk is voor de verschillende sectoren. De
beginselen van behoorlijk bestuur voor de individuele toezichthouders brengen mee dat een toezichthouder nadrukkelijk rekening zal moeten houden me
beleid van de andere toezichthouders.
5.2 Toezicht
De verantwoordelijkheid voor het opstellen, het ter beschikking houden en het ter beschikking stellen van de Financiële Bijsluiter rust op de aanbi
het product. Daarvoor gelden de regels van het conceptbesluit en de nadere regelgeving van de toezichthouders. De controle op de naleving van de
regelgeving door de toezichthouders vindt achteraf plaats. Eén aspect van het toezicht behoeft hier aparte vermelding. De nadere regelgeving van de
toezichthouders bepaalt dat Financiële Bijsluiters naar waarheid moeten worden opgesteld. In het kader van het regulier toezicht door de toezichtho
kan de naleving van deze verplichting in beginsel pas worden beoordeeld nadat een Financiële Bijsluiter is opgesteld en uitgegeven. Uiteraard zulle
toezichthouders indien zij worden geconfronteerd met Financiële Bijsluiters die niet aan de normen voldoen de nodige (sanctie)maatregelen treffen.
toezicht biedt echter voor de consument geen garantie dat de verstrekte informatie door een instelling over een bepaald product juist is.
5.3 Consistentie van interpretatie en uitvoering van de regelgeving
Het toezicht op de Financiële Bijsluiter geschiedt achteraf door de drie afzonderlijke toezichthouders. De voorschriften van de Financiële Bijsluit
op basis van voornamelijk identieke regelgeving. De Raad heeft er - vooralsnog - voor gekozen om uit te gaan van bepaalde regels op hoofdlijnen (zi
Hoofdstuk 3) voor de uitwerking van de Financiële Bijsluiter. Er zijn thans geen voorschriften ten aanzien van lengte van de Financiële Bijsluiter
tekstopmaak, lettertype, format, soort papier, kleuren et cetera. Er zijn ook geen specifieke regels, zo die al mogelijk zouden zijn, om de leesbaa
begrijpelijkheid van de Financiële Bijsluiter objectief door de toezichthouders aan te toetsen. De voorschriften in de nadere regelgeving bieden zo
ruimte voor interpretatie door de toezichthouders. Daarnaast biedt het conceptbesluit de mogelijkheid voor de toezichthouders om (algemene) vrijste
en (individuele) ontheffingen uit te vaardigen respectievelijk te verlenen. De Raad onderkent, in het kader van de rechtsgelijkheid en het
non-discriminatiebeginsel, de noodzaak voor de toezichthouders tot eenvormige toepassing van de regelgeving en de uitzonderingsmogelijkheden.
Ten slotte geldt voor de handhaving van de verplichtingen uit hoofde van de regelgeving over de Financiële Bijsluiter dat bij niet naleving van de voorschriften de toezichthouders bevoegd zijn over te gaan tot toepassing van bestuurlijke boetes en dwangsommen. De Raad staat voor de toepassing bestuurlijke handhavinginstrumenten eveneens een eenvormig beleid door de afzonderlijke toezichthouders voor.
5.4 Leemtes en overlap in het Toezicht
Hierboven is in Hoofdstuk 4 de positie van de tussenpersonen besproken. De Raad heeft vastgesteld dat er omstandigheden zijn die meebrengen dat er
rechtstreekse en eigen verplichting rust op een tussenpersoon om een Financiële Bijsluiter te hebben en aan een potentiële afnemer-consument te
verstrekken. Deze vaststelling geldt ook ten aanzien van onder toezicht staande instellingen die als tussenpersoon een (enkelvoudig complex) financ
product aanbieden dat niet sectoreigen is. Deze leemte acht de Raad ongewenst. Daarnaast zijn er theoretisch verschillende situaties denkbaar waari
of meer toezichthouders (dan wel één toezichthouder uit hoofde van twee of meer verschillende toezichtwetten) betrokken zullen zijn bij de toetsing
financiële instelling op de naleving van de voorschriften over de Financiële Bijsluiter. In dergelijke gevallen is sprake van een overlap van toezi
Raad acht het, mede indachtig de signalen daaromtrent van de betrokken sectoren, ongewenst dat in geval van overlap van toezicht op deze identieke
verplichting een financiële instelling wordt geconfronteerd met twee (of meer) toezichthouders die beiden toezien op de naleving van hun eigen lage
regelgeving (hoezeer ook zoveel mogelijk naar eenduidigheid in regelgeving voor de verschillende financiële sectoren wordt gestreefd). De Raad huld
uitgangspunt dat indien zich in de praktijk een dergelijke situatie van overlap mocht voordoen, de betrokken toezichthouders in overleg zullen kom
een voor de betrokken instelling en de betrokken toezichthouders praktische oplossing. In deze oplossing zal ook aandacht worden besteed aan de vra
van de betrokken toezichthouders in de Financiële Bijsluiter dient te worden vermeld.
5.5 Coördinatie
De Raad zal de coördinatie tussen de toezichthouders voor de toepassing van de regelgeving bevorderen. Daartoe zal de Raad aandacht besteden aan
consistentie van toepassing van de regelgeving en het gevoerd beleid. Indien er zich overlapzaken voordoen, zullen deze eveneens worden besproken.
6. Invoering en inwerkingtreding
6.1. Inleiding
Dit hoofdstuk geeft in grote lijnen de visie van de Raad weer ten aanzien van de context waarin de Financiële Bijsluiter zal functioneren en de voo
waaraan een succesvolle invoering van de Financiële Bijsluiter zal moeten voldoen. Daarbij wordt voorzover mogelijk mede ingegaan op de opmerkingen
Representatieve Organisaties en de adviezen van het NIPO. In dit Hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de termijn waarop de Financiële Bijsluiter
visie van de Raad verplicht kan worden gesteld.
6.2 De context van de Financiële Bijsluiter
In april en mei van 2001 is door het NIPO een onderzoek uitgevoerd naar de door de Raad gemaakte opzet voor de Financiële Bijsluiter. De conclusies
aanbevelingen over de inhoud van de Financiële Bijsluiter zijn, zoals in de voorgaande Hoofdstukken is gebleken, veelal door de Raad overgenomen. N
conclusies over de Financiële Bijsluiter zelve is door het NIPO ook een aantal algemene zaken aan de orde gesteld waaraan de Raad, bij het uitwerke
invoering van de Financiële Bijsluiter, niet voorbij kan gaan .
Met name uit het kwalitatieve deel van het onderzoek kwam naar voren dat het voor veel consumenten moeilijk was de gevolgen van de aankoop van een financieel product te doorgronden. Het NIPO vond, in het algemeen, dat het kennisniveau van en interesse voor financiële producten van de geselecte groep van respondenten als 'laag' moest worden gekwalificeerd. Voorts bleek dat de respondenten door hun onbekendheid met financiële producten en h financieel toezicht in Nederland niet onmiddellijk het doel en de mogelijkheden van de Financiële Bijsluiter konden bevatten. Zoals hiervoor is gem was de term 'risico' een complex begrip waaraan door sommige respondenten in het NIPO-onderzoek een onverwachte inhoud werd gegeven. Ook bleek dat doorvragen veel van de informatie, met name bijvoorbeeld tabellen, vaak niet (voldoende) begrepen werd.
De Raad meent dat het van groot belang is om de introductie van de Financiële Bijsluiter vergezeld te doen gaan van een goede voorlichtingscampagne
consumenten. Een goede en met zorg omklede invoering van de Financiële Bijsluiter is minstens zo belangrijk voor het slagen als een goede opzet van
Financiële Bijsluiter zelf. Hiermee kunnen ook de grote inspanningen en de daarmee gepaard gaande hoge kosten die van de instellingen worden gevraa
worden gerechtvaardigd.
Om de consument in staat de stellen de Financiële Bijsluiter te gebruiken en een geïnformeerde keuze tussen producten te laten maken zal in de
voorlichtingscampagne aandacht moeten worden besteed aan het doel van de Financiële Bijsluiter en wat de Financiële Bijsluiter voor consumenten kan
betekenen bij hun keuzes.
Een voorlichtingscampagne over de Financiële Bijsluiter zal zich, in de optiek van de Raad, echter niet tot louter de introductie van de Financiële
Bijsluiter kunnen beperken maar zal een meerjarenproject zijn.
De Raad heeft uit het NIPO-onderzoek de indruk overgehouden dat als consumenten van financiële diensten in staat moeten worden gesteld een meer verantwoorde keus te maken veel meer nodig zal zijn dan alleen de introductie van een Financiële Bijsluiter. In het rapport van de Sociaal-Economi Raad van november 2000 inzake consumenteneducatie, worden verschillende onderdelen van educatie genoemd en worden diverse partijen aangewezen die v consumenteneducatie verantwoordelijk zijn. Het zou buiten het bestek van dit Rapport vallen op de meer algemene problematiek van consumenteneducati gaan, doch voor de Raad staat vast dat bij uitstek voor financiële producten moeite moet worden gedaan om consumenten de zelfstandigheid te geven d hen zou toewensen. In het algemeen is consumenteneducatie in brede zin geen verantwoordelijkheid van de financiële instellingen, buiten de vereiste product-informatie om, terwijl ook de toezichthouders hierin slechts een beperkte rol zullen kunnen spelen.
De Raad is voornemens om dit najaar een opgesteld communicatie- en voorlichtingsplan gereed te hebben teneinde bekendheid met de Financiële Bijslui vergroten. Daarover zal de Raad met uw ministerie van gedachten wisselen.
6.3 De termijn waarop de verplichtingen van kracht kunnen worden
U heeft aangegeven te hechten aan een invoeringsdatum van 1 januari 2002. De datum van de invoering zal door u bij afzonderlijk Koninklijk Besluit
vastgesteld. De toezichthouders zullen, naar het zich laat aanzien, dit najaar de nadere regelgeving (behoudens de benodigde regelgeving voor de
risicoindicator) voor de invoering van de Financiële Bijsluiter publiceren. Met het oog op het bepalen van de datum waarop de verplichtingen van kr
zullen worden van de Financiële Bijsluiter, vraagt de Raad uw aandacht voor het volgende:
· de formele wettelijke grondslag voor de verschillende sectoren moet tijdig en gelijktijdig geregeld zijn
· de representatieve organisaties hebben de Raad aangegeven dat de instellingen naar verwachting zes maanden nodig hebben om de Financiële Bijsluiter daadwerkelijk te kunnen invoeren in hun organisaties
· de verplichtingen moeten voorzover mogelijk met het oog op het bereiken van de gewenste doelstellingen van de Financiële Bijsluiter (inzichtelijkheid van het product en vergelijkbaarheid tussen producten) op dezelfde tijd voor alle betrokken producten worden ingevoerd
· de beschrijving van de risicoindicatormethodiek zal waarschijnlijk niet eerder dan het vierde kwartaal van 2001 voor instellingen beschik
zijn.
De Raad heeft in een eerste berekening vastgesteld dat de verplichtingen voor ten minste 4.500 producten zullen gaan gelden. Dit is een conservatie
eerste schatting: een veelvoud daarvan mag niet worden uitgesloten.
De Representatieve Organisaties hebben de Raad voorgelicht over de benodigde aanpassingen en wijzigingen in de interne organisaties van de onder to staande instellingen om te kunnen voldoen aan de twee hoofdverplichtingen van de Financiële Bijsluiter (het ter beschikking hebben en stellen van e Financiële Bijsluiter) voor de complexe of aangewezen financiële producten. Dit wordt geen geringe operatie voor de instellingen. Zo dienen de Fina Bijsluiters te worden geschreven, de rendementsweergaven en de risicoindicatoren te worden berekend en de sales- en marketingafdelingen erop worden voorbereid. Daarnaast dient de automatisering van de instellingen op de verplichtingen te worden aangepast en reclamecampagnes en de web sites erop worden ingericht De Raad onderschrijft het standpunt van de betrokken sectoren dat een dergelijke operatie onder normale omstandigheden een zestal zal vergen vanaf het moment dat de verplichtingen aan de betrokken instellingen bekend zijn gemaakt.
De Raad onderkent echter dat het jaar 2001 in verband met de euroconversie voor financiële instellingen geen normaal jaar is. De euroconversie zal
instellingen een groot beslag leggen op hun personele en technische capaciteiten. De Representatieve Organisaties hebben zeer nadrukkelijk onder de
aandacht van de Raad gebracht dat indien geen rekening gehouden wordt met het beslag dat deze conversie met zich zal meebrengen een groot aantal
instellingen in overtreding van de voorschriften zal raken indien deze voorschriften op 1 januari 2002 in de volle breedte zouden moeten worden
uitgevoerd.
De Raad beveelt u aan de regelgeving van kracht te laten worden op de datum waarop kan worden verondersteld dat de naleving door alle betrokken
instellingen daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Gelet op het bovenstaande lijkt de verplichte naleving van de regelgeving vanaf 1 januari 2002
mogelijk. De Raad geeft u daarom in overweging om op 1 juli 2002 alle instellingen die complexe of aangewezen financiële producten aanbieden te
verplichten een Financiële Bijsluiter te hebben en deze te verstrekken.
De Raad meent dat er, met het oog op het belang van de Financiële Bijsluiter voor consumenten, een inspanningsverplichting op de instellingen rust spoedigste over te gaan tot implementatie van de regelgeving. De toezichthouders zullen dit najaar hun nadere regelgeving vaststellen en publiceren toezichthouders zullen daarnaast een aanbeveling opstellen waarin instellingen worden verzocht de regelgeving vanaf 1 januari 2002 na te leven. De toezichthouders zullen vanaf de publicatie van de regelgeving tot het verplicht worden daarvan de implementatie door de instellingen nauwgezet volg
---
---
Kamerstukken II 1998/1999, 26 676, nr. 1
Kamerstukken II 2000/2001, 26 676, nr. 3
Kamerstukken II 2000/2001, 26 676, nr. 4
Wet toezicht kredietwezen 1992, Wet toezicht effectenverkeer 1995, Wet toezicht beleggingsinstellingen, Wet op het consumentenkrediet, Wet toez verzekeringsbedrijf 1993 en de Wet toezicht natura- uitvaartverzekeringsbedrijf.
Kamerstukken II, 2000/2001, 26 676, nr. 4.
Kamerstukken II 1998/99, 26676.
The Forum of European Securities Commissions.
Richtlijn nr 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van bel
in effecten.
Kamerstukken II 1999/2000, 27231, nr. 1.
Aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal bij brief d.d. 8 juli 1999.
Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (het Verbond), de Vereniging van Commissionairs in Effecten, de Consumen de Vereniging Eigen Huis, de Vereniging van Vermogenbeheerders, het Nederlands Verbond van Uitvaartorganisaties en namens het beleidsoverleg beleggingsinstellingen Wereldhave, Robeco,VIB N.V.
Zoals aanprijzingen voor het betreffende product op de internetsite van de instelling.
Zie verder Hoofdstuk 4.4.
Zie verder Hoofdstuk 4.4.
Het Rapport 'Aanzet tot de ontwikkeling van een uniforme risicoindicator voor financiële producten met een beleggingscomponent', juni 2000 van
dr. Th. Nijman, dr. M. Das, dr. B.J.M. Werker.
Voor de Wtv en de Wtn is het anders geregeld. Ook hier is er sprake van getraptheid, zij het op grond van art. 51 Wtv en art. 26 Wtn, via een
bestaande Ministeriële Regeling in de Regeling informatie-verstrekking aan consumenten 1998 en de Regeling informatieverstrekking Wtn. Deze vorm va
getraptheid is echter, zo heeft de Raad begrepen, van tijdelijke aard: er wordt via het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Actualisatie en
Harmonisatie van de Toezichtwetten een grondslag voor een Algemene Maatregel van Bestuur in de Wtv en de Wtn gecreëerd op gelijke wijze als die in
1992, Wte en de Wtb.
Behoudens effectenbemiddelaars.
Concept-Besluit houdende regels met betrekking tot het verstrekken van informatie door kredietinstellingen, beleggingsinstellingen en
effecteninstellingen, toegezonden aan de Raad bij brief van 24 januari 2001 (kenmerk FM 2001-00098).
Deze bijlage zal u enkele dagen later worden nagezonden.
Rapport inzake Evaluatie Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998, d.d. 24 juli 2000.
Kenmerk RFT/2001/064.
Onder de uitdrukkelijke caveat van de erkenning van de Raad dat men gezien de beperkte opzet van het onderzoek voorzichtig met deze resultaten
omgaan.