Partijblad Democraat
Idee
Brussel Vandaag
19 september 2001
Algemene Politieke Beschouwingen
Tweede termijn
Thom de Graaf, fractievoorzitter
economische en financiële situatie
Ook voor de catastrofe in Amerika was duidelijk geworden dat er een
trendbreuk komt in onze economische voorspoed. De groei loopt terug,
het is zeer de vraag of we 2% dit jaar halen, de arbeidsinkomensquote
is fors gestegen, de investeringen en de wereldhandel vlakken af en de
werkloosheid loopt in 2002 voor het eerst in jaren weer op. Het is
vandaag absoluut te vroeg om een serieus antwoord te kunnen geven op
de vraag of de Amerikaanse economie voldoende kan herstellen dan wel
ons zal meesleuren in een daadwerkelijke recessie. Teveel vragen zijn
nog open. Er is misschien geen reden voor groot pessimisme maar wel
voor onzekerheid. In ieder geval is voorzichtigheid geboden.
Dit gezegd zijnde complimenteer ik het kabinet met de begroting voor
2002, in de hoop dat we ook daadwerkelijk in staat zijn om die
begroting uit te voeren. In de Volkskrant van zaterdag jl. hebben we
nog eens kunnen lezen hoe hevig de strijd in de Treveszaal is geweest
en hoe de laatste cent uit het colbertje van minister Zalm is geschud.
Daar staat overigens wel tegenover dat minister Zalm zelf ook
behoorlijk goed wist hoe hij het geld uit de departementale zakken kon
kloppen.
De Miljoenennota ademt een zekere tevredenheid uit. Dat was
begrijpelijk vóór de Amerikaanse crisis. Wat ik echter ook los van de
afgelopen week miste, is een antwoord voor de komende acht maanden op
de verslechterde situatie. Wat kan dit kabinet nog doen om die
arbeidsinkomensquote weer omlaag te krijgen, om de loonontwikkeling te
laten sporen met de mindere vooruitzichten, om het bedrijfsleven te
stimuleren en daarmee de werkgelegenheid? Ik vraag de
minister-president daarop in zijn termijn in te gaan.
Wij moeten onszelf geen economische crisis aanpraten, maar het is
redelijk om rekening te houden met minder economische voorspoed dan
wij in de afgelopen jaren gewend waren. Net als in de afgelopen jaren
willen wij ook in de komende periode de nadruk leggen op de combinatie
van versnelde aflossing van de staatsschuld en inlossing van de
maatschappelijke schuld. Daar passen twee opmerkingen bij. In de
eerste plaats is het aflossen van de staatsschuld geen doel op zich
zelf, maar een middel om te voorkomen dat wij volgende generaties
belasten met de schulden die wij zijn aangegaan. De inzet moet dus
zijn een substantiële vermindering in een overzichtelijk tempo en in
een redelijke termijn. Rigide uitgaan van een termijn van 25 jaar
lijkt ons niet verstandig. Staat de economische groei het toe, dan is
het mooi. Maar steeds zal een afweging nodig zijn tussen wat de
samenleving van nu nodig heeft en wat moet worden gedaan voor de
samenleving van morgen. Wat betreft de uitgaven wil D66 prioriteit
leggen bij structurele en institutionele hervormingen in onderwijs en
zorg.
In het licht van deze doelstellingen beoordelen wij ook de laatste
begroting van dit kabinet. Het is ook de eerste van een nieuwe reeks.
Niet alleen de eerste echte beleidsbegroting, maar ook de eerste keer
in euro's Wij moeten daar erg aan wennen, het praat nog zoveel
makkelijker over 100 mln gulden dan over 45.38 mln. Euro. Het is
hetzelfde maar het lijkt minder Op het eerste gezicht schrik je als er
maar 1.6 staat bij zorg en 1.0 bij onderwijs. In guldens uitgedrukt
gaat het echter om enorme impulsen voor nieuw beleid van bijna 6
miljard voor sectoren die decennia lang in de verdrukking waren. Het
totaal aan extra uitgaven aan zorg, onderwijs en veiligheid dat in de
afgelopen jaren aan de begroting is toegevoegd is ongeveer anderhalf
maal meer dan al in het regeerakkoord 1998 was uitgetrokken.
Als het mogelijk en verantwoord is wil D66 een aantal wijzigingen op
de begroting aanbrengen. Wij denken aan het Nationaal Natuuroffensief
dat volstrekt onvoldoende wordt bediend. Het lijkt ook nodig in zorg
en welzijn extra te investeren, ik denk aan maatschappelijke opvang
(onder meer asja-project) en aan de geestelijke gezondheidszorg. Ook
willen we bezien wat we kunnen doen om bij te dragen aan een vernieuwd
onderkomen voor de belangrijkste moderne kunstcollectie van ons land
in het Stedelijk Museum In het fiscale pakket kan volgens D66 nog
beter vorm worden gegeven aan moderne verantwoordelijkheid via een
voorziening voor langerdurend zorgverlof en de zgn. combinatiekorting.
Het is echter verstandig om nu die lijstjes even op te schorten totdat
later dit najaar meer duidelijkheid bestaat over
financieel-economische gevolgen van de wereldgebeurtenissen.
publiek belang en markt
Ik sprak in eerste termijn over de noodzaak van een nieuwe politiek en
een nieuwe overheid. Voor D66 is het van groot belang dat de
vernieuwingen die de afgelopen jaren voorzichtig zijn ingezet in de
relatie tussen overheid en burger krachtig worden uitgebouwd. Een
overheid met een hart en met een hoofd. Daar past geen ideologie bij
van per se marktwerking of per se staatsdenken maar een verstandige
afweging wat de beste manier is om publieke belangen te waarborgen.
Bij het aanbieden van publieke diensten moet in de eerste plaats
worden uitgegaan van het belang van de consument, de individuele
burger. Die vraagt toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid.
Logge overheidsinstellingen en overregulering kunnen die vraag vaak
eerder belemmeren dan bedienen. Waar concurrentie daadwerkelijk
mogelijk is en onafhankelijk toezicht een eerlijke werking van de
markt verzekert, heeft de burger een echte vrije keuze. Bij de
Nederlandse Spoorwegen is geen sprake van concurrentie en de macht van
de consument is, zacht gezegd, beperkt omdat er geen alternatieven
zijn. Een monopolist tussen de staat en de markt in geeft per
definitie een probleem. Terugkeer naar de staat levert geen betere
service op, verdere marktwerking is onmogelijk. De NS staat nu voor de
grootste dagelijkse ergernis van veel mensen. D66 wijt dat niet alleen
aan het management van de NS, duidelijk is ook dat de cultuur van 100
jaar staatsbedrijf niet in een paar jaar wordt doorbroken.
De andere kant van de medaille is dat ook de overheid tekort is
geschoten: te late concessieverlening en onvoldoende investeringen in
het railnet. Ik vraag de minister-president of hij zich in die analyse
kan vinden.
De aanpak van het kabinet om het tij te keren via een realistischer
inschatting van de prestaties en een versterking van het toezicht
heeft onze instemming. Absoluut noodzakelijk is voor ons ook dat de
positie van de reizigers wordt versterkt, vooral door een betere "geld
terug"-regeling en een sterke vertegenwoordiging in een
toezichtsorgaan.
zorg
Een overheid met een hart en een hoofd zorgt voor een nieuwe sturing
van de publieke dienstverlening en dus van de collectieve sector. In
veel gevallen betekent dat minder zelf willen regelen en meer ruimte
geven aan de direct betrokkenen, sturen op een duidelijk resultaat.
In de zorg is veel in gang gezet en wordt de trendbreuk langzaam maar
zeker zichtbaar. Daarvoor was in de eerste plaats een omslag van
denken nodig. Zorg is niet langer een kostenpost maar een
maatschappelijke investering.
Het financieel-economisch beleid dat gericht was op groei en
werkgelegenheid betekende voor de zorgsector forse kostenbeheersing en
bezuiniging. Daarmee werd een grote bijdrage geleverd aan het op orde
brengen van de overheidsfinanciën. De dienstverlening in de zorg bleef
echter achter bij de economische groei en dat gaf een schril contrast
met de toegenomen private welvaart. Voor mensen die zorg nodig hebben
is dat terecht onverteerbaar.
De prijs van jarenlange volumebeperking onder verschillende
kabinetten. Een andere oorzaak is de sterk toegenomen vraag door
vergrijzing, door nieuwe behandeltechnieken en door veranderende
behoeften: ook een 80-jarige wil en krijgt nu een nieuwe heup, er
wordt eerder geopereerd bij staar, waar je vroeger eerst half blind
moest zijn. En ook speelt het personeelsgebrek - de schaduwkant van de
toegenomen welvaart - ons parten.
Het kabinet heeft terecht ingezien dat het roer om moest. Het
regeerakkoord '98 investeerde 5,6 mld gulden extra en in de afgelopen
jaren is daar nog veel meer bijgekomen. Er zijn meer dan 100.000 banen
in de zorg bijgekomen. De omslag is echter pas echt goed zichtbaar
geworden in het committment van het kabinet eind vorig jaar om zoveel
geld als nodig is beschikbaar te stellen voor het wegwerken van de
onaanvaardbare wachttijden in het maximaal haalbare tempo. Die
inhaalslag gaat gepaard met resultaat en rekenschap: eerst levert de
zorgsector, dan wordt betaald.
Het extra geld dat sinds 1999 beschikbaar kwam heeft geleid tot veel
extra productie, meer zorg en de eerste voorzichtige resultaten in de
wachttijden. Door de snelle groei van de vraag en door het
personeelstekort gaat dat nog niet spectaculair, maar de spiraal naar
beneden is omgebogen toen het kon.
Meer geld helpt, dat staat nu wel vast. Dat hoeven we niet meer verder
te onderzoeken. Maar het is niet zaligmakend. Net zo wezenlijk is een
andere organisatie en een betere sturing. Het afgelopen jaar heeft wat
dit betreft en stille revolutie plaatsgevonden. Geleidelijk aan komt
er een nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling, waarin niet langer het
aanbod maar de vraag bepalend is. Het uitgangspunt is niet langer dat
de patiënt moet bedelen maar dat hij waar mogelijk kan kiezen.
Het plan voor een nieuw verzekeringsstelsel als sluitstuk van deze
hervorming juicht D66 van harte toe. Invoering in de volgende
kabinetsperiode is absoluut noodzakelijk. Ik vraag de premier wat dit
kabinet nog doet om dat te bespoedigen. Ik blijf het jammer vinden dat
het kabinet het niet heeft aangedurfd om knopen door te hakken over de
premieverdeling, al onderschat ik niet de politieke verschillen van
opvatting hierover. Waar ik beducht voor ben is een ideologische
strijd bij de verkiezingen over iets dat in essentie praktisch is op
te lossen. De uitkomst van die strijd ligt eigenlijk nu al op tafel:
een gemengde premie met een substantieel nominaal deel om concurrentie
te prikkelen, een fiscale compensatie voor inkomensnadeel en een
beperkt eigen risico. Zoals zo vaak in de Nederlandse politiek is
kennelijk eerst een rondje boksen nodig voordat de logische oplossing
wordt gekozen.
onderwijs
De rol die de overheid wil spelen in het onderwijs is eveneens aan het
veranderen. D66 steunt die verandering, al zijn wij kritisch want het
gaat nog maar langzaam. De overheidsbemoeienissen met het onderwijs
werden in de laatste decennia gekenmerkt door grootscheepse
blauwdrukken, het stimuleren van grootschalige onderwijsinstellingen
en een soms groteske behoefte aan regulering. Ik vind het de
verdienste van dit kabinet dat er nu weer meer ruimte en vrijheid is
gekomen voor de onderwijsinstellingen zelf en dat de
verantwoordelijkheid van leraren, ouders en studenten wordt benadrukt.
De nieuwe overheid stimuleert meer dan zij reguleert. Goed opgeleide
mensen zijn het kapitaal van onze toekomst: van stukadoor tot
ingenieur, van ziekenverzorger tot wetenschapper. In toenemende mate
zal het onderwijs daarom gericht moeten zijn op maatwerk en
diversiteit, geen eenvormigheid maar de individuele leerling als
richtsnoer. Dat vraagt niet alleen om visie en ambitie, maar ook om
gerichte investeringen, ook als het economisch slechter gaat. De
investeringen van de afgelopen jaren en in de huidige Miljoenennota
zijn een duidelijke eerste stap die ook iets oplevert: kleinere
klassen, betere arbeidsvoorwaarden, betere materiële bekostiging,
grotere schoolbudgetten en investeringen in wetenschap en onderzoek.
Deze eerste stap zal niet de enige stap kunnen zijn. Ik zeg dat met
nadruk omdat in de kenniseconomie van vandaag en morgen scholing en
opleiding doorslaggevend zijn. Ik pleit er daarom voor om
investeringsperspectieven te schetsen die verder reiken dan één
kabinetsperiode. Wat voor de harde infrastructuur kan, kan ook voor de
kennisinfrastructuur.
In de kabinetsverkenning "Grenzeloos leren" worden opties genoemd die
mijn fractie eerder heeft bepleit, zoals een ruimere interpretatie van
de betekenis van onderwijsvrijheid volgens de Grondwet, minder
verplichte vakken in het voortgezet onderwijs en verdere
flexibilisering in hoger onderwijs en studiefinanciering. Het is
natuurlijk winst dat het kabinet de "onbespreekbare" voorstellen van
toen inmiddels tot serieuze beleidsopties heeft verheven. Maar
tegelijk vindt D66 deze Verkenning ook een verzameling van gemiste
kansen.
In zekere zin geldt dit ook voor de omslag van grootschalige
leerinstellingen naar kleinere scholen. Die is nog niet tot
standgekomen. De cijfers spreken voor zich, helaas ook bij de
basisscholen. Was 5 jaar geleden een basisschool van 200 kinderen nog
een grote school, tegenwoordig zijn er diverse scholen met meer dan
1000 kinderen op één locatie Ik vind dat een hele slechte
ontwikkeling. D66 heeft in het voorjaar het plan "Kiezen voor kleiner"
gelanceerd om tot kleinere autonome schoollocaties te komen, waar
leerlingen en leraren elkaar weer kennen en waar leerlingen die dat
nodig hebben extra aandacht krijgen. Van groot belang daarbij is dat
ouders, leraren en leerlingen, meer zeggenschap krijgen bij fusies of
splitsingen van scholen of het inrichten van nevenvestigingen. Ik ben
dit in de Verkenningen niet tegengekomen; daarom vraag ik het kabinet
nadrukkelijk om een standpunt, nu of bij gelegenheid van de
onderwijsbegroting.
Ondanks de onderwijs-CAO met betere arbeidsvoorwaarden en ondanks
verschillende goede initiatieven zoals ouderen weer voor de klas en
gastdocenten, loopt het lerarentekort voorlopig alleen maar op. Eerder
heeft D66 samen met GroenLinks gepleit voor maatregelen in de sfeer
van studiefinanciering. Ik vraag het kabinet opnieuw of het met een
aanvullende maatregel wil komen, nl. het afschaffen van collegegeld
voor jonge mensen die zich via de lerarenopleidingen voor een aantal
jaren willen committeren aan het onderwijs. Hetzelfde zou kunnen voor
verpleging en verzorging.
Een tweede opmerking betreft het wetenschappelijk onderzoek. Ik wil
graag een reactie van de premier op de stelling van de minister van
Economische Zaken, 2 weken geleden bij de opening van het academisch
jaar dat "bedrijven meer invloed zouden moeten krijgen op de
onderzoeksagenda van universiteiten" en dat universiteiten meer zouden
moeten worden afgerekend op de mate waarin zij "aan de kennisvraag van
bedrijven voldoen".
Ik kan mij niet voorstellen dat het kabinet deze opvatting zou willen
volgen. Het gaat mij niet om het belang dat ook het bedrijfsleven
heeft bij goed onderzoek en de financiering daarvan, het gaat mij om
de vraag of de overheid dat als budgetcriterium mag en moet gebruiken.
Ik zou daar met kracht afstand van willen nemen.
Natuur en milieu en landbouw
Tijdens ons reces heeft minister Pronk het record marathonvergaderen
opnieuw gebroken en met succes: het akkoord van Bonn. De lof is
wereldwijd en terecht, zo is er tenminste toch nog perspectief om
mondiaal de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Voor
Nederland zal dat ook een enorme inspanning betekenen.
Die inspanning is ook nodig voor een leefbaar en groen Nederland. De
uitspraken van de Kamer over extra natuurimpulsen (motie-De Graaf
c.s., motie-Van Walsem c.s.) zijn door het kabinet tot op heden
vertaald in een vorm van minimal art: weinig doen en toch tevreden
kijken. De resultaten die tot dusverre zijn geboekt zijn niet erg
indrukwekkend. Er moet structureel worden geïnvesteerd en bij
eventuele incidentele ruimte zal het natuurbeleid voorrang moeten
krijgen. Graag een reactie van het kabinet.
Daarnaast maak ik uit de Milieubalans op dat het beleid weinig
effectief is omdat rijk, provincies en gemeenten langs elkaar heen
werken. Op dit punt stelt overigens ook de 5de Nota RO teleur. Eenheid
en integrale afweging zijn ver te zoeken, wat niet onlogisch is als
eerst alle ministeries hun eigen nota's afscheiden. Bestuurlijke
verbrokkeling leidt dus tot onvermogen. Ook hier is een nieuwe
benadering van de overheid nodig, die verkokering en versnippering
doorbreekt.
Natuur en milieu spelen gelukkig een toenemende rol in het
landbouwbeleid. De mestverontreiniging in de intensieve
varkenshouderij is een halt toegeroepen. Maar de vermaatschappelijking
van de landbouw vraagt meer dan milieugrenzen.
De ingrijpende crises rond BSE, varkenspest en dit jaar MKZ hebben
aangetoond dat er een levensgrote afstand is tussen de manier waarop
wij met dieren en leefomgeving willen omgaan en de werkelijkheid van
de productie. In de MKZ-crisis moesten, om erger te voorkomen,
drieduizend bedrijven worden geruimd, 250.000 dieren gedood. Dat zijn
verschrikkelijke aantallen, die aanleiding waren voor veel leed en
emotie in de samenleving. Als de MKZ-crisis ergens voor heeft gediend
is het dat nu breed het inzicht is ontstaan dat we zo niet door kunnen
gaan. Niet het aanbod moet centraal staan, maar ook hier de vraag. De
vraag van consumenten naar veilig voedsel en duurzaam groen. D66
steunt het kabinetsbeleid: landbouw moet een gewone economische sector
worden. Alleen al de aard van de productie vraagt een bijzondere rol
van de overheid rond dierenwelzijn, voedselveiligheid en milieu.
Dit komend jaar valt er op de weg naar duurzame landbouw nog veel te
doen.
Ik denk aan de noodzaak van een onafhankelijke Voedselautoriteit. Aan
een visie op het dierenwelzijn waarin niet de "economische
houdbaarheid" maar het natuurlijk gedrag van het dier voorop staat.
Aan het plattelandsbeleid met het accent op de groene leefomgeving en
het stimuleren van innovatie, waaronder ik ook de omschakeling naar
biologische landbouw versta.
Ik roep het kabinet op om deze koers stevig door te zetten. Ik vraag
ook aan sector en kabinet om volwaardig en voluit in gesprek te
blijven. Dat kan de pijn wellicht niet verzachten, maar de acceptatie
wel vergroten.
Sociaal beleid en verpoldering
Ik krijg in toenemende mate het gevoel dat de verpoldering van het
sociale landschap ons opbreekt. Het poldermodel dat in 1994 nog bekend
stond als de "moesjawaracultuur" (die vooral leidde tot moerassige
besluitvorming en vertraging) heeft in de afgelopen jaren een magische
betekenis gekregen. Ik geloof zelfs dat de minister-president dit als
de Hollandse versie van de Derde Weg betitelde. Ik vrees dat het in
sommige opzichten een Hollandse ziekte is geworden. Een doorgeschoten
verpoldering maakt verantwoordelijkheden zoek, leidt tot uitstel van
beleid en ondermijnt het vertrouwen in politieke besluitvorming.
Het kabinet kondigt weer 21 adviesaanvragen aan de SER aan en vermoedt
dat de samenleving als geheel dan antwoord geeft. D66 vindt de SER een
nuttig adviesorgaan, maar geen wachtkamer voor besluiten. Zoals het
ook goed is om sociale partners te betrekken bij beleid zonder dat dit
hoeft te betekenen dat het beleid verdwijnt en verantwoordelijkheden
versplinteren. We voeren nog een apart debat over de
Arbeidsvoorziening en de ESF-gelden, maar ook daar zagen we dat
uitvoering en controle in de mist van de polder verdwenen.
Daadwerkelijk ingrijpen in de omvang van de WAO is de afgelopen jaren
onmogelijk gebleken omdat de politiek het probleem doorschoof naar de
sociale partners. Zo liep het kabinet van voorjaarsoverleg naar
najaarsoverleg en dan weer naar voorjaarsoverleg en kwam er niets tot
stand. De commissie-Donner werd ingesteld om het antwoord ergens in
het laagland te vinden, en nu studeert de SER er al weer maanden op,
zonder aanwijsbaar resultaat. Het enige dat ons bereikt is het bericht
dat werkgevers en werknemers het oneens zijn. Dat is niet verrassend
te noemen. Het waren vier verloren jaren.
De eens worden-cultuur in Nederland kent zijn beperkingen. De WAO is
niet het enige voorbeeld, te vaak zijn sociale problemen in het
overleg blijven hangen om uiteindelijk te laat door de wetgever te
worden geregeld, zoals deeltijdarbeid en regelingen voor arbeid en
zorg. Ik sluit niet uit dat ook over de toekomst van de additionele
banen (Melkert-banen) weer een heel overlegcircuit wordt opgetuigd nu
het kabinet zich wil oriënteren. De SER, de RWI, de Arbeidsvoorziening
en wat al dies meer zij. Het is jammer dat het kabinet daar niet eerst
zelf een visie over geeft, bijv. over het omzetten van deze banen in
reguliere banen met gebruik van niet bestede middelen. We hoeven niet
jaren te wachten op een politieke keuze omdat het overleg nog gaande
is
D66 vindt dat politiek en overheid de relatie met sociale partners en
andere stakeholders in de samenleving opnieuw moeten definiëren.
Duidelijk moet zijn wie verantwoordelijk is en wie besluit. Duidelijk
moet worden dat consensusdemocratie betekent dat weliswaar gestreefd
moet worden naar consensus, maar dat de democratie besluit, ook als de
consensus ontbreekt.
APB Eerste termijn
th.dgraaf@tk.parlement.nl