Blikvangers mini-plenaire
Brussel, 19/20 september 2001
Regionaal Beleid
Cohesiefonds (1999)
Sérgio MARQUES (EVP/ED, P)
Jaarverslag 1999 van de Commissie over het Cohesiefonds
Een aantal elementen en punten van kritiek keren in de twee
verslagen terug. Zo betreuren beide rapporteurs dat de Europese
Commissie geen grondiger analyse heeft gemaakt van de uitvoering
van de begroting voor de periode 1993-1999 en dat zij zich heeft
beperkt tot een beschrijving van het feitelijke resultaat. Verder
dringen zij aan op de naleving van het additionaliteitsbeginsel en
op een prominenter rol van het EP bij evaluatie en controle. Beide
rapporteurs onderstrepen dat deze rol in de periode waarop het
jaarverslag betrekking heeft werd verwaarloosd en dat het EP de
jaarlijkse toewijzingen niet zo maar automatisch moet goedkeuren
wanneer de begroting wordt vastgesteld. In het vooruitzicht van de
uitbreiding stellen zij voor dat de kwaliteit van de uitgaven, de
rentabiliteit van de doelstellingen en fondsen en de prestaties van
de begunstigden hoofdthema's worden bij het bepalen van de
toekomstige cohesiestrategie en de herverdelende functie van de
EU-begroting.
Jaarverslag 1999 over het Cohesiefonds
Rapporteur Sérgio MARQUES (EVP/ED, P) stelt vast dat in 1999
veeleer de nadruk is gelegd op het afsluiten van projecten dan op
het lanceren van nieuwe projecten. Verheugend is dat over de gehele
periode 1993-1999 een evenwicht is gevonden tussen investeringen in
vervoersinfrastructuur en investeringen in milieu. Een heikel punt
is evenwel de achterstand van circa 4918 miljoen euro einde 1999,
waarvan eind 2000 nog 3383 miljoen euro overbleef. Marques dringt
daarom aan op een verdere vereenvoudiging van het Cohesiefonds om
nieuwe achterstanden te vermijden. En de Commissie zou werk moeten
maken van een studie over de oorzaken van de uiteenlopende
efficiency en resultaten van het Cohesiefonds in de lidstaten.
Dat in 1999 geen geval van fraude aan het licht is gekomen, vindt
Marques positief. Nog goed nieuws is dat er geen dubbele
financiering is ontdekt tussen het Cohesiefonds en andere bronnen
van kredieten.
Wat monitoring, evaluatie en controle betreft, merkt Marques nog op
dat de Commissie meer middelen zou moeten uittrekken voor controles
ter plaatse. Bij het beheer zou zij zich moeten concentreren op de
planning op middellange termijn. Van groot belang vindt de
rapporteur een strikte toepassing van de milieueffectrapportage op
projecten die via het Cohesiefonds worden gefinancierd. De
informatieverstrekking over de evaluatie van de projecten kan in
elk geval beter. Marques verwijst in dit verband naar eerdere
aanbevelingen van het EP. Dat het jaarverslag 1999 pas in januari
2001 is gepubliceerd, vindt hij onaanvaardbaar.
Marques concludeert dat het Cohesiefonds in de periode 1993-1999 doelmatig is gebleken als basisinstrument voor steun aan landen met de grootste structurele achterstand. Van daadwerkelijke convergentie in alle lidstaten is echter nog geen sprake, zodat verdere solidariteit met de cohesielanden noodzakelijk is, zelfs na de uitbreiding van de Unie, omdat de economische ongelijkheden nog kunnen verergeren als gevolg van het effect en de dynamiek van de uitbreiding. Het is dan ook van het grootste belang dat de uitbreiding terdege wordt voorbereid. In deze context vindt Marques het pretoetredingsinstrument ISPA een uitstekend middel om de administratie op alle niveaus voor te bereiden op de vereisten van de uitbreiding op het gebied van het structuurbeleid.
Structuurfondsen (1999)
Camilo NOGUEIRA ROMÁN (GROENEN/EVA, E)
Elfde jaarlijks verslag over de Structuurfondsen (1999)
Jaarverslag 1999 over de structuurfondsen
Ook rapporteur Camilo NOGUEIRA ROMÁN (GROENEN/EVA, E) wijst op een
betalingsachterstand ten belope van circa 41600 miljoen euro eind
1999, waarvan eind 2000 nog ongeveer 21680 miljoen euro overbleef.
Hij bekritiseert de verdere stijging van de nog te betalen
verplichtingen in de periode 1994-1999 en dringt er bij de Europese
Commissie op aan deze tendens onmiddellijk om te buigen. Het is ook
wenselijk dat meer aandacht wordt besteed aan kleine en middelgrote
projecten met een kortere looptijd, omdat die meer geschikt zijn
voor zwak ontwikkelde regio's.
Het valt te betreuren dat nog steeds middelen uit de periode vóór
1989 moeten worden afgewikkeld, vervolgt Nogueira Román. Als
opvallende tekortkoming noemt hij het gebrek aan duidelijke
beleidsdoelstellingen bij de uitvoering van communautaire
initiatieven. Projecten in de periode 1994-1999 raakten mettertijd
opgehoopt, waardoor ook het opstarten van de projecten van de
programmeringsperiode 2000-2006 is vertraagd. De trage afwikkeling
van de communautaire initiatieven verontrust Nogueira Román, want
tot dusver is slechts iets meer dan de helft van de middelen voor
de periode 1994-1999 uitbetaald. Hij vraagt meer aandacht voor het
midden- en kleinbedrijf en dringt aan op de verdere vereenvoudiging
van de afwikkeling van maatregelen, zodat nieuwe achterstanden bij
de uitvoering van de kredieten kunnen worden vermeden.
Met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen is slechts
voor een deel rekening gehouden, stelt Nogueira Román verder vast.
Hij betreurt dat het jaarverslag geen nauwkeurige informatie bevat
over de mate waarin vrouwen toegang hebben tot de structuurfondsen,
noch over de effecten van de maatregelen op de situatie van de
vrouw op de arbeidsmarkt en op de bevordering van gelijke kansen.
De Commissie zou in haar jaarverslagen voortaan naar sekse
uitgesplitste gegevens moeten verstrekken.
Voor de periode na 2006 dient met spoed een cohesiebeleid te worden
uitgestippeld dat steun waarborgt aan een aantal sectoren en
regio's in de 15 lidstaten. Daarnaast moet een specifiek systeem
voor de bevordering van de cohesie voor de nieuwe lidstaten worden
opgezet.
Nogueira Román dringt ook aan op een herziening van het GLB en het
gemeenschappelijk visserijbeleid. In verband met de naleving van
het additionaliteitsbeginsel merkt hij nog op dat de regio's en
niet de lidstaten zouden moeten instaan voor het beheer van de
projecten van de structuurfondsen op hun grondgebied.
Tot slot juicht Nogueira Román toe dat de Commissie voor het eerst
in een jaarverslag een hoofdstuk heeft gewijd aan evaluatie- en
controlemaatregelen. Wel hebben de lidstaten in 1999 melding
gemaakt van onregelmatigheden en fraudegevallen ten belope van
120,6 miljoen euro. De Commissie zou er bijgevolg goed aan doen de
controles ter plaatse op te voeren.
Rechten van de vrouw
Vrouwenbesnijdenis
María Elena VALENCIANO MARTÍNEZ-OROZCO (PES, E)
Verminking van de geslachtsorganen bij vrouwen
De Parlementscommissie rechten van de vrouw en gelijke kansen
veroordeelt alle vormen van genitale verminking bij vrouwen, die
een ernstige schending van de mensenrechten en een gewelddaad tegen
vrouwen is en hun menselijke integriteit direct aantast. Genitale
verminkingen zijn schadelijk voor de gezondheid van vrouwen en
meisjes, kunnen tot ernstige complicaties bij zwangerschappen en
bevallingen leiden en zelfs de dood tot gevolg hebben. Er moet
daarom speciale wetgeving komen.
Rapporteur María Elena VALENCIANO MARTÍNEZ-OROZCO (PES, E) merkt
opdat volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie zo'n 130
miljoen vrouwen in de hele wereld genitaal verminkt zijn en dat
ieder jaar weer 2 miljoen vrouwen en meisjes gevaar lopen. Het
probleem doet zich met name voor in een aantal landen in Afrika,
Azië en het Midden-Oosten. In andere delen van de wereld, waaronder
Europa, wordt genitale verminking toegepast in
immigrantengemeenschappen. De parlementscommissie hoopt het
stilzwijgen over dit onderwerp te doorbreken en een stem te geven
aan de slachtoffers van deze verminking. Wil men de betrokken
gemeenschappen en bevolkingsgroepen overtuigen van de noodzaak om
deze praktijk uit te bannen, dan zullen deze groepen daarbij
betrokken moeten worden.
De lidstaten worden opgeroepen iedere vorm van genitale verminking
bij vrouwen aan te merken als een misdrijf en strafvervolging in te
stellen tegen alle inwoners van de EU die daar deel aan hebben, ook
als dat buiten hun landsgrenzen plaatsvindt. Als het risico op
verminking reëel aanwezig is, moeten de autoriteiten het recht
hebben voorzorgsmaatregelen te treffen en meisjes bijvoorbeeld
onder overheidstoezicht te plaatsen of sociale steun op te
schorten. Ook moeten de lidstaten voorlichtingsprogramma's opzetten
voor de gemeenschappen waarin verminking voorkomt en hulp bieden
aan slachtoffers. Consulaten van EU-landen moeten bij het
verstrekken van een visum informatie verstrekken over de gevolgen
van de strafbaarheid van genitale verminking bij vrouwen. Deze
informatie moet ook bij aankomst in het EU-land worden gegeven.
Gezondheidswerkers, maatschappelijk werkers en onderwijzers moeten
deze informatie eveneens verstrekken.
De Commissie, de Raad en de lidstaten wordt verzocht maatregelen te
nemen met betrekking tot de verlening van een verblijfsvergunning
en de bescherming van slachtoffers. Zo moet het recht op asiel
erkend worden van vrouwen en meisjes die gevaar lopen op deze vorm
van verminking. Actie tegen vrouwelijke genitale verminking moet
onderdeel worden van het ontwikkelingsbeleid, onder meer in het
beleid ten aanzien van de ACS-landen. Binnen de VN moet de EU
trachten de bedenkingen weg te nemen die veel landen hebben tegen
het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie
van vrouwen.
Gelijk loon/werk
Miet SMET (EVP/ED, B)
Gelijk loon voor werk van gelijke waarde
Overal ter wereld krijgen vrouwen nog altijd minder betaald dan
mannen. In de EU-landen hebben vrouwen vaak werk waarvoor
kwalificaties en een lagere opleiding vereist zijn. En hoewel al
sinds 1975 een richtlijn van kracht is met het beginsel dat vrouwen
voor gelijk werk gelijk loon moeten krijgen, ligt het salaris van
vrouwen doorgaans nog altijd lager dan dat van mannen.
Wetgeving over gelijke beloning heeft dit probleem slechts ten dele
opgelost, zo stelt rapporteur Miet SMET (EVP/ED, B) vast in haar
verslag over gelijk loon voor werk van gelijke waarde. Het
gemiddelde verschil in salaris bedraagt 28% in de EU; rekening
houdend met structurele verschillen op de arbeidsmarkt, zoals
leeftijd, opleiding en loopbaanontwikkeling, is het verschil nog
altijd 15%. Die kloof, zegt Smet, kan alleen verklaard worden uit
mechanismen van waardediscriminatie, hetgeen onaanvaardbaar is. Er
moet dan ook onderzoek gedaan worden naar de oorzaken van dit
probleem zodat de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt verbeterd
kan worden.
De rapporteur verwelkomt de werkgroep van deskundigen die de
Commissie heeft opgezet om de verzameling van statistische gegevens
te verbeteren, maar wil dat die gegevens uitgesplitst worden naar
sekse en sector, waarbij rekening gehouden wordt met atypisch werk,
dat vaker door vrouwen wordt verricht. Het gebruik van
beschrijvende indicatoren alleen is niet genoeg; er moeten ook
verklarende indicatoren worden toegepast, zoals het effect van de
combinatie van arbeid en zorg op het salarisniveau.
Smet is blij dat deze doelstellingen zijn opgenomen in de
ontwerprichtsnoeren voor de werkgelegenheid voor 2002 en steunt het
initiatief van het Belgische voorzitterschap om als onderdeel van
de follow-up van het actieprogramma van Beijing voorrang te geven
aan de gelijke beloning van mannen en vrouwen. Ook steunt zij het
voornemen van de Commissie om in 2002 campagne te voeren voor
gelijke beloning, maar wil in dat kader een wijziging van de
richtlijn uit 1975, met daarin onder meer een genderneutrale
functiewaardering.
Tot slot worden werkgevers en werknemers opgeroepen meer vrouwen te
betrekken bij loononderhandelingen. Smet beklemtoont het essentiële
belang van het opheffen van vrouwengetto's in bepaalde laagbetaalde
banen en van het wegnemen van de hindernissen die vrouwen in hun
loopbaanontwikkeling ondervinden, het "glazen plafond".
Werkgelegenheid en Sociale Zaken
Pesterijen op het werk
Jan ANDERSSON (PES, S)
Volgens een recent onderzoek van de Europese stichting voor
arbeidsomstandigheden in Dublin zijn het afgelopen jaar 12 miljoen
mensen het slachtoffer van pesterijen op het werk geweest. Een
grotere aandacht aan dit probleem en tegenmaatregelen zijn daarom
dringend noodzakelijk. In een ontwerp-resolutie dringt rapporteur
Jan ANDERSSON (PES, S) bij de Europese instellingen, de lidstaten
en de sociale partners aan op actie tegen deze pesterijen, die
grote stress kunnen veroorzaken. Pesterijen kunnen verschillende
oorzaken hebben, zoals een slechte organisatie van het werk,
slechte interne voorlichting en mismanagement.
De Commissie moet tegen maart volgend jaar met een groenboek komen met een gedetailleerde analyse en in oktober met een actieprogramma. In de Europese strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk en in het groenboek over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven moeten ook geestelijke en psycho-sociale factoren op de werkplek worden verwerkt. Raad en Commissie zouden bovendien in de indicatoren voor arbeidskwaliteit die voor Laken uitgewerkt moeten worden, ook kwantitatieve indicatoren moeten opnemen voor pesterijen op het werk.
Tot slot moet de kaderrichtlijn over gezondheid en veiligheid op het werk worden aangepast, zodat deze ook gebruikt kan worden als middel om pesterijen op het werk tegen te gaan.
Vervoer
Galileo
Brigitte LANGENHAGEN (EVP/ED, D)
Mededeling van de Commissie over GALILEO
Lidstaten die om financiële redenen een afwachtende houding innemen
tegenover het satellietnavigatiesysteem Galileo moeten door de
Commissie worden aangespoord tot medewerking, zo vindt rapporteur
Brigitte LANGENHAGEN (EVP/ED, D) in een ontwerp-resolutie. Met
Galileo moet een reeks satellieten op 20.000 kilometer hoogte in
een baan rond de aarde worden gebracht als hulpmiddel voor het
verkeersbeheer in de lucht, ter zee en op de weg, maar ook voor
zoek- en reddingsacties. Het systeem zou in 2008 operationeel
moeten zijn.
De vervoerscommissie van het EP wijst op het grote belang van het
systeem voor de economie, de wetenschap en de veiligheid, maar ook
op bijkomende voordelen, zoals een grotere werkgelegenheid.
Wel maakt de vervoerscommissie zich enige zorgen over de
financiering. De Europese Commissie moet met een grondige
kosten-batenanalyse komen. En als de uitgaven uit de Europese
begroting worden herzien, moet het Parlement geraadpleegd worden,
want het wil niet dat andere onderzoeks- en
ontwikkelingsactiviteiten in het gedrang komen. De Commissie moet
voor medio november dit jaar met een voorstel voor de algemene
financiële structuur komen en wel zo dat het Europese bedrijfsleven
gestimuleerd wordt tot financiële deelname.
Milieu
Luchtverontreiniging door stookinstallaties
Ria OOMEN-RUIJTEN (EVP/ED, NL)
Voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 88/609/EEG
inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende
stoffen in de lucht door grote stookinstallaties
Reeds in eerste lezing (april 1999) wou het EP met een aantal
amendementen de installaties van vóór 1987 ook onder het
toepassingsgebied van de richtlijn doen vallen, aangezien zij meer
dan drie kwart van alle SO2-emissies van grote stookinstallaties
voor hun rekening nemen. De Raad ging hiermee akkoord, wat
resulteerde in twee reeksen grenswaarden : één voor bestaande en
één voor nieuwe installaties. Maar het EP vond de door de Raad
voorgestelde grenswaarden en het tijdschema toch niet ambitieus
genoeg. Daarom diende het in tweede lezing nog een reeks
amendementen in, waarmee de Raad niet instemde, zodat de
bemiddelingsprocedure moest worden gestart.
Op trialoogniveau werd voorlopige overeenstemming bereikt over een
verplichting van de Europese Commissie om de continumetingen uit te
breiden tot de emissies van zware metalen door grote
stookinstallaties. Verder ging de Raad akkoord met de schrapping
van bepaalde uitzonderingen op de toepassing van de richtlijn.
Het belangrijkste meningsverschil had te maken met strengere grenswaarden voor NOx-emissies voor installaties en met name voor die welke vaste brandstoffen stoken. In juli 2001 aanvaardde de EP-delegatie een compromis waarbij de Raad instemt met een aanzienlijke reductie van SO2-grenswaarden, vooral voor middelgrote en grote stookinstallaties. Wat NOx-emissies betreft, hield het EP vast aan een reductie van de grenswaarden voor grote stookinstallaties die vaste brandstoffen stoken. De overeengekomen grenswaarden zullen vanaf 2016 van toepassing zijn op nieuwe en bestaande installaties. Tevens werd besloten dat de door de Raad gewenste uitzondering voor oudere installaties van tijdelijke aard is en dat de NOx-grenswaarden ook gelden voor de « piekcentrales » die maximaal twee of drie maanden per jaar in gebruik zijn.
Rapporteur Ria OOMEN-RUIJTEN (EVP/ED, NL) spreekt van een bevredigend akkoord dat veel verder gaat dan hetgeen vóór de tweede lezing mogelijk werd geacht. Zij beveelt de plenaire vergadering aan de ontwerptekst van de richtlijn in derde lezing aan te nemen.
Emissiemaxima
Riitta MYLLER (PES, FIN)
Voorstel voor een richtlijn inzake nationale emissiemaxima voor
bepaalde luchtverontreinigende stoffen
De richtlijn heeft tot doel plafonds vast te stellen voor de
emissies van vier verontreinigende stoffen die verantwoordelijk
zijn voor verzuring, ozonverontreiniging en eutrofiëring van de
bodem, namelijk zwaveldioxyde, stikstofoxyde, vluchtige organische
stoffen en ammoniak.
Tijdens de bemiddelingsprocedure spitste de discussie zich toe op
de tussentijdse doelstellingen voor de nationale emissieplafonds
die in 2010 moet en zijn bereikt en op de eis van het EP voor
langetermijndoestellingen voor 2020. Begin juli 2001 keurde de
EP-delegatie een compromis goed waarbij een specifieke datum - het
jaar 2020 - werd overeengekomen als streefdatum voor het bereiken
van de langetermijndoelstelling. Als tussentijdse doelstelling
moeten al in 2010 voor de vier belangrijkste vervuilende stoffen
strikte plafonds worden bereikt. Verder bevat de richtlijn een erg
ambitieuze herzieningsclausule die de Commissie verplicht de
vooruitgang te evalueren in het bereiken van nog striktere waarden
voor de tussentijdse doelstellingen die in 2010 moeten zijn
verwezenlijkt.
De emissies van het internationale zee- en luchtverkeer vallen niet
onder de richtlijn. Toch werd overeengekomen dat de Commissie
onderzoek zal doen naar de omvang van deze emissies en hun bijdrage
aan de verzuring, bodemeutrofiëring en ozonverontreiniging en dat
zij maatregelen zal voorstellen om de emissies in deze sector terug
te dringen.
Evenals Ria Oomen-Ruijten, rapporteur voor de richtlijn over de
beperking van de emissies door grote stookinstallaties, vindt
rapporteur Riitta MYLLER (PES, FIN) dat een goed akkoord uit de bus
is gekomen dat veel verder gaat dan wat vóór de tweede lezing
mogelijk was. Ook zij beveelt het EP aan de ontwerptekst van de
richtlijn in derde lezing aan te nemen.
Onderzoek en Energie
Innovatie in een kenniseconomie
Paul RÜBIG (EVP/ED, A)
Mededeling van de Commissie over de innovatie in een kenniseconomie
De initiatieven van de Commissie op onderzoeksgebied in het kader van de innovatie krijgen de steun van EP-commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. Maar in een ontwerp-resolutie van rapporteur Paul RÜBIG (EPP-ED, A) wordt opgemerkt dat vijf jaar na het groenboek over innovatie in Europa daadwerkelijke innovatie nog te weinig plaatsvindt. Daarom worden verschillende aanbevelingen gedaan. Zo moet het Europees Handvest voor het kleinbedrijf worden uitgevoerd en moeten er Europese en nationale acties komen om "best practices" te vergelijken.
Onderwijs en infrastructuur zijn van groot belang. Daarom moet iedereen aangemoedigd worden te studeren en moet binnen het onderwijs meer gebruik gemaakt worden van de ervaring van het bedrijfsleven. Ook de synergie tussen universiteiten en bedrijfsleven moet worden versterkt en de mobiliteit van leraren, hoogleraren en wetenschappelijk onderzoekers naar het bedrijfsleven moet worden bevorderd. Scholen, universiteiten en beroepsopleidingen moeten gemoderniseerd worden.
Verder moet het intellectueel eigendom beter worden beschermd en
moet het uitvindersdiploma van de Gemeenschap meer worden
toegepast. En de toegang van innovatieve bedrijven tot
startkapitaal en risicodragend kapitaal moet gemakkelijker worden,
onder meer door de ontwikkeling van Europees risicodragend
kapitaal.
Justitie en Binnenlandse Zaken
Bevriezing van vermogens-bestanddelen of bewijs-stukken
Luis MARINHO (PES, P)
Initiatief van de regeringen van de Franse Republiek, het
Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk België met het oog op de
aanneming door de Raad van een kaderbesluit inzake de
tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot
bevriezing van vermogensbestanddelen of bewijsstukken
De wederzijdse erkenning van beslissingen tot bevriezing van
vermogensbestanddelen of bewijsstukken zou niet alleen van
toepassing moeten zijn in het geval van drugshandel, fraude met
Europees geld, het witwassen van criminele opbrengsten,
valsemunterij van de euro, corruptie of mensenhandel, maar op alle
zaken waarop een straf van tenminste een half jaar
inhechtenisneming staat, zo vindt rapporteur Luis MARINHO (PES, P).
Daarnaast zou het kaderbesluit al medio en niet pas eind volgend
jaar in werking moeten treden.
Het kaderbesluit is de eerste maatregel in een programma voor de
uitvoering van het beginsel van de wederzijdse erkenning in
strafrechtelijke zaken, waartoe tijdens de Top van Tampere in
oktober 1999 werd besloten. Het doel is om bevriezingsbevelen in
één lidstaat zonder verdere formaliteiten te laten erkennen in een
andere lidstaat, die dan op dezelfde manier tot uitvoering moet
overgaan als wanneer het een in eigen land uitgevaardigd
bevriezingsbevel betrof. Een verzoek tot erkenning van het bevel
moet vergezeld gaan van een certificaat. Het verzoek kan de
overdracht betreffen van bewijsmateriaal, beslaglegging op goederen
of geld of teruggave aan een slachtoffer.
Schengen
Carlos COELHO (EVP/ED, P)
Het passeren van de buitengrenzen en de ontwikkeling van de
samenwerking van Schengen
De Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en
binnenlandse zaken constateert nogal wat problemen met de
Schengen-Overeenkomst, waarmee de controle aan de binnengrenzen
tussen lidstaten wordt opgeheven. Zo schort het aan openheid en
democratische controle, terwijl het Europese Hof geen juridische
controle kan uitoefenen.
In de ontwerp-resolutie van Carlos COELHO (EVP/ED, P) wordt verder
opgemerkt dat door lidstaten een groot aantal initiatieven is
ingediend als aanvulling op of ter vervanging van het acquis van
Schengen, maar dat die weinig consistent zijn en vaak toelichtingen
ontberen. Evenmin vindt evaluatie plaats van negatieve effecten. En
door handhaving van artikel 2, lid 2, van de overeenkomst blijft
het mogelijk dat lidstaten eenzijdig langs hun grens controleren.
Voorbeeld is Frankrijk, dat vanwege zijn verzet tegen het
Nederlandse drugsbeleid zegt het recht te hebben controles uit te
voeren langs de grens met België. Daarnaast zijn er juridische
problemen door de uiteenlopende bevoegdheden van de politiemachten
van de Schengen-staten en is de rol van de politie minder
transparant geworden.
Over het Schengen Informatie Systeem merkt de parlementscommissie
op dat er nog altijd geen overeenstemming binnen de Raad is over
een rechtsgrondslag, terwijl 89% van de gegevens in het SIS
"ongewenste personen" betreft, die dus eigenlijk onder de eerste
pijler vallen, zoals ook Nederland en België hebben verkondigd.
Verder is er sprake van een ontoereikende controle op de toegang
tot het systeem, ontoereikende controle op de rechten van
gebruikers, problemen met de versleuteling en met de beveiliging.
Ook ontbreken duidelijke criteria voor het inbrengen van gegevens,
met name waar het gaat om ongewenste buitenlanders.
De commissie wil daarom dat de vertrouwelijkheidsregels voor documenten van Schengen vervangen worden door de openbaarheidsregels in overeenstemming met de verordening over de openbaarheid van documenten. De Commissie wordt gevraagd om een tijdschema voor de herziening van het acquis van Schengen en voor het tegemoet komen aan de vastgestelde tekortkomingen.
Minimumnormen asielprocedures
Graham WATSON (ELD, UK)
Voorstel voor een Richtlijn betreffende minimumnormen voor de
procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de
vluchtelingenstatus
Omdat het verslag van rapporteur Ingo SCHMITT (EPP-ED, D) bij de
stemming in de Commissie vrijheden en rechten van de burger,
justitie en binnenlandse zaken aanzienlijk werd gewijzigd, heeft
deze zich als rapporteur teruggetrokken. Het verslag wordt nu aan
de plenaire voorgelegd onder de naam van commissievoorzitter Graham
WATSON (ELDR, VK). De Parlementscommissie vond dat de juridische
positie en de rechten van asielzoekers aanzienlijk versterkt
moesten worden in vergelijking met het voorstel van de Europese
Commissie over minimumnormen voor de procedures voor de toekenning
of intrekking van de vluchtelingenstatus. De commissie wil
allereerst de titel van de ontwerp-richtlijn wijzigen, omdat een
vluchtelingenstatus nooit kan worden toegekend, maar hooguit
erkend.
De Europese Commissie tracht met haar voorstel de asielprocedures
in de lidstaten efficiënter te maken en gemeenschappelijke
definities en vereisten op te stellen voor niet ontvankelijke and
duidelijk ongegronde aanvragen. Daar hoort ook een omschrijving van
het begrip "veilige landen" bij. De minimumnormen zijn een eerste
stap naar verdere harmonisatie van de procedures en een Europees
asielbeleid.
In de ontwerp-richtlijn staan tijdslimieten voor beslissingen in
eerste instantie en voor beroepsprocedures, zodat lidstaten
aanvragen zo efficiënt mogelijk afhandelen. Daarmee moet meer
ruimte komen voor de behandeling van aanvragen van mensen die in
aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus krachtens het Verdrag
van Genève. Het wetsvoorstel bevat tevens een minimumniveau aan
procedurele garanties voor asielzoekers om ervoor te zorgen dat die
niet te veel van elkaar verschillen tussen de lidstaten. Daartoe
behoren onder meer specifieke garanties voor mensen met speciale
behoeften, zoals alleenstaande minderjarigen. Ook aan de
besluitvorming en aan de bevoegde instanties worden minimumeisen
opgelegd.
De Parlementscommissie heeft 112 amendementen ingediend. Zo moeten
de lidstaten zich houden aan het Verdrag van Genève en aan het
Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en moet het lidstaten
vrij staan gunstigere bepalingen te behouden of in te voeren.
Andere amendementen betreffen een gemakkelijkere toegang tot de
asielprocedure, een verbeterde juridische en andersoortige bijstand
voor asielzoekers tijdens de procedure, de verplichting
asielzoekers goed te informeren, het opschortende effect van een
beroepsprocedure, beperking van de gronden waarop asielzoekers in
een gesloten centrum gezet kunnen worden, strengere criteria voor
veilige landen, een beperking van de redenen waarom een
asielverzoek kan worden aangemerkt als duidelijk ongegrond en
verkorting van sommige tijdslimieten.