Den Haag, 13 september 2001
BIJDRAGE TINEKE WITTEVEEN-HEVINGA (PvdA) AAN HET PLENAIR DEBAT WETSVOORSTEL
TOEZICHTSDIMENSIE BELEGGINGSINSTELLINGEN (27 290)
De PvdA-fractie heeft er waardering voor dat de minister van Financiën de
laatste tijd bepaald niet stil heeft gezeten op het gebied van het toezicht
op de financiële markten. Het gaat daarbij niet alleen om de belangen van de
consumenten, die door gebrek aan informatie en transparantie nauwelijks meer
in staat zijn om de prijs/ kwaliteitsverhouding van de ingewikkelde
financiële producten - hypotheekaanbiedingen met zowel verzekerings- als
beleggingselementen met elkaar te vergelijken, laat staan te beoordelen. Het
gaat ook om een hoogwaardig functionerende markt ter ondersteuning van een
internationaal concurrerende markt.
Er is op diverse fronten veel gebeurd de laatste jaren. Ik wijs alleen al op
de situatie zoals ik die ongeveer zeven jaar terug aantrof bij de STE. Daar
waren minder dant tien mensen werkzaam, nu loopt het tegen de 200.
Hoewel het op zichzelf onaangenaam is om vrijwel iedere dag in de media met
misstanden te worden geconfronteerd, kunnen we toch rustig concluderen dat
er resultaten geboekt worden die zonder wetgeving, zoals de Wet gebruik
voorkennis, en de Wet meldingsplicht, en sterkere toezichthouders achterwege
zouden zijn gebleven. In dit rijtje hoort uiteraard ook thuis de
samenwerking met opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie, het op poten
zetten van expertise op het gebied van financieel rechercheren. Natuurlijk,
het kan en moet allemaal nog veel beter; we moeten absoluut niet gaan
achteroverleunen, maar er ligt wel een goed fundament waar zowel nationaal
als internationaal op voortgebouwd kan worden.
Belangrijke impulsen zijn uitgegaan van de kwesties Vie d'Or en Nusse Brink
op de beurs. Dat geldt zeker ook voor het onderhavige wetsvoorstel, dat een
wettelijke verankering biedt voor de zo noodzakelijke samenwerking tussen de
financiële toezichthouders om vooral ook de consument betere bescherming te
bieden. Tijdens het parlementaire onderzoek over Vie d'Or kwamen wij tot de
conclusie dat de reeds door mij genoemde financiële producten om
geïntegreerd toezicht vragen en dat dat dus geen kwestie van afzonderlijke
toezichthouders meer kan zijn: een model van geïntegreerde samenwerking
tussen de DNB, de Verzekeringskamer en de STE om zo voldoende afgestemd te
zijn op de marktontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van grote financiële
conglomeraten.
Het onderhavige wetsvoorstel geeft vorm aan deze visie en de PvdA-fractie
stemt daar dus van harte mee in.
Hoe functioneert het centraal aanspreekpunt dat ingericht is voor
consumenten met behulp van telefonische "toezichtslijnen"? Heeft er
eigenlijk wel een gerichte publieksinformatie plaatsgehad? Wat zijn de
reacties van banken, verzekeringsmaatschappijen zelf geweest tot op heden?
Zijn er reeds positieve reacties te melden, b.v. voor wat betreft
vermindering van de administratieve lastendruk?
Wij zien het wetsvoorstel wel duidelijk als onderdeel van een proces dat nog
lang niet af is. Wij stellen vast dat dat ook geldt voor de minister; de
conferentie die de minister organiseerde over financieel toezichthouden in
Europa is daar het bewijs van. Kan de minister iets melden over de
resultaten van die conferentie? Bovendien ontvingen wij gisteren - ik neen
aan bij toeval maar daardoor niet minder interessant - een brief van de
minister van Financiën waarin iets van contouren zichtbaar zijn voor een
volgende stap. Uiteraard komen wij daarover later uitgebreid te spreken,
maar het lijkt me toch dat de minister enige informatie kan geven over wat
hem voor ogen staat, zowel nationaal als in Europees verband.
Enkele technische vragen over het wetsvoorstel zelf.
- Met betrekking tot het toezicht op de holdings: zijn er concrete criteria
voor besmettingsrisico of systeemrisico ten aanzien van financiële
conglomeraten (pag. 9)?
- Hoewel een efficiënter toezicht, verlaging van administratieve lasten en
stroomlijning van regelgeving, beleid en uitvoering van het toezicht, het
voorkomen van overlap enz. wordt opgevoerd als kroonargument voor het
totstandkomen van de Raad van Financiële Toezichthouders, kan toch geen
schatting gemaakt worden van de bespaarde toezichtskosten. Tarieven en
heffingen blijven ongewijzigd. Kan de minister daarover al iets melden?
Enkele punten waarover wij minder tevreden zijn.
Al jaren houdt het Kabinet de Kamer aan het lijntje als het gaat over een
studie en voorstellen over aanpassingen in het toezicht met betrekking tot
raakvlakken en versmelting van de collectieve sector op het gebied van zorg,
pensioenen en sociale zekerheid enerzijds en marktsector anderzijds. Zeker
nu de minister van VWS een eerste visie heeft gepresenteerd op een nieuw
zorgverzekeringsstelsel, mag dit aspect beslist niet ontbreken.
Zorgverzekeraars die als afhankelijk onderdeel van grote nu noch nationale,
maar straks misschien internationale financiële conglomeraten publieke taken
uitoefenen, is een fenomeen dat vanuit het toezichtstelsel aanpassingen
vereist. Een vergelijkbare situatie zien we op het gebied van de sociale
zekerheid. Op basis van de Vie d'Or-aanbevelingen van de Kamer heeft het
Kabinet de Kamer een studie beloofd. De minister deelde in maart desgevraagd
in de Nota naar aanleiding van het verslag mee dat de nota in de loop van
dit jaar verwacht mag worden. Erkent de minister de urgentie van deze
problematiek en wanneer komt de nota dit jaar naar de Kamer?
Dan de kwestie geheimhoudingsplicht van de toezichthouders. De PvdA-fractie
is bijster ongelukkig met de Europese wetgeving op dit gebied. Het beknot de
Tweede Kamer in haar controletaken. Ik zal daar nu niet wederom verder
uitweiden maar ik stel wel vast dat ook toezichthouders zelf blijkbaar
behoefte hebben aan deze discussie. Ik wijs op uitspraken van voorzitter van
de Pensioen- en Verzekeringkamer in Het Financieele Dagblad van 8 september
2001, waarin hij stelt dat hij b.v. graag zou willen kunnen berichten over
het afwikkelen van klachten die hij ontvangt of zou hij willen waarschuwen
voor partijen op de markt.
Valt er nog enige voortgang te melden op Europees niveau als gaat om
aanpassingen in de betreffende richtlijn, zijn er vergelijkbare signalen uit
andere lidstaten en is de minister bereid de signalen van de voorzitter
Pensioen- en Verzekeringskamer actief op te pakken? Is dat inderdaad - -
zoals de PVK-voorzitter meldt - ook niet typisch een onderwerp voor de Raad
van Financiële toezichthouders?
Als derde punt noem ik het belang van integriteit. Op basis van antwoorden
op vagen die ik gesteld heb over een tussenpersoon die bemiddelde voor de
CVB Bank, concludeer ik dat de banken weliswaar binnen Nederlandse
vestigingen een integriteitscode hebben gerealiseerd maar nog steeds geen
actie nemen richting buitenlandse vestigingen. De PvdA-fractie stoort zich
daar aan. De financiële markten zijn internationaal, we hebben straks de
euro en de banken achten het niet opportuun om juist ook bij hun
buitenlandse vestigingen de zo noodzakelijke integriteitscode in te voeren.
De zelfregulering blijkt hier duidelijk zijn grenzen te hebben. Dat is een
slechte zaak. Zou het een idee zijn om regelgeving op Europees niveau te
bevorderen? Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Tenslotte vraag ik nog aandacht voor drie andere punten.
- Is er samenwerking met de NMa en hoe ziet die eruit?
- Zoals bekend is de evaluatie accountancy aan de orde. Het Nivra heeft
voorgesteld om onafhankelijk toezicht in te stellen. Mochten de
ontwikkelingen in die richting verlopen, dan zouden zij graag de optie
willen openhouden om dat toezicht bij de Raad van Financiële Toezichthouders
onder te brengen. Zou de minister daar eens zijn gedachten over willen laten
gaan?
- Wat is de stand van zaken in de discussie over het toezicht op
tussenpersonen. Het advies van de Raad van Financiële Toezichthouders luidt
om tussenpersonen onder toezicht te stellen om frauduleuze activiteiten
tegen te gaan en de kwaliteit op een hoger niveau te brengen. Hun voorstel
lijkt mij een goede stap. Het zijn juist ook de tussenpersonen die veelal
dicht bij de consument staan op grond waarvan gesteld kan worden dat daar
dus wel degelijk een zwakke schakel zit. Dat wordt niet de in de laatste
plaats geïllustreerd door de tussenpersoon die zaken deed met de CVB bank.
Graag een reactie van de minister.