De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
I&H. 2001/2120
datum
11-09-2001
onderwerp
NEI Onderzoek Mestbeleid
TRC 2001/8977 doorkiesnummer
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u als toegezegd tijdens de behandeling van de meststoffenwet in de Eerste Kamer de resultaten toekomen van het onderzoek naar de werkgelegenheids-effecten in de handel, verwerking en toelevering van het vernieuwde mestbeleid zoals dat vanaf 1 januari 2002 geëffectueerd zal worden. Tevens informeer ik u via deze brief over mijn aan het onderzoek verbonden beleidsstandpunt.
datum
11-09-2001
kenmerk
I&H. 2001/2120
bijlage
Achtergrond
Vanaf medio 2000 heeft het Nederlands Economisch Instituut (NEI) aan
een onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten van het vernieuwde
mestbeleid voor de handel, verwerkende industrie en toelevering
gewerkt. Het onderzoek kijkt naar de gevolgen van de aange-scherpte
milieugrenzen voor de primaire sector en vertaalt die naar
werkgelegen-heids-effecten in de toelevering, verwerking en handel. De
gevolgen worden bezien tegen de achtergrond van de te verwachten
autonome ontwikkeling. Daarbij worden voor drie scenario's modelmatige
berekeningen uitgevoerd:
* basisscenario: er komt minder productie in de primaire sector, die
zich één op één vertaalt naar minder leveranties naar de handel en
verwerking, die proportioneel in volume dalen;
* consolidatiescenario: verwerking, handel en toelevering maken
gebruik van de mogelijkheden om een verminderd nationaal primair
aanbod te compenseren, bijvoorbeeld met importen;
* actieve vernieuwing: de verdere schakels van de keten gaan actief
aan product-vernieuwing doen, waardoor de effecten van een
kleinere nationale aanvoer kunnen worden gemitigeerd.
Tijdens het onderzoeksproces zijn de cijfermatige implicaties voor de
primaire sector afgestemd met de commissie Oenema, de Permanente
Commissie van Deskundigen Mest- en Ammoniakproblematiek. De resultaten
voor wat betreft het werkgelegenheidsverlies zijn vervolgens in
samenhang bekeken met de regionale vraag naar arbeid naar
opleidings-niveau.
Bij het onderzoek is een begeleidingscommissie betrokken bestaande uit
vertegen-woordigers van CNV, FNV, Productschap Zuivel, Productschap
Diervoeders, Actor Sectoradvies, het Hoofdproductschap Akkerbouw, het
Productschap Vee, Vlees en Eieren en de ministeries van SZW en LNV.
Het onderzoek is ingezet voor de MKZ-uitbraak en houdt in haar
uitwerking geen rekening met de daardoor ontstane situatie.
Conclusies rapport
Het rapport richt zich op de verwachte situatie in 2003 in
vergelijking met 2000. Als meest in het oog springende conclusies
komen naar voren:
* het basisscenario komt uit op een werkgelegenheidsverlies van 6,3%
(ofwel 4636 voltijdsequivalenten) ten opzichte van de autonome
ontwikkeling;
* bij het consolidatiescenario bestaan mogelijkheden voor een
reductie van het werk-gelegenheidsverlies naar 5,1% (ofwel 3739
voltijdsequivalenten);
* het actieve vernieuwingsscenario moet meer als indicatief worden
beschouwd in verband met een minder uitgebreide modelmatige
onderbouwing;
* over de schakels bezien slaan de grootste werkgelegenheidseffecten
neer in de schakels die dicht op de primaire productie zitten en
weinig substitutiemogelijkheden hebben: toelevering, diensten en
handel worden sterker getroffen dan de verwerking;
* de sectorale neerslag verschilt sterk: in het basisscenario zijn
uitschieters de zuivelsector waar geen, en het mechanisch
loonwerk, waar nauwelijks werkgelegenheidsverlies optreedt,
terwijl het sterkste werkgelegenheidsverlies (10%) optreedt in de
bedrijfs-verzorging, het vers vlees, de uitbenerijen en de
groothandel eieren;
* In het consolidatiescenario wordt het subsectorale
werkgelegenheidsverlies voor de vier sectoren in beperkte mate
teruggebracht: de uitbenerijen kunnen het
werkgelegen-heids-verlies fors beperken (met 50%), terwijl de
andere subsectoren het werkgelegen-heidsverlies enigszins
(groothandel eieren) of niet (bedrijfsverzorging, vers vlees)
terug kunnen brengen. Het gaat in absolute termen in het
consolidatiescenario om een verlies aan werkgelegenheid in deze
vier meest getroffen subsectoren van 1444 voltijds-equivalenten;
* belangrijkste karakteristieken van de uitstroom zijn: ongeveer 82%
is man, 17% vrouw. Van de uitstroom is 50% onder de 35 jaar. Voor
wat betreft opleidingsniveau zijn de grootste groepen lager en
middelbaar geschoold;
* voor wat betreft de vraag naar werknemers is er duidelijk sprake
van verschillen tussen de provincies als verwacht in 2003. Waar in
het algemeen arbeidsmarktkrapte zal optreden, wordt er in een
aantal provincies (Friesland, Groningen, Overijssel) op met name
lager-onderwijsniveau weinig vacatures verwacht;
* herplaatsing van de personen die hun baan verliezen, is in het
algemeen goed mogelijk, zowel in volume (aantallen uitstroom in
combinatie met regionale vacature-aantallen) als op basis van
persoonskenmerken: opleidingsniveau (in combinatie met gevraagd
niveau van vacatures) en leeftijd (bij aselect ontslag is
tweederde van de werklozen onder de 40 jaar). Opvang van de
uitstoot aan arbeid in Groningen, Friesland en Overijssel op
lager-onderwijsniveau zal wel moeilijk door de arbeidsvraag
opgenomen kunnen worden. In absolute termen gaat het dan om 378
voltijdsequivalenten.
Beleidsstandpunt
Mijn algemene conclusie ten aanzien van dit onderzoek naar de
werkgelegenheidseffecten van het vernieuwde mestbeleid is dat er door
het scherpere milieubeleid weliswaar een verlies aan werkgelegenheid
in de handel, toelevering en verwerking op zal treden, maar dat er
geen noodzaak is tot flankerend sociaal beleid. Een verlies aan
werkgelegenheid in de orde van grootte van 5% van de in de sectoren
werkzame beroepsbevolking in 2003 zal in de verwachte
arbeidsmarktsituatie, gekenmerkt door krapte, goed door de vraag naar
werknemers in andere sectoren geabsorbeerd kunnen worden. Waar over de
hele sector heen gemiddeld gesproken een gering
werkgelegenheidsverlies op zal treden, kunnen regionaal en naar
opleidingsniveau wel knelpunten bestaan. Meest in het oog springend is
de bescheiden vraag naar werknemers op lager-onderwijsniveau in
Friesland, Groningen en Overijssel. Werknemers die weer op de
arbeidsmarkt actief worden door het ver-nieuwde mestbeleid zullen met
name daar moeilijker een nieuwe baan vinden. Meer dan voor andere
regio's zal bij hen de bereidheid om te verhuizen of te pendelen
tussen woon- en werkplaats een rol spelen bij het vinden van een
nieuwe baan.
Regionaal zal derhalve een maximale benutting dienen plaats te vinden
van de daar aanwezige mogelijkheden van arbeidsbemiddeling.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
Bijlage:
De werkgelegenheidseffecten van het integraal mestbeleid (PDF-formaat,
ZIE HET ORIGINELE BERICHT VOOR OPHALEN VAN PDF-BESTANDEN
346 Kb)