Antwoorden op kamervragen over cross-border lease
Een parlementair stuk bij het onderwerp Financiële verhoudingen
3 september 2001
De Tweede-Kamerleden Vendrik en Pitstra hebben op 22 juni vragen
gesteld aan de ministers van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer en van Financiën over cross-border lease. Deze zijn
op 3 september beantwoord.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het college van B&W van
Tilburg om in beginsel een cross-border lease (CBL) constructie
met een Amerikaanse investeerder aan te gaan voor het gemeentelijk
rioolstelsel?
Antwoord
Ik heb van de gemeente Tilburg desgevraagd informatie ontvangen.
Daaruit blijkt dat een notitie over de mogelijkheden én bezwaren
van CBL in een gecombineerde raadscommissie is besproken. Besloten
is, ook gezien de stemming in de commissie, om eventuele
vervolgstappen op te schorten (ook in afwachting van de
standpunten van het rijk en de provincie). Na de zomervakantie wil
B&W een totaalafweging maken, die in een notitie aan de commissie
zal worden voorgelegd. Vooralsnog is van een daadwerkelijke
overeenkomst geen sprake.
Vraag 2
Kunt u een overzicht geven van gemeenten waar momenteel wordt
overwogen om een vergelijkbare constructie aan te gaan?
Antwoord
Nee, een overzicht van in overweging zijnde besluiten in de
Nederlandse gemeenten bestaat niet.
Vraag 3
Bent u van mening dat het enige doel van de constructie -
financieel voordeel behalen - niet opweegt tegen de risicos van de
CBL en de termijn waarvoor de lease zal worden aangegaan?
Vraag 4
Wat is uw oordeel over het gebruik van CBL-constructies door
gemeenten in het algemeen en over deze primeur in het bijzonder,
gezien het voor een lange termijn aangaan van verplichtingen ter
zake van gemeentelijke taken dan wel diensten.
Antwoorden op de vragen 3 en 4
Binnen de kaders van de wet is het maken van afwegingen van deze
aard aan gemeenten zelf. De regering acht de CBL echter wél in
strijd met de letter en vooral de geest van een aantal specifiek
voor gemeenten geldende wettelijke regels. Dat gaat dan onder meer
om artikel 155 Gemeentewet, en om de verschillende bepalingen die
een transparante, ordelijke, democratisch gecontroleerde en
verantwoorde financiële huishouding moeten waarborgen
(Gemeentewet, Wet financiering decentrale overheden, Besluit
comptabiliteitsvoorschriften 1995). Mijn oordeel is daarom, dat
gemeenten geen gebruik behoren te maken van CBL-constructies.
Vraag 5
Is het naar uw oordeel wenselijk of moreel aanvaardbaar, dat de
(in dit geval) Amerikaanse belastingbetaler opdraait voor de
kosten die met de beoogde miljardeninvesteringen gemoeid zijn?
Antwoord
Ik acht het onjuist als gemeenten zich in dergelijke constructies
zouden begeven. Overheden betrekken hun inkomsten uit
belastingheffing, en hebben belang bij een goede belastingmoraal.
Het is ongewenst dat ze dan zelf van gekunstelde constructies
gebruik maken om ten koste van het belastingdomein van een andere
overheid, binnen- of buitenlands, een financieel voordeel te
behalen.
Overigens merk ik hierbij wel op dat de overheid van de Verenigde
Staten bekend is met de CBL-constructies. Tot nu toe heeft dit de
desbetreffende autoriteiten niet tot tegenmaatregelen doen
overgaan.
Vraag 6
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om CBL-constructies te
verbieden dan wel aan randvoorwaarden te verbinden? Bent u van
plan om nadere voorwaarden aan dergelijke constructies te
verbinden en hoe zullen die luiden?
Antwoord
Voor het gebruik van CBL-constructies door gemeenten is oprichting
van een privaatrechtelijke rechtspersoon (BV) noodzakelijk. Voor
oprichting en deelneming in een dergelijke constructie is
goedkeuring van gedeputeerde staten noodzakelijk (artikel 155
Gemeentewet). Naar mijn mening is er in dit geval, op de gronden
genoemd in artikel 155, voldoende basis voor onthouden van
goedkeuring aan deze oprichting / deelname. Ten eerste zijn de
argumenten om voor deze weg te kiezen niet zwaarwegend. Ook
jurisprudentie wijst er op dat een mogelijk te behalen financieel
voordeel niet voldoende is om te concluderen dat oprichting van
een privaatrechtelijke rechtspersoon in het bijzonder aangewezen
moet worden geacht voor het behartigen van het openbaar belang. Er
zijn voldoende mogelijkheden om zonder de oprichting van een
privaatrechtelijk orgaan in de financieringsbehoefte van een
gemeente te voorzien. Ten tweede staat de oprichting op gespannen
voet met het recht, indien een van de doelstellingen is om het
wettelijk verbod op leningstransacties in vreemde valuta door
openbare lichamen (Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden,
artikel 1) te omzeilen. Ten derde zijn er andere dringende redenen
om bezwaar te hebben tegen de oprichting of deelname, zoals ook in
de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 aan de orde komt.
Ik overleg hierover met de provinciale toezichthouders.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben mij reeds laten weten
in ieder geval deze mening ook toegedaan te zijn.
Een andere mogelijkheid die de regering heeft is vernietiging van
het gemeentelijk besluit, wegens strijd met het recht en/of het
algemeen belang (artikel 268 Gemeentewet jo. art. 10.35 AWB). Ik
verwacht echter dat de discussie die over CBL ontstaat, en die ik
ook met vertegenwoordigers van de decentrale overheden voer, ertoe
zal leiden dat gemeenten (en provincies, mocht het fenomeen daar
ook in overweging worden genomen) zelf zullen besluiten hiervan
geen gebruik te maken. Ik zal ook een circulaire inzake de
juridische en bestuurlijke overwegingen bij dit onderwerp en het
beleid dat de regering voor ogen staat, aan de gemeenten en
provincies toesturen.
Hoewel de relevante wetgeving voor waterschappen enigszins anders
is, onderzoeken de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat welke
consequenties bovenstaande lijn voor waterschappen zal hebben.
Vraag 7
Gelden bedoelde wettelijke beperkingen en nadere voorwaarden ook
voor derde partijen als de Global Structured Finance groep van
PriceWaterhouseCoopers, die op een no-cure no-pay basis als
intermediair voor de desbetreffende Amerikaanse investeerder
inmiddels aan verscheidene gemeenten een voorstel heeft gedaan?
Antwoord
Ik heb geen reden om private partijen te verbieden modellen te
ontwikkelen en daarmee de markt op te gaan. Wél gaf ik reeds aan
dat gebruik van deze constructies op gespannen voet staat met voor
gemeenten geldende specifieke wetten, en dat het daarom gewenst is
dat gemeenten zich van het gebruik van dergelijke constructies
onthouden. Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Vraag 8
Is het waar dat gedeputeerde staten zich vooraf moeten uitspreken
over het door een gemeente aangaan van een CBL, waarbij de wet
stelt dat er bij een transactie geen sprake mag zijn van enig
risico? Welke rol spelen provinciale staten in de goedkeuring?
Antwoord
Er is geen sprake van structureel voorafgaand toezicht op de
financieringshandelingen van gemeenten. Wel is er in het kader van
de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) een beperkte
mate van toezicht achteraf, en een vrij ruime verplichting tot
kennisgeving aan gedeputeerde staten van besluiten en handelingen
in verband met financiering. Zoals uiteengezet bij vraag 6 is voor
het gebruik van een CBL-constructie echter oprichting van een
privaatrechtelijke rechtspersoon vereist, waarvoor goedkeuring
vooraf van gedeputeerde staten wél is vereist. Dit is een
bevoegdheid van gedeputeerde staten, provinciale staten spelen
alleen een rol als controleur van het door gedeputeerde staten
gevoerde beleid. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben mij
desgevraagd doen weten zich tegen constructies als deze te zullen
verzetten. Daartoe zal in eerste instantie overleg worden gevoerd
met de betrokken gemeente. Indien dit geen effect sorteert zal
goedkeuring worden onthouden aan het besluit tot oprichting van
een vennootschap. Voorts zullen besluiten die naar inzicht van
gedeputeerde staten in strijd zijn met de Wet fido voor
vernietiging worden voorgedragen bij de Kroon.
Vraag 9
Welke afspraken zijn er in het 100.000+-overleg hoofden Financiën
en het periodieke overleg tussen de provinciale toezichthouders en
Financiën gemaakt over het gebruik van deze constructie door
gemeenten. Is het waar dat de minister van Financiën daar geen
bezwaar tegen heeft?
Antwoord
Op beide overleggen is het onderwerp kort aan de orde geweest. Het
gevoelen was bij beide gelegenheden dat dit iets is waar gemeenten
zich niet mee bezig zouden moeten gaan houden.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties