Het Parool
IFRAME:
http://connect.247media.ads.link4ads.com/serv/6/PCM_Parool/Other/News
_banner/45870;type=t;uniq=62;target=_new
HOME
NIEUWS
SPORT
NIEUWE MEDIA
DOSSIERS
UITGAAN
ETEN EN DRINKEN
BOEKEN
COLUMNISTEN
MENINGEN
FORUM
AANBIEDINGEN
DE KRANT
ARCHIEF
(_) Site ok
(_) Krant
WEBDIENSTEN
SITEMAP
Een nieuwe vogelvlucht boven Amsterdam
GEERT MAK
Orginele tekst van Geert Maks toespraak voor Máxima.
Koninklijke hoogheid Mevrouw Máxima Zorreguieta, mijnheer de
burgemeester, dames en heren,
Er bestaat een verhaal van een van de grootste schrijvers van de
vorige eeuw, een oude, halfblinde man. Het gaat over de dichter en de
Gele Keizer. De keizer liet de dichter zijn paleis zien, zo groot als
een stad, zo groot als een land bijna. Toen ze bij de laatste
scharlakenrode wachttoren waren gekomen zei de dichter één zin -
sommigen beweren zelfs één woord. En het ongelofelijke was dat het
hele paleis, tot in de details, in dat gedicht zat, met al het
beroemde porselein en iedere tekening op dat porselein, en met alle
schaduwen en schemerige lichten, en met ieder ellendig en gelukkig
ogenblik van de roemrijke dynastieën van mensen en draken die ooit het
paleis hadden bewoond.
'Iedereen verstomde,' zo besluit het verhaal, 'maar de keizer riep
tegen de dichter: "Je hebt me mijn paleis ontrukt". En het ijzeren
zwaard van de beul maaide het leven van de dichter weg.'
Volgens het draaiboek van deze middag heb ik precies negentien en een
halve minuut om heel Amsterdam voor u samen te vatten, dus ik hoop dat
mijn hoofd nog op de romp staat als ik klaar ben. Ik hoop ook dat ik
uw eigen Amsterdam, uw eigen beeld van uw eigen hoofdstad, niet van u
afpak, want dat is een dierbaar bezit. Alleen is het wel goed om
permanent voor ogen te houden dat wij hier, in deze zaal, maar een
klein stukje vormen
van de veelheid aan werelden die Amsterdam telt.
Dit hier is het gearriveerde Amsterdam. Daar zijn we op geselecteerd,
op interessantigheid. Ik kan u echter verzekeren dat het
niet-gearriveerde Amsterdam, het jonge Amsterdam, het arme Amsterdam,
het nieuwe Amsterdam, het Amsterdam dat zoekend en vallend onderweg
is, dat dat nog oneindig veel boeiender is. Dus, inderdaad, laten we
het kort houden. Hierbuiten liggen de echte verhalen.
Hoe kun je Amsterdam het best benaderen? Met dat probleem zat ook de
schilder Cornelis Anthoniszoon rond het jaar 1538. Hij had van zijn
vorst, Karel V, de eervolle opdracht ontvangen de stad Amsterdam vast
te leggen en hij deed dat in de vorm van een vogelvlucht. U kunt die
kaart straks zien, hij hangt in de zaal hiernaast en hij is zo
nauwkeurig en gedetailleerd dat onze stadsarcheologen hem nog
gebruiken om vast te stellen welke vondsten bij welk huis horen.
Maar in het Amsterdams Historisch Museum hangt ook een geschilderde
versie, en die opent een venster op de stad zoals die er in die vroege
jaren bijlag, op een heldere dag, met de vanen van de schepen op het
wijde, grote IJ stijf in de oostenwind, met de Waag als een enorme
stadspoort, de Oude en de Nieuwe Kerk als goddelijke bolwerken, en
daartussen een zee van puntgeveltjes, twee verdiepingen hoog, niet
verder reikend dan de Oudemanhuispoort, de Munt en het Singel - een
stadje dus, zo klein, dat zelfs dit stadhuis, deze zaal er al buiten
viel.
Amsterdam was op dat moment zo'n driehonderd jaar oud. Het was
uitgegroeid van een modderig dorp aan de monding van de Amstel tot een
stadje met zo'n tienduizend inwoners die hun bestaan vonden in de
visserij en de handel, vooral op de Oostzee. Het was trouwens ook een
belangrijk bedevaartsoord, dat stadje, en op de plek van de huidige
rosse buurt stond het vol kloosters, alsof alle zonden bij voorbaat al
konden worden weggebeden.
Het toenmalige Amsterdam was een eigenwijze stad. Het lag in een verre
uithoek van de Europese koninkrijken, waar vorsten en andere
gezagsdragers zich nooit erg om hadden bekommerd, en waar de burgers
in moeras en water hun eigen land hadden geschapen. Die burgers waren
bovendien, door hun eeuwige geploeter om boven water te blijven,
gewend om zichzelf en hun bestuur efficiënt te organiseren en niet
alle ruzies op de spits te drijven. In de schuttersgalerij van
datzelfde Historische Museum kunt u met een paar van hen kennismaken:
donkere mantels, sobere baretten, vrij magere gezichten, grote handen,
die eerste uitvinders van het poldermodel.
Een vogel die honderd jaar later, in 1638, boven Amsterdam zou
vliegen, zou een totaal andere stad aantreffen. Het inwonertal was
vijftien maal zo groot, in het IJ waren omvangrijke havencomplexen
aangelegd, de kloosters waren omgetimmerd tot stedelijke weeshuizen,
aan de westkant was een grote volkswijk gebouwd, de Jordaan, en rondom
de oude stad was een nieuwe grachtenstad verrezen, die in niets leek
op de andere nieuwe steden van het toenmalige Europa.
Dat nieuwe Amsterdam was geen landstad met grootse monumenten, royale
doorzichten en brede wandelwegen, nee, het was een waterstad, gebouwd
voor het watertransport, met waterboulevards die niet recht liepen
maar via hun bochten op geraffineerde wijze telkens nieuwe doorzichten
boden, doorzichten, niet op één groot paleis maar op vele honderden
kleine paleizen. Het was een ideale stad, inderdaad, maar niet voor
een vorst en een hof, maar voor een republikeinse burgerij.
Dat was het Amsterdam van Rembrandt, van Spinoza en Descartes, van
Sweelinck, Vondel en Hooft, van de tienduizenden kooplieden, bankiers,
ambachtslieden, avonturiers en lichte meisjes die er uit alle hoeken
van Europa heentrokken. Iedereen wilde hier zijn. Uit de
huwelijksregisters blijkt dat van de bruidsparen die rond 1650
trouwden maar eenderde in de stad zelf was geboren.
Amsterdam bestond in die tijd dus voor tweederde uit nieuwkomers. En
kijk nog 's naar de Schuttersgalerij, hoe de Amsterdammers zelf
veranderden, binnen twee, drie generaties, van strenge boeren tot
exuberante heren met kleurige mantels en enorme kragen. Even was
Amsterdam het New York van de toenmalige wereld. Even.
De Britse historicus J. L. Price heeft wel eens gezegd: het grote
probleem met jullie, Nederlanders, is dat jullie land vrijwel direct
na zijn ontstaan op zijn hoogtepunt belandde. De zogenoemde Gouden
Eeuw vormde, hoe je het ook keert of draait, een ongekende creatieve
uitbarsting op alle mogelijke terreinen: economie, bestuur,
schilderkunst, filosofie, architectuur, stedebouw, noem het maar. Heel
Europa stond paf over wat in dit kleine, jonge land gebeurde. Maar al
na een paar decennia kwam de anti-climax, en die heeft daarna jullie
land eeuwenlang beheerst.
De geschiedenis van Nederland doet zo denken aan het leven van een
schrijver die direct, in zijn vroegste jeugd, zijn allerbeste boek
schrijft. Alles wat er daarna gebeurt staat altijd in de schaduw van
dat enorme, eenmalige succes. Dat geldt in wel zeer sterke mate voor
deze stad. Nog altijd wordt hier de antieke, zeventiende-eeuwse
binnenstad als het absolute centrum van de stad beschouwd - terwijl
het werkelijke centrum van de alle stedelijke activiteit al jaren naar
het zuiden schuift, in de richting van de andere kernen van de
Randstad. Die obsessie met het centrum is begrijpelijk, want het is
een van de gaafste oude binnensteden van Europa. Maar tegelijk heeft
het een verstarrend effect waaraan we ons maar moeilijk kunnen
onttrekken.
Een normale stad leeft in meerdere tijden tegelijk, en van alle tijden
zijn sporen te vinden. Amsterdam niet. Wij voelen voortdurend een
spanning tussen de vitaliteit van de stad, en die porseleinkast van
het oude centrum. Wij willen geen kantoortuin en geen pretpark worden,
maar ook geen museumstad als Venetië. Alle waarden draaien hier zo
voortdurend om: progressiviteit is soms een strijd voor het behoud,
conservatisme een doorbreken van het oude.
Maar er speelt ook nog iets anders: onze Hollandse mentaliteit. U
treft hier opvallend weinig grootse, monumentale gebouwen aan, en
mooie brede boulevards zult u al helemaal missen. Waarom is dat zo? Is
dat iets Hollands? Is het ons beeld van de ideale stad, intiem,
schilderachtig, maar zonder allure, zonder show. Is het misschien
zelfs een uiting van ons egalitairisme, van onze oude burgerzin?
Voor een deel heeft die soberheid, denk ik, iets te maken met onze
merkwaardige relatie tot geld en macht. U ziet het aan de ingehouden
rijkdom van die oude grachtenpanden. U ziet het ook bij een
gelegenheid als deze: er wordt geen groots banket aangericht, nee, een
keurig broodje kaas en, als ik het draaiboek goed lees, 'enige
caterering' tijdens de rondvaart, daar zult u het mee moeten doen.
Jaarlijks staan hier in de kranten stukken over declaraties van de burgemeester en de wethouders. Als de burgemeester kans gezien heeft aan zijn gasten maar fl. 127,50 uit te geven, zijn we blij en trots. Dat is heel klassiek Nederlands, heel klassiek Amsterdams ook. Geen buitenlandse bezoeker, of hij verbaasde zich over onze zuinigheid.
Die soberheid - want het heeft ook iets moois, iets waardigs -, die
soberheid heeft veel te maken met het feit dat hier nauwelijks een hof
was, dat de toon zette. Maar ook met onze handelscultuur. In deze
rijke stad diende geld niet om plezier te maken. Het was werkkapitaal,
familiekapitaal, het moest geïnvesteerd worden, bewaard en liefst
vermeerderd voor volgende generaties. Binnen het Nederlandse
koopmanskapitalisme mocht je je rijkdom tonen maar het was absoluut
'not done' met geld te gaan smijten. Vandaar die broodjes, die u,
vrees ik, nog heel veel zult tegenkomen.
Voor een ander deel is die vorm van de stad ook, ik stipte het al aan,
een uiting van ons egalitairisme, onze eigenwijze burgerzin. 'Doe maar
gewoon, dan doe je al gek genoeg,' dat is de gruwelijke wet waaronder
we al eeuwenlang gebukt gaan. De relatie van deze stad met
gezagsdragers en andere hoogheden was dus altijd ambivalent, en dat
geldt zeker voor de relatie met het huis van Oranje.
De befaamde rookbom van 35 jaar geleden had een eeuwenlange
voorgeschiedenis. De Amsterdamse regenten saboteerden al in de
zeventiende eeuw de veldtochten van de stadhouders en dreven rustig
handel met de vijand als er maar geld te verdienen viel. Stadhouder
Willem II was weer zo razend op Amsterdam dat hij ooit, in 1650,
geprobeerd heeft de stad onverwacht in te nemen - zijn legertje
verdwaalde op de Gooise heide, en zo mislukte die operatie.
De gewone Amsterdammers legden daarentegen weer al hun verwachtingen bij de Oranjes. Stadhouder Willem IV is in 1748 zelfs een keer letterlijk in het Oudezijds Herenlogement uit zijn bed gehaald door een delegatie van 'Vrije Kattenburgers', die hem smeekte hen van de stedelijke regentenkliek te verlossen. En een van de stadhouders, ik meen Willem V, schoffeerde de Amsterdamse regenten weer door bij een bezoek aan de stad met zijn gevolg in galop de ene poort in te stormen, over de Dam te denderen, langs het stadhuis en de verbijsterde burgemeesters, en door de andere poort weer de stad uit te galopperen. Dat waren pas echte bliksembezoeken.
Maar aan de andere kant waren de verhoudingen tussen Amsterdam en,
bijvoorbeeld, koning Willem I en koningin Wilhelmina weer buitengewoon
innig en hartelijk. Het kan dus alle kanten opgaan.
Eén ding is zeker: het stadhouderschap en later het koningschap zijn
hier nooit vanzelfsprekend geweest. Die oude republikeinen en
orangisten zoals de 'Bijltjes' en de Bokkebek, ze blijven spoken op de
zolders van ons stadspaleis.
De wijze, blinde schrijver, had een stelling. Die stelling luidde,
kort samengevat: alles wat we zien en meemaken, hebben we in een
vorige wereld al gezien, zodat kennen herkennen is. Er kunnen ons
dingen overkomen waarvan we niet weten waarom ze ons overkomen - het
kan dan zijn dat iets hersteld moet worden. Het kan soms ook zijn dat
een scène zich moet herhalen, dat alle krachten daartoe leiden, dat
voorwerpen en gebouwen soms onvermijdelijk tot bepaalde gedachten
dwingen, en vervolgens tot bepaalde handelingen.
Die stelling kun je toepassen op families op paleizen, en ook op deze
stad. Amsterdam is, net als elke andere oude stad, niet alleen een
opeenstapeling van hout, stenen en beton. Het is, na al die eeuwen,
ook een geestesgesteldheid geworden, die onwillekeurig de bewoners
beïnvloedt. Ik kan anders niet verklaren waarom, ondanks alle
wisselingen, toch op een bepaalde manier iets van die eigenwijze
burgercultuur hier blijft bestaan.
Je weet niet wat je leest als je de bevolkingsstatistieken van deze
stad ziet. In de jaren zestig en zeventig is een zeer groot deel van
de toenmalige stadsbevolking vertrokken naar de voorsteden en
vervangen door nieuwkomers - als u nog echte Jordanezen wilt
ontmoeten, moet u in Purmerend zijn, of in Lelystad. Tegenwoordig
woont de gemiddelde Amsterdammer nog maar tien jaar in deze stad, dan
is-ie alweer weg.
Er komen per jaar zo'n vijftienduizend buitenlandse immigranten
binnen, maar bijna nergens lees je dat er elk jaar ook weer zo'n
twaalfduizend naar het buitenland vertrekken. Statistisch is deze stad
één grote doorspoelmachine. Maar toch blijven bepaalde elementen
hetzelfde.
We hebben nog altijd hetzelfde licht, dat onze schilders en vormgevers
inspireert. We liggen nog steeds op de rand van het continent, we zijn
nog steeds een vertrekplaats en een wachtplaats voor mensen op drift,
een Casablanca van Europa. We zijn opnieuw heel rijk - de
grachtengordel ligt er fonkelend bij en vrijwel al het oude dat u ziet
is in werkelijkheid brandnieuw. In die huiselijke grachtenkantoren
wordt nog steeds gewerkt - en de mensen in de IT-sector beleven er
dezelfde wilde avonturen als de toenmalige bankiers.
We blijven halve republikeinen. We respecteren het werk van het
staatshoofd, we herkennen het belang van de rituelen en symbolen, we
houden van het theater van de monarchie en vaak ook van de
hoofdrolspelers, maar we worden een beetje zenuwachtig als de mensen
er echt in gaan geloven.
Nog steeds - misschien kan ik beter zeggen: opnieuw - is Amsterdam een
exotische stad in vergelijking met de rest van Europa. Er heerst een
merkwaardige combinatie van orde en anarchisme, die buitenstaanders
eerst prachtig vinden, maar die hen later vaak ook verwart. Het is is
een trein die hard rijdt, deze stad, en voor nieuwkomers is het vaak
behoorlijk lastig om erop te springen. Dat levert allerlei fricties op
- u zult daar vanmiddag vast het nodige over horen - en die zijn vaak
niet gering. Maar die incidenten zijn wel tijdelijk. De grote lijnen
wijzen duidelijk in een andere richting.
Uit diezelfde statistieken blijkt dat de integratie van, bijvoorbeeld,
de Turkse en Marokkaanse immigranten over het algemeen - ik heb het
dus niet over die paar procent die incidenten veroorzaakt - juist
opvallend snel verloopt. Achterstanden zijn er nog, zeker op
onderwijsgebied, maar qua huwelijksleeftijd, kindertal, opvattingen en
gewoonten beginnen de jongere generaties steeds meer op de andere
Amsterdammers te lijken. In veel opzichten zijn de verschillen tussen
eerste, tweede en derde generatie zelfs ronduit spectaculair.
Op dit moment schuift zo over het Amsterdam van de jaren zestig en de
jaren tachtig opnieuw een andere stad. In 2015 zal, volgens de
prognoses, de meerderheid van de stadsbevolking van buitenlandse
origine zijn. De stad zal ook steeds meer andersoortige immigranten
aantrekken, simpelweg omdat er te veel werk is voor te weinig mensen.
Nu al vormen de immigranten uit Europa en de geïndustrialiseerde
landen veruit de grootste groep.
Daarmee zal de toon van het debat over immigranten vermoedelijk ook
snel zal veranderen, en uit de sfeer van zieligheid, openbare orde en
hulverlening verdwijnen. Er zullen ongetwijfeld nieuwe problemen
tussen bevolkingsgroepen ontstaan, maar ze zullen van een totaal
andere aard zijn dan de huidige. Langzaam wordt Amsterdam een
volwassen wereldstad, met volwassen immigranten. En zo sluit de cirkel
zich ook hier weer, naar de zeventiende eeuw.
De tijd gaat niet voor niets voorbij, en soms herkennen we onszelf
niet meer. Maar tegelijk is het waar wat de blinde Jorge Borges
schreef: deze stad heeft het allemaal eerder beleefd, eeuwen geleden,
de immigranten, de rijkdom, de burgerlijke eigenwijsheid, en ergens
hebben we die kennis nog, verstopt in onze taal, onze tradities, onze
omgangsvormen. Inderdaad: ons kennen is herkennen. Godsdienststrijden,
fundamentalisme, nationalisme, we hebben het allemaal gekend in deze
stad, het woont allemaal nog ergens in onze kelders.
Op één gebeurtenis na, die we nooit een plaats hebben kunnen geven.
Amsterdam is een gewonde stad, nog altijd. Bijna eentiende van de
Amsterdammers is weggevoerd en vermoord, de rest stond erbij. Het is
meer dan een halve eeuw geleden, de buurten zijn gesloopt, de
monumenten zijn opgericht, maar nog altijd is deze stad vol mensen
wier hart 'vergaat van wroeging en schaamte, dat dit ongestraft heeft
bestaan'.
Kennen is herkennen, en dat geldt ook hiervoor. Wij hebben het hier
ook meegemaakt, al is het op een andere manier: het zwijgend wegkijken
van de meerderheid, de heldenmoed van sommigen, de trots van de
slachtoffers die niet spraken, de dapperheid van de slachtoffers die
wel spraken, de deken van stilte die voortdurend weer weggetrokken
moest worden, de schaamte en de verwarring van de latere generaties,
we weten er alles van. Wees, ook wat dit betreft, welkom, mevrouw
Máxima.
Dames en heren, laten we nog een keer gaan vliegen, boven het
Amsterdam van 10 september 2001. De stad heeft, wat oppervlakte
betreft, haar grenzen genaderd. De kleuren zijn veranderd, van
bruinrood naar zilver. Pal voor de oude zeehaven in het IJ is het
Centraal Station neergeplempt, maar de grootste aanjager van de stad
is nu een luchthaven: Schiphol.
Amsterdam, ooit een veilige uithoek van Europa, wordt tegenwoordig op
alle fronten geconfronteerd met de rest van de wereld - met de
mondiale economie en cultuur, en ook met de mondiale ellende. In
plaats van territoria, plekken waar dingen gebeuren, zijn er over de
hele wereld stromen van mensen en activiteiten ontstaan, positieve en
negatieve, en Amsterdam neemt daar volop aan deel.
Alle spanningen die dat oproept komen ook bij ons tevoorschijn:
modernisering tegenover traditie, verzakelijking tegenover de behoefte
aan eigenheid en geborgenheid, de krachten van de gevestigde macht
tegenover het voorzichtige begin van jongeren en nieuwkomers, de
beangstigende chaos tegenover de inspirerende chaos. Het is allemaal
aan de gang, ook hier, en we kunnen ons er niet meer aan onttrekken.
Amsterdam verandert, ja. Amsterdam verandert hevig, ja. Amsterdam
verandert zelfs permanent, ja.
Maar toch blijft het wonder bestaan. Ergens heeft die stad ook
zichzelf bewaard. De geest is gebleven, en daarin zal Amsterdam zich
hervinden: in nieuwe vormen, in een nieuwe taal, in nieuwe mensen,
maar ook in het oude licht over de grachten, in de oude vrijheid, in
de geur van de nabije oceaan.
© Het Parool, 11-9-2001
printversie stuur door
terug | naar boven
Het laatste nieuws
- PvdA: bouw moet sneller en simpeler
- 'Onze' Máxima verenigt corpsbal en bouwvakker
- Opstand tegen top taxibedrijf
- Tekort aan goedkope bedden in Amsterdam loopt op
- Ahold-zaak Boonstra bij justitie
- Kus uit publiek was er snel
- Gegiechel onder hoge heren
- Meer cellen criminele illegalen
- Kok niet blij met uitstel Niod-rapport
- Het Srebrenica-rapport komt (onder voorbehoud)
- Hof: Australië moet illegalen toch opnemen
- Leger Israël omsingelt Jenin