Gezondheidsraad

PERSBERICHT



Meer centra nodig voor cochleaire implantatie bij kinderen

Cochleaire implantatie - het inbrengen van een elektronische binnenoorprothese - is tegenwoordig een doeltreffende techniek om mensen met bepaalde vormen van doofheid weer toegang te geven tot omgevingsgeluid en gesproken taal. Deze behandeling is succesvol gebleken bij volwassenen en kinderen bij wie de doofheid is ontstaan nadat zij hebben leren praten. Zij kan ook zinvol zijn bij jonge kinderen met aangeboren doofheid. In de nabije toekomst zal in ons land behoefte zijn aan jaarlijks ten minste zestig implantaties bij dove jonge kinderen. Uitbreiding van het huidige aantal gespecialiseerde centra van twee naar vier is wenselijk. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de Minister van VWS.

Cochleaire implantatie (CI) omvat het aanbrengen van elektroden in het slakkenhuis (cochlea) van het gehoororgaan. Die zetten het via een uitwendige microfoon opgevangen geluid om in elektrische prikkeling van de gehoorzenuw. In het hoorcentrum van de hersenen worden deze zenuwimpulsen ervaren als geluid. Voor dove en ernstig slechthorende mensen betekent dit dat zij beter in staat zijn het spreken van anderen te verstaan. Voor jonge kinderen met aangeboren doofheid kan CI tot steun zijn bij het aanleren van zowel gesproken als geschreven taal. Erg belangrijk is tijdige vaststelling van de doofheid van het jonge kind, spoedig gevolgd door de keuze van de meest geschikte vorm van revalidatie. Er is een tendens naar vervroeging van het moment van implantatie naar het tweede levensjaar. Uit onderzoek is gebleken dat de mogelijkheden tot gedeeltelijk herstel van het gehoor en het aanleren van taal dan gunstiger zijn.
Het medisch risico van de chirurgische ingreep is klein en de betrouwbaarheid van de apparatuur uitstekend. Naar verwachting zullen technische ontwikkelingen leiden tot, onder meer, betere ruimtelijke selectiviteit van de apparatuur, meer mogelijkheden van individuele afregeling, meer draagcomfort en - in de toekomst - een geheel inwendig te dragen prothese.
Voor de revalidatie van doof geworden volwassenen en oudere kinderen (postlinguale doofheid) staat het nut van CI niet ter discussie. Onderzoek naar de verbetering van het vermogen om geluid en spraak op te vangen (spraakverstaan) wijst uit dat ook vrijwel alle kinderen met prelinguale doofheid (doofheid die is aangeboren of, bijvoorbeeld door hersenvliesontsteking, is ontstaan in de eerste levensjaren, nog voordat het kind gesproken taal heeft aangeleerd) baat hebben van een CI. Of dat ook geldt voor de effecten op de leer- en psychosociale ontwikkeling van het kind op wat langere termijn is nog onvoldoende onderzocht. Wel is gebleken dat de baten van CI niet voor alle kinderen even groot zijn. Nauwkeurige afstemming op de capaciteiten van het kind is noodzakelijk, wil er sprake kunnen zijn van echte verbetering van de kwaliteit van leven. Vooral in kringen van doven leven bedenkingen tegen CI bij jonge kinderen. Men maakt zich zorgen over de voorlichting aan en de begeleiding van ouders, over hun vrijheid van keuze en over mogelijke miskenning van het belang van gebarentaal.
In de komende vijf jaar zal er in Nederland behoefte zijn aan jaarlijks ten minste zestig implantaties bij jonge kinderen. Dit noopt tot uitbreiding van het aantal CI-centra van thans twee naar vier. Deze centra moeten voldoen aan strikte kwaliteitseisen, onder het bereik van de Wet bijzondere medische verrichtingen worden gebracht en nauw samenwerken met regionale organisaties voor gezinsbegeleiding en met de doveninstituten. Ook is een voortgaande dialoog met de maatschappelijke organisaties van doven belangrijk. Volgens de Gezondheidsraad is het instellen van een landelijk begeleidingsorgaan wenselijk.

Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit: o dr EH Huizing, emeritus hoogleraar KNO; Universiteit Utrecht, voorzitter o dr P van den Broek, emeritus hoogleraar KNO; Katholieke Universiteit Nijmegen o dr S Blume, hoogleraar wetenschapsdynamica; Universiteit van Amsterdam o dr H Knoors, directeur Diagnostisch Centrum Instituut voor Doven/Mgr Terwindtstichting, St Michielsgestel o dr JJ Grote, hoogleraar KNO; Leids Universitair Medisch Centrum o drs MA Bos; Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris

Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt drs MA Bos, tel. (070) 340 7520.

Datum: 7 augustus 2001