http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=420033
1 Inleiding
Dit bericht bevat een beschrijving van recente ontwikkelingen in Algerije sedert het ambtsbericht van 10 april 2000 en van een aantal specifieke deelonderwerpen, voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de beoordeling van de vraag of terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen asielzoekers verantwoord is .
In hoofdstuk twee worden met name de recente politieke ontwikkelingen geschetst, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op de resultaten van de amnestieregeling in het kader van de Concorde Civile. Hoofdstuk drie beschrijft de mensenrechtensituatie in Algerije. Hoofdstuk vier ten slotte gaat in op het beleid van andere westerse landen en UNHCR met betrekking tot terugkeer van uitgeprocedeerde Algerijnse asielzoekers. Het ambtsbericht wordt afgesloten met een samenvatting in hoofdstuk vijf.
Het onderstaande bericht is ontleend aan specifieke informatie van de Nederlandse vertegenwoordiging te Algiers. Deze informatie is gebaseerd op (een combinatie van) eigen waarneming, bevindingen van andere westerse ambassades, internationale organisaties en bronnen in de Algerijnse maatschappij. Daarnaast is gebruik gemaakt van (vertrouwelijke) rapportages van andere landen, alsmede publicaties van VN-organisaties en non-gouvernementele organisaties (NGO's). Bovendien is geput uit berichtgeving in de Algerijnse en internationale media. Voor een overzicht van gebruikte openbare bronnen zij verwezen naar de literatuurbijlage.
2 Landeninformatie
De politiek van nationale verzoening van president Abdelaziz Bouteflika heeft het afgelopen jaar niet de verwachte resultaten opgeleverd. Hoewel het gewapende conflict, dat Algerije al tien jaar teistert, geografisch beperkt is gebleven en een aantal gewapende islamisten de strijd heeft gestaakt, is van een oplossing van het conflict nog geen sprake. De hoop van de Algerijnse bevolking op een spoedig einde van het excessieve geweld lijkt te zijn vervlogen.
Op economisch terrein wordt beperkte voortgang geboekt. De hoge werkloosheid en de moeizame overgang van de centraal geleide economie naar een markteconomie maken dat onder de Algerijnse bevolking sociaal-economische onvrede heerst, hetgeen recentelijk, met name in Kabylië, manifest zichtbaar geworden is . Zowel het terrein van de binnenlandse veiligheid als het terrein van de economische hervormingen kenmerken zich door gebrek aan perspectief.
2.1 Politieke ontwikkelingen
Na de verkiezingen, in juni 1997, voor de Assemblée Populaire Nationale (APN, Majlis ech Chaabi al-Watani; vergelijkbaar met de Tweede Kamer) en de verkiezingen in oktober 1997 voor gemeenteraden en provinciale (Wilaya) besturen volgden de (getrapte) verkiezingen in december 1997 en december 2000 voor de Conseil de la Nation (Majlis al-Umma; vergelijkbaar met de Eerste Kamer) . De eerstvolgende lokale en parlementsverkiezingen (APN) zullen in 2002 plaatsvinden.
In april 1999 werd de huidige president Abdelaziz Bouteflika gekozen . Hij beloofde de Algerijnse gemeenschap verzoening om zodoende het land uit haar diepe crisis te kunnen halen. Sinds begin jaren negentig is Algerije immers verwikkeld in een strijd tussen gewapende islamisten en de overheid; een strijd die mogelijk aan meer dan honderdduizend personen het leven heeft gekost.
Na herhaald uitstel trad met ingang van 24 december 1999 een regering onder leiding van Ahmed Benbitour aan. Deze premier bleef slechts korte tijd aan. Reeds in augustus 2000 werd hij opgevolgd door Ali Benflis, de leider van de verkiezingscampagne van de president en vervolgens diens eerste adviseur. Ook enkele ministers, onder wie de minister van Buitenlandse Zaken, werden in augustus 2000 vervangen. Na de recente onlusten in Kabylië in april 2001 heeft de politieke partij Rassemblement pour la Culture et la Démocratie (RCD) zich uit onvrede over het harde politieoptreden uit de regering teruggetrokken. President Bouteflika voerde vervolgens opnieuw enige wijzigingen in zijn regering door (zie §3.4.4).
De gewapende tak van het Front Islamique du Salut (FIS), het Armée Islamique du Salut (AIS), kondigde op 1 oktober 1997 een eenzijdige wapenstilstand af. Het AIS liet in juni 1999 weten de opgeschorte strijd definitief te willen staken, waarop de regering een wetsvoorstel indiende teneinde tot een nationale verzoening te kunnen komen. Dit wetsvoorstel werd door het parlement als Loi relative au rétablissement de la Concorde Civile op 13 juli 1999 aangenomen. De algemene strekking van deze wet is op 16 september 1999 ter goedkeuring aan het volk voorgelegd middels een referendum. De bevolking steunde de plannen van president Bouteflika met grote meerderheid.
Gewapende islamisten die tot inkeer waren gekomen, konden gebruik maken van
een amnestieregeling die op 13 januari 2000 afliep . Naar verluidt hebben
enkele duizenden gewapende strijders daadwerkelijk gebruik gemaakt van dit
aanbod. Bij gebrek aan transparantie van officiële zijde zijn echter geen
nauwkeurige cijfers beschikbaar over het aantal personen dat gebruik heeft
gemaakt van de regeling.
Aan de vooravond van het aflopen van de amnestiemaatregel bereikte de
regering op 11 januari 2000 een akkoord met de leiding van het AIS over
volledige amnestie van AIS-aanhangers op voorwaarde dat het AIS ontbonden
zou worden . Ook de Ligue Islamique de la Dawaa et du Djihad (LIDD) heeft
zich ontbonden. Deze gewapende groepering had zich in 1997 al bij het
staakt-het-vuren van het AIS aangesloten.
President Bouteflika verleende eerder ter gelegenheid van de viering van de
onafhankelijkheidsdag van Algerije op 5 juli 1999 duizenden gevangen
islamisten gratie. Ook in november 1999, ter gelegenheid van de 45ste
verjaardag van het begin van de Algerijnse vrijheidsstrijd en een jaar later
in november 2000 verkregen duizenden gevangenen amnestie .
De radicale gewapende islamistische groeperingen GIA (Groupes Islamiques
Armés) en GSPC (Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat, Da'wa wal
Djihad) verwierpen het nationale verzoeningsplan van meet af aan en zetten
de terreur voort . Deze gewapende groeperingen gebruiken excessief geweld
in hun streven een islamitische heilstaat te vestigen . In de praktijk
zijn de grenzen tussen ordinair banditisme en fundamentalistisch
geïnspireerde moorden vaag en liggen naast politieke redenen ook onderlinge
afrekeningen, banditisme, familievendetta's (bloedwraak), smokkel van
drugs en strijd over bouwgronden en vruchtbare territoria ten grondslag aan
de terreurdaden.
De GIA staan, naar wordt aangenomen, onder leiding van Antar Zouabri. De GIA
zijn opgebouwd uit kleine, informele en voornamelijk autonome groepen, die
verdeeld zijn onder enkele vleugels. De meeste leden, onder wie vele
delinquenten of gangsters, zijn jong en worden aangevoerd door buurt-emirs.
Zij zeggen te streven naar een islamitische heilstaat, stellen dat deze
slechts met geweld kan worden bereikt en verwerpen de democratie. Iedereen
die op enigerlei wijze betrokken is bij het regime in Algerije of dit regime
ondersteunt, wordt beschouwd als een potentieel doelwit. Deze strategie
betekende in feite een totale oorlogsverklaring aan de burgerbevolking,
hetgeen leidde tot massaslachtingen, waarvan juist burgers, onder wie veel
vrouwen en kinderen, het slachtoffer werden . Islamisten die zich in het
kader van de Concorde Civile van het terrorisme hebben afgewend, de
zogenaamde Repentis (berouwvollen) worden door de GIA als afvalligen
beschouwd .
Gezien het bovenstaande is de aanvankelijke sympathie voor het gewapende
fundamentalisme de afgelopen jaren sterk afgenomen en daarmee de steun
vanuit de burgerbevolking. Bovendien ontstond er toegenomen bereidheid onder
de bevolking om samen te werken met het leger en veiligheidsdiensten. Als
reactie op het exorbitante geweld in de afgelegen gebieden die moeilijk te
beschermen zijn, steunden de autoriteiten het zich wapenen van dorpelingen,
die zich organiseerden in Groupes d'Autodéfense.
Gewelddadige confrontaties tussen rivaliserende facties binnen de GIA
vanwege onenigheid over de te voeren strategie hebben een versplintering van
de GIA, die uiteenvallen in nagenoeg autonoom opererende cellen,
veroorzaakt. De GSPC, een afsplitsing van de GIA onder leiding van Hassan
Hattab, zegt ongericht geweld tegen de burgers af te wijzen en gewapende
acties voornamelijk op politie, leger en milities te richten.
Acties van de GIA vinden vooral in delen van het noordwesten en het centrum
van het land plaats. De GSPC opereert voornamelijk ten oosten van Algiers,
in Kabylië.
Terreurdaden vinden vooral plaats in (de buurt van) gebieden waar gewapende
islamisten zich gemakkelijk kunnen terugtrekken, zoals in geografisch
moeilijk toegankelijk terrein. Met name door snelle 'hit and run' acties uit
te voeren blijken de gewapende islamisten, hoewel in getal sterk verminderd,
bijzonder moeilijk grijpbaar.
President Bouteflika kondigde aan dat hij na het aflopen van de Concorde
Civile (januari 2000) genadeloos tegenover de overgebleven gewapende
islamisten zou optreden.
Enigeduizenden gewapende islamisten maakten, als gezegd, gebruik van de
Concorde Civile-regeling. Er zouden echter eveneens nog rond de duizend
terroristen actief gebleven zijn. De regering verhevigde na afloop van de
Concorde Civile de strijd tegen de overgebleven gewapende groeperingen,
onder meer door bombardementen uit te voeren en opdracht te geven tot het
aansteken van gecontroleerde bosbranden. De overheid wist de overgebleven
gewapende islamisten, die de steun van de bevolking ontberen, verder in het
defensief te drukken. Desondanks zijn zij de afgelopen periode in staat
gebleken terreuracties te blijven uitvoeren, zij het in geografisch beperkte
gebieden .
Over de afgelopen periode valt het volgende patroon in af- en toename van
het terroristische geweld waar te nemen.
In het voorjaar van 2000was een toename van terroristisch geweld te
bespeuren als reactie op het offensief van het leger na afloop van de
Concorde Civile .Nadien volgden in de zomermaanden relatief weinig
aanslagen. In dit droge en hete zomerseizoen werden gelokaliseerde groepen
van gewapende islamisten met bombardementen en gecontroleerde bosbranden uit
hun schuilplaatsen verdreven. De gewapende islamisten lijken van de
vakantiemaand augustus gebruik te hebben gemaakt om nieuwe uitvalsbases te
vinden.
Vanaf september 2000 nam terroristisch geweld in aanloop naar de Ramadan
eind 2000 weer toe . In de traditioneel gewelddadige Ramadanperiode
vielen meer slachtoffers te betreuren dan het jaar ervoor .Er vonden
zeer gewelddadige aanslagen plaats, waarbij over de gehele Ramadan-periode
ruim driehonderd slachtoffers vielen . Ook hebben er overvallen
plaatsgevonden die waren gericht op het verkrijgen van extra wapens en
munitie.
Schattingen over het aantal dodelijke slachtoffers in het jaar 2000 variëren
tussen de 2500 en 9000 personen .
In tegenstelling tot eerdere jaren toen na de Ramadanperiode het
terroristische geweld afnam, bleef ook in januari en februari 2001 het
dodelijk geweld met dezelfde intensiteit aanhouden, hetgeen breed werd
uitgemeten in de Algerijnse pers . Als gezegd lijken de extreem
gewelddadige acties van de gewapende islamisten mede te zijn ingegeven om te
laten zien dat het gewelddadige islamisme niet overwonnen is. Een
aanvullende reden voor het weer oplaaien van het geweld zou kunnen zijn dat
een aantal Repentis,dat in het kader van de nationale verzoening van
amnestie gebruik had gemaakt, in de tweede helft van 2000 zich weer heeft
aangesloten bij de gewapende islamisten, omdat de burgerij weigert hen in
haar midden te accepteren .
De veiligheidstroepen leken in maart/april aan een nieuw offensief te zijn
begonnen waardoor de gewapende islamisten krachtiger werden bestreden .
De laatste maanden is het aantal dodelijke slachtoffers onder de gewapende
islamisten opvallend hoog geweest .
Hoewel de pers uitvoerig berichtte over het aanhoudende geweld, bleef het
van de kant van de overheid aanvankelijk bijzonder stil. De pers verweet de
regering en de president dat publiekelijk nimmer een woord van medeleven
richting de nabestaanden werd uitgesproken. Tevens opvallend was het gebrek
aan berichtgeving over de resultaten van gerichte acties en gegevens over de
aantallen slachtoffers aan beide zijden en aan de kant van de
burgerbevolking .
Eind december 2000 kwam daar enige verandering in toen de officiële
nieuwsagentschappen berichten over de veiligheidssituatie die waren
opgesteld door de staatsveiligheidsdienst, gingen uitzenden .
De Algerijnse bevolking lijkt moe van het geweld, maar tevens cynisch en pessimistisch te worden.Een jaar geleden, met het aflopen van de Concorde Civile, was er immers hoop dat met het slagen van dit plan de rust in het land zou weerkeren. Velen menen dat de politiek van nationale verzoening op een fiasco is uitgelopen en dat het effect van de politiek van president Bouteflika is weggeëbd, waarmee zijn positie beduidend instabieler is geworden . De Concorde Civile schiep de mogelijkheid om de spiraal van geweld te doorbreken, maar in de praktijk is dit niet geschied. Toch blijven de president en zijn regering vasthouden aan het succes ervan. De president heeft in januari 2001 nog verklaard dat amnestieverlening nog steeds mogelijk is, alhoewel de regeling al lang is verlopen.
Het grootste deel van het grondgebied van Algerije staat onder controle van
de overheid . Het aanhoudende islamistische geweld heeft geen invloed op
het dagelijkse leven in de Algerijnse steden. De veiligheidssituatie is daar
in de afgelopen jaren duidelijk verbeterd. De beveiliging van de grote
steden is effectief. Het leven in groot-Algiers en andere steden heeft zich
het afgelopen jaar verder genormaliseerd .
Behalve de grote stedelijke gebieden zijn ook de steppen en woestijnzones
naar het zuiden toe, alsmede de olievelden en industrieterreinen in het
zuidoosten, praktisch van terrorisme gevrijwaard.
Door concentratie van politie en leger in en rond de grote steden, is er in
de landelijke gebieden sprake van verminderde controle . Vooral daar
blijven gewapende islamisten actief vanuit hun schuilplaatsen in geografisch
moeilijk toegankelijke verzetshaarden. Kleine terroristische groeperingen
plegen moorden en aanslagen na gedegen bestudering van de situatie
voorafgaand aan de aanslag.
De gewapende islamisten maken gebruik van de duisternis en hun goede kennis
van de situatie en het onherbergzame terrein, waarin zij zich direct na een
aanslag kunnen terugtrekken.
2.2 Sociaal-economische situatie
In Algerije zijn politiek, veiligheid en economische ontwikkelingen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Successen op veiligheidsterrein hangen mede af van de economische ontwikkelingen in het land. Immers, de wederopbouw van de economie, economische hervormingen en de daarmee gepaard gaande toenemende werkgelegenheid bieden hoop en uitzicht op een beter leven. Met name onder de jongeren lijkt er nauwelijks meer sprake te zijn van hoop. Moedeloosheid over het gebrek aan veranderingen heeft de laatste maanden plaats gemaakt voor sociale onlusten (zie § 2.2.3 en vooral §
3.4.4).
Vooralsnog zijn het evenwel de hoge olieprijzen en de informele sector die Algerije op de been houden . Het overgangsproces van een geleide economie naar een markteconomie verloopt moeizaam. Vele wetten zijn in de maak of praktisch afgerond, echter de politiek en le Pouvoir vertragen de invoering .
Opmerkelijk is de toename van het aantal vakantiegangers dat zuid-Algerije bezoekt. Georganiseerde reizen vanuit Frankfurt brengen de toeristen rechtstreeks naar het zuiden van Algerije zonder Algiers aan te doen.Nederland handhaaft voor toeristen naar Algerije nog immer een reisadvies .
De overheid is er tot op heden niet in geslaagd fundamentele sociale problemen als werkloosheid en woningnood adequaat aan te pakken . Algerije kent een officieel werkloosheidspercentage van bijna 30% . Het officieuze cijfer ligt eerder bij 50%. Voor personen onder de dertig jaar bedraagt de werkloosheid zelfs ongeveer 80%. Meer dan 20% van de bevolking leeft onder de armoedegrens .
Het aantal jongeren dat de school niet afmaakt (drop-outs) neemt toe . In 1999 stond 20% van de leerplichtige jeugd niet ingeschreven . Ten gevolge van de jarenlange gewapende strijd in Algerije zijn zo'n vijfhonderd scholen in landelijke gebieden verwoest en is het analfabetisme onder de bevolking toegenomen . De overheid heeft aangegeven het als een prioriteit te zien de verwoeste scholen weer op te bouwen.
Algerije is de afgelopen maanden in de greep van sociale onlusten geweest.
Gewelddadige incidenten in april 2001 in Kabylië waren de aanleiding tot
grootschalige onlusten (zie ook § 3.4.4). Hoewel de onrust aanvankelijk een
etnisch Berberse aangelegenheid leek te zijn, is ook het Arabische deel van
de bevolking er bij betrokken geraakt. De oorzaak moet worden gezocht in het
grote onbehagen van de gehele bevolking over de slechte sociaal-economische
prestaties van de staat. De sociale onrust heeft de laatste tijd meer
aandacht opgeëist dan de strijd tussen de gewapende islamisten en de
overheid.
De Algerijnse bevolkingssamenstelling is onevenwichtig. De economische groei
heeft geen gelijke tred gehouden met de snelle bevolkingsgroei. Door het
grote aantal Algerijnse jongeren is de demografische druk op het land enorm.
Legio ontevreden jongeren willen het land het liefst verlaten. Sommigen
zoeken aansluiting bij gewapende islamistische groeperingen. Er is sprake
van een stijging van het aantal zelfmoorden.
Fundamentele sociale problemen hebben er in het verleden toe geleid dat
gewapende islamisten uit een reservoir ontevreden jongeren, zonder
perspectief op een betere toekomst, konden putten. De steun voor de
gewapende islamisten vanuit de bevolking is de laatste jaren echter
beduidend afgenomen. Het afgelopen jaar heeft de terugkeer van jonge
Repentis in steden en dorpen tot spanningen geleid. Bij families van
slachtoffers bestond onbegrip over hun terugkeer en onwil hen in hun midden
op te nemen. Gezien de hoge werkloosheid onder jongeren bestond er ook angst
voor extra concurrentie op de arbeidsmarkt. Nu anderhalf jaar na de afloop
van de Concorde Civile gebleken is dat deze poging tot nationale verzoening
vooralsnog niet tot een oplossing heeft geleid, zijn er geluiden dat de
gewapende islamisten nieuwe rekruten -hoewel niet in groten getale- weten
aan te trekken.
Vele jongeren dromen ervan, uit onvrede met de sociaal-economische situatie
in het land, hun geluk in de westerse wereld te beproeven. De ontvangst van
uitzendingen via de satelliettelevisie is een belangrijke pull-factor. De
verlokkingen van het Westen worden dagelijks in vele Algerijnse huiskamers
ten toon gespreid. De situatie in eigen land wordt daarbij afgezet tegen de
rijke, democratische, goed functionerende Europese verzorgingsstaten. Ook
het verblijf van Algerijnse migrantengemeenschappen in West-Europa draagt
bij aan het pull-element. Door het overmaken van een deel van het in het
Westen verdiende salaris en het verschaffen van informatie is een continue
vergelijking mogelijk tussen de waar te nemen situatie in Algerije en de
eveneens waar te nemen situatie in West-Europa. Van de Algerijnen die hun
land hebben verlaten, verblijft circa 92% in Frankrijk.
2.3 Samenvatting
De resultaten van de Concorde Civile zijn beduidend minder bemoedigend dan de Algerijnse president met zijn plannen had beoogd. Hoewel enkele duizenden gewapende strijders naar verluidt gebruik hebben gemaakt van de amnestieregeling en het akkoord tussen de overheid en AIS/LIDD, verwierpen radicale gewapende islamistische groeperingen als GIA en GSPC het verzoeningsplan. Zij zetten hun strijd met gebruik van excessief geweld voort. De overheid is de afgelopen periode hard en met wisselend succes tegen hen opgetreden. Het aanhoudende geweld heeft de positie van president Bouteflika, die zijn lot verbonden heeft aan de uitkomst van het Concorde Civile plan, verzwakt.
De Algerijnse staat heeft desondanks de afgelopen periode haar controle over het grootste deel van Algerije bestendigd. Gewapende islamistische groeperingen zijn voornamelijk actief vanuit geografisch moeilijk toegankelijke verzetshaarden.
Op sociaal-economisch terrein wordt weinig vooruitgang geboekt. De onvrede onder de -voornamelijk jonge- Algerijnse bevolking is groot als gevolg van de hoge werkloosheid en de uitzichtloosheid van het gewapende conflict. Dit heeft de afgelopen maanden geleid tot grootschalige sociale onlusten.
3 Mensenrechten
De afgelopen jaren zijn de meldingen van het aantal mensenrechtenschendingen teruggelopen. Door de verbeterde veiligheidssituatie, met name in de grote steden, is het aantal gemelde willekeurige arrestaties, verlengde incommunicado detenties, oneerlijke processen, 'verdwijningen' en martelingen afgenomen . Daarnaast is het zeer wel mogelijk dat internationale kritiek op de mensenrechtensituatie in Algerije mede van invloed is geweest op de afname van de schendingen.
Mensenrechtenschendingen van de zijde van de overheid, zoals
buitengerechtelijke executies, vinden met name plaats in de strijd tegen het
terrorisme.
De gewapende islamistische groeperingen zijn territoriaal steeds verder
terug gedrongen. Zij begaan evenwel nog immer ernstige
mensenrechtenschendingen (dodelijk geweld, verkrachtingen en ontvoeringen)
vanuit geografisch moeilijk toegankelijke gebieden tegen onschuldige
burgers, militairen, leden van de veiligheidsdienst en Groupes
d'Autodéfense .
Het aantal slachtoffers van terroristisch geweld en gewapend treffen is het
afgelopen jaar, ondanks de verzoeningspolitiek van president Bouteflika,
toegenomen. Dit niveau van geweld blijft grote zorgen baren.
Op het terrein van de rechtsgang is de afgelopen periode, ondanks hervormingsgezinde plannen, weinig vooruitgang geboekt.
3.1 Waarborgen
De in 1989 ingevoerde Grondwet werd als gevolg van de staatsgreep van 1991 in de praktijk buiten werking gesteld. De daarop op 9 februari 1992 uitgeroepen noodtoestand werd op 9 februari 1993 door de Hoge Staatsraad voor onbepaalde tijd verlengd. De noodtoestand is sindsdien aanzienlijk afgezwakt door opheffing van de avondklok, afschaffing van de in 1992 ingestelde anti-terreurrechtbanken, opheffing van interneringskampen en instelling van een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf. Wel zijn de ruime opsporings- en arrestatiebevoegdheden van veiligheidsorganen en politie gehandhaafd.
Vooralsnog is van opheffing van de noodtoestand nog geen sprake.
In de dagelijkse praktijk is een eerlijke rechtsgang niet altijd
gewaarborgd. Juist in de eerste fase van de detentie, vóór de eventuele
veroordeling, kunnen, martelingen en andere mensenrechtenschendingen
plaatsvinden, met het doel inlichtingen af te dwingen. Dit geldt met name
voor zaken die vallen onder de noodtoestand en te maken hebben met de strijd
tegen het terrorisme.
Er is sprake van een gebrek aan transparantie in het juridische systeem.
President Bouteflika heeft hervormingen afgekondigd, maar het verloop van deze aangekondigde hervormingen van het juridische systeem is uiterst traag.Een Commission de la Réforme de la Justice heeftin de zomer van 2000 advies uitgebracht. Dit advies behelst onder meer een verbetering van de positie van gedetineerden tijdens het vooronderzoek, de 'garde à vue' periode. Van een vervolg op het advies is tot op heden weinig vernomen.
In augustus 2000 heeft de president tal van rechters laten overplaatsen of
met vervroegd pensioen gestuurd, teneinde het functioneren van de
rechterlijke macht te verbeteren.
De Amerikaanse organisatie Freedom House en het International Center for
Journalists hebben een programma opgezet om NGO's en onafhankelijke media te
trainen om het juridische hervormingsproces te volgen en te
becommentariëren
Algerije is partij bij de meeste mensenrechtenverdragen, zoals het
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (BUPO), het
Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten en
het Verdrag tegen Foltering en andere wrede onmenselijke en vernederende
Behandeling of Bestraffing.
3.2Toezicht
De laatste tijd is de overheid in toenemende mate bereid om internationale Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's) als onafhankelijke waarnemers in het land toe te laten. Zo heeft Amnesty International in 2000 twee bezoeken aan Algerije afgelegd .
De bevindingen van Amnesty International indiceren een lichte verbetering van de situatie van de mensenrechten, maar tegelijkertijd constateert de organisatie 'violence remains at a very high level' . Meldingen van willekeurige arrestaties, verlengde incommunicado detenties, martelingen, 'verdwijningen' en oneerlijke processen zijn gedaald. In het afgelopen jaar zijn duizenden gevangenen, die waren veroordeeld na een oneerlijk proces, vrijgelaten na heropening van het proces of amnestie.
Amnesty International heeft kritiek op de wijze waarop aan de gewapende islamisten amnestie is verleend en verzet zich tegenhet buiten werking stellen van de normale rechtsgang bij de amnestieregeling .
Ook andere mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch, Freedom House, Reporteurs sans Frontières, International Federation of Journalists (IFJ) en de Fédération internationale des droits de l'homme(FIDH) hebben onlangs een bezoek aan Algerije gebracht en hierover gerapporteerd . Het Internationale Rode Kruis (ICRC) is de afgelopen periode diverse malen in staat gesteld penitentiaire inrichtingen te inspecteren.
Sinds een aantal jaren voert de Europese Unie op ad hoc basis een politieke dialoog met Algerije waarin mensenrechten prominent aan bod komen. Thans lopen onderhandelingen over een Euromediterraan Associatieakkoord , dat een institutioneel kader biedt voor dialoog over dit onderwerp.
In 1992 is een overheidsinstantie, de Observatoire National des Droits de l'Homme) ingesteld die toeziet op de mensenrechtensituatie in Algerije . Zij neemt klachten inzake mensenrechtenschendingen in ontvangst en informeert justitiële autoriteiten, opdat een bevoegde instantie tot strafvervolging van daders van mensenrechtenschendingen kan overgaan. Tevens rapporteert zij jaarlijks aan de overheid over mensenrechtenschendingen in Algerije en doet zij aanbevelingen. ONDH publiceerde in 2000 een rapport over de situatie in de Algerijnse gevangenissen . Recentelijk is deze instantie van naam veranderd in Commission Nationale Consultative de Promotion et de Protection des Droits de l'Homme .
De Ligue Algeriénne pour la Défense des Droits de l'Homme (LADDH, Algiers)
en de Ligue Algeriénne des Droits de l'Homme (LADH, Constantine) opereren
beide onafhankelijk van de overheid . Beide organisaties leiden een
marginaal bestaan. Aan de universiteit van Oran is sedert 1995 een UNESCO
leerstoel mensenrechteneducatie verbonden.
De in het ambtsbericht van april 2000 genoemde bijeenkomst te Algiers van de
Internationale Orde van Advocaten is uitgesteld.Er zijn inmiddels
voorbereidingen getroffen voor een seminar van deze organisatie te Algiers
in het najaar van 2001. Bij deze gelegenheid worden tussen de 150 en 200
advocaten verwacht.
3.3Naleving en schendingen
De Grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting. Op grond van de noodtoestand en de wet ter bestrijding van het terrorisme kan de overheid deze vrijheid inperken en stappen nemen tegen wat als bedreiging van de staat of openbare orde wordt gezien.
In de praktijk is reeds enige tijd van geleidelijke verruiming van persvrijheid sprake. Dit geldt voor gedrukte media zowel in de Franse als de Arabische taal. De Algerijnse geschreven pers is, zeker vergeleken met de omringende landen, levendig en vrijmoedig. Kritische commentaren op het regeringsbeleid worden niet geschuwd en met grote regelmaat worden in kranten en tijdschriften corruptieschandalen aan de kaak gesteld. Zelfcensuur lijkt te worden toegepast op het terrein van de politieke rol van het militaire leiderschap .
Sinds kort mag de krant La Nation weer verschijnen. Deze werd in 1996 verboden, nadat de krant in samenwerking met Le Monde Diplomatique een dossier over mensenrechtenschendingen had uitgegeven .
Het Maghreb-kantoor van de Fédération Internationale des Journalistes(FIJ)
is gezeteld in Algiers. FIJ publiceert jaarlijks een rapport over de
vrijheid van meningsuiting in Algerije.
De persvrijheid wordt bedreigd door het recente besluit van de regering het
Wetboek van Strafrecht aan te passen, zodat de staat en haar instituties in
de toekomst gevrijwaard zullen worden van 'laster' en 'beledigingen'. Op 16
mei 2001 aanvaardde de APN, de 'Tweede Kamer', het wetsvoorstel. Het
voorstel is op 16 juni 2001 ook door de Conseil de la Nation, de 'Eerste
Kamer', aangenomen . In een verklaring van 21 januari 2001 heeft een
zeventiental vooraanstaande uitgevers van Arabische en Franstalige kranten
deze poging tot aantasting van de vrijheid van meningsuiting scherp
veroordeeld . Op 22 april 2001 hielden meer dan tweehonderd journalisten
een protestbijeenkomst voor het parlementsgebouw op het moment dat de
regering het wetsvoorstel toelichtte in het parlement. De bijeenkomst werd
georganiseerd door de nationale vakbond voor journalisten .
In mei 2001 hebben massale protestmarsen plaatsgevonden gericht op het behouden van de persvrijheid in combinatie met protest tegen het geweld in Kabylië (zie §3.4.4). Als protest tegen de nieuwe wet verschenen op 28 mei 2001 meer dan twintig particuliere kranten niet .
De Algerijnse radio en televisie zijn in handen van de staat en vallen onder
staatscontrole. Radio en televisie zijn zodoende een spreekbuis van de
overheid. De staatstelevisie wordt wel bestempeld als 'his masters voice'.
Deze staatscensuur heeft als gevolg dat de meeste Algerijnen in het bezit
zijn van schotelantennes en naar buitenlandse zenders kijken. De ontvangst
van buitenlandse televisiestations via schotelantennes is toegestaan en wijd
verbreid. Met name naar Franse televisiezenders en de vanuit Qatar
opererende nieuwszender Al Jazira wordt veel gekeken. Ook de in Frankrijk
gevestigde Berber-televisie is bij een deel van de bevolking bijzonder in
trek (zie ook § 3.4.4). Buitenlandse programma's worden in de geschreven
pers aangekondigd.
Internet is vrij toegankelijk voor Algerijnse burgers. De FIJ heeft diverse
internet-aansluitingen beschikbaar gesteld voor journalistiek onderzoek
.
De vrijheid van vereniging en vergadering, zoals in de Grondwet vastgelegd,
is met de afkondiging van de noodtoestand in 1992 sterk ingeperkt. De
afgelopen jaren was het gemakkelijker om bijeenkomsten te houden dan in de
eerste jaren na de afkondiging van de noodtoestand. Desalniettemin komt het
nog immer voor dat verzoeken voor het houden van openbare bijeenkomsten
worden afgewezen . Na de protestmars in Algiers op 14 juni jl. van
Berbers uit Kabylië, die uitliep op bloedige rellen, besloot de Algerijnse
overheid op 18 juni 2001 tot het tijdelijk instellen van een verbod op alle
demonstraties in de hoofdstad Algiers .
Een breed scala aan politieke partijen en bewegingen is thans in Algerije
actief, ook in het parlement en de regering. Het FIS blijft een verboden
beweging. Verbondenheid aan het FIS leidt evenwel niet tot vervolging van de
zijde van de overheid. Meerdere politici met een 'FIS-verleden' zijn
volksvertegenwoordiger voor een andere partij in het parlement.
De oprichting van een nieuwe politieke partij, 'Movement for Fidelity and
Justice' (WAFA) genaamd, werd door de minister van Binnenlandse Zaken
in november 2000 tegengegaan, toen hij geen toestemming tot registratie
wilde geven. De minister verklaarde tegenover het parlement dat zich in de
leiding van deze partij te veel aanhangers van het FIS zouden bevinden .
Het parlement aanvaardde deze verklaring, hoewel niet helder is of dit de
werkelijke reden is geweest om niet tot registratie over te gaan. Volgens de
ONDH heeft WAFA aan alle formele eisen voor het oprichten van een politieke
partij voldaan .
De Algerijnse 'civil society' blijft in ontwikkeling. Een toenemend aantal
NGO's is de laatste jaren actief geworden. Volgens de Algerijnse overheid
zijn thans zo'n 50.000 NGO's en associaties op nationaal en plaatselijk
niveau in Algerije actief . Amnesty International meldt dat een tiental
NGO's die kritisch staan ten opzichte van de overheid, restricties heeft
ondervonden. Aan sommige van deze NGO's is registratie om tot formele
oprichting te komen onthouden .
De Islam is krachtens de Grondwet de staatsgodsdienst. Ruim 99% van de
bevolking is soennitisch islamiet. De Grondwet verbiedt discriminatie op
grond van religie. De kleine christelijke en joodse gemeenschappen
ondervinden geen problemen van de zijde van de Algerijnse staat en kunnen
vrijelijk hun geloof belijden. Met Kerstmis en Pasen worden kerkdiensten
over de radio uitgezonden.
Bekeringen van moslim tot christen komen weinig voor. In Algiers en de
overige grote steden betreft het hooguit enkele tientallen personen .
Onder de Berberbevolking in Kabylië zijn, volgens een goed ingevoerde
waarnemer, vijfhonderd à zeshonderd bekeerlingen te vinden. In deze regio
komt het voor dat evangelisten (methodisten) actief moslims trachten te
bekeren tot het christendom.
Er is geen wetgeving die afvalligheid bestraft, al zal afvalligheid, indien
bekend, in sociaal opzicht mogelijk negatieve reacties oproepen. Moslims die
openlijk aangeven christen te willen worden, lopen het risico door hun
omgeving buitengesloten te worden. De jongere generatie bekeerlingen komt
steeds vaker openlijk voor de bekering uit, terwijl de oudere generatie vaak
nog het Christendom 'vanuit de catacomben' belijdt.
De Grondwet garandeert de vrijheid om binnen Algerije te reizen, het land te
verlaten, dan wel te emigreren.
Voor mannen die voor militaire dienst worden opgeroepen, gelden restricties
met betrekking tot uitreizen. Getrouwde vrouwen onder de negentien jaar
kunnen slechts met toestemming van hun man naar het buitenland reizen .
Ongehuwden onder de negentien jaar (v) of onder de achttien jaar (m) hebben
voor een dergelijke reis de toestemming van hun vader nodig.
Illegale uitreis uit Algerije is een overtreding, die overigens niet of
slechts licht wordt bestraft. Illegaal verblijf in het buitenland is naar
Algerijns recht niet strafbaar. Controles op vliegvelden en in de havens,
alsook bij officiële grensovergangen zijn streng.
Personen die ervan worden verdacht in het buitenland volgens Algerijns recht
strafbare feiten te hebben gepleegd, lopen bij terugkeer het risico op
strafvervolging. Personen die in het buitenland voor daar gepleegde
misdrijven veroordeeld zijn en de straf daarvoor hebben ondergaan, hoeven
bij terugkeer in Algerije niet te vrezen voor een nieuwe veroordeling (ne
bis in idem).
Veel Algerijnen reizen naar Frankrijk en Tunesië voor een kort of langer
verblijf. De Franse ambassade gaf in 2000 zo'n 180.000 visa af. In 2001
worden 500.000 aanvragen verwacht. Voor de jaren nadien voorziet Frankrijk
een verdere toename van het aantal visumaanvragen. Teneinde op deze trend in
te kunnen spelen heeft Frankrijk in Annaba in januari 2001 een
consulaat-generaal geopend.Eind 2001/begin 2002 volgt naar verwachting de
opening van een Frans consulaat-generaal in Oran.
In Frankrijk woonachtige Algerijnen met of zonder dubbele nationaliteit
reizen veelvuldig voor zakelijke doeleinden of vakantie naar hun vaderland.
De Grondwet beperkt de duur van het voorarrest (garde à vue) tot 48 uur.
Krachtens het Wetboek van Strafvordering kan deze periode tot vier dagen
worden verlengd. De periode van voorarrest van gedetineerden die verdacht
worden van subversieve of terroristische activiteiten, kan echter uitlopen
tot maximaal twaalf dagen. In de praktijk wordt de periode van voorarrest
regelmatig overschreden.De Commission de la Réforme de la Justice (zie §
3.1.1) heeftin de zomer van 2000 geadviseerd de positie van gedetineerden
tijdens de garde à vue periode te verbeteren.
Meldingen van het aantal personen dat werd gedetineerd en door de
veiligheidsdiensten incommunicado werd gehouden zijn sterk gedaald. Amnesty
International en Human Rights Watch maken in recente publicaties melding van
enkele gevallen van incommunicado detentie .
De omstandigheden in de gevangenissen zijn op hun best sober te noemen.
Het afgelopen jaar zijn de gevangenisomstandigheden iets verbeterd. De gevangenispopulatie is afgenomen, waardoor de situatie in de voordien overvolle gevangenissen leefbaarder zou zijn geworden .
Mishandelingen en folteringen, hoewel krachtens de Grondwet en wetgeving
verboden, komen voor .
Personen die verdacht worden van actieve banden met terroristische
organisaties lopen een verhoogd risico. De regering erkent dat
veiligheidsdiensten en Groupes d'Autodéfense zich aan excessen schuldig
maken en zegt, indien deze daders bekend zijn, tot strafvervolging over te
zullen gaan. Er zijn weinig details over dergelijke strafvervolging voor
handen. Het afgelopen jaar heeft het Algerijnse ministerie van Justitie
diverse internationale mensenrechtenorganisaties op de hoogte gesteld van
strafvervolging tegen leden van de veiligheidsdienst of Groupes
d'Autodéfense wegens mensenrechtenschendingen sedert 1992, zonder overigens
gedetailleerde informatie te verschaffen .
Het aantal meldingen van martelingen en folteringen begaan door de
veiligheidsdiensten en de Groupes d'Autodéfense is het afgelopen jaar
afgenomen .
Leden van de gewapende fundamentalistische groepen maken zich schuldig aan
mishandelingen en folteringen.
Nadat na de verkiezingsoverwinning en het daaropvolgende verbod van het FIS
begin jaren negentig de gewapende strijd uitbrak tussen de overheid en
islamisten, zijn vooral in de eerste jaren nadien duizenden personen
'verdwenen'. Mensenrechtengroeperingen beschuldigen de overheid ervan hierin
de hand te hebben gehad. Met name veiligheidsdiensten en
anti-terreureenheden zouden zich aan deze ernstige vorm van
mensenrechtenschendingen schuldig hebben gemaakt . Het aantal meldingen
van 'verdwijningen' is de afgelopen jaren sterk afgenomen. Amnesty
International meldt enkele nieuwe gevallen van 'verdwijningen' in het jaar
2000 .
Het Algerijnse ministerie van Binnenlandse zaken heeft in 1998 speciale
centra opgezet in de 48 provincies van het land om gegevens te verzamelen
omtrent 'verdwenen' personen. Hoewel een aantal 'verdwijningen' inmiddels is
uitgezocht, blijven verreweg de meeste zaken onopgehelderd .
Iedere woensdag verzamelen moeders van 'verdwenen' personen zich tegenover
de kantoren van de ONDH in Algiers om druk uit te oefenen op de overheid
meer te doen aan de opsporing van 'vermisten'. Ook in andere steden houden
familieleden van verdwenen personen regelmatig bijeenkomsten. Het afgelopen
jaar is de overheid in een aantal gevallen tegen dit soort activiteiten
opgetreden .
Veiligheidsdiensten en anti-terreureenheden passen bij hun acties tegen
gewapende islamisten dodelijk geweld toe, waarbij buitengerechtelijke
executies plaatsvinden. Bij dergelijke operaties worden opvallend weinig
arrestaties verricht .
Gewapende fundamentalisten voeren ongerichte moordaanslagen uit op
onschuldige burgers en gerichte acties op onderdelen van het leger, politie
en Groupes d'Autodéfense.
Het Algerijnse strafrecht kent de doodstraf voor onder andere misdrijven
tegen de staatsveiligheid, misdrijven tegen het leven en economische
sabotage. Ook het militaire strafrecht kent de doodstraf. De wet ter
bestrijding van het terrorisme van 1992 heeft het opleggen van de doodstraf
tevens mogelijk gemaakt voor die subversieve of terroristische activiteiten
waarvoor de Algerijnse strafwet voorheen als maximum, levenslange
gevangenschap kende.
Het is regelmatig voorgekomen dat de doodstraf werd opgelegd aan gewapende
islamisten die terreurdaden hadden begaan . Sedert eind 1993 is de
tenuitvoerlegging van de doodstraf opgeschort. Na het uitspreken van de
doodstraf is het gebruikelijk dat deze straf in hoger beroep wordt omgezet
in levenslang.
3.4 Specifieke groepen
Algerije is sedert 1996 partij bij het VN-Vrouwenverdrag (CEDAW, Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen).
Hoewel alle burgers volgens de Algerijnse Grondwet gelijk zijn (artikelen
29, 31, 33, 34, 36 en 51), nemen vrouwen zowel maatschappelijk als
familierechtelijk een traditionele, achtergestelde positie in. De Code de la
Famille (Qanun al-Usrah, 1984) vormt de juridische basis voor de
achterstelling van de vrouw en plaatst haar onder de voogdij van de
echtgenoot of een mannelijk familielid. Een vrouw behoeft de goedkeuring van
haar vader om in het huwelijk te treden. Vrouwen kunnen slechts in enkele
gevallen echtscheiding aanvragen . Ook het erfrecht en eigendomsrecht
werken nadelig voor vrouwen.
Het voogdijschap over de kinderen gaat normaliter over naar de vrouw, maar
zij blijft voor diverse aspecten van de opvoeding afhankelijk van de
toestemming van de vader van haar kinderen. In 2000 trok de regering haar
voorstel om de Code de la Famille aan te passen in, hetgeen aangeeft hoe
gevoelig deze materie in de Algerijnse samenleving ligt .
De Arbeidswet van 1990 verbiedt discriminatie naar sekse op de arbeidsmarkt.
Slechts een kleine minderheid van de werkende bevolking is evenwel vrouw.
Vrouwen zijn werkzaam in een verscheidenheid van beroepen, zowel in de
openbare als in de private sector. In hoger gekwalificeerde functies
(docenten, juristen, artsen) treft men een relatief hoog aantal vrouwen
aan . In het Algerijnse straatbeeld ziet men vele vrouwen die zich
westers kleden.
In Algerije zijn vele vrouwenrechtengroeperingen actief, die zich inzetten
voor de verbetering van de (economische) positie van de vrouw en wijziging
van de Code de la Famille.
Een alleenstaande vrouw kan zich in Algerije zonder hulp van familie staande
houden mits zij werk kan vinden, hetgeen afhankelijk is van haar leeftijd,
beroep en scholing. Indien noodzakelijk, kan zij zich wenden tot een der
werkzame vrouwenhulporganisaties, die er speciale centra tot steun aan
armlastige of in de steek gelaten vrouwen op na houden. De centra bevinden
zich vooral in de grotere steden .
In streken waar gewapende islamisten actief zijn, lopen vrouwen, net als
andere burgers, het risico slachtoffer te worden van
mensenrechtenschendingen. In de grote steden is voor hen een
vestigingsmogelijkheid voorhanden .
Vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van ontvoeringen en verkrachtingen
door gewapende islamistische groeperingen zijn veelal genoodzaakt zich
elders in Algerije te vestigen . Veelal afkomstig van het conservatieve
platteland zijn zij niet alleen getraumatiseerd door hetgeen hen overkomen
is, maar hebben zij tevens te maken met taboes, schande en stigma's die aan
dit gevoelige onderwerp kleven . In Algerije is een gebrek aan
gespecialiseerde medische en psychiatrische opvang voor deze groep .
De leeftijd voor het bereiken van meerderjarigheid verschilt naar gelang het
toepasselijk wettelijk kader.
Voor de toepassing van de Code Pénal is de leeftijd negentien jaar.
Krachtens art 40 lid 2 van de Algerijnse Code Civil is de leeftijd waarop
men meerderjarig is, negentien. Niettemin kan een minderjarige onder
bepaalde voorwaarden rechtsgeldige handelingen verrichten, ook al is er geen
sprake van de facto meerderjarigheid. Krachtens art 42 en 43 van de Code
Civil heeft een kind, dat de leeftijd des onderscheids (gesteld op zestien
jaar) heeft bereikt, beperkte bevoegdheid zijn/haar burgerlijke rechten uit
te oefenen, zoals nader uitgewerkt in de Code de Commerce en de Code de la
Famille.
Uit hoofde van de Code de Commerce kan een minderjarige van achttien jaar
rechtsgeldige transacties aangaan; hij/zij kan (conform de artikelen 5 en 6)
op rechtsgeldige wijze onroerend goed verwerven en hypothekeren, mits
daartoe gemachtigd door de ouders en -bij ontstentenis daarvan- door de
rechter. De regelgeving voor inschrijving in het register van koophandel
voorziet in een acte van 'emancipation', afgegeven door de rechter (decreten
83259 van 16 april 1983 en 88229 van 5 november 1988).
Uit hoofde van de Code de la Famille zijn handelingen van een persoon die de leeftijd des onderscheids heeft bereikt geldig, in het geval deze handelingen hem/haar tot voordeel strekken en nietig indien deze hem/haar tot nadeel strekken (art 83). De rechter kan deze persoon, op verzoek van een ieder die daar belang bij heeft, machtiging verlenen om over het geheel of een gedeelte van zijn/haar bezittingen te beschikken.
De vader is de wettige voogd van zijn minderjarige kinderen. Bij zijn
overlijden gaat de voogdij over op de moeder (art. 87 van de Code de la
Famille). Voor bepaalde handelingen (verkoop onroerend goed, verkoop
belangrijke roerende zaken en beschikkingen m.b.t. kapitaal) is de
machtiging van de rechter noodzakelijk en -in geval van openbare veiling-
verplicht (art 88 en 89).
De uitoefening van de wettige voogdij houdt op te bestaan door onbekwaamheid
van de voogd, zijn overlijden of het overlijden van de minderjarige,
meerderjarigheid van het kind, een wettelijk verbod of ontzetting uit de
ouderlijke macht.
Het minderjarige kind kan door zijn vader of grootvader onder het toezicht
van een (toeziend) testamentair voogd geplaatst worden in het geval het kind
zijn moeder verliest of indien onbekwaamheid van de moeder op wettelijk
voorgeschreven wijze is vastgesteld (art 92).
De testamentair voogd heeft dezelfde toezichthoudende bevoegdheden als de
wettige voogd.
Het mandaat van de testamentair voogd houdt op te bestaan bij het overlijden
van de minderjarige of van hemzelf, onbekwaamheid van de voogd,
meerderjarigheid van het kind, het verstrijken van de in het mandaat
voorziene tijdsbepaling, gerechtvaardigde afstand en herroeping indien
bewezen wordt dat de uitoefening van de voogdij de belangen van de
minderjarige in gevaar brengt.
Dat een minderjarige geen familie in de ruime zin des woord bezit, waarop
hij kan terugvallen, zal niet licht in de Algerijnse maatschappelijke
context voorkomen. Niettemin acht de overheid zich verantwoordelijk voor de
verzorging van minderjarigen tot negentien jaar, wanneer familie-opvang
ontbreekt. Daartoe bestaan van overheidswege , maar ook van particuliere
zijde, de nodige opvanghuizen. De capaciteit hiervan is beperkt, maar de
geboden faciliteiten worden naar lokale maatstaven in het algemeen redelijk
geacht. De overheidsinstellingen herbergen ook jongeren, die met Justitie in
aanraking zijn geweest.
Voor kinderen die zijn getraumatiseerd als gevolg van het terroristische
geweld heeft UNICEF in samenwerking met de Algerijnse overheid een speciaal
hulpverleningsprogramma opgezet .
Homoseksualiteit wordt in de Algerijnse samenleving nauwelijks geaccepteerd.
Homoseksualiteit kan in sociaal opzicht discriminatie en pesterij van de
omgeving opleveren. Dit geldt voor zowel de Arabische als de
Berberbevolking. Algerijnse homoseksuelen treden dan ook niet gemakkelijk
met hun geaardheid naar buiten. Homoseksualiteit lijkt wel bespreekbaarder
geworden. Als voorbeeld kan genoemd worden een publiek radiodebat dat
afgelopen jaar aan het thema werd gewijd.
In Algiers en andere grote steden zijn openbare ontmoetingsplekken voor
homoseksuelen en travestieten die door de overheid gedoogd worden.
Artikel 338 van hetAlgerijnse Wetboek van Strafrechtstelt homoseksuele activiteiten strafbaar . De strafmaat varieert van twee maanden tot twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van maximaal tweeduizend dinar (circa zestig gulden). Indien sprake is van homoseksuele handelingen van een meerderjarige met een persoon jonger dan achttien jaar kan de straf verhoogd worden tot drie jaar en een boete van tienduizend dinar.
In de praktijk zijn geen voorbeelden bekend van justitiële vervolging van homoseksuelen in Algerije, met uitzondering van personen aan wie homoseksuele handelingen met minderjarigen ten laste kan worden gelegd.UNHCR kent geen gevallen van veroordelingen op basis van artikel 338 WvS .
Algerije is de afgelopen maanden opgeschrikt door sociale onlusten.
Gewelddadige incidenten in Kabylië zijn de aanleiding geweest tot
grootschalig oproer, ook elders in het land. Hoewel de onrust aanvankelijk
een etnisch Berberse aangelegenheid leek te zijn, is ook het Arabische deel
van de bevolking er bij betrokken geraakt.
In april 2001 kwam het tot grote onlusten tussen Berber-demonstranten en
leden van de veiligheidsdienst, waarbij enige tientallen doden zijn
gevallen .
De onlusten in dorpjes en steden (Tizi Ouzou en Bejaia) in Kabylië
ontstonden nadat een jongeman in detentie door de politie was doodgeschoten.
De ongeregeldheden hielden vervolgens aan. Leden van de veiligheidsdienst
schoten in sommige gevallen met scherp op ongewapende demonstranten. Er zijn
incidenten bekend, waarbij demonstranten overheidsgebouwen bestormden en
veiligheidstroepen aanvielen met 'molotov-cocktails' . Dat de situatie
zo uit de hand kon lopen is voornamelijk op het conto van de grote
sociaal-economische spanningen in Algerije te schrijven in combinatie met
het opkomen voor de eigen Berber-identiteit . De frustratie onder met
name de jongeren is groot. Van een breed gedragen politiek streven naar
Berber-separatisme is evenwel geen sprake geweest, integendeel de
organisatoren van demonstraties hebben er alles aan gedaan de schijn van
separatisme te vermijden.
In de afgelopen periode is evenmin gebleken dat de gewapende islamistische
groeperingen deze onlusten in hun voordeel wisten om te buigen of de
demonstranten wisten in te kapselen. Adhesiebetuigingen van de in Kabylië
opererende GSPC werden door de organisatoren van de demonstraties niet op
prijs gesteld.
Twee politieke partijen, Front des Forces Socialistes (FFS) en Rassemblement
pour la Culture et la Démocratie (RCD), vertegenwoordigen de Berber-belangen
in het parlement. De RCD, die veel Berbers uit Kabylië vertegenwoordigt,
heeft zich op 1 mei 2001 uit de regering teruggetrokken uit onvrede over het
harde politieoptreden tegen de Kabilische demonstranten . President
Bouteflika heeft een enquêtecommissie benoemd die een onderzoek moet
uitvoeren naar de oorzaken van de onlusten .
De incidenten in Kabylië wakkerden het algemene gevoel van onvrede over de
politieke stagnatie en het sociaal-economische klimaat aan. Nadien vonden
tal van (massale) protestbijeenkomsten in en buiten Kabylië, ook in Algiers,
plaats. De onlusten bleven ook in mei en juni, af en toe onderbroken door
enige periodes van relatieve rust, aanhouden .
Een massale protestmars voor de democratie in Algiers op 14 juni 2001,
waarbij de Berbers uit Kabylië gesteund werden door de inwoners van Algiers,
liep uit op bloedige rellen. Kort nadien, op 18 juni 2001, besloot de
Algerijnse overheid tot het tijdelijk instellen van een verbod op alle
demonstraties in de hoofdstad .
Door eeuwenlange samensmelting van de oorspronkelijke Berber-bevolking met
Arabieren is een duidelijke scheidslijn tussen deze beide etniciteiten niet
te trekken. Tamazigt-sprekende Berbers, voornamelijk levend in Kabylië,
maken naar schatting twintig procent van de bevolking uit.
Op diverse plaatsen in Algerije wordt in Tamazigt onderwezen. Itimurt is een voorbeeld van een krant in de Berbertaal. Berbermuziek wordt overal in Algerije gespeeld. Bijzonder populair is Berbère Radio-Télévision (BRTV), een Berberzender die sinds januari 2000 vanuit Frankrijk vier uur per dag uitzendingen verzorgt. Volgens het laatste rapport van de Haut Conseil de la Francophonie zouden zo'n 4 miljoen Algerijnen op de zender afstemmen.
De Tuaregs in zuid-Algerije, ook van Berber-afkomst, geven zonder problemen
uiting aan de eigen taal en cultuur.
3.5 Dienstplichtigen
Voor alle mannen van de Algerijnse nationaliteit is het vervullen van militaire dienst in hun negentiende levensjaar verplicht. Vanaf hun zeventiende of achttiende jaar kunnen zij worden opgeroepen. De oproep wordt in het gehele land op openbare plaatsen bekend gesteld . Algerijnse ambassades en consulaten voeren de convocatie voor jonge Algerijnse mannen die in het buitenland verblijven uit. Vanaf het jaar dat hij achttien wordt dient een jonge man zich te melden om zich te laten registreren bij de plaatselijke autoriteiten, waarna hij ook een medische keuring dient te ondergaan. Indien hij niet wordt afgekeurd of dispensatie krijgt, wordt hij opgeroepen op een bepaalde datum te verschijnen (ordre d'áppel). Is de dienstplichtige niet thuis, dan ontvangt zijn familie de oproep. Reageert betrokkene niet op de oproep, dan wordt tot twee maal toe gerappelleerd. Indien hij nog niet heeft gereageerd wordt zijn zaak aan een militair tribunaal voorgelegd, dat normaal gesproken een avis de recherche zal uitbrengen. Is dat geschied dan kan betrokkene geen paspoort verkrijgen, zijn oude niet verlengen en geen ander officieel document van de Algerijnse autoriteiten verkrijgen .
De diensttijd bedraagt achttien maanden . Daarna kan een dienstplichtige nog eens voor zes maanden als reservist worden opgeroepen. In kringen van de Algerijnse overheid wordt thans nagedacht over de vorming van een beroepsleger.
Slechts een deel van de mannelijke bevolking gaat daadwerkelijk het leger in, daar men logistiek niet iedere dienstplichtige kan opnemen . Het leger lijkt vooral interesse te hebben in hoger opgeleide mannen .
Algerije kent geen vervangende dienstplicht. Studenten kunnen tot het einde van hun studie uitstel van dienstplicht krijgen. In 1997 werd een burgerdienst ingevoerd voor personen met een medicijnenopleiding.
De situatie van de dienstplichtige wordt vastgelegd op een speciaal
document. Daarop staat of men onder de wapenen is geroepen, de dienst heeft
vervuld, vrijgesteld is van dienst (of uitstel heeft) of niet in staat is
dienstplicht te vervullen.
Voor mannen die voor militaire dienst worden opgeroepen gelden restricties
met betrekking tot uitreizen.
Het militaire strafrecht voorziet in een bestraffing voor ontduiken van de
dienstplicht, van drie maanden tot vijf jaar gevangenisstraf in vredestijd
en van twee tot tien jaar in tijd van oorlog (§ 254 Mil. WvS). Artikel 40
van het militaire Wetboek van Strafrecht stelt het uitroepen van de
noodtoestand gelijk aan staat van oorlog. Dienstplichtigen die niet
vrijgesteld zijn en hun dienstplicht hebben ontdoken door naar het
buitenland te gaan, worden na terugkeer aangehouden, overgedragen aan de
militaire autoriteiten en alsnog ingelijfd. Anders dan andere
dienstplichtigen worden zij ver van hun woonplaats ingezet en mogen zij de
eerste zes maanden geen bezoek ontvangen. In een bestraffing is niet
voorzien.
Indien sprake is van desertie in vredestijd geldt een gevangenisstraf van
zes maanden tot vijf jaar (§ 258 e.v. Mil. WvS ). In geval van oorlog ligt
de strafmaat tussen de twee en tien jaar. Groepsdesertie (desertie van meer
dan twee personen) wordt als daad van samenzwering beschouwd. De strafmaat
bedraagt in dit geval één tot maximaal tien jaar in vredestijd en in tijd
van oorlog vijf tot vijftien jaar.
De strafmaat voor desertie in het buitenland (zonder toestemming het land
verlaten hebben, dan wel desertie ten tijde van verblijf in het buitenland)
bedraagt in vredestijd tussen de twee en tien jaar gevangenisstraf voor
soldaten en vijf tot tien jaar en degradatie voor officieren. In tijd van
oorlog bedraagt de gevangenisstraf voor desertie in het buitenland tien tot
twintig jaar. Strafvermeerdering kan worden uitgesproken indien wapens of
ander materiaal werd meegenomen of indien deelgenomen is aan een complot.
Deserteurs moeten na hun opgelegde gevangenisstraf alsnog de rest van hun
onderbroken diensttijd vervullen.
Na zijn verkiezing in april 1999 introduceerde president Bouteflika
administratieve maatregelen om de situatie van een aantal burgers te
regulariseren vis-à-vis de militaire dienst. Deze regularisatie operatie
voltrok zich in twee fases in 1999 en 2000.
Fase één liep van september tot december 1999 en verleende dispensatie aan
alle personen van 27 jaar of ouder op 31 december 1999 (in 1972 of eerder
geboren ). Een uitzondering geldt voor degenen die uitstel van
dienstplicht hadden verkregen en voor degenen tegen wie een formele
aanklacht wegens dienstweigering bij het militair tribunaal was gedeponeerd.
Deze laatste situatie wordt van geval tot geval beoordeeld. Verblijft men in
het buitenland, dan kan een vrijwaringsbewijs bij de Algerijnse ambassade of
het consulaat aangevraagd worden.
Fase twee liep in 2000. Dit regularisatieprogramma is van toepassing op
allen die normaal gesproken voor militaire dienst hadden moeten opkomen van
1993-1998 (geboren tussen 1973 en 1978). Deze maatregel verleent dispensatie
aan de volgende personen:
-diegenen die uitstel van dienstplicht hebben of die een ordre d'appel
hebben ontvangen;
-diegenen die dispensatie van dienstplicht hebben aangevraagd;
-diegenen die nog niet voor dienstplicht zijn opgeroepen of zijn uitgenodigd
een medische keuring voor de dienstplicht te ondergaan;
-diegenen die niet hebben gereageerd op de oproep om een medische keuring te
ondergaan;
-diegenen tegen wie een aanklacht wegens dienstweigering was ingebracht
(object d'une plainte en insoumission), maar die nog niet berecht waren.
Heeft een Algerijn met een dubbele nationaliteit elders reeds de dienstplicht vervuld, dan wordt hij niet meer in Algerije opgeroepen.
De volgende personen komen niet in aanmerking voor het regularisatie
programma:
- iedereen die officieel wordt gezocht door het militair tribunaal (tegen
wie eenavis de recherche is uitgebracht i.v.m. dienstplichtontduiking).
- personen die zijn gedeserteerd (tot 55 jaar)
Er is geen amnestie voor deze twee categorieën. Indien deze personen zouden
terugkeren naar Algerije, dienen zij zich te verantwoorden voor een militair
tribunaal en kunnen zij veroordeeld worden. Onbekend is op welke wijze
Algerijnse militaire tribunalen thans over deze zaken oordelen.
De twee fases hebben betrekking op zowel Algerijnen in het buitenland als in
Algerije zelf.
De administratieve maatregelen werden in een aantal communiqués gepubliceerd
in de staatskrant El Moudjahid. In een tijdschema werd gespecificeerd
waarbinnen personen in bepaalde leeftijdsgroepen gevraagd werd zich te
presenteren aan de nationale dienstplichtinstanties in Algerije of een
diplomatieke missie in het buitenland opdat hun status kon worden
geregulariseerd .
De regeling is in Algerijnse en buitenlandse kranten (waaronder met name
Franse kranten) gepubliceerd. Sedertdien meldt de staat periodiek in
Algerijnse en Franse dagbladen welke lichtingen in aanmerking komen voor
deze maatregelen. Er is zeer veel publiciteit in het buitenland gegeven aan
de maatregelen van president Bouteflika. In Frankrijk is ook op televisie en
radio, waaronder radio-uitzendingen gericht op de Maghreblanden, aandacht
aan de amnestie besteed.
Tot februari 2001 zouden 25.000 aanmeldingen vanuit het buitenland zijn
ingediend, aldus een woordvoerder van het Algerijnse ministerie van
Buitenlandse Zaken. Hiervan zijn thans 20.000 in behandeling. De Algerijnse
autoriteiten hebben aangegeven dat diegene die nog geen verzoek heeft
ingediend dit alsnog kan doen. Als alles in orde bevonden is, krijgt men
uiteindelijk een dispensatiedocument (carte de dispense). Verblijft men in
het buitenland, dan kan men zich tot het consulaat wenden en een
aanvraagformulier invullen. Met een carte de dispense en een paspoort kan
men vervolgens zonder problemen terugkeren naar Algerije.
Van gericht geweld van de zijde van de gewapende islamisten jegens
dienstplichtigen die net hun dienstplicht hadden vervuld en weer
terugkeerden in de maatschappij is, in tegenstelling tot de eerste jaren van
de terreur, thans geen sprake.
3.6 Samenvatting
De mensenrechtensituatie is de afgelopen periode op een aantal terreinen enigszins verbeterd. Een eerlijke rechtsgang is in Algerije evenwel niet altijd gewaarborgd. Hervormingspogingen van het juridische systeem verlopen traag.
Wel hebben het afgelopen jaar diverse internationale mensenrechtenorganisaties toegang tot Algerije verkregen.
Met het terugdringen van de gewapende islamisten is het aantal gemelde
willekeurige arrestaties, verlengde incommunicado detenties,
'verdwijningen', martelingen en oneerlijke processen afgenomen. Veel
voorkomende mensenrechtenschendingen van de zijde van de overheid, als
buitengerechtelijke executies, vinden met name plaats in de gewapende strijd
tegen het terrorisme.
Hoewel de positie van de Berbers de afgelopen periode niet wezenlijk
veranderde werden latente gevoelens van onvrede in april 2001 manifest.
Onlusten eerst in Kabylië en later ook elders in het land eisten tientallen
mensenlevens. Hoewel gelieerd aan etniciteit ligt de voedingsbodem voor deze
onlusten voornamelijk bij de onvrede over de politieke stagnatie en vooral
de slechte sociaal-economische situatie. Andere Algerijnen sloten zich om
die redenen bij het protest der Berbers aan.
De gewapende islamistische groeperingen begaan nog immer ernstige
mensenrechtenschendingen vanuit hun schuilplaatsen in moeilijk toegankelijke
gebieden. Het aantal slachtoffers van het terroristisch geweld en het
gewapend treffen is het afgelopen jaar, ondanks de verzoeningspolitiek van
de president, toegenomen.
4 Vluchtelingen
4.1 Inleiding
De slechte sociaal-economische situatie en (de dreiging van) het terroristisch geweld van de zijde van gewapende islamisten leiden er toe dat veel Algerijnen hun heil elders willen zoeken. Diegenen die ervan verdacht worden aanhanger te zijn van gewapende islamistische groepen als de GIA en de GSPC kunnen vrees voor vervolging hebben van de zijde van de Algerijnse autoriteiten.
4.2 Vestigingsmogelijkheden
De controle van de Algerijnse overheid over het land heeft zich in de afgelopen periode bestendigd. De overheid is evenwel niet in staat op het gehele grondgebied van Algerije veiligheid te bieden. Voor diegenen die te vrezen hebben van terroristische aanslagen van de zijde van gewapende islamistische groeperingen is een vestigingsmogelijkheid in de grotere steden aanwezig. Velen die woonachtig zijn in kwetsbare streken zijn reeds naar Groot-Algiers of andere steden verhuisd.
In Algerije zijn geen kampen voor Internally Displaced Persons (IDP's) ingericht. Degenen die naar de grote stad trekken, komen, indien zij niet bij familie terecht kunnen, vaak in een bidonville terecht .
4.3 Beleid van andere westerse landen
Het aanvragen van asiel in het buitenland wordt door de Algerijnse autoriteiten niet als een politieke daad beschouwd. Een Algerijn heeft bij terugkeer geen vervolging te vrezen enkel en alleen wegens het indienen van een asielverzoek.
Westerse landen zien in de algehele situatie in Algerije geen reden om afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers en andere, niet toegelaten, personen niet naar dat land te verwijderen . Teneinde illegale immigratie tegen te gaan wordt door een aantal Europese landen met Algerije gesprekken gevoerd over Terug- en Overname-overeenkomsten. De afronding van deze gesprekken verloopt in het algemeen niet erg vlot. Frankrijk heeft wel al sedert 1994 een readmissie akkoord met Algerije. Duitsland en Algerije kwamen in 1997 tot een Terug- en Overname overeenkomst. Hoewel dit akkoord formeel nog dient te worden goedgekeurd door het Algerijnse parlement, wordt het de facto al uitgevoerd.
Tussen Algerije en de Europese Unie zijn gesprekken gaande over het totstandkomen van een associatieakkoord. In dit kader komt eveneens de asiel- en migratieproblematiek aan bod. Streefdatum voor de totstandkoming van dit akkoord is begin 2002.
4.4 UNHCR-beleid
UNHCR heeft zich reeds enige jaren op het standpunt gesteld dat indien een asielverzoek na een zorgvuldige procedure is afgewezen, verwijdering naar Algerije kan plaatsvinden. UNHCR heeft desgevraagd bevestigd dat bovenstaand standpunt nog immer wordt gehuldigd. UNHCR meent dat, gezien de Algerijnse context, gedwongen verwijdering van afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers met grote voorzichtigheid omgeven dient te zijn.
5 Samenvatting
De resultaten van de Concorde Civile zijn beduidend minder bemoedigend dan de Algerijnse president met zijn plannen had beoogd. Hoewel enkele duizenden gewapende strijders naar verluidt gebruik hebben gemaakt van de amnestieregeling, verwierpen radicale gewapende islamistische groeperingen als GIA en GSPC het verzoeningsplan. Zij zetten hun strijd met gebruik van excessief geweld voort. De overheid is de afgelopen periode hard en met wisselend succes tegen hen opgetreden.
De Algerijnse staat heeft desondanks de afgelopen periode haar controle over het grootste deel van Algerije bestendigd. Gewapende islamistische groeperingen zijn voornamelijk actief vanuit geografisch moeilijk toegankelijke verzetshaarden.
Op sociaal-economisch terrein is weinig vooruitgang geboekt. De onvrede onder de -voornamelijk jonge- Algerijnse bevolking is groot als gevolg van de hoge werkloosheid en de uitzichtloosheid van het gewapende conflict. Recente onlusten in Kabylië en elders in Algerije eisten tientallen mensenlevens. Hoewel gelieerd aan de Berberse etniciteit ligt de voedingsbodem voor deze onlusten voornamelijk bij de onvrede over de politieke stagnatie en vooral de slechte sociaal-economische situatie.
De mensenrechtensituatie is de afgelopen periode op een aantal terreinen
enigszins verbeterd. Met het terugdringen van de gewapende islamisten is het
aantal gemelde willekeurige arrestaties, verlengde incommunicado detenties,
'verdwijningen', martelingen en oneerlijke processen afgenomen. Het
afgelopen jaar hebben diverse internationale mensenrechtenorganisaties
toegang tot Algerije verkregen.
Veel voorkomende mensenrechtenschendingen van de zijde van de overheid, als
buitengerechtelijke executies, vinden met name plaats in de strijd tegen het
terrorisme.
De gewapende islamistische groeperingen begaan nog immer ernstige
mensenrechtenschendingen. Het aantal slachtoffers van het terroristisch
geweld en het gewapend treffen is het afgelopen jaar, ondanks de
verzoeningspolitiek van de president, toegenomen.
Westerse landen zien in de algehele situatie in Algerije geen reden om
afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers en andere, niet toegelaten, personen
niet naar dat land te verwijderen. UNHCR heeft zich reeds enige jaren op het
standpunt gesteld dat indien een asielverzoek na een zorgvuldige procedure
is afgewezen, verwijdering naar Algerije kan plaatsvinden.LITERATUURBIJLAGE
Amnesty International - Algerije. Brief aan de Staatssecretaris van Justitie
d.d. 3 april 2001.
Amnesty International - ALGERIATruth and Justice obscured by the shadow of
impunity. MDE 28/011/2000 d.d. 8 november 2000.
Amnesty International - ALGERIA The cry for truth and justice. Focus
november 2000 vol. 30 no.6.
Amnesty International - Annual Report 2000: Algeria.
Amnesty International - Länderkurzbericht. Algerien. Koordinationsgruppe Algerien. Sektion der Bundesrepublik Deutschland. d.d. 4 september 2000.
Amnesty International - Urgent Actions, News Releases en News Services.
Canadian Ministry of Foreign Affairs- Algeria: Report on fact finding visit
of May 2-6, 1999.
Economist Intelligence Unit - Country reports: Algeria.
Mohammed M. Hafez - Armed islamic movements and political violence in
Algeria.
Middle East Journal vol 4, Najaar 2000.pp. 573-591.
Human Rights Watch - World Report 2001: Algeria, human rights developments.
Immigration & Nationality Directorate - Algeria.
International Crisis Group - The Algerian crisis: Not over yet. d.d. 20
oktober 2000.
Note de présentation de l'Assemblée Populaire Nationale.
Observatoire National des Droits de l'Homme - Note d'information relative à la législation sur le service national. Februari 2001.
Reporters Sans Frontières - 2000 Annual Report: Algeria.
United Nations Economic and Social Council - Implementation of the
international covenant on economic, social and cultural rights. Second
periodic. reports submitted by States parties under articles 16 and 17 of
the Covenant. Addendum: Algeria E/1990/6/Add.26 d.d. 28 juli
2000.
United Nations Economic and Social Council, United Nations Children's Fund-
Country Note Algeria. E/ICEF/2001/P/L.42 d.d. 9 november 2000.
US Department of State - 2000 Annual Report on international religious
freedom: Algeria. d.d. 5 september 2000.
US Department of State - Country Report 2001.
De informatie in dit ambtsbericht is bijgewerkt tot en met juni 2001.
Zie §2.2.3 en §3.4.4.
Voor de getrapte verkiezingen voor een deel van de Conseil de la
Nation in december 2000 zie: EIU Country Report, januari 2001. Deze
verkiezingen hebben nauwelijks een verandering in de samenstelling van de
Conseil opgeleverd. Voor de samenstelling van de APN zie: Note de
présentation de l'Assemblée Populaire Nationale. De APN heeft 380
afgevaardigden.
Voor informatie over de presidentsverkiezingen zie de ambtsberichten
Algerije d.d. 10 april 2000 en 14 april 1999.
Diegenen die zich niet schuldig hebben gemaakt aan moord,
verkrachting, het veroorzaken van blijvende invaliditeit en het plaatsen van
bommen in openbare ruimtes komen in aanmerking voor vrijwaring van
rechtsvervolging.
Voor deze 'Grâce amnistiante' en de reactie van het AIS zie bijlage
bij het ambtsbericht Algerije van 10 april 2000. Uit dit akkoord blijkt dat
alle leden van AIS en LIDD zijn gevrijwaard van rechtsvervolging, ook zij
die zich aan zware mensenrechtenschendingen hebben schuldig gemaakt. Het
betreft in feite een amnestie zonder voorwaarden. Vanuit de hoek van
internationale mensenrechtenorganisaties en NGO's in Algerije die opkomen
voor familieleden van slachtoffers is hevige kritiek geuit op het feit dat
geen of nauwelijks onderzoek wordt gedaan naar de daden die de spijtoptanten
op hun geweten zouden kunnen hebben. De amnestie van 11 januari ondergraaft
in feite de wet op Nationale Verzoening door alle misdaden, hoe zwaar ook,
onder de amnestie te laten vallen. Moordenaars en verkrachters treden nu als
Repentis (berouwvollen) toe tot de maatschappij die zij voorheen
terroriseerden. HRW-World Report 2001: Algeria. Amnesty
International-Algeria: Truth and Justice should not be obscured by Impunity.
MDE 28/014/2000, november 2000: 'Amnesty International takes no position on
the granting of pardons after the truth is known and the judicial process
has been completed. However, the organisation opposes amnesty laws or other
mechanisms which prevent the emergence of the truth and accountability' .
DPA, Reuters en AFP 30 oktober 1999. Reuters 31 oktober 2000.
Er zijn aanwijzingen dat de GSPC wel gesprekken heeft gevoerd met vertegenwoordigers van de Algerijnse overheid over amnestievoorwaarden. Deze gesprekken zijn evenwel op niets uitgelopen. Er zijn wel individuele leden van de GIA en de GSPC bekend, die zich i.h.k.v. de Concorde Civile uit de bergen hebben teruggetrokken en zich bij de autoriteiten hebben gemeld.
Op grond van de anti-terrorismewet van 1996 maakten de Verenigde Staten op 8 oktober 1997 een lijst met dertig terroristische organisaties bekend. De GIA staan op de lijst. De GIA en GSPC zijn recentelijk door het Verenigd Koninkrijk op de lijst van verboden terroristische organisaties geplaatst. Deze lijst is op grond van de nieuwe Terrorism Act 2000 opgesteld. Persbericht Home Office d.d. 28 februari 2001.
Voor de strijd tussen GIA en AIS medio jaren negentig zie: Hafez.
p.582. Hafez spreekt van een 'explicit declaration of war on the AIS' van de
zijde van de GIA. Over de interne strijd binnen de GIA pp. 584 e.v. 'The GIA
witnessed internecine fighting characterized by bloody purges and
executions'.
In de loop der jaren is de burgerbevolking steeds nadrukkelijker het
doelwit van aanslagen geworden, hetgeen voor de periode 1992-1998 duidelijk
zichtbaar gemaakt wordt in tabel 1 van Hafez p.585.
De Algerijnse overheid heeft maatregelen genomen hen te beschermen
door hen bijvoorbeeld de mogelijkheid te bieden zich ver van hun eigen
woonplaats in een stad te vestigen.
De gewapende islamisten hadden de mogelijkheid om zich gedurende de
periode voorafgaand aan de afloop van de Concorde Civile te hergroeperen.
De extreem gewelddadige reacties van GIA en GSPC lijken mede te zijn
ingegeven om de overheid en de bevolking te laten zien dat het terrorisme
niet overwonnen is. De overheid claimt immers voortdurend successen in de
gewapende strijd.
In augustus zou het aantal slachtoffers van terroristisch geweld
enkele tientallen hebben bedragen, in september naar schatting
tweehonderdvijftig personen, onder wie zestig militairen, vijftig islamisten
en honderdveertig burgers.
Hoewel dit niveau van geweld niet te vergelijken is met de situatie
in Algerije medio jaren negentig.
Het hoogste aantal sinds 1997 toen naar schatting 1500 personen
tijdens de Ramadanperiode de dood vonden. Een van de ernstigste voorvallen
tijdens de Ramadan betrof het in koelen bloede vermoorden van zestien
scholieren en een nachtwaker in een slaapzaal van een technische school in
de buurt van Medea. Amnesty International News Release MDE 28/017/2000. In
de Ramadan-periode wordt gestreefd naar de zuivering van geest en lichaam.
Voor de gewapende islamisten houdt de Ramadan ook in dat er een zuivering
van in hun ogen afvalligen dient plaats te vinden. Derhalve vinden
traditioneel in Algerije tijdens de Ramadan meer aanslagen plaats. In 1999
werden naar schatting honderd personen tijdens de Ramadan vermoord.
Volgens AFP zouden in 2000 2700 mensen zijn omgekomen. Andere
schattingen, zoals het Algerijnse El Watan dat zich baseert op een
uitzending van France 2, noemen getallen van 9000 slachtoffers in het jaar
2000. France 2 zou zich hebben gebaseerd op bronnen uit de islamistische
hoek.
Dit jaar zouden tot medio maart zo'n zeshonderd slachtoffers te
betreuren zijn. Economist Intelligence Unit, Country Report Algeria p.3,
maart 2001. Eén van de hevigste gewelddaden vond op 10 februari 2001 plaats
in een sloppenwijk van het plaatsje Berrouaghia, 120 km ten zuiden van
Algiers. Zevenentwintig burgers, in meerderheid vrouwen en kinderen werden
vermoord. NRC 12 februari 2001. Medio juni sneuvelden meer dan twintig
soldaten in een hinderlaag. De actie wordt toegeschreven aan de GIA. Reuters
19 juni 2001, AFP 24 juni 2001.
Over de bitterheid en teleurstellingen van een 'repenti', de ex-emir
van Tamezguida, zie b.v. Le Monde van 31 mei 2000.
Reuters 9 april 2001: 'Algerian army changes tactics against rebels'. Critici wezen er in het verleden op dat klassieke strijdmethoden van de veiligheidsdiensten ongeschikt zijn in de strijd tegen moslimextremisten, die in kleine groepen opereren. Vanuit het voormalige AIS is aangeboden expertise op dit terrein met de strijdkrachten te willen delen. Het offensief tegen het terrorisme wordt ook op ander terrein gevoerd. Opmerkelijk is de recente stap van de Algerijnse regering om een verbod op het dragen van Afghaanse kledij uit te vaardigen. Liberté 21 januari 2001: 'Le port de la tenue afghane pénalement sanctionné'. Daar de gewapende strijd in Algerije vooral in de beginjaren werd aangevoerd door Afghanistan-veteranen (vochten in de jaren tachtig zij aan zij met de Afghaanse Mudjahedin tegen het communistische bewind aldaar), is de Afghaanse dracht onder de gewapende islamisten populair.
AFP 10 maart 2001; Trouw 12 maart 2001: 'Leger Algerije doodt
tientallen extremisten'; AP 18 maart 2001: '42 Islamic militants killed in
Algeria violence'. AP 8 april 2001: 'More than 30 insurgents killed in army
offensive'. Uit bovengenoemd Reuters bericht van 9 april: 'Some 100 rebels
were shot dead in a two-week-long army offensive against guerrilla
strongholds'. Een persbericht van 28 juni 2001 van Reuters meldde de dood
van 26 rebellen in de provincie Relizane.
Zie b.v. een artikel in Le Matin van 5 oktober 2000. Deze krant
schrijft dat de Algerijnse staatsmedia de Palestijnse zaak wel veel aandacht
geven, maar vrijwel met geen woord reppen over de vele burger- en militaire
slachtoffers die in eigen land te betreuren zijn.
Wellicht heeft deze openheid te maken met onbevestigde berichten als
zou op 22 december 2000 in Algiers een mislukte aanslag op president
Bouteflika zijn gepleegd, waarbij een lijfwacht zou zijn omgekomen. De
Algerijnse regering beschuldigde twee dagen later via haar spreekbuis Él
Moudjahid de Egyptische, de Israëlische en een dag later ook de Marokkaanse
regering ervan Algerije te destabiliseren, door het verspreiden van
geruchten over de mislukte aanslag op de president.
Critici vinden bovendien dat de president zich te veel bezighoudt met
buitenlandse aangelegenheden en te weinig aandacht heeft geschonken aan de
binnenlandse negatieve economische ontwikkelingen en de veiligheidssituatie
in het land. Een artikel in El Watan van 14 april 2001 (aangehaald in The
Middle East van juni 2001) liet zien dat in een jaar tijd de steun vanuit de
bevolking voor de president is gedaald van 65% naar 42%. Als oorzaken voor
zijn dalende populariteit worden genoemd het aanhoudende geweld, politieke
stagnatie en toenemende werkloosheid.
'Violence has declined considerably and the security situation has
improved, although it remains a matter of concern. Isolated acts of
terrorism continue to target the population, in particular women and
children'. VN-rapport E/ICEF/2001/P/L.42 (p.1). Deze nota werd in november
2000 opgesteld.
Winkels zijn geopend, het openbaar vervoer werkt normaal en iedere
ochtend en avond heeft het verkeer last van files in de spits.
Dorpelingen richtten in het verleden volksverdedigingsmilities op
teneinde de islamisten te kunnen weren. In enkele regio's werd hiermee de
afwezigheid van veiligheidstroepen van de regering vrijwel geheel opgevangen
door de inzet van gewapende milities. De overheid verstrekte in sommige
gevallen wapens. Sinds 1997 beschikken deze Groupes d'Autodéfense over een
legale status.
Algerije staat op de tiende plaats van de olie- en gasproducerende
landen. Olie en gas vormen circa 95% van de export.
'Le Pouvoir' staat voor de tweehonderd machtige families, gelieerd
aan het leger, die achter de schermen aan de touwtjes trekken. Deze
oligarchische elite is erop uit de economische status-quo te handhaven,
waardoor de olie-inkomsten in de 'juiste' richting blijven vloeien. Vele
Algerijnen vragen zich ondertussen openlijk af wat er met de olie-inkomsten
gebeurt.
Voor het reisadvies zie www.minbuza.nl.
Op een totale bevolking van 31 miljoen inwoners zou er een tekort
zijn van anderhalf miljoen woningen. Volkskrant 20 juni 2001. Deze grote
woningnood maakt dat velen sterk aangewezen zijn op onderlinge familiebanden
voor onderdak.
E/1990/6/Add.26 pp.14, 15.
Economic and Social Council E/ICEF/2001/P/L.42 d.d. 9 november 2000
p.1.
E/ICEF/2001/P/L.42 p. 2.
13% van de jongeren (meisjes 19%) tussen de 15 en 24 jaar is
analfabeet. In de landelijke gebieden ligt dit percentage op 22,5% voor
jongeren (71% meisjes).
E/ICEF/2001/P/L.42. p. 2.
HRW-World Report 2001: Algeria. Amnesty International MDE
28/011/2000.
Zie § 2.1.2.
Dit programma bevat tevens trainingen om mensenrechtenschendingen te
kunnen onderzoeken en te rapporteren. Freedom House Monitor, najaar 2000.
De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het op 8 november 2000
verschenen rapport getiteld 'Algeria: Truth and justice obscured by the
shadow of impunity', MDE 28/011/2000 en in News Release MDE 28/09/00 d.d. 15
mei 2000.
MDE 28/011/2000: 'Over the last two years Amnesty International has
publicly welcomed a certain number of positive developments in Algeria. The
level of violence, including killings, in the country has significantely
dropped, and reports of arbitrary arrests, prolonged incommunicado
detention, torture, 'disappearances' and unfair trials have also diminished
markedly. ... However, violence remains at a very high level'.
Zie §2.1.1 noot 6. Voor een bijdrage aan deze discussie zie ook Nina
H.B. Jørgensen-The scope and effect of the Algerian Law relating to the
reestabishment of civil concord. Leiden Journal of International Law 681-694
(2000)
FIDH-Algeria-Truth and Justice: listen to the victims, juni 2000.
HRW World Report 2001: Algeria. Freedom House Monitor, najaar 2000.
Zie ook § 4.3.
Presidentieel decreet No.92-72 d.d. 22 februari 1992.
ONDH-Rapport sur les visites des établissements pénitentiaires. Année 1999 (visites de prisons effectuées en 1999). Algiers, 2000.
President Bouteflika heeft op 22 maart 2001 per decreet opdracht tot
deze naamswijziging gegeven, waarschijnlijk met de bedoeling om de positie
van de organisatie in hechter verband met de overheid en het parlement te
brengen.
De LADDH lijkt niet ver af te staan van denkbeelden van het FIS.
HRW World Report 2001: Algeria
Amnesty International-Wordt Vervolgd, april 2001 p. 24.
Reuters 18 juni 2001.
Zie El Watan 22 januari 2001.
Reuters 22 april 2001.
BBC News Online 28 mei 2001.
Projet Internet et Centre de Documentation van de Algerijnse afdeling
van de FIJ. Van de geboden faciliteiten wordt veelvuldig gebruik gemaakt.
HRW World Report 2001: Algeria. Amnesty International MDE
28/011/2000. Zie ook § 3.3.7. (demonstraties t.b.v. verdwenen personen). RAJ
(Rassemblement Action Jeunesse), een nationale jongerenorganisatie gelieerd
aan de FFS, zegt dat de autoriteiten de RAJ regelmatig toestemming weigert
om een bijeenkomst te organiseren.
Zie §3.4.4. BBC News Online 19 juni 2001.
De oprichter van deze partij is de alom gerespecteerde oud-minister
van Buitenlandse Zaken Ahmed Taleb Ibrahimi.
Le Monde internet versie 12 november 2000.
Onderhoud met ONDH, januari 2001.
UN Ecosoc E/1990/6/Add. 26. p. 6. Zie ook ambtsbericht 10 april 2000
p.18 waar onder meer wordt ingegaan op de activiteiten van Forem. Voor SOS
Femmes en Détresse zie § 3.4.1.
Het betreft bijvoorbeeld organisaties die opkomen voor 'verdwenen'
personen. HRW World Report 2001: Algeria; Amnesty International MDE
28/011/2000.
Op een totale bevolking van 31 miljoen inwoners.
Mannen en vrouwen kunnen pas op de leeftijd van negentien jaar een 'acte civil' (trouwakte) krijgen. Het komt derhalve zelden voor dat vrouwen op jongere leeftijd trouwen. Mede vanwege de slechte economische omstandigheden trouwen Algerijnse mannen in het algemeen op latere leeftijd.
HRW World Report 2001:Algeria; Amnesty International MDE 28/011/2000.
Country Report 2001 onder 1C. Amnesty International Annual Report 2000:Algeria. Deze gegevens dateren van voor de recente onlusten in Kabylië.
Zie bv. brief Amnesty International Nederland d.d. 3 april 2001.
Zie bv. HRW World Report 2001: Algeria. HRW kreeg te horen dat sedert
1992 348 personen gelieerd aan veiligheidsdiensten wegens
mensenrechtenschendingen zijn vervolgd.
HRW World Report 2001: Algeria; Amnesty International MDE
28/011/2000.
Het afgelopen jaar is de discussie in Algerije en Frankrijk over de
rol van het leger en de veiligheidsdiensten gedurende de jaren 1992-1997
wederom opgelaaid door publicatie in Frankrijk van boeken van Habib Souaïdia
- La sale guerre en Nesroulah Yous - Qui a tué à Bentalha? Souaïdia, een
voormalig lid van de speciale strijdkrachten, beschrijft
mensenrechtenschendingen begaan door het leger in de periode 1992-1995 en
zijn aandeel daar in. Yous geeft een ooggetuigenverslag van de moordpartij
bij Bentalha in september 1997, waarbij honderden doden te betreuren vielen.
Deze moordpartij wordt door de staat op het conto van de gewapende
islamisten geschreven, maar Yous zet hier grote vraagtekens bij. Beide
publicaties worden fel door Algerijnse gezagsdragers bestreden. Reuters 26
februari 2001.
MDE 28/011/2000. In het Country Report 2001 (section 1b) van het
State Department staat evenwel 'There were no credible reports during the
year of disappearances in which the security forces were implicated'. Voor
afname van het aantal 'verdwijningen' zie ook bv. Amnesty International
Annual Report 2000: Algeria. Amnesty International blijft, net als in het
verleden, druk uitoefenen om informatie te verkrijgen over 'verdwenen'
personen. Genoemde gegevens dateren van voor de recente onlusten in Kabylië.
Er wordt nauwelijks vooruitgang geboekt in het ophelderen van de 'verdwijningen'. Zie HRW-World Report 2001: Algeria; Amnesty International-MDE 28/011/2000. In een recente toespraak heeft de Algerijnse minister van Binnenlandse Zaken, aldus Associated Press d.d. 10 mei 2001, gesproken over tenminste 4880 verdwijningen. De minister bevestigde dat de overheid er aan werkt de dossiers over de verdwenen personen uit te zoeken.
Amnesty International: ibid, bijvoorbeeld in de steden Oran en
Relizane in maart 2000. Zie ook § 3.3.2.
FIDH-Algeria-Truth and Justice: Listen to the victims, juni 2000.
Op 13 april 2001 werd de moordenaar van FIS-leider Hachani (vermoord
op 22 november 1999, zie ambtsbericht 10 april 2000 p.9) ter dood
veroordeeld. Hij zou lid zijn geweest van de GIA. Daar naar aanleiding van
het onderzoek naar de moord en de veroordeling bij de familie van Hachani
nog vele vragen open staan omtrent de werkelijke gang van zaken rondom de
moord en de moordenaar is de familie tegen deze uitspraak in beroep gegaan.
Reuters, 15 april 2001.
Vrouwen kunnen echtscheiding aanvragen indien de echtgenoot geen
onderdak meer kan (of wil) bieden, de echtgenoot alcoholist of anderszins
verslaafd is en daardoor niet in het onderhoud van de vrouw en eventuele
kinderen kan voorzien. Ook aantoonbare mishandeling is een reden tot
echtscheiding.
Als in vele landen in het Midden-Oosten en de Maghreb wordt over de
positie van de vrouw een vaak hoogoplopende strijd gevoerd tussen
modernisten en traditionalisten.
Volgens opgave van de Algerijnse overheid is tussen de 45 en 48% van
de personen werkzaam in het onderwijs (primair t.m. tertiair) van het
vrouwelijke geslacht. In de grote steden is dit zelfs een overweldigende
meerderheid. Vrouwelijke rechters maken 27 % uit van de totale rechterlijke
macht van 2510 rechters. Het aandeel van vrouwen werkzaam in de
gezondheidszorg was in 1996 51%. E/1990/6/Add.26 p.11
Bijvoorbeeld centra van SOS Femmes en Détresse. Enerzijds zorgt deze
organisatie voor opvang van vrouwen in moeilijke omstandigheden, hoewel zij
slechts beperkte mogelijkheden heeft. Anderzijds heeft deze organisatie ook
een telefonische hulpdienst, een Centre d'Ecoute Juridique et Psychologique
pour Femmes en difficultés waaraan vrouwelijke psychologen en juristen zijn
verbonden. Om dit centrum onder de aandacht van vrouwen te brengen worden
veelal kleine annonces in de geschreven pers (zowel Franstalig als
Arabischtalig) geplaatst.
SOS Femmes en Détresse organiseerde op 5 oktober 2000 een bijeenkomst onder
het motto 'Quelle est la situation de la femme en détresse psychologique en
Algérie?' met deelname van NGO's, diverse ministeries, journalisten en
vertegenwoordigers van ziekenhuizen. SOS Femmes en Détresse heeft een
verslag van deze bijeenkomst gepubliceerd.
De zienswijze van Amnesty International in haar brief van 3 april
2001 (p.4) dat vrouwen die weigeren zich aan te passen aan de gedragscode
van islamistische fundamentalisten het risico lopen slachtoffer te worden
van mensenrechtenschendingen is te algemeen gesteld. Deze vrouwen lopen
alleen risico in de gebieden waar de gewapende islamisten actief zijn.
Gesprekken met SOS Femmes en Détresse en UNICEF Algerije, januari
2001.
Brief Amnesty International d.d. 3 april 2001, p.4.
De Nederlandse overheid geeft bijdragen aan een project in Algerije waar getraumatiseerde geweldsslachtoffers begeleid worden.
Psycholigical Rehabilitation of Traumatized Children, p.3. UNICEF Algiers, September 1998: 'There exist 23 institutions catering for the needs of children without parental care, 103 schools/centres providing educational services for children with mental and physical disabilities'.
Ibid.
Artikel 338: 'Tout coupable d'un acte d'homosexualité est puni d'un
emprisonnement de deux mois à deux ans et d'une amende de 500 à 2.000 DA. Si
l'un des auteurs est mineur de 18 ans, la peine à l'égard du majeur peut
être élevé jusqu'à 3 ans d'emprisonnement et 10.000 DA d'amende'.
Gesprek met UNHCR in de regio, januari 2001 en brief UNHCR Nederland
aan advocaat d.d. 31 oktober 2000: 'in practice it is unlikely that the
authorities would take action against homosexuals. To UNHCR's knowledge, no
convictions have been pronounced on the basis of this article'. Ook ONDH
heeft verklaard dat homoseksueel gedrag in de privé-sfeer de overheid niet
interesseert. ONDH voorzitter K. Rezzag Bara zegt dat zijn organisatie er
niet naar streeft homoseksualiteit uit het Wetboek van Strafrecht verwijderd
te krijgen. Ook uit deze stellingname blijkt de geringe acceptatie van
homoseksualiteit in de Algerijnse samenleving. Gesprek met ONDH, januari
2001.
Reuters 27 april 2001; AFP 28 april 2001; Economist 5 mei 2001: 'The
Berbers rise'. De onlusten vielen samen met de herdenking van de 21ste
verjaardag van de 'Berberse Lente'. Op 20 april 1980 vroegen demonstranten
om officiële erkenning van de taal en cultuur van de Berberbevolking.
Destijds hebben zware ongeregeldheden plaatsgevonden, waarbij slachtoffers
vielen te betreuren.
Human Rights Watch persbericht 4 mei 2001.
Le Monde 4 mei 2001. Sinds 5 juli 1998 geldt het Arabisch als
officiële taal, dit tot onvrede van Berber-sprekenden. Hun wens om de eigen
taal een officiële status te geven stuitte de afgelopen jaren op onwil van
hogerhand.
Le Monde internet versie 3 mei 2001. In antwoord op de recente
gebeurtenissen is de traditionele tribale organisatiestructuur in Kabylië,
de Aarch, nieuw leven ingeblazen. NRC 22 juni 2001. De Aarch zou geen
directe banden met politieke partijen hebben.
De commissie staat onder voorzitterschap van een gerespecteerd jurist
uit Kabylië. Human Rights Watch en Amnesty International hebben er op
aangedrongen dat dit een volledig onafhankelijk onderzoek dient te zijn. HRW
persbericht 4 mei 2001, Amnesty International News Release 1 mei 2001
MDE/28/005/2001. Ook het parlement heeft een onderzoekscommissie ingesteld.
Een maand later, op 31 mei 2001, voerde de president een aantal wijzigingen
in zijn regering door met als doel de economische hervormingen te
bespoedigen. Naar verluidt zou president Bouteflika zelf, gezien de
aanhoudende onlusten, overwogen hebben zijn ontslag in te dienen. In een
verklaring van 19 juni 2001 legde Bouteflika de schuld voor de aanhoudende
onlusten zonder verdere aanduiding bij een samenzwering van buitenaf.
Reuters 20 juni 2001.
Enige honderdduizenden mensen demonstreerden vreedzaam tijdens een
'zwarte mars' in Tizi Ouzou ter nagedachtenis aan de slachtoffers van
bovengenoemde rellen. Aan alle demonstranten was gevraagd een zwarte
rouwband te dragen. AFP 21 mei 2001. Op 3 en 10 mei 2001 liepen duizenden
mensen mee in protestdemonstraties in de hoofdstad. AP 10 mei 2001; Middle
East International 18 mei 2001 pp. 20,21. Ook op 31 mei 2001 werd een grote
demonstratie gehouden. Volgens AFP hebben 200.000 mensen hieraan
deelgenomen. AFP 31 mei 2001. Eén demonstrant raakte zwaargewond en overleed
enige dagen later. AFP 6 juni 2001. AFP 12 juni 2001 'Fresh riots erupt in
eastern regions over unemployment'. In Kabylië kwamen op 19 juni 2001 bij
protesten op diverse plaatsen elf mensen om en tientallen personen raakten
gewond. Volkskrant 20 juni 2001. Op 25 juni 2001 is herdacht dat drie jaar
geleden het Kabylische idool Matoub Lounes werd omgebracht. In Tizi Ouzou,
waar tienduizenden Berbers demonstreerden, kwam het tot schermutselingen.
Reuters 25 juni 2001, NRC 30 juni 2001.Verleden jaar kwam het in Algiers tot
ongeregeldheden bij de herdenking van de moord op deze populaire
Berber-zanger.
BBC News Online 19 juni 2001. Tijdens de massale 'mars voor de
democratie' op 14 juni 2001 in Algiers waar honderdduizenden betogers aan
deelnamen vonden vier personen de dood, onder wie twee journalisten die door
een bus werden overreden. Er vielen honderden gewonden. BBC News Online 14
juni 2001; Reuters 14 juni 2001.
Fax d.d. 16 februari 2000 van de Algerijnse ambassade aan het
ministerie van Buitenlandse Zaken. 'Des communiqués sont affichés
annuellement sur des lieux publiques par les autorités compétentes, invitant
les jeunes âgés de 17 à 18 ans à s' inscrire pour l'accomplissement du
Service National qui s'effectuera seulement une année plus tard, à savoir
dès l'âge de 19 ans' .
Er zijn valse avis de recherche in omloop. Authenticiteitonderzoek
naar deze documenten is mogelijk.
Sedert 1968 is militaire dienst verplicht voor mannen. Per wet 89-19
van 12 december 1989 werd de militaire diensttijd ingekort van 24 naar 18
maanden.
In ieder geval geldt dat de oudste zoon van een gezin waarvan de
vader gepensioneerd of overleden is uitgezonderd kan worden van
dienstplicht. Ook de zoon van een patriot (strijder in de
onafhankelijkheidsoorlog) kan van dienstplicht worden uitgezonderd. Ook
medische redenen kunnen leiden tot afstel.
De overheid is van mening dat met name een hoger opgeleide een
verplichting heeft t.o.v. de staat, bijvoorbeeld omdat deze een gratis
universitaire opleiding heeft gevolgd.
Le Monde 17 september 1999; Volkskrant 16 september 1999. Eerdere
amnestieën: Wet 89-20 van 12 december 1989 gaf dispensatie aan alle mannen
van dertig jaar en ouder met terugwerkende kracht tot 1 november 1988
(geboren in 1958 of eerder) zonder acht te slaan op eventuele verplichtingen
t.a.v. de militaire dienst. Presidentieel decreet 89-226 van 12 december
1989 dispenseerde hierboven alle personen geboren voor 1 januari 1968, die
nog niet waren ingelijfd voor 15 januari 1989, met uitzondering van personen
met een hogere opleiding (niet helder gedefinieerd) en studenten. Zie:
Observatoire National des Droits de l'Homme - Note d'information relative à
la législation sur le service national. Februari 2001.
Aanvragers dienden, afhankelijk van hun situatie, hun
geboortecertificaat, twee foto's, een bewijs van schoolgang of een
schooldiploma te overleggen.
Bidonvilles zijn veelal bevolkt met slachtoffers van aardbevingen,
economische migranten en personen die vanwege de veiligheidssituatie naar de
grote stad zijn getrokken.
Zo zet Frankrijk illegale Algerijnen veelal per boot vanuit
Marseille uit.
===