Ministerie van Defensie
Brieven aan de Kamer
3e voortgangsrapportage verbetermaatregelen personeelsvoorziening
31-08-2001
Onder verwijzing naar de bovenstaande rapportage bied ik u hierbij aan
de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Vaste Commissie
Defensie.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
H.A.L. van Hoof.
* 3e voortgangsrapportage verbetermaatregelen personeelsvoorziening
Bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 31 augustus 2001
Nr.P/2001005513
Antwoorden op de schriftelijke vragen van de VCD n.a.v. 3 e voortgangsrapportage
verbetermaatregelen personeelsvoorziening
1. In de voorjaarsnota 2001 staat op pagina 48 dat er zo'n f 20 miljoen extra wordt
uitgegeven aan de Defensie-organisatie voor Werving en Selectie (DWS) met als
verklaring: "de mutatie betreft met name de uitbreiding dienstverlening voor de
andere beleidsterreinen op het gebied van werving". Waarom is er sprake van
een verhoging van de uitgaven DWS voor werving, terwijl het huidige beleid juist
een decentralisatie van deze werving voorziet?
De verhoging (van f 20 miljoen) dient ter financiering van de intensivering van
wervingscampagnes voor de afzonderlijke krijgsmachtdelen om het aantal
belangstellenden voor een baan bij defensie te verhogen. Overigens krijgt de
reorganisatie van het wervings- en selectieproces met name in 2002 haar beslag. Dan
ook zullen deze wervingsbudgetten worden gedecentraliseerd..2. Hoe zal de financiering van de werving verlopen nu dit niet langer formeel via
DWS maar decentraal door de krijgsmachtdelen zelf gedaan zal worden?
13. Wat zullen de geschatte kosten zijn die zullen worden gemaakt naar aanleiding
van het gestalte geven aan de ketenbenadering?
De wervingsbudgetten voor DWS zijn afkomstig uit de begrotingen van de
krijgsmachtdelen en worden aan DWS beschikbaar gesteld. Bij het verleggen van de
wervingsactiviteiten van DWS naar de krijgsmachtdelen zal het wervingsbudget dus
niet langer aan DWS beschikbaar worden gesteld, maar binnen de respectievelijke
krijgsmachtdeelbegrotingen blijven. DWS blijft uiteraard wel middelen ontvangen
voor de uit te voeren keurings- en selectietaken.
Een en ander betekent, dat de voorgestane wijzigingen in beginsel budgettair neutraal
moeten worden uitgevoerd..3. Deelt de regering de mening dat de forse beperking van de taakstelling van DWS
niet zo zeer een brevet van onvermogen is van DWS maar van de
krijgsmachtdelen om samen te werken?
5. De DWS behaalt onvoldoende wervingsresultaten. Is de reden hiervoor gelegen in
het feit dat DWS wel verantwoordelijkheden zijn toebedeeld maar onvoldoende
bevoegdheden? Zo niet, wat zijn dan de oorzaken?
14. Welke feitelijke verandering verwacht de regering door de secties werving slechts
op papier weer onder te brengen bij de verschillende krijgsmachtdelen terwijl zij
in de praktijk centraal gevestigd blijven in Amsterdam?
De tegenvallende wervingsresultaten zijn uiteraard aanleiding geweest te bezien of het
personeelsvoorzieningsproces thans op de meest doeltreffende en doelmatige wijze is
georganiseerd. Daarbij is het overigens niet juist te concluderen dat hiervoor één
verantwoordelijke zou zijn aan te wijzen. De werving van personeel is een complex
proces, waarin vele actoren - zowel binnen Defensie als op de arbeidsmarkt - een rol
spelen.
Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat een andere sturings- en
beheersingswijze van de werving gewenst is. Door te kiezen voor de invoering van de
zogenaamde "ketenbenadering" wordt de integrale verantwoordelijkheid voor het
personeelsvoorzieningsproces bij de bevelhebbers neergelegd. Aangezien zij ook reeds
verantwoordelijk zijn voor de aanstelling en de opleiding van nieuw personeel, krijgen
zij op deze wijze de regie over het gehele traject van werving tot en met plaatsing op
de eerste functie. Het terugdringen van de doorlooptijden van het gehele proces en,
mede daardoor, het terugdringen van het verloop kan hiermee doelmatiger worden
aangepakt. De fysieke locatie van de sectie werving is hierbij niet relevant..4. Zal het facilitair expertisecentrum waarover in de brief van 31 oktober wordt
gesproken vallen onder DWS/DICO of wordt per krijgsmachtdeel een dergelijk
centrum ingericht?
26. Hoe wordt vorm en inhoud gegeven aan de relatie tussen het bureau voor de
werving van burgerpersoneel enerzijds en het kenniscentrum anderzijds?
27. Wanneer zal het kenniscentrum van start gaan?
28. Welke kosten zijn begroot voor de inrichting van het kenniscentrum?
30. Wat is de rol van de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen en de DGP in het
kenniscentrum?
31. Is inmiddels een projectleider voor het kenniscentrum aangesteld en zo ja, wie is
dit?
35. In hoeverre zullen de lijnen worden bekort om de expertise van dit
kenniscentrum ook ter beschikking te stellen aan militaire commandanten op
lager niveau, bijvoorbeeld ten behoeve van regionale wervingsactiviteiten?
36. Waarom wordt dit kenniscentrum niet bij DICO ondergebracht?
Het op te richten kennis- en expertisecentrum zal naar verwachting dit najaar van start
gaan en wordt gehuisvest in Amsterdam. In de ontwikkelingsfase wordt het centrum,
gelet op het strategisch belang van de personeelsvoorziening en de daarmee
samenhangende gewenste korte lijnen met de ambtelijke en politiek leiding,
rechtstreeks bij de DGP ondergebracht. De directeur van het kennis- en
expertisecentrum zal rapporteren aan de staatssecretaris, de DGP en de bevelhebbers.
Na twee tot drie jaar zal een besluit worden genomen over de definitieve positionering
van het kenniscentrum.
De bevelhebbers van de krijgsmachtdelen zijn de belangrijkste afnemers van het
kennis- en expertisecentrum. Het centrum zal desgevraagd ook de andere
beleidsterreinen die zijn betrokken bij de personeelsvoorziening met raad en daad
bijstaan, óók de lokale ondercommandanten en het bureau voor de werving van
burgerpersoneel.
Het centrum zal in beginsel worden bekostigd uit het budget van Dico dat betrekking
heeft op DWS. Meer inzicht in de kosten van een kennis- en expertisecentrum en de
financiële dekking daarvan zal in de tweede helft van dit jaar ontstaan, als het centrum
zelf operationeel is en de "ontvlechting" van DWS zijn beslag krijgt. Dan ook zal de
personele bezetting van het centrum duidelijk zijn..5. De DWS behaalt onvoldoende wervingsresultaten. Is de reden hiervoor gelegen in
het feit dat DWS wel verantwoordelijkheden zijn toebedeeld maar onvoldoende
bevoegdheden? Zo niet, wat zijn dan de oorzaken?
Zie antwoord op vraag 3..6. Heeft het bureau Ethiek en Krijgsmacht inmiddels een rol in de opleidingen
binnen de krijgsmacht gekregen? Zo nee, waarom niet? Is er inmiddels een
besluit genomen over de voortzetting van het bureau Ethiek en Krijgsmacht? Zo
nee, wanneer wordt deze verwacht?
Zoals in de brief van 9 juli jl. (Kamerstuk NDS-Def0000117) is verwoord, speelt het
Bureau voor Ethiek en Krijgsmacht momenteel een belangrijke rol in de voorbereiding
van militairen op ethische dilemma's waarmee zij bij operationeel optreden
geconfronteerd kunnen worden. Deze rol krijgt gestalte in de betrokkenheid bij de
ontwikkeling van de inhoud en de vorm van het ethiek-onderwijs aan alle militairen en
in de verzorging van modules in diverse opleidingstrajecten voor leidinggevenden en
instructeurs.
In deze brief is tevens verwoord dat een viertal concrete doelen kunnen worden
onderkend waarbij het Bureau voor Ethiek en Krijgsmacht een rol kan vervullen.
Uitgangspunt daarbij is dat het bureau ook na 1 maart 2002 wordt voortgezet..7. Lukt het Defensie nog om voldoende sollicitanten te interesseren voor een
gevechtsfunctie binnen de krijgsmacht? Kan de regering de conclusies van het
onderzoek naar de afnemende animo voor militaire functies onder Nederlandse
jongeren door de stichting Maatschappij en Krijgsmacht onderschrijven? Zo ja,
op welke wijze wordt bij de werving en opleiding op deze bevindingen
ingespeeld?
Het is Defensie in 2000 gelukt om meer dan 16.000 sollicitanten te interesseren. Een
afnemend animo voor militaire functies onder Nederlandse jongeren blijkt derhalve
niet uit het aantal sollicitanten. Uit onderzoek van de Koninklijke landmacht
(aangehaald door de stichting Maatschappij en Krijgsmacht) bleek wel dat de term
"gevechtsfuncties" jongeren minder aanspreekt. Het is dan ook wenselijk het beeld
van gevechtsfuncties te verhelderen en een realistisch beeld te scheppen van deze
operationele functies. Vooral bij de werving zal hierop worden ingespeeld..8. Waarom vermeldt de staatssecretaris van Defensie in deze brief niet welke
specifieke maatregelen in het kader van de verbetering van de
personeelsvoorziening worden genomen om de arbeidsomstandigheden voor
BOT'ers te verbeteren? Welke maatregelen stelt de regering voor om deze
'ruggegraat' voor de organisatie te behouden?
In de derde voortgangsrapportage personeelsvoorziening is het accent gelegd op de
maatregelen waaraan in 2001 prioriteit wordt gegeven. Niet alle specifieke
maatregelen zijn genoemd. Ter verbetering van de arbeidsomstandigheden bij
Defensie is op 1 januari 2001 het Arbobeleidskader Defensie van kracht geworden. Dit
beleidskader heeft betrekking op alle arbeid die wordt verricht in dienst van Defensie.
Daarnaast wordt gewerkt aan de totstandkoming van het arboconvenant fysieke
belasting sector Defensie. Het ligt in de bedoeling dat deze overeenkomst begin 2002
wordt gesloten door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de
staatssecretaris van Defensie en de Centrales van Overheidspersoneel Sector Defensie..9. Wanneer informeert de regering de Kamer over de jongste wervings- en
aanstellingsresultaten per krijgsmachtonderdeel?
Tijdens de presentatie aan de vaste commissie voor Defensie op 30 november 2000 is
gemeld dat het parlement jaarlijks zowel in de ontwerpbegroting als in de financiële
verantwoording wordt geïnformeerd over de werving. In de financiële verantwoording
worden daarbij de aanstellingsresultaten over het voorgaande jaar vermeld (per
krijgsmachtdeel én per personeelscategorie)..10. Wanneer denkt de regering exact de resultaten van de verbeteringsmaatregelen
in samenhang te kunnen beoordelen? Is de regering van mening dat reeds op dit
moment aan alle voorwaarden voor een integrale, strategische aanpak is
voldaan?
Eerst in 2002 zal het mogelijk zijn - mede aan de hand van een aantal ken- en
stuurgetallen - de effecten van de verbeteringsmaatregelen voor de
personeelsvoorziening te beoordelen. Ook dan zal echter met name het effect van al
deze maatregelen als totaal zichtbaar zijn. Het herleiden van specifieke effecten tot
concrete maatregelen zal hooguit incidenteel mogelijk zijn. Daarvoor is het proces van
personeelsvoorziening te complex. Het op te richten kennis-en expertisecentrum zal
hiernaar echter wel onderzoek doen. Met behulp van de monitor
personeelsvoorziening, waarin de belangrijkste kengetallen zijn opgenomen, kunnen
de ontwikkelingen worden gevolgd en kan voor delen van het
personeelsvoorzieningsproces de doelmatigheid en de doeltreffendheid tegen het licht
worden gehouden. Een algehele evaluatie van de maatregelen is voorzien voor 2003..11. Kan de regering een nadere toelichting geven op het Talent Provider model en
het proces waarin dit een rol speelt?
Het Talent Provider model is nog slechts een theoretisch concept waarop wordt
gestudeerd binnen de centrale organisatie. Kern van dit concept is het uitplaatsen van
militair personeel naar organisaties buiten Defensie en vervolgens terugplaatsen op
(operationele) functies binnen Defensie in een cyclische beweging gedurende de
gehele loopbaan. Dit plaatsings- of detacheringsproces zal worden uitgevoerd naast de
reeds bestaande p-instrumenten. Dit model heeft raakvlakken met bijna alle grote
onderdelen van het personeelsbeleid, wat betekent dat allerlei onderliggende zaken
eerst moeten worden onderzocht en uitgewerkt. Resultaten van deze voorstudie zijn
niet voor het einde van 2001 te verwachten..12. Bij wie zal in de nieuwe ketenbenadering de uiteindelijke verantwoording voor de
wervingsresultaten komen te liggen, bij DWS of bij de krijgsmachtdelen zelf?
16. Hoever zal de decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden in de
personeelsvoorziening gaan? Houdt deze decentralisatie ook in dat werving,
opleiding en uitstroom aan militaire commandanten gemandateerd gaan worden?
Kan de regering aangeven welke taken en verantwoordelijkheden in de
personeelsvoorziening bij het DICO blijven?
17. Aan wie is de ketenregisseur verantwoording verschuldigd over behaalde
resultaten?
18. Is er een formele relatie tussen het kenniscentrum en de ketenregisseurs?
29. Wordt met de bevelhebbers als ketenverantwoordelijken hetzelfde bedoeld als
ketenregisseurs? Zo niet, kan de regering aangeven wat het verschil hiertussen
is?
De bevelhebbers dienen in de nieuwe situatie de keten van personeelsvoorziening
integraal te besturen en te beheersen en zijn dan ook verantwoordelijk. Hiertoe hebben
zij ieder een ketenregisseur aangesteld die toeziet op het verloop van het totale
personeelsvoorzieningsproces. De verantwoordelijkheid van de ketenregisseur omvat
alle schakels in die keten. Deze verantwoordelijkheid wordt momenteel onder andere
ingevuld door de taken en verantwoordelijkheden inzake werving, coördinatie en
aanstelling over te hevelen naar de krijgsmachtdelen. De nadere invulling hiervan
binnen de krijgsmachtdelen is mede afhankelijk van de interne organisatie en
bedijfsvoering en kan dus per krijgsmachtdeel verschillen.
De uitvoering van het keurings- en selectieproces wordt in handen gelegd van een
facilitair keurings- en selectiecentrum dat onder het Dico ressorteert. Het kennis- en
expertisecentrum ondersteunt alle bij de personeelsvoorziening betrokken onderdelen,
dus ook de ketenregisseur (zie ook antwoord op vraag 4)..13. Wat zullen de geschatte kosten zijn die zullen worden gemaakt naar aanleiding
van het gestalte geven aan de ketenbenadering?
Zie antwoord op vraag 2..14. Welke feitelijke verandering verwacht de regering door de secties werving slechts
op papier weer onder te brengen bij de verschillende krijgsmachtdelen terwijl zij
in de praktijk centraal gevestigd blijven in Amsterdam?
Zie antwoord op vraag 3..15. Is het automatiseringssysteem binnen de krijgsmachtdelen bruikbaar voor een
goede ketenbenadering van de personeelsvoorziening? Zo nee, welke
investeringen zijn nodig om deze systemen op het vereiste niveau te krijgen?
De ketenbenadering vergt in beginsel geen andere systemen dan die nu in gebruik zijn.
Het onderhoud van programmatuur en apparatuur blijft wel noodzakelijk, wat is
voorzien in de huidige onderhoudsbudgetten.
Door de overheveling van taken en verantwoordelijkheden inzake werving,
coördinatie en aanstelling van DWS naar de krijgsmachtdelen moet de automatisering
in beperkte mate worden aangepast. Hiertoe heeft de projectgroep "omvorming DWS"
een werkgroep informatievoorziening ingesteld. Deze werkgroep zal de
informatiebehoeften in kaart brengen en op basis daarvan bepalen in hoeverre de
automatiseringssystemen van het facilitair keurings- en selectiecentrum en de
krijgsmachtdelen moeten worden aangepast..16. Hoever zal de decentralisatie taken en verantwoordelijkheden in de
personeelsvoorziening gaan? Houdt deze decentralisatie ook in dat werving,
opleiding en uitstroom aan militaire commandanten gemandateerd gaan worden?
Kan de regering aangeven welke taken en verantwoordelijkheden in de
personeelsvoorziening bij het DICO blijven?
Zie antwoord op vraag 12..17. Aan wie is de ketenregisseur verantwoording verschuldigd over behaalde
resultaten?
Zie antwoord op vraag 12..18. Is er een formele relatie tussen het kenniscentrum en de ketenregisseurs?
Zie antwoord op vraag 12..19. Waarom blijven de activiteiten voor werving van burgerpersoneel wel
gehandhaafd in één bureau? Blijft dit bureau ressorteren onder DICO? Gaan
voor werving van burgerpersoneel de argumenten van regionale werving et
cetera niet op?
DWS is vooral betrokken bij de externe wervingsactiviteiten van middelbaar en hoger
opgeleid burgerpersoneel, waarvoor vaker landelijk wordt geworven. Lager opgeleid
burgerpersoneel wordt ook nu reeds grotendeels door krijgsmachtdelen zelf regionaal
en lokaal geworven. Vooralsnog bestaat er geen aanleiding hierin verandering te
brengen..20. Wie nemen er zitting in de projectgroep die de noodzakelijke aanpassingen in de
organisatie van DWS nader uitwerkt?
21. Door wie zal de projectgroep worden aangestuurd?
22. Wanneer zal de projectgroep met voorstellen komen?
23. Hoe verlopen de noodzakelijke aanpassingen bij DWS?
24. Hoe wordt het personeel begeleid in de omvorming van DWS tot een facilitair
keurings- en selectiecentrum?
25. Hoe is de reactie van het personeel tot dusver aangaande de omvorming van
DWS?
De opdracht DWS om te vormen tot een facilitair keurings- en selectiecentrum wordt
aangestuurd door de plaatsvervangend commandant Dico die daarvoor een
projectgroep heeft geformeerd. In de projectgroep hebben verder zitting
vertegenwoordigers van de krijgsmachtdelen, DWS en DGP.
Op voorstel van de projectgroep is het omvormingstraject gesplitst in twee fasen. De
eerste fase behelst de uitvoering per 1 september 2001 van een werkorganisatie
"facilitair keurings- en selectiecentrum". De tweede fase betreft de uiteindelijke,
formele omvorming van DWS en de daarbij behorende ontvlechtingen op financieel,
materieel- en personeelsgebied. Deze fase zal voor 1 januari 2002 haar beslag moeten
krijgen.
Wat betreft de betrokkenheid en begeleiding van het personeel (naast het personeel
van DWS ook een deel van de directies personeel van de krijgsmachtdelen) worden
uiteraard de regels voor reorganisaties in acht genomen. Zo voert de voorzitter van de
projectgroep inmiddels overleg met een buitengewone gemeenschappelijke
medezeggenschapscommissie, hét aangewezen platform voor overleg over de
reorganisatie waarin het betrokken personeel is vertegenwoordigd. Voor de directe
begeleiding van het personeel is een belangrijke rol weggelegd voor het inmiddels
aangetreden nieuwe managementteam van DWS. Dit team heeft daartoe een
communicatieplan opgesteld. Teneinde het draagvlak voor verandering te vergroten is
hierin met name ruimte ingebouwd voor actieve betrokkenheid en inbreng van het
personeel. Overigens is de onrust onder het personeel - mede door de beslissing de
huisvesting in Amsterdam voort te zetten - voor een belangrijk deel weggenomen..26. Hoe wordt vorm en inhoud gegeven aan de relatie tussen het bureau voor de
werving van burgerpersoneel enerzijds en het kenniscentrum anderzijds?
Zie antwoord op vraag 4..27. Wanneer zal het kenniscentrum van start gaan?
Zie antwoord op vraag 4..28. Welke kosten zijn begroot voor de inrichting van het kenniscentrum?
Zie antwoord op vraag 4..29. Wordt met de bevelhebbers als ketenverantwoordelijken hetzelfde bedoeld als
ketenregisseurs? Zo niet, kan de regering aangeven wat het verschil hiertussen
is?
Zie antwoord op vraag 12..30. Wat is de rol van de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen en de DGP in het
kenniscentrum?
Zie antwoord op vraag 4..31. Is inmiddels een projectleider voor het kenniscentrum aangesteld en zo ja, wie is
dit?
Zie antwoord op vraag 4..32. Welke rol speelt het kenniscentrum bij het kiezen van reclamebureaus en de
vormgeving van de diverse wervingscampagnes?
33. Waar ligt in de huidige situatie de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen
van expertise op het gebied van arbeidsmarktcommunicatie, bij DWS of bij de
krijgsmachtdelen? Vond er tot nu toe nog geen tracking van de effectiviteit van
wervingscampagnes plaats?
34. Op welke wijze zal bij de inrichting van het nieuwe kenniscentrum gebruik
worden gemaakt van de aanwezige kennis over arbeidsmarktcommunicatie bij de
krijgsmachtdelen?
De aanwezige kennis en deskundigheid op het terrein van de
arbeidsmarktcommunicatie worden in het nieuwe kenniscentrum gebundeld en beter
benut. De exacte werkwijze van het kenniscentrum bij de totstandkoming van de
keuze voor een speciaal reclamebureau is op dit moment nog onderwerp van discussie.
De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van deskundigheid op het gebied van
arbeidsmarktcommunicatie ligt bij de secties werving van de krijgsmachtdelen.
Zij hebben reeds de nodige deskundigheid op dit gebied opgebouwd. Dit komt onder
andere tot uiting in een traditioneel hoge respons op wervingscampagnes. Het
instrument 'tracking' werd tot op heden onvoldoende toegepast.
Defensie hoopt door het meer en beter inzetten van het instrument 'tracking' beter
zicht te krijgen op overwegingen en ervaringen van sollicitanten en zo de verdere
professionalisering van de personeelsvoorziening te bevorderen..35. In hoeverre zullen de lijnen worden bekort om de expertise van dit
kenniscentrum ook ter beschikking te stellen aan militaire commandanten op
lager niveau, bijvoorbeeld ten behoeve van regionale wervingsactiviteiten?
Zie antwoord op vraag 4..36. Waarom wordt dit kenniscentrum niet bij DICO ondergebracht?
Zie antwoord op vraag 4..37. Waaruit bestaan de globale dimensies?
38. Is inmiddels een eerste rapportage van de werkgroep optimalisatie keurings- en
selectieproces afgerond? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, wanneer worden
deze verwacht?
39. Kan de regering de Kamer op de hoogte stellen van de resultaten die de
werkgroep optimalisatie keurings- en selectieproces heeft geboekt? Is het zoveel
mogelijk bekorten van deze procedure in dit onderzoek ook een uitgangspunt
geweest?
43. Wanneer wordt de rapportage over de verbetering van de huidige methode en
inrichting van het keurings- en selectieproces naar de Kamer gezonden? Kan de
regering het principe van 'selecting out' verduidelijken?
De werkgroep optimalisatie keurings- en selectieproces zal dit najaar een eindrapport
uitbrengen. Daarna kan de uitvoering van de vernieuwde methode van start gaan. De
werkzaamheden van de werkgroep hebben overigens een sterk technisch karakter.
In het vernieuwde proces zal meer worden uitgegaan van het principe van 'selecting
out'. Tijdens het psychologische en medische onderzoek wordt de sollicitant niet meer
specifiek voor een bepaalde functie gekeurd, maar wordt vastgesteld of de persoon
voldoet aan de militaire basiseisen waaraan iedere militair moet voldoen, ongeacht de
te vervullen functie. Voor een beperkt aantal functies zullen de eisen hoger zijn dan de
basiseisen. In die gevallen zijn, de hogere eisen beperkt tot een aantal dimensies, zoals
op het gebied van stabiliteit, beoordeling van de gezichtsscherpte en dergelijke. Met
deze werkwijze wordt een beeld verkregen van de functiegebieden waarvoor de
sollicitant geschikt is.
Het voordeel van deze werkwijze is dat de persoon die eerst zou worden afgekeurd
voor een bepaalde functie, zonder extra psychologisch en medisch onderzoek direct
andere functies binnen de krijgsmacht kan worden aangeboden. Door deze
harmonisatie wordt enerzijds direct na de keuring en selectie een goed beeld verkregen
van de mogelijkheden die de krijgsmacht de sollicitant als werkgever kan aanbieden,
terwijl de harmonisatie anderzijds het keurings- en selectieproces eenvoudiger zal
maken. Het is mogelijk dat de procedure korter wordt als gevolg van de voorgestelde
harmonisatie, maar dat is niet de primaire opdracht geweest.
Het uiteindelijk beoogde effect is een eenvoudiger proces waarin het "watervallen"
van kandidaten standaard is ingebouwd, hetgeen moet leiden tot een hoger
wervingsrendement..40. Is de inventarisatie van regionale netwerken afgerond? Zo ja, hoe wordt het
geïntegreerd in een Defensiebrede structuur?
41. Kan de regering nader verduidelijken op welke wijze de op te zetten regionale
netwerken gebruikt zullen gaan worden voor opleidingsaspecten?
42. Wordt met het streven naar integratie van de regionale netwerken van de
krijgsmachtdelen in een landelijke Defensiebrede structuur niet weer een stap
terug gezet naar centralisatie? Zo nee, hoe wil de regering dit dan voorkomen?
Zal DWS, waarvan nu de wervingscomponent verdwijnt, op termijn geheel
verdwijnen?
Thans wordt geïnventariseerd over welke regionale netwerken de krijgsmachtdelen
beschikken. Vervolgens zullen deze regionale netwerken worden samengevoegd in
een landelijk netwerk, waarvan heel Defensie gebruik kan maken.
Dergelijke netwerken bieden bijvoorbeeld goede toepassingsmogelijkheden op
opleidingsgebied. Het regionale netwerk met opleidingsinstituten is van belang voor
de nauwe contacten tussen het ROC, waar een leerling op school zit, en het onderdeel
waar hij de beroepspraktijkvorming wil volgen.
Het regionale netwerk met opleidingsinstituten wordt inmiddels ook gebruikt voor de
intensivering van de verschillende instroomopleidingen, de uitbreiding van
stageplaatsen en de mogelijkheden om in het kader van de externe werkzekerheid
tijdens diensttijd een opleiding te volgen. Wat dit laatste betreft worden de
regionale contacten met opleidingsinstituten voorts benut om BBT'ers de
mogelijkheid te bieden een opleiding te volgen in de buurt van de woonplaats of soms
op de werkplek zelf.
Het gebruik van regionale netwerken valt onder de (keten)verantwoordelijkheid van de
krijgsmachtdelen, en wordt beschouwd als een decentrale activiteit. Er is geen sprake
van centralisatie. Op de toekomst van DWS wordt in verschillende andere antwoorden
uitgebreid ingegaan..43. Wanneer wordt de rapportage over de verbeteri ng van de huidige methode en
inrichting van het keurings- en selectieproces naar de Kamer gezonden? Kan de
regering het principe van 'selecting out' verduidelijken?
Zie antwoord op de vraag 37..44. Wat voor rol en/of expertise heeft de belastingdienst als het gaat om direct
marketing?
De Belastingdienst is naast Defensie en de Politie vertegenwoordigd in een
klantenraad van Telecom Direct Almere (TDA), de organisatie die "direct marketing"
en "callcentre"-activiteiten voor deze organisaties verricht..45. Hoe verloopt de pilot gericht op het werven van allochtone kandidaten bij de
luchtmacht? Hoelang gaat de pilot duren? Kan de regering een overzicht geven
van hoeveel kandidaten zich gemeld hebben en hoeveel er uiteindelijk
aangenomen zijn. Kan de regering een overzicht geven van de resultaten per
etnische minderheidsgroep?
De Koninklijke luchtmacht is in samenwerking met het Albeda-college in Rotterdam
begin juli 2001 begonnen met een pilot voor de werving van allochtone kandidaten.
De proef gaat één jaar duren. Resultaten van deze pilot zullen volgend jaar bekend
worden..46. Hebben meerdere krijgsmachtdelen gebruik gemaakt van de methode van directe
benadering van reservisten zoals de luchtmacht heeft gedaan bij de
bewakingsfuncties voor vliegbasis Volkel? Zo ja, wat was het succes van deze
acties?
De Koninklijke marine heeft reservisten benaderd. Dit heeft onder meer geresulteerd
in de inzet van een reserveofficier der mariniers als 'observer' voor een VN-missie
voor de duur van een jaar en de inzet van reserve-zeeofficieren aan boord van de
koopvaardijschepen die het materieel van Unmee hebben getransporteerd van Eritrea
naar Nederland.
De Koninklijke landmacht heeft reservisten direct benaderd voor FEZ- en
controllerfuncties alsmede voor instructieve en logistieke functies. Deze benadering
heeft tot ongeveer 85 aanstellingen geleid.
Bij de Koninklijke marechaussee worden incidenteel reservisten benaderd met de
vraag of zij belangstelling hebben om weer bij dit krijgsmachtdeel te functioneren..47. Hoe beoordeelt de regering de club Subs? In hoeverre wordt er hierbij rekening
gehouden met psychologische effecten bij belangstellenden van twaalf tot
zeventien jaar?
48. Is er al veel belangstelling van jongeren voor de club Subs? Is er niet een groot
verschil in de belevingswereld van twaalfjarigen en zeventienjarigen als het gaat
om de taakstelling en doelstelling van de marine? Wordt hier rekening mee
gehouden en zo nee, waarom niet?
49. Kan de regering een indicatie geven op welke wijze de taakstelling en
werkzaamheden verwoord worden in de mailings, tijdschriften et cetera? Zijn er
klachten gekomen van bijvoorbeeld ouders van leden of van organisaties als het
gaat om deze manier van 'prerecruitment werving'?
50. Wordt er in de mailings en tijdschriften ook uitleg gegeven over door de marine
gehanteerd militair materieel zoals wapens?
51. Zijn er bij andere krijgsmachtsdelen vergelijkbare clubs bekend? Zo ja, kan de
Kamer hierover informatie krijgen?
52. Willen de andere krijgsmachtdelen eveneens door middel van jongerenclubs deze
manier van 'prerecruitment en werving' toepassen?
53. Waaruit bestaat het interactief activiteitenprogramma bij de club Subs tijdens de
speciale vlootdagen?
De regering staat positief tegenover de club Subs, omdat deze voorziet in een
informatiebehoefte van (jonge) burgers. Subs is niet gericht op
("prerecruitment")werving maar op voorlichting, waarbij de inhoud van de informatie
is afgestemd op de doelgroep. Dit voorkomt ongewenste psychologische effecten.
De club Subs is bedoeld als een bron van informatie. De Koninklijke marine stelt alles
in het werk om de aard van de verstrekte informatie te laten aansluiten bij de
belevingswerelden binnen de doelgroep en houdt dus ter dege rekening met mogelijke
verschillen. Inmiddels hebben ongeveer 4400 jongeren zich als lid bij de club Subs
gemeld. Tot op heden zijn er geen klachten over de club Subs en de presentatie
ontvangen.
De leden van de club Subs krijgen drie maal per jaar een poster of kaart toegezonden.
Tevens is de website www.subs.nl beschikbaar. De genoemde informatiebronnen
voorzien de leden van algemene informatie. Zo stellen personeelsleden van de
Koninklijke marine zich voor, en schetsen zij een beeld van hun werkzaamheden. Ook
wordt het leven aan boord geschetst. Slechts in zeer algemene termen wordt gesproken
over de middelen, zoals bijvoorbeeld aantallen en bemanningsgrootte, en de taken die
de Koninklijke marine als geheel heeft. Er worden voor de club Subs geen speciale
vlootdagen georganiseerd. Wel wordt tijdens de nationale vlootdagen een programma
gemaakt waaraan de leden kunnen deelnemen. Dit programma bevat onderdelen met
een sportief en een algemeen karakter, zoals het onder begeleiding beklimmen van een
klimwand, het lezen van seinvlaggen, sloeproeien, kompaslezen en een rondvaart in de
haven..De andere krijgsmachtdelen kennen thans geen vergelijkbare club. De Koninklijke
landmacht voorziet dezelfde doelgroep van informatie door middel van een
informatiebox (landmacht voorprogramma). Deze doos bevat informatie over
humanitaire hulp, verdediging, vredesoperaties, rampenbestrijding en oefeningen. De
Koninklijke luchtmacht kent sinds enige jaren een samenwerking met zweefvliegclubs
(jeugdluchtvaartopleidingen) waarbij jongeren worden gestimuleerd om kennis te
maken met de (militaire) luchtvaart. De Koninklijke marechaussee onderzoekt thans of
het actief wekken van belangstelling onder 13- tot 16-jarigen voor haar taken effect
zou sorteren op de werving en de mate van verloop tussen aanmelding en aanstelling..54. Hoe groot is in de afgelopen jaren het rendement van het fysieke
voorschakeltraject bij de landmacht?
55. Is in cijfers aan te geven hoe succesvol het fysieke voorschakeltraject is? Is deze
methode inmiddels overgenomen door andere krijgsmachtdelen? Zo nee, waarom
niet?
Het fysieke voorschakeltraject van de Koninklijke landmacht is nu anderhalf jaar
gaande. Tussen mei 1999 en mei 2000 namen 212 mannen en 106 vrouwen (totaal
318) deel aan het fysieke voorschakeltraject. 232 personen (= 73 procent van 318)
kwamen na een fysieke training in aanmerking voor een herkeuring waarna 169
personen (= 53 procent van 318) alsnog werden goedgekeurd. Daardoor komt het
rendement van het fysieke voorschakeltraject op 53 procent. Het percentage
goedgekeurden was bij mannen en vrouwen gelijk.
Gelet op de positieve ervaringen bij de Koninklijke landmacht onderzoekt de
Koninklijke marine op dit moment ook op welke wijze een voorschakeltraject kan
worden ingevoerd. Bij de Koninklijke luchtmacht is het aantal kandidaten dat tijdens
het selectietraject afvalt om fysieke redenen zeer gering. Niettemin heeft de
Koninklijke luchtmacht zich aangesloten bij het voorschakeltraject Koninklijke
landmacht. Het aantal deelnemers van de Koninklijke luchtmacht aan dit traject is tot
op heden zeer gering geweest. De Koninklijke marechaussee hanteert (nog) geen
fysiek voorschakeltraject. Wel wordt onderzocht of de fysieke eisen voor kandidaten
en de taken en functies van de Koninklijke marechaussee nog goed met elkaar in
overeenstemming zijn. Het resultaat van dat onderzoek is bepalend voor de fysieke
eisen die de Koninklijke marechaussee in de nabije toekomst aan nieuw personeel zal
stellen en voor de training in de initiële opleidingen. Dan wordt opnieuw bezien of een
fysiek voorschakeltraject gewenst is..56. Kan de regering verduidelijken waarom de 'eind 2000 gereduceerde doorlooptijd
van iets meer dan vier weken' niet voor lange tijd vastgehouden kan worden?
Wat is hiervan de oorzaak?
57. Welke maximumdoorlooptijd is voor de regering nog acceptabel? Welke
mogelijkheden ziet de regering om het veiligheidsonderzoek na selectie van de
kandidaat te bekorten?
58. Hoeveel weken is de gemiddelde doorlooptijd nu en wat is het streven?
De doorlooptijd van het selectieproces is gedefinieerd als de tijd tussen het invoeren
van een kandidaat in het geautomatiseerd informatiesysteem van DWS en het moment
van de uitslag van de laatste keuring (geneeskundig onderzoek). Het
veiligheidsonderzoek is inmiddels geïntegreerd in dit proces. De doelstelling is een
totale doorlooptijd van maximaal vier weken.
Tot en met februari 2001 werd deze doelstelling gehaald. Daarna is - door een
combinatie van een tijdelijk verhoogd aanbod van kandidaten en niet optimaal
functioneren van DWS - de doorlooptijd opgelopen tot uiteindelijk elf weken. Een
dergelijke doorlooptijd is onaanvaardbaar. DWS heeft een aantal maatregelen
genomen om de doorlooptijd te bekorten, waaronder het concentreren op
instroomselecties en het uitbesteden van doorstroomselecties, het tijdelijk verhogen
van het aantal medewerkers en het beperken van verloven. Als gevolg van deze
maatregelen is de doorlooptijd teruggebracht tot vijf à zes weken. Het doel blijft
onverminderd een gemiddelde doorlooptijd van vier weken..59. Hoe functioneert de jobdesk? Hoeveel personen hebben zich inmiddels
aangemeld en hoeveel van hen zijn aan een andere baan of opleiding geholpen?
De jobdesk helpt afgewezen sollicitanten op basis van vrijwilligheid op weg naar een
andere baan of opleiding. De jobdesk valt niet onder de verantwoordelijkheid van
DWS maar onder KLIQ, een bedrijfsonderdeel van Arbeidsvoorziening. De jobdesk
draagt weliswaar bij aan een positief imago van Defensie, maar biedt DWS geen zicht
op de mate waarin KLIQ succesvol bemiddelt..60. Waarom werkt men bij andere krijgsmachtdelen niet met een militair
certificaat?
De genoemde certificaten hebben betrekking op de instructeurfunctie. In het algemeen
wordt krijgsmachtbreed reeds veel geïnvesteerd in de certificering van opleidingen. De
Koninklijke landmacht loopt voorop in het certificeren van deze
instructeuropleidingen. Naast het militaire certificaat worden ook de mogelijkheden
onderzocht voor de civiele erkenning van de instructeuropleidingen. Momenteel
onderzoekt de Koninklijke landmacht in samenwerking met het Cito de haalbaarheid
daarvan. Als blijkt dat er een reële mogelijkheid bestaat, zal de certificering van
instructeuropleidingen bij andere krijgsmachtdelen worden bezien..61. Is er al begroot wat de kosten zijn van verlenging van de Algemene Militaire
Opleiding van drie naar vier maanden? Om welk jaarlijks bedrag gaat het?
De kosten van de verlenging van de Amo bedragen in 2001 f 4,3 miljoen, oplopend tot
f 14,4 miljoen vanaf 2006..62. Hoe groot is het tekort aan instructeurs bij de landmacht? Kan de regering
aangeven hoe dit tekort wordt aangepakt?
63. Op welke wijze wordt het tekort aan instructeurs voor de opleiding van rekruten
precies aangepakt? Wordt hierbij ook aandacht besteed aan het tekort aan
vervolgopleidingsplaatsen?
67. Zijn de luchtmachtonderdelen er thans op voorbereid om de volledige scholing
voor vervolgfuncties voor militairen te verzorgen? Zal hierdoor de nu al
onacceptabel lange wachttijd voor een vervolgopleiding bij de luchtmacht niet
toenemen waardoor het probleem feitelijk verschoven wordt?
De omvang van het tekort aan instructeurs bij de Koninklijke landmacht is ongeveer
175. De Koninklijke landmacht tracht dit tekort op twee manieren op te lossen. Ten
eerste kent de Koninklijke landmacht een hogere prioriteit toe aan de vulling van de
instructeursfuncties. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt steun te verlenen vanuit
1(GE/NL)Corps en Natco. Deze steunverlening is berekend op grond van de tekorten
aan instructeurs bij alle opleidingen die door het Cokl worden gegeven, dus ook de
vervolgopleidingen. Ten tweede tracht de Koninklijke landmacht de functie van
instructeur aantrekkelijker te maken door de invoering van verbetermaatregelen
Militaire Instructie, zoals vastgelegd in het eindrapport Project Kwaliteit Instructeurs
(PKI).
De Koninklijke marine heeft gemiddeld voldoende instructeurs om nieuw personeel op
te leiden. Bij een piek in de opkomst van nieuw personeel wordt een beroep gedaan op
(oud-) instructeurs, die voor de benodigde tijd vanuit hun huidige functie worden
gedetacheerd. Ook het aantal instructeurs voor de vervolgopleidingen is toereikend.
Binnen de Koninklijke luchtmacht is geconstateerd dat de aantrekkelijkheid van
instructeurfuncties moet worden verbeterd. Daartoe zijn maatregelen genomen in de
vorm van het integreren van instructeurfuncties in het algemene loopbaanbeleid (onder
meer door het "koppelen" van instructeurfuncties aan onderdelen) en het verhogen van
de herkenbaarheid van de instructeur. De te wijzigen BBT/BOT-verhouding noodzaakt
een aanzienlijke verhoging van de totale opleidingscapaciteit voor initiële opleidingen
en vervolgopleidingen. Daartoe worden structurele en ad hoc maatregelen genomen.
Zo worden de bestaande functie-eisen kritisch beschouwd en zonodig aangepast. Op
basis daarvan zullen de initiële opleidingen bij de Koninklijke Militaire School
Luchtmacht zodanig worden geherstructureerd dat kan worden opgeleid naar behoefte.
Eventuele vervolgopleidingen voor hogere functies zullen elders worden verzorgd.
Met ingang van de opkomst 2002 wordt dit voor de knelpuntfunctiegebieden
toegepast. Voor de overige functiegebieden zal dit uiterlijk eind 2003 het geval zijn.
Tevens is een aantal ad hoc maatregelen genomen, zoals het inhuren van externe
instructiecapaciteit en het uitbesteden van (delen van) opleidingen, onder meer door
internationale samenwerking met België en Duitsland. Daardoor is de
opleidingscapaciteit op korte termijn tijdelijk vergroot om de ontstane achterstand in
vervolgopleidingen in te lopen.
Bij de Koninklijke marechaussee wordt door middel van inhuur en het aantrekken van
LOM-ers zo veel mogelijk getracht leemtes te vullen. Ook wordt in het kader van het
nieuwe personeelsbeleid een specialisme Opleidingen in het loopbaanbeleid.ontwikkeld, waardoor men vanaf een bepaald moment een loopbaan in het
onderwijsveld kan volgen.
Voor alle krijgsmachtdelen geldt dat in de recente onderhandelingsronde over de
arbeidsvoorwaarden de mogelijkheid is opgenomen de positie van de
instructeurfunctie in het loopbaanbeleid te verstevigen..64. Op grond van welke overwegingen is besloten bij de luchtmacht en de landmacht
een oefentoelage tijdens de opleiding toe te kennen? Gebeurt dit ook bij de
marine en de marechaussee en zo nee, wat is hiervoor de reden?
65. Is het verloop bij de landmacht en luchtmacht door het toekennen van een
toelage aan leerlingen tijdens de initiële opleiding afgenomen?
Met de per 1 november 2000 geïntroduceerde oefentoelage tijdens de initiële opleiding
wordt beoogd het vroegtijdig verloop tijdens deze opleiding te beperken.
Het gaat hierbij om het in opleiding zijnde personeel van de Koninklijke landmacht en
de Koninklijke luchtmacht. De Koninklijke marine kent aan al haar personeel, ook
wanneer het in opleiding is, een toelage toe voor het werkelijk varen of oefenen. De
Koninklijke marechaussee kent geen oefentoelage tijdens de opleiding, omdat in de
initiële opleidingen de roosters zo zijn ingedeeld dat lange oefendagen in tijd worden
gecompenseerd.
De ontwikkeling van het opleidingsverloop wordt beïnvloed door een samenstel van
maatregelen. Daardoor is het niet mogelijk het effect van één enkele maatregel aan te
geven. Voorts is het opleidingsverloop gedurende het jaar onderhevig aan
schommelingen doordat verschillende opleidingen een ander verloop vertonen en op
andere momenten in het jaar worden voltooid. Het is daarom nu nog te vroeg om te
beoordelen of het opleidingsverloop afneemt..66. Zijn inmiddels de resultaten van een exit-onderzoek om het opleidingsverloop bij
de marechaussee nader te onderzoeken bekend? Zo nee, wanneer wordt dit
verwacht? Zo ja, kan de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Het onderzoek naar het opleidingsverloop bij de Koninklijke marechaussee zal naar
verwachting in oktober a.s. worden voltooid. De resultaten zullen kort daarna worden
bekendgemaakt..67. Zijn de luc htmachtonderdelen er thans op voorbereid om de volledige scholing
voor vervolgfuncties voor militairen te verzorgen? Zal hierdoor de nu al
onacceptabel lange wachttijd voor een vervolgopleiding bij de luchtmacht niet
toenemen waardoor het probleem feitelijk verschoven wordt?
Zie antwoord op vraag 62..68. Wanneer kan de kamer een nadere uitwerking van de opleidingsfaciliteiten voor
uitstromend militair personeel tegemoet zien? Met welke partners zal Defensie
hierin samenwerken? Wordt uitstromend militair personeel een
opleidingsgarantie geboden en denkt de regering uitstromers uiteindelijk een
baangarantie te bieden? Wie is voor dit beleid verantwoordelijk, de DGP, de
bevelhebbers van de krijgsmachtdelen of de commandant DICO?
In 2002 kan het parlement een nadere uitwerking van de opleidingsfaciliteiten voor
uitstromend militair personeel tegemoet zien. Voor het aanbieden van opleidingen
hebben de krijgsmachtdelen contact met verschillende opleidingsinstituten. Tevens
legt Defensie contact met werkgevers, onder andere via het Platform Defensie
Bedrijfsleven.
Baangaranties worden in beginsel niet geboden. Defensie heeft een driesporenbeleid
ontwikkeld om de externe werkzekerheid te bevorderen. Voor personeel met de nodige
kwalificaties en ervaring zal worden volstaan met bemiddeling en het in contact
brengen met de arbeidsmarkt (spoor 1). Voor een ander deel van het personeel zal
Defensie investeren in opleidingsfaciliteiten ter bevordering van de maatschappelijke
meerwaarde, zodat een gerichte overstap naar de civiele arbeidsmarkt mogelijk wordt
(spoor 2). Tenslotte zal Defensie met werkgevers afspraken maken over de mogelijke
overgang van personeel in een gezamenlijk met die werkgevers te kiezen traject.
(spoor 3).
De krijgsmachtdelen hebben, aansluitend op dit driesporenbeleid en binnen centraal
vastgestelde voorwaarden, hun employabilityplannen in detail vormgegeven. De
plannen van de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht en de Koninklijke
luchtmacht zijn begin 2001 goedgekeurd. Deze krijgsmachtdelen zijn gestart met de
uitvoering van de plannen. Het plan van de Koninklijke marechaussee verkeert in de
goedkeuringsfase.
De krijgsmachtdelen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het employability-plan..69. Zal het door de integratie van de interne vacature-publicatiesystemen voor
personeel van het ene krijgsmachtdeel eenvoudiger worden om te gaan werken
bij een ander krijgsmachtdeel? Kan op alle vacatures door personeel van een
ander krijgsmachtdeel gereageerd worden? Waarom wordt dit systeem niet ook
opgezet voor burgerpersoneel?
In de derde voortgangsrapportage personeelsvoorziening is gemeld dat bij de
Koninklijke landmacht sinds 2000 een geautomatiseerd systeem operationeel is voor
de publicatie van interne vacatures voor BBT-functies. Er is vooralsnog geen
integratie voorzien van de interne vacaturepublicatiesystemen van de resterende
krijgsmachtdelen.
Voor burgervacatures bestaat wel een dergelijk geïntegreerd systeem, als onderdeel
van de Mobiliteitsbank Rijksoverheid..70. Hoe is de ervaring bij de marine om per dienstgroep te werken met een BT-begeleider?
De BT-begeleiders zijn onlangs aangesteld. Daarom is het nog niet mogelijk een
gefundeerde uitspraak te doen over de mate van succes. De eerste indruk van zowel
het BT-personeel als de begeleiders is positief..71. Hoe zal de samenwerking zijn tussen het loopbaan adviescentrum / Bureau In-,
Door- en Uitstroom en de personeelsvoorzieningketen van de luchtmacht?
In de herziening van het personeelsvoorzieningsproces (ketenbeheer bij de Koninklijke
landmacht) is een belangrijke rol weggelegd voor de commandanten van de
resultaatverantwoordelijke eenheden en de decentrale P&O-organisatie. Het betreft de
regionale werving van nieuwe personeel (instroom), de persoonlijke ontwikkeling en
ontplooiing van personeel (doorstroom), alsmede de employability-activiteiten
(doorstroom en uitstroom). Hiertoe is op centraal niveau reeds een Bureau IDU (in-,
door-, en uitstroom) ingesteld. Op decentraal niveau wordt het reeds bestaande aantal
Bureaus IDU verder uitgebreid. Een en ander wordt ondersteund door de toewijzing
van extra formatieplaatsen. De activiteiten van deze bureaus maken integraal deel uit
van de invulling van het ketenbeheer personeelsvoorziening bij de Koninklijke
luchtmacht. Het centrale bureau IDU is belast met de ontwikkeling van beleid terzake
en specifieke onderdeelsoverstijgende activiteiten. De decentrale B-IDU's zijn belast
met het beheer en de uitvoering van (regionale) activiteiten..72. Is er al enige effect zichtbaar van het arbeidsvoorwaardenakkoord en zo ja,
welke?
De maatregelen zoals afgesproken in het in februari gesloten
Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie zijn pas onlangs in werking getreden of
moeten nog in werking treden. Enig effect van die maatregelen is dan ook nog niet
zichtbaar..73. Hoeveel kinderen zijn inmiddels geplaatst op de inpandige kinderopvang op de
vliegbasis Twenthe? Kunnen alle kinderen geplaatst worden of werkt men met
wachtlijsten? Zo ja, hoe groot is de wachtlijst?
De Koninklijke luchtmacht heeft op de kinderopvang op de vliegbasis Twenthe twaalf
bedrijfsplaatsen. Van de hierdoor beschikbare capaciteit van 120 dagdelen worden op
dit moment 108 dagdelen bezet, verdeeld over 26 kinderen. Voor zover mogelijk vindt
toewijzing van de resterende dagdelen plaats aan nieuwe aanvragers. Op dit moment is
er geen wachtlijst..74. Hoeveel dependances van de banenwinkels van de landmacht zijn inmiddels
ondergebracht bij CWI's en hoe verloopt het?
De Koninklijke landmacht heeft sinds januari 2001 op acht locaties van
Arbeidsvoorziening Nederland (CWI's) dependances van banenwinkels
ondergebracht. Midden augustus 2001 voert de Koninklijke landmacht een eerste
evaluatie uit waarna zij de eerste resultaten kenbaar zal maken..75. Is de opleidingscapaciteit van 190 leerlingen voor de éénjarige opleiding Vrede en
Veiligheid toereikend voor de vraag naar opleidingsplaatsen? Hoe groot is de
capaciteit voor de tweejarige opleiding Vrede en Veiligheid? Welke maatregelen
worden genomen om het opleidingscapaciteitsprobleem voor het oriëntatiejaar
KL tegen te gaan?
76. Welke vakken worden gevolgd bij de opleiding Vrede & Veiligheid?
De capaciteit van 190 leerlingen is toereikend gezien het verwachte aantal leerlingen
voor het komende opleidingsjaar van 150. De ontwikkeling van de opleiding V&V op
niveau 2 is in de tweede helft van 2001 gereed, waarna de daaraan gerelateerde
opleidingsbehoefte en de gereserveerde opleidingscapaciteit ook bekend worden. De
Koninklijke landmacht tracht het opleidingscapaciteitsprobleem op te lossen door
prioriteitstelling bij de verdeling van instructeurs en bij de invoering van
verbetermaatregelen Militaire Instructie en door de positie van de instructeurfunctie in
het loopbaanbeleid te verstevigen (zie vraag 62).
De volgende vakken maken deel uit van de opleiding V&V: zakelijke communicatie
Nederlands, zakelijke communicatie Engels, maatschappelijke culturele kwalificatie,
geautomatiseerde informatieverwerking, zelfredzaamheid, vrede en veiligheid en
fysieke vaardigheden..77. Hoe verloopt de werving om in het schooljaar 2001 / 2002 1050 leerlingen te
hebben voor het oriëntatiejaar KL? Zijn inmiddels de
opleidingscapaciteitsproblemen verholpen en zo nee, waarom niet?
De werving verloopt nagenoeg volgens planning. Naar verwachting melden 950
leerlingen zich aan voor het komend schooljaar. Met steunverleningen vanuit 1
(GE/NL)Corps en het Natco lost de Koninklijke landmacht de
opleidingscapaciteitsproblemen bij het Cokl op..78. Hoe is de stand van zaken inzake het oprichten van de richting 'orde en
veiligheid' op het VMBO?
De Koninklijke landmacht is onder leiding van ECABO (landelijk orgaan economisch
administratief beroepsonderwijs) bezig een intersectorale richting 'orde en veiligheid'
op VMBO-niveau op te richten. Hiertoe is een projectaanvraag ingediend bij het
Ministerie van OC&W. Overleg hierover volgt binnenkort..79. Hoe verloopt de implementatie van Flex-P? Doen er zich knelpunten voor? Zo ja,
welke en wat wordt eraan gedaan? Wat zijn de reacties van de landmacht nu
Flex-P deels is geïmplementeerd?
De implementatie van Flex-P kent vooralsnog geen knelpunten en verloopt volgens
plan. De eerste reacties van het personeel zijn gematigd positief..80. Is het plan van aanpak van het Beleidsplan Kmar 2000 al afgerond, zoals
aangegeven in het tijdsschema behorende bij dit plan?
De Tweede Kamer is inmiddels bij brief van 13 juli jl., kenmerk S2001007941, over
de voortgang van de verschillende projecten in het kader van het Beleidsplan KMar
2000 geïnformeerd.