ERNST AND YOUNG
Ernst & Young wint hoger beroep in spraakmakende Daf-zaak
ERNST & YOUNG WINT HOGER BEROEP IN DAF-ZAAK
Er was niets mis met de goedkeurende verklaring van Ernst & Young bij
de Jaarrekening 1991 van Daf. Met dat oordeel heeft het College van
Beroep voor het Bedrijfsleven de eerdere uitspraak van de Raad van
Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten
vernietigd. Het College van Beroep vindt tevens dat het eigen
onderzoek dat de Raad van Tucht verrichtte om tot het nu verworpen
oordeel te komen, niet voldeed aan de eisen van een behoorlijke
tuchtprocedure. Mr Tim den Draak, hoofd juridische zaken van Ernst &
Young, omschrijft de uitspraak van vandaag als een 'spectaculaire
ontknoping in een spraakmakende zaak'. Den Draak is met name verheugd
dat de goede naam van H.J. Neeleman, destijds de accountant van Daf en
voormalig bestuursvoorzitter van Ernst & Young, nu volledig in ere is
hersteld.
De uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven vormt
de finale van een procedure die al in december 1993 van start ging en
door accountant A. Niekamp aanhangig werd gemaakt. Niekamp verweet
Ernst & Young ten onrechte een onvoorwaardelijke goedkeurende
verklaring bij de Jaarrekening 1991 van Daf NV te hebben gegeven,
omdat naar zijn mening toen al reden was om vraagtekens te plaatsen
bij de continuïteit van de onderneming. Met name enkele bepalingen
rond de kredietfaciliteiten die Daf van een bankenconsortium had
gekregen, hadden volgens Niekamp door de accountant vermeld moeten
worden. Tevens plaatste hij vraagtekens bij de waardering van bepaalde
posten in de Jaarrekening 1991.
De Raad van Tucht voor Registeraccountants volgde Niekamp ten dele in
zijn kritiek. Men baseerde zich daarbij in belangrijke mate op een
eigen bronnenonderzoek. In de uitspraak op 14 februari 2000 stelde de
Raad dat de goedkeurende verklaring inderdaad niet in de vorm zoals
deze was opgesteld, afgegeven had mogen worden. Volgens de tuchtraad
zou deze omissie op zich in aanmerking komen voor een schriftelijke
berisping, maar onder meer vanwege het 'tuchtrechterlijk onberispelijk
verleden' van de Ernst & Young-accountant besloot de Raad destijds
geen maatregel op te leggen. De Raad volgde de klager overigens niet
in het oordeel dat de Jaarrekening niet aan de regels zou hebben
voldaan.
Ernst & Young besloot tegen de tuchtuitspraak in beroep te gaan, onder
andere vanwege het gebrek aan zorgvuldigheid en deskundigheid bij de
behandelende tuchtrechters. Het eigen onderzoek van twee tuchtrechters
kwalificeerde Ernst & Young destijds als 'vluchtig en discutabel'.
Klager Niekamp ging overigens ook in beroep, maar kondigde alvast aan
dat Ernst & Young een 'miljoenenclaim' van gedupeerde aandeelhouders
tegemoet kon zien.
Zowel in het verweer tegen de klacht van Niekamp als in de kritiek op
het oordeel en de werkwijze van de Raad van Tucht meent Ernst & Young
vandaag door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven volledig in
het gelijk te zijn gesteld. Het College van Beroep ziet niet in waarom
de accountant door het afgeven van een onvoorwaardelijke goedkeurende
verklaring 'in beroepsmatige en tuchtrechterlijke zin onjuist heeft
gehandeld'. Tevens ziet het College geen grond voor het oordeel dat er
ten tijde van het afgeven van de goedkeurende verklaring 'onvoldoende
mate van zekerheid bestond met betrekking tot de financiering van Daf'
en zegt dat op dat moment 'het financiële beeld van Daf niet zo
pessimistisch was als de raad van tucht heeft gemeend'.
Over het eigen onderzoek van de Raad van Tucht spreekt het College uit
dat het niet voldaan heeft aan de eisen die aan een dergelijk
onderzoek mogen worden gesteld. Zo mist het College een duidelijke
weergave van het doel van het onderzoek en stelt dat er van een
heldere vermelding van de bescheiden en gegevens waarop de bevindingen
zijn gebaseerd 'geen sprake' is. Volgens het College mag van een
deugdelijk onderzoeksrapport tevens verwacht worden dat het 'zoveel
mogelijk is toegespitst op het vermelden van zakelijke bevindingen en
zo min mogelijk blijk geeft van opvattingen die (lijken te)
anticiperen op de door de raad van tucht te geven beslissing'. Het
College stelt evenwel vast dat het onderzoeksrapport in deze zaak 'een
uitvoerige vermelding van niet mis te verstane inhoudelijke
opvattingen bevat die ten dele in de bestreden tuchtbeslissing zijn
terug te vinden'.
Het College van Beroep acht de twee hoofdpunten in het beroep van
Ernst & Young daarom gegrond en vernietigt de uitspraak van de Raad
van Tucht. Het beroep van klager Niekamp tegen de uitspraak van de
tuchtraad is op alle onderdelen ongegrond verklaard. Volgens mr Tim
den Draak van Ernst & Young is daarmee de door de klager en Raad van
Tucht aangetaste reputatie van accountant Neeleman in ere hersteld.
'Neeleman gold en geldt als een gerenommeerd accountant. Met deze
uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven is elke
twijfel weggenomen dat zijn werkzaamheden voor Daf aanleiding zouden
geven om dat breed gedeelde oordeel te herzien.' Den Draak acht het
onwaarschijnlijk dat de aangekondigde (civiele) schadeclaimprocedure
nu nog enige kans van slagen heeft. Zelf overweegt Ernst & Young om de
gemaakte kosten voor de procedure alsmede de berokkende imagoschade
bij de klager te verhalen.
Einde bericht