De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2001/12765
datum
30-08-2001
onderwerp
Nader onderzoek dossiers verlagingen tegemoetkomingen
doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
In mijn brief van 10 augustus 2001 (kenmerkt 2001.2909) heb ik een overzicht gegeven van de gevolgen die de voorgenomen versoepelingen in het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten (hierna: Besluit) heeft op de uitbetalingen ten gevolge van de mond- en klauwzeercrisis. Hierover heb ik op 15 augustus 2001 overleg gevoerd met uw Commissie. Bij uw Commissie bestonden nog aarzelingen over de vraag of zogenaamde futiliteiten niet hebben geleid tot het opleggen van een verlaging. Ik heb in dat overleg toegezegd dat indien bij de 240 kortingsdossiers hiervan sprake zou zijn, hierover nader overleg zou worden gevoerd met LTO Nederland.
up
datum
30-08-2001
kenmerk
TRCJZ/2001/12765
bijlage
LTO heeft vervolgens een aantal dossiers aangedragen waarin naar de
mening van LTO vanwege futiliteiten ten onrechte verlagingen zijn
toegepast. Zoals afgesproken zijn binnen het bestaande wettelijke
stelsel, met inachtneming van de versoepelingen, deze dossiers in
samenspraak met LTO doorgenomen. Deze samenspraak verliep in een
constructieve sfeer, zij het dat ik heb moeten constateren dat LTO
sinds het begin van de mond- en klauwzeercrisis afstand heeft genomen
van het in het Besluit neergelegde stelsel. Zoals ook aan uw Commissie
is toegezegd zal de discussie over het stelsel als zodanig apart
worden gevoerd; ik kom hier aan het slot van deze brief op terug.
Beoordeling
In vier van de door LTO aangedragen dossiers was inmiddels op basis
van de versoepelingen de korting reeds ongedaan gemaakt. In zes andere
dossiers was de conclusie dat de verlagingen alsnog gelet op het
aangedragen feitencomplex konden worden teruggebracht van 15 naar 0%.
In één van de gevallen hield het afzien van een verlaging verband met
het uitgangspunt dat geen verlaging wordt toegepast indien uitsluitend
tekortkomingen zijn geconstateerd in het voor rundveehouders
voorgeschreven bedrijfsregister terwijl overigens ten aanzien van de
runderen aan alle I&R-voorschriften is voldaan. In vijf vergelijkbare
door LTO aangedragen gevallen bleek uit de dossiers onvoldoende of aan
de overige I&R-voorschriften was voldaan. Deze constatering was voor
mij aanleiding om buiten de door LTO aangedragen gevallen in alle
gevallen waarin een verlaging in verband met het bedrijfsregister voor
runderen was opgelegd de I&R-situatie expliciet nog eens te laten
nagaan. Gebleken is dat er in totaal zeventien gevallen zijn waarin
uitsluitend gebreken aan het bedrijfsregister aanwezig zijn terwijl
aan alle andere I&R-voorschriften ten aanzien van runderen is voldaan.
Ook die verlagingen worden dienovereenkomstig ten gunste van de
betrokken veehouders aangepast. Hiermee is het eerder bijgestelde
totaalbedrag aan opgelegde verlagingen van circa 5 miljoen gulden
teruggebracht naar ruim 4 miljoen gulden. Betrokkenen zijn c.q. worden
heden geïnformeerd.
Hiermee is naar mijn oordeel ruimschoots tegemoetgekomen aan de
toezegging om het systeem flexibel toe te passen en de dossiers te
ontdoen van futiliteiten en onbillijkheden.
Voortzetting discussie
Zoals ik in mijn bovengenoemde brieven heb aangegeven hecht ik er
sterk aan vast te houden aan wat naar mijn mening de kern is van het
in het Besluit neergelegde systeem. Dit systeem kent elementen van een
verzekeringssysteem: een verschuiving van risico naarmate de
betrokkene zich niet heeft gehouden aan verplichtingen. In mijn brief
van 10 augustus j.l. heb ik aangegeven dat de aard van het stelsel in
die zin te vergelijken is met een brandverzekering; dat karakter wil
ik handhaven. Dit neemt niet weg dat de ervaringen van de
varkenspestepidemie en de mond- en klauwzeercrisis in mijn ogen nopen
tot een fundamentele gedachtewisseling over de effecten van het
verlagingensysteem in de praktijk. Onder handhaving van het
verzekeringskarakter van het stelsel wil ik bezien hoe de grondslag
van het systeem gepreciseerd kan worden, zodanig dat het stelsel in
het bijzonder is gericht op gedragingen die tot een werkelijk
veterinair risico hebben geleid.
Verder wil ik nagaan of de inrichting van het feitenonderzoek en het
daaraan gekoppelde besluitvormingsproces kan worden verbeterd teneinde
de concrete, relevante omstandigheden te achterhalen; de inrichting
van het feitenonderzoek is binnen de huidige kaders gebaseerd op
AID-rapportages die naar hun aard in een aantal gevallen daarvoor
minder goed toegerust bleken te zijn.
In mijn aan de Kamer toegezegde gesprekspuntennotitie over het
toekomstige stelsel wil ik op bovengenoemde punten dieper ingaan. Deze
notitie zal u in de loop van september worden toegezonden.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst