VEEL GESTELDE VRAGEN MET BETREKKING TOT HET GEDOGEN VAN KABELS.
Ook in het jaar 2001 zijn tot dusverre veel vragen over gedogen gesteld. OPTA heeft daartoe de meest
gestelde vragen opnieuw gebundeld en de oude antwoorden tegen het licht gehouden ten einde alle
betrokkenen op de telecommunicatiemarkt beter en sneller te kunnen informeren. Het streven is uit te
leggen welke betekenis aan de verschillende artikelen in Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet naar
de mening van de OPTA gegeven dient te worden. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt waar OPTA
bevoegdheden heeft op grond van voornoemd hoofdstuk, maar ook welke andere instanties
bevoegdheden hebben.
Inmiddels zijn er drie uitspraken in geschil door het college gegeven, welke u eveneens op onze website
terug kunt vinden. Het betreft o.g.v. art. 5.3 Telecommunicatiewet (Tw) de Stichting Pallandt van Keppel
Stichting vs. KPN Telecom B.V. en een particulier vs. Chrystal Conduct Infra Broker B.V. en o.g.v. art. 5.7
KPN Telecom B.V. vs. de gemeente Lelystad.
De OPTA streeft ernaar om deze pagina regelmatig aan te vullen op grond van voortschrijdend inzicht of
naar aanleiding van vragen die hieronder nog niet zijn behandeld. Het kan daarom in uw voordeel zijn
deze pagina met zekere regelmaat te bezoeken. Voorts publiceert OPTA regelmatig artikelen over het
onderwerp gedogen in ons blad `Connecties'. Indien u hierin geïnteresseerd bent, kunt u zich gratis
abonneren.
Mocht u naar aanleiding van de gestelde vragen opmerkingen of aanvullingen hebben, dan kunt u contact
opnemen met info@opta.nl o.v.v. "gedogen".
Art. 5.1, eerste lid
1. Wat is openbare grond?
Openbare grond wordt in de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) gedefinieerd in art. 1.1, onder s:
- openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiïngen, bermen, sloten,
bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiïngen en andere werken;
- wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor
eenieder toegankelijk zijn.
Hieruit volgt dat gronden die niet onder deze definitie vallen, tot "alle andere gronden" behoren.
2. Wie moet in en op openbare grond wat gedogen?
Eenieder is verplicht de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar
telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk te gedogen in en op openbare grond. Hieruit volgt
dat alle andere kabels niet op grond van de Tw hoeven te worden gedoogd. Hiermee vallen zij buiten het
in de Tw gestelde.
3. Wat valt onder het begrip kabels?
Het begrip kabel wordt gedefinieerd in art. 1.1, onder r: kabels en de daarbij behorende
ondersteuningswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot
stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en
daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling.
4. Hoe weet ik of iemand een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk
is?
Indien u twijfel heeft over de status van de betrokken aanbieder, dan kunt u deze verzoeken materiaal te
overleggen, waaruit blijkt dat de aanbieder daadwerkelijk openbaar aanbiedt, of gaat aanbieden. Dit kan
bijvoorbeeld door middel van reclamemateriaal. Ook is een registratie bij OPTA een indicatie. Dit kunt u inzien in het registratieregister op www.opta.nl.
Indien een bouwbedrijf optreedt richting de eigenaar van de grond, of een gebouw, dan moet het bouwbedrijf een machtiging hebben om namens de aanbieder van het telecommunicatie- of omroepnetwerk op te treden en moet richting de eigenaar kenbaar worden gemaakt dat het bouwbedrijf is gemachtigd.
5. Mag een aanbieder zonder meer aanleggen in openbare grond?
Nee, inzake alle openbare grond heeft de gemeente waarin de kabel wordt aangelegd een coördinerende rol. De aanleg kan pas starten nadat van het college van B & W instemming is verkregen omtrent tijdstip, plaats en wijze van uitvoering van de voorgenomen aanleg. (Zie art. 5.2)
6. Heeft de eigenaar/beheerder van de openbare grond recht op schadevergoeding?
Ja, dit wordt geregeld in art. 5.4 Tw.
7. Wie is eigenaar of beheerder van openbare grond?
Dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Echter, eenieder (bijvoorbeeld: Rijkswaterstaat,
Hoogheemraadschap, Staatsbosbeheer, etc., maar ook privé personen) die grond in eigendom heeft of
beheert, zoals omschreven in art. 1.1, onder s, valt onder deze wetsbepaling. In alle gevallen is het de
gemeente die een instemmingsbesluit (zie art. 5.2, vierde lid) afgeeft als afronding van haar
coördinerende taak. Het instemmingsbesluit kan dan ook gezien worden als de samenvoeging van alle
benodigde overeenkomsten en/of toestemmingen, die alle eigenaren/beheerders (inclusief de gemeente)
individueel met de aanbieder zijn overeen gekomen.
8. Er vindt een verandering in de bestemming van de openbare grond plaats, waardoor deze grond niet
langer als openbaar in de zin van de Tw kan worden aangemerkt. Wat betekent dit voor de kabels die in
de grond liggen?
Dit is afhankelijk van hoe de grond in kwestie dient te worden aangemerkt, als niet-openbare grond, of
als een tuin of erf die één geheel vormt met een bewoond perceel. In ieder geval hoeven lokale kabels
niet langer te worden gedoogd. (Zie art. 5.1, tweede lid.)
9. Moeten huurlijnen worden gedoogd?
Voor zover huurlijnen vallen onder een openbaar telecommunicatie- of omroepnetwerk, worden kabels die
ten behoeve van dit netwerk worden aangelegd gedoogd.
10. Dient een adjacent collocatie voorziening te worden gedoogd?
Ja, een adjacent (aanpalende) collocatie is een signaalinrichting die voor een verbinding zorgt tussen
kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in (centrale) gebouwen anderzijds.
11. Aan wie legt de Tw een gedoogplicht op aan de eigenaar, of bijvoorbeeld een pachter?
Artikel 5.1 Tw legt een gedoogplicht op aan "eenieder".
12. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk door de
gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (of HDPE buizen) die niet (langer) gebruikt worden
te verwijderen?
De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter, deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
13. Mag een gemeente precario heffen over kabels die niet meer worden gebruikt?
Ja, niet gebruikte kabels hoeven niet te worden gedoogd. De gemeente kan daarom precario heffen vanaf het tijdstip dat de kabels niet langer worden gebruikt. OPTA stelt zich echter op het standpunt dat de gemeente de betreffende aanbieder een redelijke termijn gunt waarbinnen deze de kabels moet verwijderen. Indien hij na afloop van deze termijn de kabels nog niet heeft verwijderd, is het naar de mening van het college redelijk dat de gemeente de aanbieder precario in rekening brengt.
Art. 5.1, tweede lid
1. Wie moet wat gedogen in alle andere gronden dan openbaar?
Eenieder is verplicht de aanleg van kabels ten behoeve van een openbaar telecommunicatie- en van een
omroepnetwerk, waar het internationale of interlokale kabels betreft, te gedogen in alle andere gronden,
uitgezonderd afgesloten tuinen en erven die met een bewoond perceel één geheel vormen. Lokale kabels
vallen hiermee niet onder deze bepaling.
2. Wat is een lokale kabel?
Vooralsnog wordt de volgende definitie door het college gehanteerd:
a. voor een openbaar telecommunicatienetwerk: alle kabels van dit netwerk vanaf de
netwerkaansluitpunten tot de lokale centrale, concentrator, of een vergelijkbare faciliteit gezien
zullen worden als lokale kabels. Hier volgt uit dat daar waar een openbaar telecommunicatienetwerk
niet op traditionele wijze is opgebouwd, bijvoorbeeld als het de kabels van een omroepnetwerk als
basis heeft, of van een nieuwe aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, zal gelden dat
de kabels vanaf de netwerkaansluitpunten tot aan de dichtstbijzijnde plaats in het netwerk waar ten
opzichte van de netwerkaansluitpunten routering van signalen plaatsvindt, als lokaal zullen worden
beschouwd;
b. de kabels van een omroepnetwerk die lopen vanaf de percelen van de eindgebruikers tot en met het
dichtstbijzijnde wijkcentrum in het netwerk waar overdracht, conversie of manipulatie van de
signalen die over het netwerk worden verzonden plaats kan vinden, zullen als lokale kabels worden
aangemerkt. Concreet houdt dit in dat de veelal stervormige distributienetten als lokaal worden
aangemerkt en de ringvormige trunkkabels als interlokaal.
3. Wat is een interlokale kabel?
Een interlokale kabel is een trunkkabel (in 1904 sprak men van hoofd- en stamkabels) die de
bovengenoemde punten waarin de lokale kabels bijeenkomen met elkaar verbindt.
4. Mag een aanbieder zonder meer tot aanleg van zijn kabels in niet-openbare grond overgaan?
Nee, de aanbieder zal eerst tot overeenstemming moeten komen met de eigenaar/beheerder van de
grond waartoe hij toegang wenst te verkrijgen.
5. Kan een grondeigenaar de aanleg voorkomen, of kan een aanbieder de aanleg afdwingen?
De Tw geeft de aanbieders verregaande rechten, maar niet ten koste van een toetsingskader. In het geval van een geschil tussen de eigenaar/beheerder van de niet openbare grond en de aanbieder met betrekking tot de aanleg van kabels kan dit geschil worden voorgelegd aan de OPTA, zie art. 5.3 Tw.
6. Heeft de eigenaar/beheerder van andere dan openbare grond recht op schadevergoeding?
Ja, dit wordt gesteld in art. 5.4 Tw.
7. Kan OPTA vertellen of mijn grond openbare, dan wel niet-openbare grond is?
In de Telecommunicatiewet wordt in art. 1.1, onder s, gedefinieerd wat openbare grond is. Alle andere
grond, die niet onder deze definitie valt, is daarom niet-openbare grond. Indien onduidelijkheid hierover
bestaat, kan dit in het kader van een geschil door OPTA worden vastgesteld.
8. In het verleden heb ik kabels gedoogd. Hoe weet ik of de aanbieder nog steeds aanbieder is?
U kunt zelf onderzoeken (bijvoorbeeld via de OPTA website, of het telefoonboek) of de aanbieder nog
bestaat en vervolgens contact leggen met de aanbieder. Indien u gerede twijfels heeft of de aanbieder
nog actief is in de markt, kunt u OPTA verzoeken hiernaar een onderzoek in te stellen.
9. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk door de
gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (of HDPE buizen) die niet (langer) gebruikt worden
te verwijderen?
De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter,
deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of
omroepnetwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve
hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de
kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te
maken.
10. Mag ik een aanbieder om een vergoeding vragen voor niet-gebruikte kabels in mijn grond?
Er is geen gedoogplicht op grond van de Tw voor kabels die niet ten dienste staan van een openbaar
telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk. Op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst, kunt u
een (jaarlijkse) vergoeding vragen.
Art. 5.2, tweede lid
1. Mag de gemeente andere werkzaamheden en belangen (dan waarin de Tw voorziet) meewegen in haar
besluitvorming?
Ja, de Tw stelt dit uitdrukkelijk. De gemeente mag in haar instemmingsbesluit met omstandigheden of
belangen rekening houden waar de Tw niet in voorziet. Dit dient wel in het redelijke te gebeuren, zodat
sprake blijft van gedogen. Voorbeelden zijn: tijdens Euro 2000 mocht in delen van de gemeenten waar dit
toernooi zich afspeelde niet in openbare grond worden gegraven; het coördineren met andere
werkzaamheden; het behoud van bomen en beplantingen. Hier vloeit uit voort dat de gemeente in het
instemmingsbesluit alternatieven aangeeft; bijv. een alternatieve datum; samen met partij X aanleggen;
de kabels boren i.p.v. te graven.
Art. 5.2, derde lid
1. Mag een aanbieder zonder meer tot aanleg in openbare grond overgaan?
Nee, de wet stelt dat de aanbieder de voorgenomen werkzaamheden eerst bij de gemeente moet aanmelden en van de gemeente instemming tot aanleg moet verkrijgen, voordat hij met de werkzaamheden mag beginnen. Tot dat moment is er feitelijk een graafverbod.
De gemeente heeft de vrijheid in haar telecomverordening op te nemen dat (bijvoorbeeld) voor
reparaties, of voor aansluitingen waarvoor slechts over een korte afstand hoeft te worden gegraven, een
meldingsplicht kan volstaan.
2. Wat als een aanbieder in openbare grond kabels heeft aangelegd zonder instemming?
Het is aan te bevelen dat de gemeente ten aanzien van dit onderwerp regels opstelt in de gemeentelijke
telecommunicatieverordening. Graven in openbare grond zonder instemming van de gemeente levert,
naar het zich laat aanzien, een overtreding op. In beginsel kan de gemeente handhavend optreden tegen
deze overtreding, zij het dat waarschijnlijk eerst zal worden bezien of de overtreding niet alsnog
gelegaliseerd kan worden. De Wet economische delicten voorziet in een strafbepaling voor overtredingen
als deze.
Voorts betekent het aanleggen van kabels in openbare grond zonder een verkregen instemmingsbesluit
dat men in overtreding is op het gestelde in de Tw.
3. Betekent het verkrijgen van een instemmingsbesluit dat de aanbieder niet tot overeenstemming
hoeft te komen met andere eigenaren van openbare grond in die gemeente?
Nee, de aanbieder zal tevens tot overeenstemming moeten komen met iedere eigenaar/beheerder van openbare grond in wiens grond hij een kabel aan wil leggen.
4. Een andere eigenaar/beheerder van openbare grond dan de gemeente geeft de aanbieder geen
toestemming te graven in zijn grond. Tot wie kan de aanbieder zich wenden om dit geschil aan voor
te leggen?
De Tw voorziet niet in een specifieke geschilbeslechtingsprocedure voor deze gevallen (bij de gemeente).
De gang naar de burgerlijke rechter staat open. Daarnaast kan, bij overtreding van de Tw, OPTA worden
verzocht handhavend op te treden.
Art. 5.2, vierde lid
1. Moet een gemeente een telecommunicatieverordening hebben?
Ja, sinds 1 juli 1999 dient een gemeente op grond van de Tw de telecommunicatieverordening te hebben
ingevoerd.
2. Wat moet hier in staan?
Hierin staan in ieder geval regels omtrent:
a. het tijdstip voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden waarop een melding van
werkzaamheden aan kabels moet worden gedaan;
b. de gegevens die bij deze melding moeten worden verstrekt. Hierbij bevindt zich in ieder geval het
uitvoeringsplan;
c. de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van
voorzieningen.
3. Kan een gemeente een aanbieder dwingen gebruik te maken van een kabelgoot (van een derde partij)?
Het antwoord op deze vraag is ja en nee.
JA. Op grond van artikel 5.2 Tw stelt een gemeente onder andere per verordening regels vast over het medegebruik van voorzieningen. Dit medegebruik is van toepassing op aanbieders van een voorziening die deze voorziening commercieel aanbieden aan derden. De aanbieder kan een telecombedrijf zijn, maar ook een derde partij met capaciteit, of de gemeente zelf. Echter, indien een gemeente voorschriften omtrent het medegebruik van voorzieningen in een instemmingsbesluit opneemt, of het voornemen heeft dit te gaan doen, zal de gemeente een aantal punten dienen af te wegen waaraan deze regels moeten voldoen. Als voorbeeld geeft OPTA de volgende overwegingen.
a. De redelijkheid van het voorschrift ten opzichte van het verzoek van de aanbieder moet worden afgewogen. De gemeente heeft immers een gedoogplicht. b. De gemeente zal hierbij bijvoorbeeld het volgende in acht moeten nemen: de kosten die aan de aanbieder in rekening zullen worden gebracht voor het medegebruik ten opzichte van de kosten van de voorgenomen werkzaamheden, technische problemen die kunnen ontstaan bij medegebruik (storingen bijvoorbeeld), het tracé van de bestaande kabelgoot ten opzichte van het aangevraagde tracé, etcetera.
c. De gemeente (maar ook een commerciële aanbieder van een voorziening, of een andere beheerder van openbare grond) zal zich moeten realiseren dat een jaarlijkse vergoeding zich niet verhoudt tot de gedoogplicht. Een éénmalige vergoeding van gemaakte kosten, die lager ligt dan de kosten die de aanbieder zou hebben gemaakt indien hij de aanleg geheel zelfstandig had moeten doen, kan evenwel, gelet op het doel van dit hoofdstuk, wel worden gerechtvaardigd. d. Indien een gemeente voornemens is dit medegebruik voor te (gaan) schrijven, zal zij hieromtrent regels moeten vaststellen in de telecommunicatieverordening. Zowel indien zij zelf voorzieningen gaat aanbieden, als dat zij een derde partij hiervoor in de arm neemt. Zoals de verordening dit onderwerp nu, vaak naar voorbeeld van de modelverordening van de VNG, regelt, is naar de mening van het college onvoldoende om het medegebruik verantwoord voor te schrijven. e. Voorts stelt het college dat daar waar een aanbieder voorzieningen algemeen beschikbaar stelt, de gemeente in het instemmingsbesluit kan opnemen dat, aangenomen dat dit redelijk is ten opzichte van het verzoek aan de gemeente, de verzoeker zijn kabels dient te leggen in de aangeboden voorziening. Ook hier zal een gemeente in zijn verordening kenbaar moeten maken hoe zij om zal gaan met derde partijen die voorzieningen aanbieden. Immers, indien de telecomaanbieder er niet uitkomt met de aanbieder van de voorziening, voldoet de gemeente niet aan haar gedoogplicht. f. Op het einde van de dag geldt voor de gemeente, maar ook voor andere beheerders van openbare grond die een voorziening in medegebruik aanbieden, een zwaarwegende gedoogplicht.
NEE. Daarnaast bevat de wet een tweede artikel over het medegebruik van voorzieningen: artikel 5.10.
Hierin staat dat aanbieders van openbare telecommunicatie- of omroepnetwerken over en weer verplicht
zijn te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik bij aanleg en instandhouding van kabels. Artikel
5.10 betreft een verzoek tussen aanbieders onderling. Het college constateert dat de wetgever op geen
enkele manier voorzien heeft in de mogelijkheid dat de gemeente een aanbieder kan dwingen een andere
aanbieder in zijn voorzieningen toe te laten. OPTA concludeert daarom dat artikel 5.2 alleen kan slaan op
voorzieningen die de gemeente zelf heeft aangelegd, of op algemeen aangeboden voorzieningen.
Wellicht kan de gemeente, voor zover dit niet in strijd is met de gedoogplicht (een gemeente moet
immers binnen een redelijke termijn een besluit nemen), een aanbieder op de restcapaciteit van anderen
wijzen.
Art. 5.2. vijfde lid
1. Mag een gemeente een aangevraagd kabeltracé weigeren?
De wet geeft de gemeente twee weigeringsgronden. Ten eerste als de aanvraag wordt ingediend door een
aanbieder van een niet-openbaar telecommunicatie- of omroepnetwerk omdat deze geen aanspraak kan
maken op gedoogrechten. Ten tweede kan de gemeente niet akkoord gaan met de wijze, plaats of het
tijdstip van de werkzaamheden. Bij haar beslissing kan de gemeente andere belangen dan waar de
Telecommunicatiewet op toeziet, mee laten wegen. Wel zal de gemeente, waar het het tijdstip en de wijze van uitvoering betreft, met een alternatief voorstel dienen te komen. De gedoogplicht blijft immers op de gemeente rusten. Het college stelt vast dat er geen andere weigeringsgronden voor de gemeente zijn. Voor wat betreft de plaats heeft de gemeente niet de bevoegdheid een alternatief voor te schrijven. Het kan voor beide partijen voordelig zijn, indien de gemeente een suggestie voor een alternatief tracé aan de aanbieder voorlegt. Als de aanbieder dit alternatief accepteert, kan de zaak sneller worden afgehandeld.
2. Mag een gemeente een aanbieder die niet staat geregistreerd bij OPTA, toegang tot haar grond weigeren?
Nee, het ontbreken van de registratie kan voor de gemeente geen aanleiding zijn een verzoek tot toegang te weigeren. De registratie staat los van het zijn van een aanbieder zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Telecommunicatiewet. De gemeente kan een aanbieder er slechts op wijzen dat de Tw een registratieplicht kent.
3. Mag een gemeente een aanbieder toegang tot haar grond weigeren indien deze een door de gemeente gevraagde (bank)garantie niet kan of wil overleggen?
De gemeente staat vrij datgene bij de aanbieder op te vragen wat zij redelijk acht om een aanvraag te
kunnen beoordelen. Echter, het niet kunnen of willen overhandigen van het gevraagde mag, volgens de
Tw, niet leiden tot een weigering van de aanvraag, anders dan op grond van plaats, tijdstip en/of wijze
van uitvoering. De gemeente zal de naleving van het additioneel gevraagde op een andere wijze moeten
afdwingen dan via de beoordeling van de aanvraag.
Art. 5.9, vijfde lid, onderstreept dit nogmaals door te bepalen dat tot uitvoering van de werkzaamheden
kan worden overgegaan voordat over de schadevergoeding overeenstemming is bereikt, of uitspraak is
gedaan.
4. Kan een aanbieder bezwaar maken bij OPTA tegen een instemmingsbesluit van een gemeente?
Nee, de Tw voorziet hier niet in. Tegen een besluit van een gemeente staat bezwaar en beroep open op
basis van de Algemene wet bestuursrecht. Na de bezwaarprocedure is het mogelijk in beroep te gaan bij
de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam.
5. Mag een gemeente precario heffen op kabels van openbare aanbieders?
Nee, de wetgever heeft dit uitgesloten. Dit geldt eveneens voor de daarbij behorende ondersteunings- en
beschermingswerken, signaal- en verbindingswerken. Hierbij moet o.a. gedacht worden aan man- en
handholes, kabelgoten, signaleringskasten, etc..
6. Wat is `dark fibre'?
Dit is een glasvezelkabel die nog niet wordt gebruikt, waar letterlijk het licht (nog) niet aan staat.
7. Mag een gemeente precario heffen over lege voorzieningen of `dark fibre'?
Ja, alhoewel deze voorzieningen en kabels worden aangelegd met het oogpunt onderdeel te worden van
telecommunicatie- of kabelnetwerken, vallen zij hier niet onder. OPTA wil de gemeenten overigens het
volgende ter overweging voorleggen. Deze voorzieningen worden aangelegd met het oog op de toekomst.
Nu aanleggen, betekent dat later niet gegraven hoeft te worden. Dit werkt overlast beperkend. Daarom is
het volgens OPTA redelijk als een gemeente in het instemmingsbesluit aangeeft wat de gemeente een
redelijke termijn van leegstand acht. Als deze termijn wordt overschreden, kan de gemeente in principe
precario heffen over lege mantelbuizen, kabelgoten of `dark fibre'.
8. Hoe controleert de gemeente of voorzieningen na de in het instemmingsbesluit afgesproken termijn nog leeg staan?
Een gemeente kan dit doen door in het instemmingsbesluit een meldingsplicht op te nemen voor de inwerkingstelling van dark fibre.
Voor het vullen van HDPE buizen zijn additionele werkzaamheden noodzakelijk (bijvoorbeeld, het inblazen van de glasvezels) waarvoor een gemeente tenminste een meldingsplicht kan instellen, of een nieuw instemmingsbesluit dient af te geven. Zo lang de aanbieder dit niet aanmeldt dan wel aanvraagt, staan de buizen klaarblijkelijk leeg.
9. Mag een gemeente gemaakte kosten voor een instemmingsbesluit in rekening brengen?
Ja. De gemeente mag de gemaakte kosten doorberekenen in de vorm van leges, omdat de instemming als een dienst aan de aanbieder is te beschouwen. De gemeente mag alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten doorberekenen.
10. Kan een aanbieder (bij OPTA) bezwaar aantekenen tegen de hoogte van de leges?
Ja, tegen de hoogte van de leges kunnen aanbieders desgewenst bezwaar bij de gemeente aantekenen op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan geen bezwaar worden aangetekend bij de OPTA
11. Heeft een gemeente, of een andere eigenaar/beheerder van openbare grond recht op
schadevergoeding?
Ja, zie artikel 5.4 Tw.
12. Kan OPTA aangeven welke aanbieders zich binnenkort in onze gemeente zullen melden?
Nee, dit kan OPTA niet. OPTA verwijst voor een overzicht van aanbieders van openbare
telecommunicatienetwerken en omroepnetwerken naar de eigen website. Een marktpartij bepaalt zelf
waar en wanneer zij haar netwerk wil uitrollen.
13. Kan ik met vragen van technische en economische aard bij OPTA terecht?
OPTA heeft geen bemoeienis met vragen van technische aard over de aanleg van kabelgoten, of
mantelbuizen, noch de kwaliteit hiervan, noch over economische haalbaarheid van de aanleg hiervan.
14. Weet OPTA waar de kabels zich in de grond bevinden?
Nee, dit is bij OPTA onbekend. Hiervoor kunt u contact op nemen met het KLIC (Kabels en Leidingen
Informatie Centrum). Dit is de instantie in Nederland waar bij opgave staat geregistreerd welke aanbieder
waar belangen heeft. Er bestaan vier regio's in Nederland:
KLIC-West KLIC-Noord KLIC-Zuid KLIC Oost Postbus 8310 postbus 673 Bunderstraat 22II Neringstraat 1 3505 RH Utrecht 9200 AR Drachten 5481 KD Schijndel 8263 BG Kampen 06-8300 0512-515858 06-8212313 038-3327090
Of www.klic.nl
Navraag door OPTA heeft aangetoond dat veel gemeenten reeds zijn aangemeld bij het KLIC omdat zij zelf
beheerder van kabels en leidingen zijn.
15. Hoe kan ik als gemeente weten of de ondergrond vol is/raakt?
De wet spreekt niet van een plicht van de gemeente om een registratie bij te houden over waar, welke en hoeveel kabels er in de grond gestopt worden. Echter, de OPTA constateert dat de gemeenten een coördinerende rol opgelegd hebben gekregen van de wetgever en dat de gemeente wegbeheerder is, ook voor alle andere partijen die toegang tot de grond krijgen. Voorts vangt de OPTA geluiden op die er op wijzen dat de ondergrond te vol raakt en andere leidingbeheerders niet meer bij hun leidingen kunnen komen voor onderhoud of vervanging.
Het heeft daarom aanbeveling dat de gemeenten een registratiesysteem opzetten over wat zich waar in de grond bevindt. Alleen op deze wijze kan worden geconstateerd dat een bepaald tracé "vol" is (hieronder kan ook "telecom vol" worden verstaan) en gemotiveerd worden in het instemmingsbesluit.
16. Er zijn bedrijven die zeer grote hoeveelheden lege buizen aanleggen. Kan een gemeente daar iets
tegen doen?
De gemeenten hebben mede de coördinerende rol gekregen om te waken over een belangrijk facet in de
totstandkoming van de liberalisatie van de telecommunicatie: het uitrollen van alternatieve netwerken.
Indien een of twee partijen de schaarse ruimte in de ondergrond monopoliseren en een gemeente
constateert dat, dan kan de gemeente door het meewegen van andere belangen, in dit geval de aanleg
van alternatieve netwerken, besluiten met minder lege buizen in te stemmen ten einde ruimte over te
houden in de ondergrond voor nieuwe aanbieders.
Voorts wordt het belang van andere leiding- en kabelbeheerders onderkend door de Tw in de vorm van
het mede betrekken van andere belangen. Ook daarom heeft de gemeente een coördinerende rol
gekregen.
Art. 5.3, eerste lid
1. Op welke gronden heeft dit artikel betrekking?
Art. 5.3 heeft betrekking op alle andere gronden dan openbare gronden, met uitzondering van afgesloten
tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
2. Op welke kabels heeft art. 5.3 betrekking?
De aanleg en instandhouding van kabels als bedoeld in art. 5.1, tweede lid, Tw, i.c. internationale en
interlokale kabels.
3. Wat is het verschil tussen interlokale en lokale kabels?
Een lokale kabel is:
a. voor een openbaar telecommunicatienetwerk: alle kabels van dit netwerk vanaf de
netwerkaansluitpunten tot de lokale centrale, concentrator, of een vergelijkbare faciliteit gezien
zullen worden als lokale kabels. Hier volgt uit dat daar waar een openbaar telecommunicatienetwerk
niet op traditionele wijze is opgebouwd, bijvoorbeeld als het de kabels van een omroepnetwerk als
basis heeft, of van een nieuwe aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, zal gelden dat
de kabels vanaf de netwerkaansluitpunten tot aan de dichtstbijzijnde plaats in het netwerk waar ten
opzichte van de netwerkaansluitpunten routering van signalen plaatsvindt, als lokaal zullen worden
beschouwd;
b. de kabels van een omroepnetwerk die lopen vanaf de percelen van de eindgebruikers tot en met het
dichtstbijzijnde wijkcentrum in het netwerk waar overdracht, conversie of manipulatie van de
signalen die over het netwerk worden verzonden plaats kan vinden, zullen als lokale kabels worden
aangemerkt. Concreet houdt dit in dat de veelal stervormige distributienetten als lokaal worden
aangemerkt en de ringvormige trunkkabels als interlokaal.
Een interlokale kabel is een trunkkabel (de oude wet spreekt van hoofd- en stamkabels) die de bovengenoemde punten waarin de lokale kabels bijeenkomen met elkaar verbindt.
4. Hoe kan een gedoogplichtige de status van een kabel beoordelen?
Hiervoor is hij afhankelijk van de informatie die de aanbieder hem geeft. Het volledige tracé van de kabel
kan een aanwijzing zijn.
5. Hoe kan een gedoogplichtige weten of de aanbieder een openbare aanbieder is?
Een aanbieder die zijn netwerk openbaar aanbiedt, zal hier materiaal over beschikbaar hebben. Dit kunt u
opvragen ter verificatie. Ook is de registratie bij OPTA een indicatie.
6. Waarover moeten grondeigenaar en aanbieder tot overeenstemming zien te komen?
Over de plaats en de wijze van de uitvoering van het werk.
7. Mag de aanbieder op voorhand graven in de grond van de gedoogplichtige?
Nee, de aanbieder moet eerst tot overeenstemming met de gedoogplichtige trachten te komen voordat hij
zijn kabels in de grond mag leggen.
Art. 5.3, tweede lid
1. Bestaat er een procedure indien de gedoogplichtige en de aanbieder niet tot overeenstemming kunnen
komen?
Ja, het college van OPTA is bevoegd een dergelijk geschil in behandeling te nemen.
2. Op welke wijze kan de aanbieder een geschil aanmelden?
Een aanbieder kan een geschil niet aanmelden. Dit moet de gedoogplichtige doen.
3. Mogen de werkzaamheden gestart worden voordat er overeenstemming met de gedoogplichtige is
bereikt?
Nee, dit mag niet. Voor het geval partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, voorziet de Tw in een
procedure. Indien de gedoogplichtige niet ingaat op de mogelijkheid een beschikking te vragen aan de
OPTA voor de geplande datum van aanvang van uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden, heeft de
aanbieder wel het recht te graven.
4. Als grondeigenaar heb ik het vermoeden dat een aanbieder in mijn grond heeft aangelegd zonder dat
ik tot overeenstemming ben gekomen. Wat kan ik doen?
Het college van de OPTA ziet toe op de naleving van het gestelde in de Tw. De grondeigenaar kan het
college daarom verzoeken een feiten-onderzoek in te stellen.
Een aanbieder is verplicht te streven naar overeenstemming met de eigenaar/beheerder van niet-
openbare grond alvorens hij kabels gaat aanleggen of verwijderen. Indien de aanbieder geen
overeenstemming bereikt met de eigenaar/beheerder, dient hij direct een brief te schrijven aan de
eigenaar/beheerder (art.5.3 Tw). Indien deze geen gebruik maakt van de aanmelding van een geschil
mag de aanbieder zijn kabels aanleggen.
Echter, indien de aanbieder dit nalaat en toch gaat graven, of aanlegt zonder enig vooroverleg,
overtreedt hij de Tw. Het college kan dan handhavend optreden om de illegale situatie ongedaan te
maken. Daarnaast maakt de aanbieder naar het zich laat aanzien inbreuk op het eigendomsrecht van de
eigenaar/beheerder. Indien de eigenaar/beheerder gedoogplichtig is, kan het graven zonder (streven naar) overeenstemming van invloed zijn op de hoogte van de schadevergoeding. Dit is evenwel aan de rechter om te bepalen (vgl. art. 5.9 Tw). Wanneer de eigenaar/beheerder niet gedoogplichtig is, zou hij op grond van het burgerlijke recht schadevergoeding en zelfs verwijdering van de kabel kunnen vorderen.
5. Op welke wijze kan de aanbieder de geschilprocedure in werking zetten?
Indien de aanbieder niet tot overeenstemming kan komen met de gedoogplichtige, dient hij direct een
brief te schrijven aan de gedoogplichtige waarin de aanbieder een omschrijving van de voorgenomen
plaats en de wijze van uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden zijn opgenomen. Het heeft
aanbeveling deze brief aangetekend te versturen, zodat over de ontvangst ervan nooit twijfel kan zijn.
Het verdient tevens aanbeveling hieraan toe te voegen, dat de datum van de aanvang van de werkzaamheden wordt aangekondigd. Deze datum ligt idealiter minimaal twee weken na dagtekening van de brief, ten einde de grondeigenaar voldoende tijd te geven informatie in te winnen en eventueel een procedure te starten bij de OPTA. De aanbieder dient in zijn brief de gedoogplichtige op deze mogelijkheid wijzen, daar het doorgaans privé personen zal betreffen die niet op de hoogte hoeven te zijn van OPTA en/of de procedures die daar doorlopen kunnen worden.
6. Wat moet de gedoogplichtige doen indien hij het niet eens is met de kennisgeving van de aanbieder?
De gedoogplichtige kan het college vragen een beschikking te geven.
7. Wat onderzoekt OPTA in een geschil?
OPTA zal in een geschil ten eerste oordelen of de gedoogplicht moet worden opgelegd. Er moet derhalve
voldaan zijn aan de volgende randvoorwaarden:
- de aanbieder moet een aanbieder zijn van een netwerk als bedoeld in art. 5.1 Tw;
- de aan te leggen kabels moeten ten dienste komen van een openbaar telecommunicatie- of
omroepnetwerk als bedoeld in art. 5.1, Tw;
- de kabels moeten interlokaal dan wel internationaal van aard zijn;
- de grondeigenaar dient als gedoogplichtige als bedoeld in art. 5.1, tweede lid, Tw te kunnen
worden aangemerkt;
- de aanbieder moet gestreefd hebben naar het bereiken van overeenstemming met de
gedoogplichtige, doch deze overeenstemming is niet bereikt;
- er moet sprake zijn van een kabel als bedoeld in art. 1.1, onder r.
Ten tweede beoordeelt OPTA de redelijkheid van het verzoek betreffende de voorgenomen plaats en de
wijze van uitvoering, op grond van de bedenkingen die door de gedoogplichtige zijn ingediend. Alle
andere onderwerpen van geschil, waaronder de hoogte van de schadevergoeding, zal OPTA wegens het
ontbreken van bevoegdheden niet in behandeling nemen, zie art. 5.9.
8. Wat gebeurt er indien de gedoogplichtige niet reageert op de kennisgeving en niet bij OPTA een
procedure heeft aangespannen?
De aanbieder kan, op de aangekondigde datum, zijn werkzaamheden aanvangen.
9. Moet ik lege voorzieningen (zoals HDPE buizen) gedogen in mijn grond?
Nee, u heeft slechts een gedoogplicht voor interlokale en internationale kabels ten behoeve van een
openbaar telecommunicatienetwerk, of van een omroepnetwerk. Indien u overeenkomt met de aanbieder
dat hij lege buizen in uw grond mag aanleggen, dan doet u dit op basis van een privaatrechtelijke
overeenkomst, waarvoor u een (jaarlijkse) vergoeding kunt vragen. Zodra de aanbieder aantoont dat hij
de voorgenoemde voorzieningen in gebruik heeft genomen, treedt de gedoogplicht op grond van de Tw in
werking.
Art. 5.3, derde lid
1. Wat gebeurt er indien de gedoogplichtige een procedure heeft aangemeld bij het college?
De uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden wordt opgeschort voor de termijn van de procedure. Het college geeft binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek een beschikking af. Hiertoe stelt het college een onderzoek in. Het college zal in dit kader schriftelijke vragen stellen en/of een hoorzitting organiseren.
Art. 5.3, vierde lid
1. Mag de aanbieder aanvangen met de aanleg van kabels tijdens de geschilprocedure?
Nee, het verzoek om een beschikking aan het college schorst de uitvoering van het voornemen tot aanleg van kabels.
Art. 5.4
1. Heeft een gedoogplichtige recht op schadevergoeding:
Ja, maar dit recht beperkt zich voor eigenaren en beheerders van openbare grond tot een vergoeding van de kosten van de voorzieningen en van de meerkosten van onderhoud. De wet stelt dat de schadenota dient te kunnen worden verantwoord. Als de aanbieder en de beheerder/eigenaar van openbare grond het niet eens worden over de hoogte van de schade kunnen zij bij de kantonrechter in wiens ambtsgebied de gemeente zich bevindt een procedure aanspannen, zie art. 5.9.
Wat betreft eigenaren van niet-openbare grond stelt de Tw eveneens dat er recht is op schadevergoeding,
maar hieraan zijn geen restricties verbonden, zoals dit voor openbare grond gebeurt. OPTA concludeert
hieruit dat de wetgever beoogt dat de gedoogplichtige een volledige schadevergoeding dient te
ontvangen. Art. 5.9 Tw blijft van toepassing.
Art. 5.5, eerste lid
1. Waarop heeft dit artikel betrekking?
Op alle gronden die een geheel vormen met gebouwen, inclusief die gebouwen zelf en de lucht boven
gronden, wateren en gebouwen.
2. Wat dient hier te worden gedoogd?
a. Kabels die boven gronden, gebouwen en wateren worden aangelegd en instandgehouden zonder
aanraking en aanhechting.
b. In en aan gebouwen en in en op gronden welke daarmee één geheel vormen kabels en
netwerkaansluitpunten worden aangelegd en instandgehouden ten behoeve van aansluitingen in die
gebouwen en in naburige gebouwen.
c. Het opruimen van deze kabels.
3. Is een instemmingsbesluit van de gemeente nodig teneinde iemand aan te kunnen sluiten?
Nee, voorzover de aanbieder slechts in één gebouw en/of de grond welke daarmee een geheel vormt
hoeft te graven, is art. 5.2 niet van toepassing.
Ja, als de aanbieder hiervoor eveneens in de openbare grond als bedoeld in art. 5.1, eerste lid, moet graven.
De gemeentes kunnen overigens overwegen een meldingsplicht in te voeren, indien niet meer dan enkele stoeptegels voor het huis van de abonnee gelicht hoeven te worden ten einde deze aan te kunnen sluiten, ter vervanging van een instemmingsbesluit. Het is aan de gemeente om dit vervolgens in de telecommunicatieverordening op te nemen.
4. Geldt de gedoogplicht in tuinen, erven en gebouwen?
Ja, in het geval van een aansluitlijn ten behoeve van een netwerkaansluitpunt. Het betreft altijd een lokale kabel ten behoeve van een aansluiting in de vorm van een netwerkaansluitpunt welke mag worden aangebracht, omdat dit op geen enkele andere, redelijke wijze mogelijk is. Als voorbeeld het volgende. Stel u heeft een huurder die wil worden aangesloten bij een aanbieder van een telecommunicatie- en een omroepnetwerk. Dan moet u dit toestaan. Stel achter uw huis ligt een ander "naburig" huis, dat slechts via uw tuin of erf redelijkerwijs bereikbaar is vanaf de openbare weg. In dat geval zult u kabels moeten toestaan in uw tuin of erf ten einde uw achterbuurman aan te kunnen laten sluiten. Alle andere kabels behoeven niet te worden gedoogd.
5. Mag het netwerkaansluitpunt worden gerealiseerd zonder overeenstemming met de gedoogplichtige?
Ja, zie art. 5.5, derde lid. Het is natuurlijk beter te streven naar overeenstemming, mede met het oog op de hoogte van de eventuele schadevergoeding (zie art. 5.9).
6. Geldt er een gedoogplicht voor kabels door de lucht?
Ja. Een ieder dient dit te gedogen, zo lang dit zonder aanraking gebeurd. De palen waarin deze kabels
hangen zijn ondersteuningswerken die eveneens moeten worden gedoogd, maar hierdoor vindt
aanraking/-hechting plaats. De aard van de kabel bepaalt waar de palen dienen te worden gedoogd en
waar niet. De plaats waar de paal in de grond wordt gezet, zal bepalen of een instemmingsbesluit (zie art.
5.2) c.q. overeenstemming met de gedoogplichtige (zie art. 5.3) noodzakelijk is.
7. Een gebouweigenaar laat een aanbieder slechts toe tegen een (jaarlijkse) vergoeding. Mag dit?
Indien de aanbieder toegang vraagt ten einde een of meerdere netwerkaansluitpunten te realiseren in dit
gebouw, dan geldt een gedoogplicht voor de eigenaar. Ook indien reeds één of meerdere aanbieders in
zijn gebouw netwerkaansluitpunten hebben gerealiseerd. Wel heeft hij recht op een volledige
schadevergoeding (zie art. 5.9).
8. Een gebouweigenaar weigert een aanbieder toegang tot zijn gebouw. Mag dit?
Zie antwoord op de voorgaande vraag.
9. Krijg ik als aanbieder toegang tot een gebouw van een andere aanbieder als ik daar een
netwerkaansluitpunt aan wil leggen?
Ja. De andere aanbieder dient uw netwerkaansluitpunt ten behoeve van een aansluiting te gedogen.
10. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroepnetwerk door de
gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (en netwerkaansluitpunten) die niet (langer) gebruikt
worden te verwijderen?
De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter,
deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of
omroepnetwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve
hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
11. Kan ik een vergoeding vragen voor niet-gebruikte kabels in mijn grond?
Kabels die niet ten dienste staan van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk als bedoeld in artikel 5.1 Tw vallen niet onder de gedoogplicht van de Tw. U kunt een vergoeding vragen op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst.
Art. 5.5, derde lid
1. Wie houdt toezicht op het gestelde in art. 5.5 indien art. 5.3 niet van toepassing is (geschilbeslechting door OPTA)?
OPTA houdt in het algemeen toezicht op het gestelde in de Tw. Op grond van artt. 15.1 en 15.2 kan OPTA (op verzoek) een onderzoek instellen. Voorts staat de weg naar de burgerlijke rechter open.
2. Heeft de grondeigenaar recht op schadevergoeding?
Ja, zie artt. 5.4 en 5.9 Tw.
Art. 5.6
Hier zijn geen vragen over gesteld.
Art. 5.7, eerste lid
1. Waarop heeft dit artikel betrekking?
Op alle gronden, maar ook gebouwen, de lucht, wateren, etc., waar de gedoogplicht bedoeld in hoofdstuk
5 Tw van toepassing is en een geschil ontstaat omtrent het verleggen van kabels die vallen onder
hoofdstuk 5 Tw. Art. 5.7 maakt hierin geen onderscheid.
2. Op wiens kosten vindt het verleggen van kabels plaats?
Indien de voorgenomen werkzaamheden voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken
door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust worden uitgevoerd en indien de verplaatsing
noodzakelijk is, verlegt de aanbieder op eigen kosten de kabels. In alle andere gevallen betaalt de
gedoogplichtige.
3. De aanbieder weigert zijn kabels te verleggen ondanks herhaaldelijke verzoeken hiertoe van de
gedoogplichtige. Wat kan de gedoogplichtige doen?
De OPTA houdt toezicht op de naleving van de Tw en kan derhalve (op verzoek) een onderzoek instellen
naar de naleving van art. 5.7, eerste lid. Hiernaast staat de weg naar de burgerlijke rechter in kort geding
open.
4. Wat zijn werken?
Het begrip "werken" wordt door de wetgever ruim geïnterpreteerd. Deze legt een verband tussen de
werkzaamheden die een bestuursorgaan in het kader van de overige aan hem opgedragen taken moet
kunnen uitvoeren. Voorts mag de eigenaar te allen tijden heroverwegen wat hij met zijn bezit wil doen. Het college zal in het geval van een geschil tussen aanbieder en gedoogplichtige een situatie op zijn individuele merites beoordelen, waarbij per geval bekeken zal worden of de werkzaamheden een werk zijn in de zin van de Tw, of niet.
5. Moet een aanbieder verleggen indien de grondeigenaar/beheerder de grond verkoopt?
Nee, niet op voorhand. Er moet sprake zijn van werken of van de oprichting van gebouwen door of vanwege de gedoogplichtige.
6. Voorziet de Tw in de mogelijkheid de kabels te laten liggen, ook nadat de gedoogplichtige de geschilprocedure in werking heeft gesteld?
Nee. De gedoogplichtige geeft in zijn kennisgeving aan dat hij werkzaamheden gaat uitvoeren, of gaat bouwen, dan wel dit laat doen en dat dit het nodig maakt de kabels te verleggen. De aanbieder dient aan dit verzoek gehoor te geven. De werkzaamheden worden immers niet geschorst indien partijen het niet eens zijn. De uitvoering van de werkzaamheden worden zo niet onnodig vertraagd. Indien de aanbieder bedenkingen heeft tegen het dragen van de kosten van het verleggen van de kabels, kan hij de OPTA om een beschikking vragen. Indien niet wordt voldaan aan de criteria van art. 5.7, eerste lid, moeten de kosten aan de aanbieder worden vergoed (zie art. 5.7, tweede lid). Op deze wijze voorziet de wetgever in een waarborg tegen misbruik van de verlegregeling.
7. Art. 5.7, eerste lid, spreekt over "nodig". Hoe moet dit begrip worden verklaard?
Het verplaatsen is nodig indien de werkzaamheden op de plaats waar de kabel ligt c.q. hangt c.q.
bevestigd is, uitgevoerd zullen worden én dat de werkzaamheden de integriteit van het netwerk zullen
aantasten, daar het aannemelijk is dat zij zullen leiden tot beschadiging van de kabels.
De Rechtbank in Maastricht heeft bijvoorbeeld bepaald dat een werk uit esthetisch oogpunt weliswaar
moet worden aangemerkt als een werk, maar niet als nodig in de zin van de Tw.
Art. 5.7, tweede lid
1. De aanbieder stelt dat mijn verzoek onder "andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid" valt. Ik ben
het daar niet mee eens. Wat kan ik doen?
Indien de gedoogplichtige en de aanbieder het niet eens worden over wie de kosten van het verleggen
van de kabels moet dragen, biedt art. 5.7, derde lid, een mogelijk een geschilprocedure hierover
aanhangig te maken bij de OPTA. De OPTA heeft bepaald dat het niet aan de aanbieder is de status van
het geschil aan te geven. Echter, indien u niet de gedoogplichtige bent (zie art. 5.7, eerste lid), ziet de
wet u als verzoeker.
2. Waarop heeft dit artikel toepassing?
In dit geval zijn partijen het eens over het feit dat niet de gedoogplichtige een verzoek tot het verleggen
van kabels tot de aanbieder heeft gericht, of dat de aanvraag van de gedoogplichtige niet voldoet aan de
eisen die art. 5.7, eerste lid, stelt. Hiermee is sprake van een "verzoeker". Deze verzoeker kan zich niet
vinden in de hoogte van verlegkosten zoals de aanbieder deze aan hem heeft gepresenteerd. Hij kan dit
kenbaar maken aan de aanbieder. Vervolgen kan deze een geschilprocedure aanvangen door direkt een
brief te sturen aan de verzoeker, zie art. 5.7, derde lid.
5.7, derde lid
1. Wie heeft geschilbeslechtende bevoegdheden inzake art. 5.7, eerste en tweede lid?
Met de inwerkingtreding van de Tw heeft de OPTA geschilbeslechtende bevoegdheden over het eerste lid. Inzake het tweede lid bestond deze reeds.
De geschilbeslechting onder het eerste lid beperkt zich tot de vraag wie van de geschilpartijen de kosten van het verleggen dient te dragen.
Bij het tweede lid bepaalt de OPTA of de hoogte van de verlegkosten juist is gesteld.
2. De eigenaar/beheerder van de grond kan niet tot overeenstemming met de aanbieder komen. Mag de
gedoogplichtige direct met de werkzaamheden beginnen?
Nee, de Tw voorziet in een procedure (zie art. 5.3, tweede en derde lid) voor het geval dat de
gedoogplichtige en de aanbieder niet tot overeenstemming kunnen komen over wie de kosten van het
verleggen van de kabels moet dragen. De gedoogplichtige stuurt een schriftelijke kennisgeving aan de
aanbieder, waarin hij een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering geeft. Het
verdient aanbeveling dat de gedoogplichtige tevens een redelijke termijn aangeeft waarop zijn
werkzaamheden een aanvang zullen nemen en de aanbieder informeert dat deze een beschikking van het
college kan vragen.
3. Art. 5.7, derde lid, verklaart art. 5.3, tweede lid, van "overeenkomstige toepassing". Wat moet onder
dit begrip worden verstaan?
De OPTA stelt dat de "overeenkomstige toepassing" als genoemd in art 5.7, derde lid, Tw, redelijkerwijs
een ruime uitleg van het begrip "verzoek" als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw, vergt. In de systematiek
van art. 5.3 jo. 5.1, tweede lid, Tw, kan de gedoogplichtige, die bedenkingen heeft tegen de door de
betrokken aanbieder voorgenomen werkzaamheden, tegen de daadwerkelijke tenuitvoerlegging daarvan
alleen actie ondernemen door het college te verzoeken ter zake een beschikking te geven. In de
omgekeerde situatie, waarin de gedoogplichtige de aanbieder ertoe wil brengen tot daadwerkelijke
verplaatsing van kabels over te gaan, dient de overeenkomstige toepassing van art. 5.3, tweede lid, Tw
naar het oordeel van het college in te houden dat, in het geval de aanbieder bedenkingen heeft geuit
tegen de voorgenomen uitvoering van werken, of oprichting van gebouwen, door of vanwege de
gedoogplichtige, deze moeten kunnen worden aangemerkt als een verzoek om een beschikking te nemen
als bedoeld in dat artikellid. Ware dit anders, dan zou de procedure betekenisloos zijn, omdat de
verzoeker, die belang heeft bij een snelle uitspraak, niet zelf de procedure kan laten aanvangen. Gezien
het voorgaande is het college van mening dat, indien blijkt dat de aanbieder niet voornemens is een
geschil aanhangig te maken bij de OPTA, maar wel bedenkingen uit tegen het dragen van de kosten van
het verleggen van de kabels, deze bedenkingen naar de OPTA gestuurd kunnen worden als zijnde een
verzoekschrift als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw. Het risico voor de aanbieder is ook beperkt: hij
verlegt de kabels ofwel terecht op eigen kosten, ofwel hij krijgt zijn kosten vergoedt.
4. Hoe bepaalt de OPTA wie als gedoogplichtige moet worden aangemerkt?
De OPTA realiseert zich dat grond van eigenaar kan verwisselen. Daarom heeft de OPTA bepaald dat het
ijkpunt van wie als gedoogplichtige moet worden gezien in een onderhavig geschil ligt in de periode die
de gedoogplichtige heeft aangegeven in zijn brief, bedoeld in art. 5.3, tweede lid, aan de aanbieder
waarin hij aankondigt in welke periode de aanbieder zijn kabels dient te verleggen.
5. Hoe blijkt wie als gedoogplichtige moet worden aangemerkt?
De OPTA vraagt de grondeigenaar het bewijs te leveren dat hij in de periode waarin hij de verlegging van
de kabels gevorderd heeft eigenaar is van de grond. Dit kan bijvoorbeeld door kadastrale gegevens, of
door een verkoopakte van een latere datum.
6. Worden de werkzaamheden opgeschort door de bij OPTA aan te spannen procedure?
Nee, de werkzaamheden zullen op de aangekondigde datum een aanvang nemen. De aanbieder moet er voor zorg dragen dat zijn kabel(s) verwijderd is/zijn. Een andere interpretatie maakt de verlegregeling tot een dode letter, daar een aanbieder in een ander geval door er voor te kiezen te blijven liggen, de voorgenomen werkzaamheden zodanig kan frustreren dat de grondeigenaar in een zeer nadelige positie komt ten opzichte van de aanbieder. Het adagium "liggen om niet, verleggen om niet" dat de wetgever heeft ingesteld, zou hier volledig door worden ondergraven. OPTA kan een beschikking afgeven over wie de kosten voor het verleggen moet dragen. Met het instellen van deze geschilregeling heeft de wetgever een waarborg tegen misbruik van de verlegregeling geboden, de aanbieder heeft echter geen keuze: hij zal moeten verleggen.
7. Indien de verzoeker en de aanbieder het niet eens kunnen worden over de hoogte van de kosten bedoeld in art. 5.7, tweede lid, Tw van het verleggen van kabels, welke stappen kunnen dan worden genomen?
De Tw voorziet in een procedure (zie art. 5.3, tweede en derde lid). De aanbieder stuurt een kennisgeving aan de gedoogplichtige met hierin een specificatie van de kosten van de met het verleggen gepaard gaande werkzaamheden. Indien de gedoogplichtige hiertegen bedenkingen heeft, kan hij het college verzoeken om een beschikking. Het college van de OPTA oordeelt vervolgens of de kosten die in rekening worden gebracht voor het verleggen van de kabels redelijk zijn.
8. Indien de verzoeker en de aanbieder het niet eens zijn over de hoogte van de verlegkosten geldt dan
ook dat er toch wordt verlegd?
De Tw lijkt zichzelf op dit punt tegen te spreken. Art. 5.7, tweede lid, zegt dat pas wordt gebouwd als de
verzoeker de kosten van het verleggen heeft voldaan. Art. 5.3, vierde lid, stelt echter dat er geen
schorsende werking is, indien er een geschil wordt aangemeld. Het college constateert dat de wetgever er
kennelijk voor heeft gekozen, dat zodra er een formele geschilsituatie bestaat, verder oponthoud van de
bouwwerkzaamheden ongewenst wordt geacht.
Art. 5.8, eerste lid
1. Mag een aanbieder zelfstandig bomen, begroeiïngen, of de wortels hiervan snoeien dan wel inkorten?
Nee, indien voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van het netwerk het noodzakelijk is te snoeien
of in te korten moet de aanbieder dit schriftelijk verzoeken aan de rechthebbende van deze bomen. Hij
mag dit onder normale omstandigheden niet op eigen initiatief doen, omdat bij de aanleg van kabels
geen sprake is van telecommunicatie (zie art. 1.1, onder c: "Iedere overdracht, uitzending of ontvangst
van signalen van welke aard ook door middel van kabels, radiogolven, optische middelen of andere
electromagnetische middelen".). Bij de aanleg van kabels kan daarom enkel de weg van de schriftelijke
procedure doorlopen worden.
2. Wat moet een rechthebbende op de begroeiïng snoeien, dan wel inkorten?
Het verzoek kan alleen gericht zijn tegen takken en wortels die redelijkerwijs hinderlijk zijn of gaan
worden voor de aanleg, exploitatie en instandhouding van het netwerk. Dit betekent dat het snoeien en
inkorten alleen proportioneel ten opzichte van de (te leggen) kabel hoeft te geschieden.
3. Mag een gemeente begroeiïng in bescherming nemen?
Ja, de gemeente kan dit doen door middel van het instemmingsbesluit, zie art. 5.2. Hierin mogen immers
andere belangen worden meegenomen dan waar de Tw in voorziet. Wel moet sprake blijven van gedogen.
Art. 5.8, tweede lid
1. Welke rol speelt het college van OPTA hierin?
Indien een rechthebbende van bomen e.d. geen gehoor geeft aan het verzoek van de aanbieder kan deze een verzoek aan het college richten bestuursdwang uit te oefenen.
2. Wat onderzoekt het college in het geval van een verzoek tot bestuursdwang?
Het college zal o.a. de redelijkheid van het verzoek onderzoeken ten opzichte van de te leggen kabels en
hierbij eventueel rekening houden met het instemmingsbesluit van de gemeente in kwestie, zie art. 5.2.
3. In het voorstel tot wetswijziging van 5 januari 2001 komt dit tweede lid te vervallen. Komt daarmee
de mogelijkheid tot het instellen van een onderzoek door het college (in het geval van een verzoek
tot bestuursdwang) te vervallen?
Nee, het college heeft op grond van art. 15.1, derde lid, en art. 15.2, tweede lid, het recht toezicht op de
naleving van de Tw te houden, respectievelijk is bevoegd bestuursdwang toe te passen. Het college zal in
de nieuwe situatie hetzelfde onderzoeken als nu in het geval van een handhavingsonderzoek op grond
van art. 5.8, tweede lid.
Art. 5.8, derde lid
1. Wanneer mag een aanbieder zelfstandig overgaan tot snoeien of inkorten van begroeiïng?
Indien de begroeiïng de telecommunicatie ernstig belemmert dan wel stoort. Dat wil zeggen dat als de
begroeiïng een direct risico voor de werking van een openbaar telecommunicatie- of omroepnetwerk, dat
in bedrijf is, is, de aanbieder tot zelfstandig optreden mag overgegaan. De aanbieder dient direct de
rechthebbende schriftelijk hierover te informeren. De ingreep dient ook hier proportioneel en redelijk te
zijn ten opzichte van de kabel. Hiervan is nog geen sprake bij de aanleg van kabels. Dan is er immers nog
geen telecommunicatie.
Art. 5.9
1. Heeft het college zeggenschap over de hoogte van schadevergoedingen die voortvloeien uit Hoofdstuk
5?
Nee, dit is de kantonrechter. Ieder geschil dat over de hoogte van een schadevergoeding gaat, zal het
college niet in behandeling nemen.
Art. 5.10
1. Moet een aanbieder die in het bezit is van een voorziening ten behoeve van telecommunicatiekabels
(bijvoorbeeld een kabelgoot, of mantelbuis) deze capaciteit delen met een andere aanbieder?
Indien de ander een redelijk verzoek doet, moet de aanbieder tegemoet komen aan dit verzoek, mits de ander bereid is een redelijke vergoeding te betalen.
2. Wat is een redelijk verzoek?
Dit hangt af van verschillende factoren, die in eerste instantie beoordeeld moeten worden door de ontvanger van het verzoek. Hierbij moet gedacht worden aan de plaats en de aard van het verzoek. Is het technisch mogelijk wat men wil? Is er capaciteit en voor hoe lang? Is men bereid een redelijke vergoeding te betalen? Etc.
3. Zijn er weigeringsgronden om een verzoek af te wijzen?
Ja, deze zijn er en moeten gezocht worden in de sfeer van de antwoorden op de bovenstaande vragen.
4. Zijn er mogelijkheden om een aanbieder te dwingen zijn voorziening ter beschikking te stellen?
Ja, hoewel de Tw niet voorziet in een geschilregeling, kan OPTA verzocht worden een onderzoek in te
stellen op grond van het gestelde in artikel 15 Tw.
5. Kan een gemeente op grond van art. 5.10 jo. 5.2 een aanbieder dwingen zijn voorzieningen open te
stellen?
Nee, de wetgever heeft deze mogelijkheid niet gecreëerd. Art. 5.10 heeft slechts betrekking op
(verzoeken van) aanbieders onderling. Zie verder art. 5.2, vierde lid.
Art. 20.5, eerste lid, Tw
1. Is N.S. grond openbare grond?
Nee, sinds de inwerkingtreding van de Tw valt de grond van de spoorwegen niet langer onder de definitie
van openbare grond, maar onder alle andere dan openbare gronden. Er is hier in zoverre een
uitzondering op, dat alle kabels die in N.S. grond zijn aangelegd vòòr 15 december 1998 op grond van
Hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (het "Wtv gedooghoofdstuk") geacht
worden te liggen in openbare grond (zie art. 5.1, eerste lid). Deze uitzondering geldt eveneens voor
kabels aangelegd door het Ministerie van Defensie.
Zeekabels
1. In de Tw is geen apart artikel opgenomen met betrekking tot zeekabels. OPTA deelt in algemene zin het
volgende mee.
a. Zeekabels aan land
Hoofdstuk 5 Tw is onverminderd geldig voor zeekabels. Zeekabels kunnen immers gerekend worden tot de
categorie internationale kabels.
b. Zeekabels onder water
Binnen de territoriale wateren van Nederland heeft u te maken met het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat, Directie Noordzee (070-3366600). In overleg met deze directie wordt bepaald op welke plek
op de zeebodem u uw kabel het beste neer kunt leggen. Bij de beoordeling wordt bijvoorbeeld rekening
gehouden met mijnbouwactiviteiten, visgronden, bodemgesteldheid, zandwinning, etc.
In het verleden is de telecommunicatiewetgeving in algemene zin ook van toepassing verklaard op de
zeebodem. Dit betekent dat hoofdstuk 5 Tw van toepassing is.
c. Zeekabels buiten de territoriale wateren
Buiten de territoriale wateren heeft u van doen met het UNCLOS verdrag van de Verenigde Naties.