http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=420948
---
Nigeria/ augustus 2001
situatie in verband met asielprocedures
Directie Personenverkeer, Migratie en Consulaire Zaken
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag
(070) 348 45 17
9 augustus 2001
3.4.7 Bakassi 26
3.4.8 Geheime genootschappen 27
Bijlagen:
II Landkaart:Nigeria
1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de situatie in Nigeria beschreven,
voorzover van belang voor de beoordeling van asielaanvragen van Nigeriaanse
staatsburgers en de besluitvorming over terugkeer van afgewezen Nigeriaanse
asielzoekers. Dit bericht beslaat de periode van april 2000 tot aan juli
2001, uitlopend in een beschrijving van de situatie aan het eind van deze
periode. Hierbij wordt de volgende indeling aangehouden.
In hoofdstuk 2 wordt de historische, staatsrechtelijke en economische
context geschetst en wordt ingegaan op de veiligheidssituatie en politieke
ontwikkelingen sinds het vorige ambtsbericht van 7 april 2000. In hoofdstuk
3 wordt de mensenrechtensituatie voorzover van belang voor de beoordeling
van asielaanvragen beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan een aantal
klassieke grondrechten, alsmede aan de positie van bijzondere groepen. De
positie van vluchtelingen en ontheemden, inclusief het beleid daaromtrent
van de ons omringende landen en van UNHCR, wordt behandeld in het
voorlaatste hoofdstuk . Het ambtsbericht wordt afgesloten met een
samenvatting.
Bij de opstelling van dit ambtsbericht is onder meer gebruik gemaakt van
informatie afkomstig uit openbare bronnen, vergeleken en aangevuld met
vertrouwelijke gegevens afkomstig van de Nederlandse Ambassade ter plaatse
en van de EU-lidstaten . Voor een overzicht van de gebruikte openbare
bronnen zij verwezen naar bijlage I van dit ambtsbericht.
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
Nigeria grenst aan de westkant aan Benin, aan de noordkant aan Niger en
Tsjaad, en in het oosten aan Kameroen. Het land heeft het hoogste
bevolkingsaantal in Afrika, een geschatte 123 miljoen , verdeeld over
circa 250 bevolkingsgroepen. Hiervan zijn de belangrijkste: Hausa en Fulani
(vooral in het noorden), Yoruba (in het westen), Ibo (in het oosten),
Kanuri, Tiv (Benue Plateau), Edo, Nupe, Ibibio en Ijaw (in het zuiden), die
samen bijna 80% van de totale bevolking uitmaken. Er is sprake van een hoge
mate van verdeeldheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen, met name
tussen - grofweg - de noordelijke (overwegend moslim) en zuidelijke
(overwegend christelijk). Circa 50% van de bevolking is moslim, 40% is
christen . Een landkaart is opgenomen in bijlage II.
2.1.2 Geschiedenis
Nigeria werd op 1 oktober 1960 volledig onafhankelijk van het Verenigd
Koninkrijk. In de grondwet van oktober 1963 werd de huidige naam, Federale
Republiek Nigeria, opgenomen. Staatshoofd werd dr. Nnamdi Azikiwe. De eerste
parlementsverkiezingen in 1964 leidden tot een patstelling tussen twee
partijen, die beiden het recht opeisten om een regering te vormen. Dit
leidde tot ernstige gewelddadigheden, waarna het leger in januari 1966 de
macht greep.
Hierop volgde een periode van elkaar afwisselende militaire regimes, die,
met uitzondering van een korte periode van burgerbestuur tussen 1979 en
1983, tot 1999 duurde. De autoritaire regimes rechtvaardigden zichzelf door
te wijzen op de noodzaak om de interne cohesie in het land te verzekeren:
het leger als de bindende factor in een land dat anders uit elkaar zou
vallen. Hét voorbeeld hiervan was de burgeroorlog om Biafra. Toen de Ibo in
de oostelijke regio zich in 1967 wilde afscheiden van Nigeria, greep het
leger in. Pas drie jaar later werd de strijd beëindigd. Gedurende de periode
van de respectievelijke militaire regimes werd de overgang naar een
burgerregering verschillende malen aangekondigd, maar de datum waarop dit
zou plaatsvinden, werd even vaak verschoven.
Op 1 oktober 1992 werd een nieuwe Grondwet van kracht, waarmee het verbod op
politieke partijen werd opgeheven. De toenmalige junta, onder leiding van
generaal Babangida, stond evenwel slechts twee politieke partijen toe uit de
lijst van de door de nationale verkiezingscommissie voorgedragen politieke
bewegingen, te weten de Social Democratic Party (SDP) en de National
Republic Convention (NRC). In november 1992 werden presidentsverkiezingen
aangekondigd voor juni 1993 en de overgang naar een burgerbestuur voor
augustus 1993. De verkiezingen vonden weliswaar plaats op de geplande datum,
maar de resultaten ervan werden door de junta ongeldig verklaard. Als reden
werd gegeven dat sprake was geweest van corruptie en andere
onregelmatigheden. Volgens internationale waarnemers waren de verkiezingen
correct verlopen.
In november 1993 werd, onder druk van hoge officieren, de macht aan generaal
Sani Abacha overgedragen. Deze hief onmiddellijk de twee toegestane
politieke partijen alsook de Senaat en het Huis van Afgevaardigden op en
verving de gouverneurs van de deelstaten en de gekozen gemeentebesturen door
militairen. Ook werden de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting
sterk beperkt. Evenals zijn voorgangers beloofde Abacha dat de militairen te
zijner tijd het bestuur zouden overdragen aan een gekozen burgerregering.
Algemeen toenemende scepsis over de uiteindelijke bedoelingen van de
machthebbers leidde opnieuw tot politieke onrust en stakingen. Een nieuwe
uitdaging voor Abacha op het binnenlands politieke front werd gevormd door
de National Democratic Coalition (NADECO), waarin ondanks het verbod op
politieke activiteiten een tiental democratische bewegingen samenwerkten. Op
11 juni 1994 riep de veronderstelde, maar nimmer als zodanig erkende winnaar
van de presidentsverkiezingen van 12 juni 1993, Moshood Abiola zichzelf uit
tot president van Nigeria. Direct daarna dook hij onder. Op 23 juni 1994
werd Abiola vervolgens gearresteerd en gevangen gezet, in afwachting van een
aanklacht op grond van hoogverraad. Tevens werd een groot aantal voor
democratie ijverende politici zonder formele aanklacht door de
veiligheidsdienst opgepakt.
Het hoogste beluitvormingsorgaan van Nigeria, de Provisional Ruling Council
(PRC), dat deels uit burgers, deels uit militairen bestond, werd eind 1994
geheel gemilitariseerd. Het aantal burgers in de uitvoerende Federal
Executive Council werd verminderd. De PRC, voorgezeten door generaal Abacha,
regeerde per decreet en beheerste alle beslissingen inzake staatsveiligheid
en democratisering. Beknotting van mensenrechten duurde voort, hetgeen
leidde tot een toenemend internationaal isolement.
Ondanks wereldwijde protesten werd op 10 november 1995 de vermaarde activist
dr. Ken Saro-Wiwa ter dood gebracht, na een proces dat door waarnemers als
oneerlijk werd bestempeld. Dr. Saro-Wiwa, voorzitter van de Movement for the
Survival of the Ogoni People (MOSOP), was samen met 16 anderen gearresteerd
op verdenking van betrokkenheid bij de moord op vier traditionele
Ogoni-chiefs in mei 1994. Mede in reactie op Saro-Wiwa's executie werd
Nigeria's lidmaatschap van het Gemenebest opgeschort en werd een aantal
internationale sancties afgekondigd.
Ondanks officiële beloftes om de macht te zijner tijd over te dragen aan een
burgerbestuur, bleef de macht stevig in handen van Abacha. Diens plotselinge
(natuurlijke) dood, op 8 juni 1998, bleek evenwel een keerpunt. Generaal
Abdulsalami Abubakar, die het voorzitterschap van de PRC overnam, kondigde
een overgangsprogramma aan dat zou leiden tot lokale, deelstaat-,
parlements- en presidentsverkiezingen. De officieuze winnaar van de
verkiezingen van juni 1993, Abiola, maakte hier geen deel meer van uit: een
maand na Abacha overleed hij in detentie, aan de vooravond van zijn
vrijlating.
Het regime van Abubakar stond uiteindelijk negen partijen toe om aan de
lokale verkiezingen deel te nemen. De gestelde criteria voor deelname hadden
met name betrekking op organisatorische capaciteit van de partijen en niet
op politieke signatuur. De drie partijen die hierbij de meeste stemmen
haalden, werd toegestaan mee te doen aan de overige verkiezingen. Dit betrof
de Alliance for Democracy (AD), de All People's Party (APP) en de
People's Democratic Party (PDP). De parlementsverkiezingen resulteerden in
een (ruime) meerderheid voor de PDP in beide kamers van het parlement.
In de race om het presidentschap moest de gezamenlijke kandidaat van AD en APP het afleggen tegen de PDP-kandidaat, voormalig staatshoofd, generaal buiten dienst en politiek gevangene onder Abacha, Olesegun Obasanjo. Een waarnemingsmissie van de Europese Unie verklaarde dat de uitkomst, ondanks meldingen van onregelmatigheden, 'de wil van het Nigeriaanse volk' weerspiegelde; een waarnemingsmissie onder leiding van Jimmy Carter verklaarde dat het wegens de onregelmatigheden niet mogelijk was een nauwkeurig oordeel te geven over de uitkomst . Hoe dan ook, de nieuwe burgerpresident werd op 29 mei 1999 geïnaugureerd in de hoofdstad Abuja.
Na zijn aantreden kondigde president Obasanjo de instelling aan van diverse
commissies om de problemen van het land aan te pakken, onder meer op het
gebied van corruptie, mensenrechtenschendingen, en de ontwikkeling van de
Niger-delta. Nigeria keerde terug in het Gemenebest en de internationale
sancties werden opgeheven. Ten tijde van het vorige ambtsbericht (april
2000) was het proces van verankering van de democratische rechtsstaat nog in
volle gang. Hoe ver Nigeria hiermee sindsdien is gevorderd, wordt beschreven
in de volgende paragraaf.
2.2 Politieke ontwikkelingen
Na aanvankelijk veel kritiek te hebben gekregen, oogstte Obasanjo in de loop
van het jaar 2000 steeds meer waardering. Een aantal positieve
ontwikkelingen kan hier worden genoemd. In de eerste plaats is serieus werk
gemaakt van het bestrijden van corruptie. Straffeloosheid van corruptie is
bepaald geen vanzelfsprekendheid meer. Zo werd in juni 2000 een nieuwe
anti-corruptiewet van kracht en werd in september 2000 een anti-corruptie
commissie, de Independent Corrupt Practices and Other Related Offences
Commission, geïnstalleerd. Deze commissie heeft brede bevoegdheden voor het
onderzoeken van individuen en organisaties die van corruptie worden
verdacht. In augustus 2000 werden Senaatsvoorzitter Okadigbo en twee andere
hooggeplaatste functionarissen gedwongen te vertrekken. Laatstelijk werd in
april 2001 nog een zevental senatoren wegens corruptie verboden een leidende
functie binnen de Senaat te bekleden. Dat uitroeiing van corruptie evenwel
niet op korte termijn verwacht moet worden, blijkt onder meer uit het feit
dat Nigeria op een corruptie-index van de organisatie Transparency
International naar de laatste plaats zakte (dat wil zeggen: het als meest
corrupt geziene land).
De spanning tussen regering en parlement die Obasanjo's eerste jaar
kenmerkte, bestaat nog altijd, maar heeft de aanvaarding van de begroting
voor 2001 en van de controversiële wet inzake de Niger Delta Development
Commission niet in de weg gestaan. Ook is de regering erin geslaagd de
economie enigszins te stabiliseren. Hoewel het land nog immer grote
economische problemen kent (zie onder 2.5), heeft men de inflatie kunnen
terugbrengen tot minder dan 10% en gaan de hervormingen gestaag door. De
regering heeft voorts veel werk gemaakt van verbetering van de buitenlandse
betrekkingen, mede met het oog op verlichting van de schuldenlast. De
verbeterde relatie met de VS resulteerde onder meer in het bezoek van de
(toenmalige) Amerikaanse president Clinton eind augustus 2000.
Tegenover deze positieve ontwikkelingen staat een aantal zorgelijke
tendensen, die volgens sommigen zelfs het voortbestaan van Nigeria als staat
bedreigen. In de eerste plaats is er de toenemende islamisering van
Noord-Nigeria, in het bijzonder de instelling van het strafrecht van de
shari'a in een aantal deelstaten. Het eind februari 2000 gesloten akkoord
tussen de federale en deelstaatregeringen om de toepassing van de shari'a op
te schorten, bleek al snel een dode letter. De deelstaat Zamfara, waar de
shari'a-strafwet als eerste van kracht werd, hervatte reeds in maart 2000 de
toepassing van lijfstraffen. In de maanden erna volgden negen deelstaten dit
voorbeeld, met inbegrip van de dichtstbevolkte noordelijke deelstaat Kano.
Ondanks de spanning tussen shari'a en de grondwet heeft de federale regering
tot op de dag van vandaag niet dwingend ingegrepen, internationale protesten
ten spijt. Obasanjo lijkt niet te willen riskeren dat ingrijpen de
religieuze tegenstellingen tussen moslims en christenen verder zal doen
escaleren. Ook wil (de uit het zuiden afkomstige) Obasanjo niet het risico
lopen om gezien te worden als spreekbuis van zuidelijke belangen en zich zo
te vervreemden van steun uit het noorden (meer over de instelling van de
shari'a in 3.3.3 en 3.3.5).
Naast de religieuze tegenstellingen bleven diverse etnische conflicten de
kop opsteken, waarbij meerdere geweldsuitbarstingen plaatsvonden. De opkomst
van nieuwe etnische bewegingen met jonge en militante aanhang, die in het
vorige ambtsbericht werd gesignaleerd, zette zich voort. Gewelddadigheden
tussen een van deze bewegingen, de Odua People's Congress, en de politie in
Lagos leidde in oktober 2000 tot een verbod van deze organisaties (zie
verder 3.3.2). De opkomst van deze bewegingen heeft de roep om herziening
van de grondwet, in het bijzonder met betrekking tot de federale structuur
c.q. de autonomie van de deelstaten van Nigeria (en daarmee de verdeling van
de nationale inkomsten), versterkt. Naar verwachting zal een dergelijke
herziening in elk geval niet voor de parlements- en presidents-verkiezingen
van 2003 plaats hebben. President Obasanjo lijkt vooralsnog niet veel te
voelen voor (formalisering van) een grotere autonomie van de deelstaten.
2.3 Veiligheidssituatie
Van tijd tot tijd laaien etnische spanningen hoog op. Niet alleen in de
Niger-delta maar ook in het noorden, midden en zuid-westen van het land
vinden regelmatig schermutselingen plaats, waarbij doden vallen. In bepaalde
gebieden wordt het leger ingezet teneinde de orde te herstellen, hetgeen
soms met harde hand plaats vindt. Ook in Lagos vinden met enige regelmaat
interetnische confrontaties plaats. Hierbij is van belang dat de overheid
niet alleen met harde hand (zo niet excessief) optreedt, maar ook
bescherming biedt aan slachtoffers. Zo vonden in oktober 2000 circa 2000
mensen een veilig heenkomen in legerbarakken, nadat zij als gevolg van
onlusten in Lagos dakloos waren geworden.
Naast etnische spanningen bestaan er in Nigeria religieuze tegenstellingen
die regelmatig tot gewelddadige uitingen leiden. Dit is in de verslagperiode
diverse malen voorgevallen, mede naar aanleiding van de introductie van de
shari'a in een aantal noordelijke deelstaten (zie 2.2 en 3.3.5) . De
onlusten waren echter minder intens dan in februari 2000, toen in enkele
dagen honderden doden vielen bij rellen in de stad Kaduna.
De criminaliteit is sinds het vorige ambtsbericht niet significant afgenomen. Met name in grote steden als Lagos zijn straatgeweld en gewapende overvallen nog immer aan de orde van de dag. Op het platteland en in kleinere steden speelt dit minder. De politie is niet in staat om hier effectief tegen op te treden. Integendeel, het brute optreden van bepaalde politie-functionarissen komt de veiligheid niet ten goede. Speciale eenheden die zijn opgericht om de zware criminaliteit te bestrijden, zijn beschuldigd van excessief geweld. Daarnaast zijn op tal van plaatsen burgerwachten ingesteld, die de rol van de politie (en van de rechter) overnemen. Hoewel populair bij de lokale bevolking, die ze als effectiever dan de politie beschouwt, kunnen deze burgerwachten verantwoordelijk worden gehouden voor talrijke buitengerechtelijke executies dan wel moorden (zie 3.3.9).
Ondanks deze ernstige handhavingsproblemen van de politie kan worden gesteld dat de autoriteiten voortdurend pogingen ondernemen om misdaad tegen te gaan. In juli 2000 werd melding gemaakt van een pakket van maatregelen dienaangaande. In november 2000 werd bekend dat het leger de politie in Lagos zou gaan assisteren bij het handhaven van de orde. De deelstaatautoriteiten van Lagos verzochten zelfs toestemming aan de federale overheid om een eigen politiemacht op te zetten, in de plaats van de federale politie. In juni 2001 kondigde de politiechef van Lagos aan dat overvallers die op heterdaad betrapt worden, ter plekke dienen te worden neergeschoten. Nog niet duidelijk is of dit letterlijk wordt genomen.
2.4 Staatsinrichting
Nigeria is een federale republiek, bestaande uit 36 deelstaten en de Federal
Capital Territory (Abuja, sinds 1991 de hoofdstad). De huidige Grondwet, van
kracht sinds 31 mei 1999, stipuleert de scheiding der machten als volgt:
- De wetgevende macht ligt bij de Nationale Vergadering (National Assembly),
bestaande uit een Senaat met 109 leden en een Huis van Afgevaardigden met
360 leden. Leden van beide huizen worden direct gekozen voor een termijn van
vijf jaar. Daarnaast kent elke deelstaat een House of Assembly, waarvan de
leden ook direct worden gekozen.
- De uitvoerende macht ligt bij de president en de uit meer dan 40
ministers bestaande Federale Uitvoerende Raad (Federal Executive
Council). De president wordt direct gekozen voor een termijn van vier jaar.
Ministers worden benoemd door de president. Naast de federale regering in
Abuja spelen de regeringen op deelstaat-niveau een belangrijke rol. De
gouverneurs van de deelstaten worden direct gekozen. Deze benoemen dan de
Commissioners of the State Government, de ministers op deelstaatniveau.
- De rechterlijke macht, ten slotte, wordt gevormd door een pluriform
stelsel van rechtbanken, met op federaal niveau een Supreme Court, een Court
of Appeal en een Federal High Court. Op deelstaat-niveau zijn daar nog de
High Courts, Sharia Courts en de Customary Courts of Appeal. Behalve
binnen deze formele structuur wordt er op lokaal niveau ten aanzien van
bepaalde facetten recht gesproken door (onder meer) traditionele hoofden en
bepaalde religieuze functionarissen.
2.5 Economische situatie
De Nigeriaanse economie is sterk onderontwikkeld als gevolg van jaren van
politieke instabiliteit, corruptie en het gevoerde macro-economische beleid.
De respectievelijke militaire regeringen waren er niet in geslaagd de
economie te diversifiëren en de afhankelijkheid van olie-opbrengsten te
verminderen. Op de internationale ranglijst voor sociale ontwikkeling, de
Human Development Index, staat Nigeria op de 136 plaats (van de 162
landen) . De buitenlandse schuld is met ruim 30 miljard dollar nog immer
enorm. De koopkracht van de gemiddelde Nigeriaan is laag, ook vergeleken met
andere landen in Sub-Sahara Afrika , inkomensverschillen zijn zeer groot
en de gezondheidszorg en het onderwijs zijn vrijwel ingestort. Tweederde van
de bevolking leeft beneden de armoedegrens. Vele Nigerianen hebben meerdere
banen of drijven handel, om zo het hoofd boven water te houden.
Ondanks deze misère zijn de macro-economische prognoses redelijk positief. De hoge olieprijzen hebben hierin een belangrijk aandeel. De inflatie is, zoals gesteld, onder controle en de verwachte groei van het bruto nationaal product voor 2001 bedraagt 3,5%. De nieuwe regering voert een ambitieus pakket hervormingen uit, dat een combinatie te zien geeft van enerzijds liberalisering en privatisering en anderzijds een actieve rol voor de publieke sector. Gelet op de bevolkingsgroei van 2-3% en het feit dat groei slechts in bepaalde sectoren (energie, overheid) plaats heeft, zullen concrete resultaten van deze hervormingen voor de gewone man naar verwachting pas op langere termijn zichtbaar worden .
3 Mensenrechten
3.1 Inleiding
De verbetering van de mensenrechtensituatie sinds het eind van de militaire
dictatuur heeft zich in de verslagperiode bestendigd. Tegelijkertijd zijn er
nieuwe spanningen aan de oppervlakte gekomen, die de mensenrechtensituatie
negatief beïnvloeden. In het nu volgende hoofdstuk wordt een aantal aspecten
van de mensenrechtensituatie beschreven, te weten wettelijke waarborgen en
toezicht (3.2), de naleving dan wel schending van een aantal grondrechten
(3.3) en de mensenrechtensituatie van een aantal specifieke groepen (3.4).
3.2 Waarborgen en toezicht
Nigeria is partij bij de belangrijkste mensenrechtenverdragen ,
inclusief het Verdrag inzake de Burger- en Politieke Rechten. Er zijn nog
geen rapporten van de diverse verdragscomités over de periode van de nieuwe
burgerregering verschenen. Binnen de internationale gemeenschap prevaleert
steun aan de verbeteringen die onder de burgerregering tot stand zijn
gekomen. Naar aanleiding van toepassing van een lijfstraf die werd toegepast
op een 17-jarig meisje in de deelstaat Zamfara in januari 2001,
protesteerden Canada en de EU bij de federale regering, wegens schending van
haar mensenrechtelijke verplichtingen (zie ook 3.3.5).
Op nationaal niveau is een groot aantal waarborgen opgenomen in de grondwet.
De rechterlijke macht ziet toe op naleving hiervan. In de praktijk heeft dit
beperkingen (zie 3.3.5). Daarnaast wordt toezicht op naleving van de
mensenrechten gehouden door de (gouvernementele) National Human Rights
Commission. Ook van deze commissie is de onafhankelijkheid niet geheel boven
twijfel verheven. Daarnaast bestaat toezicht door een aantal
non-gouvernementele organisaties, waaronder de Constitutional Rights
Project, de Civil Liberties Organisation en de Centre for Law Enforcement
Education. Zij worden door de huidige regering niet gehinderd in hun werk.
Tot slot wordt verwezen naar de door president Obasanjo ingestelde Human
Rights Violations Investigations Commission. Deze commissie onderzoekt, naar
het voorbeeld van de Zuid-Afrikaanse Truth and Reconciliation
Commission,mensenrechtenschendingen, gepleegd in de periode 1966 tot 29 mei
1999. De commissie begon haar hoorzittingen in oktober 2000 (zie verder
3.4.5).
3.3 Naleving en schendingen
Hieronder volgt een beschrijving van de naleving dan wel schending in
Nigeria van een aantal klassieke grondrechten.
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
In het verleden gedetineerde journalisten zijn inmiddels vrijgelaten,
waaronder Niran Malaolus, hoofdredacteur van het kritische dagblad Diet die
in maart 1999 gratie kreeg. De prominente dissident, schrijver en
Nobelprijswinnaar Wole Soyinka bezocht Lagos in oktober 1998, na vier jaar
ballingschap in het buitenland. In kranten en andere media wordt gretig
gebruik gemaakt van de relatief grote persvrijheid. Sinds het aantreden van
Obasanjo is niettemin een klein aantal gevallen bekend van journalisten die
problemen van de autoriteiten hebben ondervonden, in de vorm van
bedreigingen, huiszoekingen, en korte detentie. Met name van de zijde van
deelstaat-autoriteiten zou de persvrijheid om politieke redenen zijn
beknot . Hierbij kunnen commune delicten zoals smaad ten laste worden
gelegd. Zo werd begin juni 2001 nog melding gemaakt van de arrestatie van
een uitgever van een weekblad in Lagos, dat in een artikel de vermeende
exorbitante vergoedingen van de president voor diens reizen aan de kaak
stelde. Hij zou na zijn arrestatie onder zware politiebewaking naar Abuja
zijn overgebracht.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
Na de dood van generaal Abacha (in juni 1998) werden politieke gevangenen
vrijgelaten, onder wie het huidige staatshoofd Obasanjo. Beperkingen op
partijvorming werden opgeheven. Op technische gronden werden uiteindelijk
drie partijen toegestaan aan de verkiezingen deel te nemen ( zie 2.1.2). Dit
wil evenwel niet zeggen dat politieke activiteiten voor andere partijen tot
vervolging zouden leiden. Er worden voortdurend nieuwe partijen opgericht,
maar of die aan (komende) verkiezingen zullen mogen meedoen is nog de vraag.
De regels met betrekking tot registratie van partijen worden thans herzien.
Naast politieke partijen kent Nigeria een rijke schakering aan verenigingen en non-gouvernementele organisaties, die over het algemeen niet gehinderd worden. Er zijn geen aanwijzingen dat de overheid politieke activiteit op systematische wijze beperkt. Wel zijn er in de verslagperiode berichten verschenen van specifieke beperkingen door de federale dan wel deelstaat-autoriteiten. Deze komen hieronder aan de orde.
In het vorige ambtsbericht werd melding gemaakt van de opkomst van
militante, op etnische basis georganiseerde bewegingen, zoals de Odua
People's Congress, de Movement for the Actualisation of the Sovereign State
of Biafra, de Arewa People's Congress, de Ijaw Youth Council, de Bakassi
Boys, en de Egbesu Boys of Africa, die elk voortkomen uit diverse etnische
groepen. Wat ze gemeen hebben is hun boodschap van etnisch bewustzijn en hun
militante bestrijding van misdaad en 'morele teloorgang'. De opkomst van
deze bewegingen weerspiegelt de roep om een lossere federatie en sterkere
regionale overheden. Naar aanleiding van gewapende confrontaties tussen
leden van het Odua's People's Congress (OPC) met politie en leger (zie
hieronder) zijn de OPC en soortgelijke bewegingen in oktober 2000 door de
federale autoriteiten verboden verklaard. Aan dit 'verbod' is evenwel geen
juridisch gevolg gegeven en het wordt ook niet streng gehandhaafd door
middel van een actief opsporings- en vervolgingsbeleid, tenzij men in
verband wordt gebracht met gewelddadigheden.
De OPC werd in 1994 opgericht door Frederick Fasehun om 'de belangen te
beschermen' van de circa 20 miljoen Yoruba in Nigeria. De doelstelling
is zelfbeschikking van de Yoruba, hetzij in de vorm van een verregaande vorm
van autonomie van het zuid-westen van Nigeria binnen de federale republiek,
hetzij door afscheiding van dit deel van Nigeria. De Yoruba zouden in het
huidige Nigeria economisch, sociaal en cultureel gediscrimineerd c.q.
bedreigd worden door de noordelijke Hausa; 'onorthodoxe middelen' zouden
nodig zijn om de Yoruba hiertegen te beschermen, aldus de
secretaris-generaal . Dergelijke discriminatie van Yoruba kan dezerzijds
overigens niet bevestigd worden.
De OPC geeft lidmaatschapskaarten uit en vraagt contributie van haar leden.
Het leiderschap wordt gevormd door de "Wijze Zeven", voorgezeten door
Fasehun en geadviseerd door een groep van 16 oudsten. Verder kent de OPC een
nationale conventie (National Convention) en een nationale uitvoerende raad
(National Executive Council), alsmede een gewapende tak, de Esho genaamd.
Eind 1999 ontstonden er scheuren in de OPC. Een factie onder leiding van Ganiyu Adams beschuldigde Fasehun van uitverkoop van de separatistische idealen en begon een militant offensief. Adams zelf wordt sinds januari 2000 door de politie gezocht wegens moord, brandstichting en mishandeling van twee politie-agenten. Er is een groot aantal incidenten bekend van (vermoedelijk) door OPC-leden gepleegde gewelddadigheden en van botsingen tussen OPC-leden en de politie . De politie trad hierbij hard op, hierin gesteund door het mandaat om zonodig vuurwapens gericht te gebruiken ('shoot-on-sight') . Dit wil evenwel niet zeggen dat er een actief opsporingsbeleid werd gevoerd, laat staan dat het enkele lidmaatschap het risico van standrechtelijke executie met zich mee bracht.
In oktober 2000 kwam het weer tot een treffen tussen militante Yoruba's en Hausa's. Na vier dagen van rellen in Lagos, waarbij circa honderd doden vielen, kondigden de autoriteiten aan de OPC te verbieden en de leiders te arresteren. De voorzitter, Fasehun, werd direct gearresteerd, maar later op borgtocht vrijgelaten. Er loopt in deelstaat Kano nog een aanklacht tegen hem wegens moord; de uitkomst is nog niet bekend. Andere leiders zoals secretaris-generaal Ogundamisi en hogergenoemde factieleider Adams, zijn nog voortvluchtig. De politie deed een groot aantal invallen in huizen van vermeende OPC-leden, waarbij vernielingen en mishandelingen zouden hebben plaatsgehad . Van de honderden verdachten die toen gearresteerd werden, zat volgens OPC-bronnen in juni 2001 nog 60% vast, waarvan de meeste in afwachting van een formele tenlastelegging. Eind juli 2001 werd een honderdtal OPC-leden vrijgelaten . Hieruit kan worden afgeleid dat er minimaal nog enkele tientallen worden vastgehouden.
Er is een onafhankelijke commissie opgericht die de rellen van oktober 2000
moet onderzoeken. Deze commissie is nog niet tot een uitspraak gekomen. Het
is mogelijk dat de commissie tot een lijst komt met OPC-leiders die gezocht
zullen worden wegens hun deelname aan de onlusten. Tegelijkertijd zijn er
van de kant van de deelstaatautoriteiten van Lagos stemmen opgegaan om de
OPC een rol te geven in het bestrijden van de misdaad, om de overbelasting
van de politie te verminderen en effectiever tegen misdaad op te kunnen
treden. De federale autoriteiten zijn hier echter zeer op tegen. Dit
onderstreept de dubbelzinnige houding van 'de overheid' ten aanzien van de
OPC
De OPC moet onderscheiden worden van de Afinefere, eveneens een Yoruba
beweging, die in tegenstelling tot de OPC geen geweld hanteert (en niet
verboden is). Leider is senator Abraham Adesanya.
Een ander voorbeeld van een organisatie die in de verslagperiode van zich
deed spreken is de Movement for the Actualisation of the Sovereign State of
Biafra (MASSOB). Deze organisatie stelt de Ibo-bevolkingsgroep te
vertegenwoordigen en streeft naar een onafhankelijke staat in zuid-oost
Nigeria. De leider, Ralph Uwazurike, werd in maart 2000 korte tijd
vastgehouden. In mei 2000 zouden twee aanhangers gedood en 54 aanhangers
door de politie gearresteerd zijn, na het planten van de vlag van Biafra in
de plaats Aba in de deelstaat Abia. De arrestanten werd verraad en
'onwettige vergadering' ten laste gelegd. De rechter op deelstaatniveau
schrapte de aanklacht voor wat verraad betreft, omdat hij zich niet bevoegd
achtte om een federaal delict te beoordelen. Op grond van de resterende
aanklacht werden de arrestanten op borgtocht vrijgelaten. In de naburige
deelstaat Imo en in Lagos zou de politie excessief geweld hebben gebruikt
tegen MASSOB-aanhangers, tijdens protesten tegen de detentie van
mede-aanhangers . In februari 2001 werd bericht dat de politie het
hoofdkwartier van MASSOB in de plaats Okigwe had vernietigd en de leider en
negen aanhangers had gearresteerd. Zij zouden zijn beschuldigd van
'verstoring van de openbare orde, aanzetten tot en gebruik van vuurwapens en
een poging om een illegale republiek op te zetten' .
Eveneens in het Zuid-Oosten deed een andere militante groepering, de Bakassi
Boys, van zich spreken. In maart 2001 werd de leider, Gilbert Okoye,
gearresteerd in de plaats Onitsha, op verdenking van moord op een bekende
lokale politicus. Grote delen van de bevolking, inclusief een aantal
politici, zien de Bakassi Boys - anders dan de politie - als een effectieve
en betrouwbaar misdaadbestrijder . In de deelstaat Anambra zouden de
autoriteiten de Bakassi Boys zelfs betalen .
De situatie in de Niger-delta, in het bijzonder in Ogoniland, is sinds de
komst van het burgerbewind verbeterd, maar nog immer gespannen. In september
1998 waren de resterende Ogoni politieke gevangenen vrijgelaten, die sinds
1994 vastzaten op verdenking van betrokkenheid bij de moord op vier Ogoni
chiefs (zie 2.1). De voorzitter van de MOSOP, Ledum Mitee, keerde in oktober
1998 terug uit ballingschap. Sinds de komst van het burgerbewind is geen
sprake meer van (stelselmatige) vervolging van (actieve) leden van MOSOP dan
wel van de jongerenafdeling National Youth Council of the Ogoni People
(NYCOP). Dit laat echter onverlet dat spanningen tussen de overheid en de
Ogoni-beweging, alsook spanningen binnen deze beweging, soms hoog oplopen
als gevolg van conflicten over de verdeling van hulpbronnen (waaronder de
olieopbrengsten). In april 2000 deden zich onlusten voor in Ogoniland als
gevolg van onenigheid binnen de Ogoni-gemeenschap over een
wegenbouw-project. De onenigheid escaleerde toen de politie zich in het
conflict mengde. Er vielen vijf doden en negen politie-agenten raakten
gewond. Een aantal mensen, waaronder MOSOP-leider Mitee, werd vervolgens
gearresteerd op beschuldiging van brandstichting en vernieling. Na vijf
dagen werd hij vrijgelaten, op voorwaarde dat hij zich ter beschikking zou
houden van justitie. Ook alle andere arrestanten werden binnen drie weken op
borgtocht vrijgelaten. Het is (nog) niet tot een proces gekomen. Mitee
treedt regelmatig in het openbaar op en wordt niet door de overheid
gehinderd.
In een aantal deelstaten zijn berichten gemeld van arrestatie en detentie
van politici die op deelstaatniveau tot de oppositie behoorden. Zij werden
beschuldigd van commune delicten, maar volgens sommigen lagen politieke
motieven ten grondslag aan de beschuldigingen. Amnesty International heeft
de bezorgdheid geuit dat het strafrecht door de autoriteiten misbruikt zou
worden om de vrijheid van meningsuiting en van vereniging te beperken .
Hier staat tegenover dat de rechterlijke macht tot dusverre blijk heeft
gegeven van een redelijk onafhankelijk oordeel.
3.3.3 Vrijheid van godsdienst
In het noorden van Nigeria zijn moslims veruit in de meerderheid, in het
zuiden christenen. Het middengedeelte, de zogenaamde Middle Belt, is
gemengd. Om de hieruit voortvloeiende spanning te beteugelen, werd reeds in
de eerste Grondwet opgenomen dat Nigeria een seculiere staat zou zijn,
zonder staatsgodsdienst.
Het regime van Abacha werd met een opkomend shi'itisch fundamentalisme
geconfronteerd. Een aantal shi'itische moslims die ijverden voor een
islamitische staat werd in 1996 gearresteerd, waaronder de leider van de
Muslim Brotherhood in Nigeria, Ibrahim El-Zakzaky. Deze werd uiteindelijk
onder het bewind van Abubakar in december 1998 vrijgelaten. Gedurende het
afgelopen jaar werden ook de resterende aanhangers van de Muslim Brotherhood
in detentie vrijgelaten .
Ook in de huidige Grondwet (van mei 1999) wordt de vrijheid van godsdienst
gegarandeerd, hetgeen in principe gerespecteerd wordt. Er is geen sprake van
vervolging van de zijde van de overheid op religieuze gronden. Christenen en
moslims leven in het dagelijks leven meestal vreedzaam naast elkaar. Deze
situatie is gedurende de verslagperiode evenwel in toenemende mate onder
druk komen te staan als gevolg van de invoering van de islamitische
wetgeving (shari'a) in een aantal noordelijke deelstaten (zie 3.3.5). De
shari'a is niet van toepassing op het christelijke volksdeel . Wel
worden christenen in de deelstaten waar de shari'a wordt toegepast op
bepaalde vlakken in hun doen en laten beperkt, bijvoorbeeld door de
scheiding van de seksen in het openbaar vervoer en door het verbod op
alcohol en prostitutie . Ook is in een aantal noordelijke deelstaten
een algeheel verbod afgekondigd op bekeringsactiviteiten, om de
interreligieuze spanningen niet verder te laten escaleren. De Speciale
Rapporteur van de VN inzake Religieuze Intolerantie heeft de Nigeriaanse
regering verzocht om een uitnodiging. Dit kan worden gezien als een signaal
van bezorgdheid van de kant van de VN.
De achtergrond van de radicalisering ligt voor een deel in de ontevredenheid
bij de (overwegend islamitische) bevolking over de geldende wet- en
regelgeving. In de ogen van velen biedt de 'koloniale' wetgeving geen
bescherming tegen zedenverval en corruptie; alleen islamitische wetgeving
zou deze problemen kunnen oplossen. Daarnaast spelen ook politieke
beweegredenen een rol. Onder diegenen die ijveren voor de shari'a zijn veel
politici die zich verzetten tegen toenemende invloed vanuit de hoofdstad
Abuja op het lokale bestuur. Hierbij speelt ook de door president Obasanjo
gevoerde strijd tegen corruptie een rol. De shari'a biedt aan lokale
politici de mogelijkheid het centraal gezag op afstand te houden. Dit,
alsmede een grotere mate van vrijheid, zouden kunnen verklaren waarom deze
tendens van roep om de shari'a juist sinds het aantreden van de nieuwe
regering van zich doet spreken. Overigens lijkt de bevolking in het noorden
de shari'a niet als probleem te zien. De kritiek erop komt met name uit het
zuiden.
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Er wordt van overheidswege geen beperking gesteld aan de bewegingsvrijheid
binnen Nigeria. Er bestaat geen identificatieplicht. Er wordt (reeds jaren)
gewerkt aan een nationale identiteitskaart. De vrijheid om buiten Nigeria te
reizen is wettelijk geregeld in de paspoortwet van november 1998. Sinds deze
datum wordt een nieuw model paspoort afgegeven. Meer informatie over
documentkwesties is te vinden in een binnenkort uit te brengen ambtsbericht
'legalisatie en verificatie met betrekking tot Nigeria'.
Er bestaan directe lijnvluchten naar Europa vanuit Abuja, Lagos, Port
Harcourt en Kano.
3.3.5 Rechtsgang
Nigeria kent een complex rechtssysteem dat tot op zekere hoogte
functioneert. De snelheid van de rechtsgang is echter een probleem, mede
gelet op de erbarmelijke situatie in veel gevangenissen. Veel verdachten
wachten al jaren in detentie op hun proces. Sommige lokale overheden
beginnen dit probleem aan te pakken, bijvoorbeeld door verdachten te laten
horen in de gevangenis zelf, of door het bouwen van rechtszalen bij de
gevangenis. Niettemin blijft de capaciteit van de rechterlijke macht zowel
qua mankracht als qua faciliteiten ontoereikend . Daarnaast wordt de
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Nigeria beperkt door
corruptie. Leden van met name de lagere rechtbanken kunnen gevoelig zijn
voor omkoping. Op het niveau van de Court of Appeal en de Supreme Court is
de kans op (succesvolle) omkoping echter vrijwel nihil .
Het Nigeriaanse strafrecht kent twee stelsels die naast elkaar bestaan. In
het zuiden geldt de Criminal Code, in het Noorden de (strengere) Penal Code.
Dit verschil komt voort uit de traditionele verdeling tussen het
islamitische noorden en het christelijke zuiden. De federale politie is
eraan gehouden om verdachten over te brengen naar de plaats waar het delict
gepleegd is. Op andere rechtsgebieden geldt wel een voor geheel Nigeria
uniform systeem.
Op 27 oktober 1999 kondigde de gouverneur van de noordelijke deelstaat
Zamfara, Ahmed Sani, de invoering van het strafrecht van de islamitische
wetgeving (shari'a) aan, kennelijk met brede steun van de overwegend
islamitische bevolking. De shari'a werd er formeel van kracht op 27 januari
2000. Er werden drie shari'a rechtbanken geïnstalleerd, die -naast
gebruikelijke civiele kwesties- ook (straf)zaken zoals alcoholgebruik en
seks voor het huwelijk behandelen.
Invoering van het strafrecht van de shari'a staat op gespannen voet met de
Grondwet, die het bereik van islamitische wetgeving beperkt tot het civiele
recht. De mogelijke invoering van de shari'a in andere delen van Nigeria
leidde tot grote maatschappelijke onrust. In reactie op de massale onlusten
in Kaduna in februari 2000 sprak president Obasanjo zich er op 27 februari
2000 voor het eerst over uit, in die zin dat hij de mogelijkheid van
amputatie en steniging veroordeelde. Vervolgens werd na overleg tussen
president en de gouverneurs van alle deelstaten op 29 februari 2000 besloten
de invoering c.q. handhaving van de strafrechtelijke aspecten van de shari'a
voor onbepaalde duur op te schorten. Dit akkoord bleek geen lang leven
beschoren. In maart 2000 werd in Zamfara een handamputatie uitgevoerd bij
een man veroordeeld wegens diefstal van een koe. De gouverneur verklaarde
vervolgens enkele weken later dat toepassing van de shari'a onontkoombaar
was. Sindsdien is een beperkt aantal lijfstraffen uitgevoerd, waaronder een
straf van honderd stokslagen aan een 17-jarig meisje, dat veroordeeld was
wegens seks voor het huwelijk, in januari 2001, en een handamputatie wegens
fietsendiefstal, in mei 2001.
Negen andere deelstaten volgden het voorbeeld van Zamfara en kondigden
invoering van de shari'a aan: achtereenvolgens Sokoto (mei 2000), Yobe en
Borno (augustus 2000), Katsina (september 2000) en Jigawa, Kano en Kebbi
(november 2000) en Bauchi (juni 2001). In Kaduna nam het parlement in
februari 2001 een afgezwakte vorm aan, waarin alleen de lagere rechtbanken
de shari'a zullen toepassen . De wetgeving dienaangaande zal naar
verwachting in november 2001 van kracht worden. In de deelstaat Gombe is
wetgeving in voorbereiding. In de deelstaat Niger werd de wetgeving
geïntroduceerd, maar vervolgens onder druk van de federale regering weer
teruggetrokken. Wel werd de verkoop van alcohol er aan banden gelegd.
Deelstaten met een islamitische meerderheid als Adamawa, Nassarawa, Kogi en
Kwara hebben geen plannen richting shari'a kenbaar gemaakt.
Handhaving van de shari'a verschilt per deelstaat. Zo riep in april 2001 de National Council of Ulamas (het college van de hoogste islamitische geestelijken in het land) de desbetreffende deelstaten op om handhaving serieus ter hand te nemen. Volgens deze raad was Zamfara de enige deelstaat waar de shari'a adequaat werd toegepast . Naast Zamfara lijken ook Kano en Katsina handhaving redelijk serieus te nemen. De meeste shari'a deelstaten hebben een separaat handhavingsorgaan in het leven geroepen (in de deelstaat Kano de Kano State Independent Hisba geheten, in de deelstaat Zamfara bekend onder de naam Yan'Agaji). De federale politie ziet niet toe op handhaving van de shari'a. De wetgeving, opsporing en vervolging geldt alleen in de desbetreffende deelstaat. Men kan zich dus aan de shari'a onttrekken door zich elders in Nigeria te vestigen.
De vraag of de invoering van het strafrecht van de shari'a ongrondwettelijk
is, is nog immer niet gezaghebbend beantwoord. NGO's die vorig jaar
rechtzaken aanspanden tegen de shari'a, werden niet ontvankelijk verklaard.
Verwacht wordt dat nieuwe zaken zullen worden aangespannen. De kans dat de
federale regering dwingend zal ingrijpen tegen de desbetreffende deelstaten
wordt klein geacht.
3.3.6 Arrestaties en detenties
Decreten met betrekking tot arrestatie en detentie die zijn uitgevaardigd
door de voormalige militaire regimes zijn ingetrokken of worden, voorzover
bekend, niet meer toegepast. Met name wordt in dit verband verwezen naar het
State Security (Detention of Persons) Decree No.2 (1984), dat onbeperkte
detentie zonder aanklacht toestond. Met het van kracht worden van de nieuwe
Grondwet in mei 1999 werden alle decreten die daarmee in strijd waren,
nietig verklaard. In artikel 35 van de Grondwet worden de omstandigheden
waarin een individu van zijn vrijheid mag worden beroofd, uitvoerig
beschreven. Dit wordt in de praktijk evenwel niet altijd gerespecteerd. Er
is een aantal gevallen bekend van detentie zonder aanklacht (onder meer de
in 3.3.2 genoemde OPC-leden) of gevallen waarin toegang tot rechtsbijstand
of familie en de mogelijkheid van borgtocht willekeurig werden geweigerd
.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Excessief politiegeweld, onder meer tijdens demonstraties, is door het
nieuwe regime als probleem onderkend en er worden inspanningen verricht om
dit aan te pakken. In september 1998 bijvoorbeeld besloot generaal Abubakar
om 10 hoge politie-functionarissen wegens wangedrag met pensioen te sturen.
Anderen werden om dezelfde reden met pensioen gestuurd op advies van een
disciplinaire commissie. Ook wordt er geïnvesteerd in betere training van
politie-personeel. Niettemin blijft het vermogen van de politie om
overeenkomstig internationale maatstaven de wet te handhaven een punt van
zorg. Dit geldt overigens evenzeer voor het leger, dat met name in de
Niger-delta willekeurig geweld heeft gebruikt in pogingen om de orde te
herstellen (zie ook 3.4.3).
De situatie in gevangenissen is nog steeds zorgelijk, onder meer wegens
gebrek aan drinkwater, voldoende voedsel en sanitaire en medische
voorzieningen en wegens een hoge mate van overbezetting. Het probleem wordt
thans onderkend. De regering tracht de situatie te verbeteren door een
hervormingsprogramma (de Prisons Reform Special Rehabiliation Programme),
waarvoor een bedrag van ruim 24 miljoen dollar is toegekend (en waarvan in
juni 2001 reeds 21 miljoen dollar was uitgegeven). Ook zijn in de
verslagperiode diverse malen enkele honderden gevangenen vrijgelaten.
3.3.8 Doodstraf
Het Nigeriaanse strafrecht laat de mogelijkheid van de doodstraf open wegens
moord, gewapende overval, illegaal wapenbezit, hoogverraad en desertie in
oorlogstijd. Tijdens het overgangsregime van Abubakar hebben speciale
militaire tribunalen nog de doodstraf opgelegd. Deze tribunalen zijn
inmiddels ontbonden. Aangezien executies in de beslotenheid van
gevangenissen worden uitgevoerd is niet duidelijk of sinds het aantreden van
de burgerregering nog executies hebben plaatsgevonden. Advocaten schatten
dat er in 1999 circa 40 personen ter dood zijn veroordeeld, maar officiële
cijfers zijn niet voorhanden. Er zijn geen berichten bekend dat de doodstraf
is uitgevoerd. President Obasanjo heeft te kennen gegeven tegen de doodstraf
te zijn en heeft in januari 2000 ten aanzien van een aantal ter dood
veroordeelden (gedeeltelijke) amnestie verleend .
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
Tijdens pogingen om de orde te herstellen heeft de overheid in voorkomende
gevallen excessief geweld gebruikt, waarbij ook doden zijn gevallen. Onder
meer uit de Niger-delta zijn berichten gekomen van grof politiegeweld ter
bescherming van (personeel van) olie-installaties. Zo werden in oktober 2000
negen (gewapende) jongeren gedood bij hun aanval op een olieplatform in de
deelstaat Bayelsa, toen politie en marinepersoneel zonder waarschuwing het
vuur openden. Dit voorbeeld illustreert dat overheidsgeweld niet zonder
reden wordt gebruikt, maar wel disproportionele vormen kan aannemen.
Er zijn gevallen bekend van standrechtelijke executies door politie en
leger, zowel tijdens etnische onlusten als tijdens de arrestatie van
criminelen. Ook leden van onofficiële, gewapende burgerwachten zouden zich
schuldig hebben gemaakt aan buitengerechtelijke executies van verdachten.
Dergelijke burgerwachten zijn georganiseerd door (de in 3.3.2 genoemde)
militante etnische bewegingen, maar ook door associaties van handelaren, die
zo hun zaken proberen te beschermen. Zo zou de burgerwacht van de Onitsha
Traders Organisation bij een operatie in januari 2000 niet minder dan 70
vermeende overvallers hebben gedood . Daarnaast zijn er tal van
berichten van straatgeweld, waarbij vermeende criminelen werden gedood door
een menigte. De politie staat dit niet toe maar is niet altijd in staat dit
te voorkomen.
3.4 Positie van specifieke groepen
Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de mensenrechtensituatie van
een aantal specifieke groepen, achtereenvolgens: vrouwen, minderjarigen,
etnische groepen en minderheden, Abacha-aanhangers, en dienstweigeraars en
deserteurs, voorzover relevant in verband met dit bericht. Ook wordt
ingegaan op een drietal specifieke onderwerpen, te weten: mensensmokkel en
prostitutie vanuit Nigeria; de situatie in het door Nigeria en Kameroen
betwiste Bakassi; en de positie van geheime genootschappen, zoals de Ogboni.
3.4.1 Vrouwen
De positie van vrouwen in Nigeria is, zoals in veel ontwikkelingslanden,
niet rooskleurig te noemen. Nigeria is partij bij de Conventie voor de
Uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen en het verbod op
discriminatie is in de Grondwet opgenomen. Vrouwen kunnen de bescherming van
de autoriteiten inroepen tegen geweld of discriminatie. Die mogelijkheid
wordt in de praktijk vaak begrensd door traditionele normen van wat als
toelaatbaar wordt gezien, alsook door de kosten van een gang naar de
rechter.
De overheid heeft zich uitgesproken tegen een aantal 'schadelijke
traditionele praktijken', waaronder vrouwenbesnijdenis (female genital
mutilation, FGM), en steunt, samen met non-gouvernementele organisaties,
bewustwordingsprojecten over de gevaren van FGM. Deze praktijk is nog altijd
wijdverbreid in (delen van) Nigeria maar zeker niet universeel .
Hierbij zijn met name regionale verschillen van belang. Het percentage
vrouwen dat FGM heeft ondergaan in de noordelijke deelstaat Yobe wordt
geschat op 0,6% tegen 98,7% in de zuidelijke deelstaat Osun . Ook is er
een grote geografische variatie in het type FGM dat wordt toegepast. In
bijna 90% van de gevallen gaat het om FGM van het Type I en II, het
verwijderen van de clitoris en geheel of gedeeltelijk de kleine
schaamlippen. De nog meer ingrijpende Types III en IV komen volgens
dezelfde bron voor in 10,4% respectievelijk 1,9% van de gevallen. Ook de
leeftijd waarop FGM wordt toegepast varieert, van een week oud tot het
moment waarop een vrouw haar eerste kind baart. Moeders kunnen hun jonge
dochter aan deze praktijk onttrekken als zij dit wensen, met name in de
grotere steden (zij het dat het per geval zal verschillen in hoeverre men
een nieuw bestaan kan opbouwen). In de deelstaten Bayelsa, Cross River,
Delta, Edo, Ogun, Osun en Rivers is FGM strafrechtelijk verboden. Ook op
federaal niveau is een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft FGM tegen
te gaan; dit voorstel is nog niet door het parlement aanvaard. Overigens
valt te betwijfelen of een wettelijk verbod, althans op korte termijn, een
einde zal maken aan dit soort traditionele gebruiken (zie de deelstaten waar
al een verbod geldt).
3.4.2 Minderjarigen
De wettelijke meerderjarigheidsleeftijd is in beginsel 18. Voor bepaalde
rechtshandelingen moet men 21 jaar zijn. De opvang van minderjarigen is,
evenals in andere delen van Afrika, traditioneel een aangelegenheid voor de
'extended family'. Het wordt over het algemeen als normaal beschouwd dat
andere familieleden dan de ouders zonodig de zorg voor een kind op zich
nemen. Het is onwaarschijnlijk dat niemand zich over een minderjarig
familielid zou kunnen of willen ontfermen. Daar komt bij dat jongeren vaak
voor hun wettelijke meerderjarigheidsleeftijd op eigen benen zullen staan,
uiteraard afhankelijk van het milieu waaruit men afkomstig is. Bij meisjes
wordt deze sociale meerderjarigheid afgemeten aan factoren als gehuwde staat
en moederschap. Er bestaan in Nigeria overigens wel weeshuizen, maar die
zijn, voor zover bekend, met name bedoeld voor zeer jonge kinderen. Voor
alleenstaande meisjes en jonge vrouwen is in beperkte mate opvang aanwezig
(zie ook 3.4.3).
3.4.3 Mensensmokkel en prostitutie
Het komt voor dat Nigeriaanse meisjes en vrouwen door criminele organisaties
worden geworven, met name in de deelstaat Edo, om in Europa in de
prostitutie te werken. In deze deelstaat is prostitutie maatschappelijk meer
aanvaard dan elders, hoewel het nooit als zodanig wordt benoemd. Sommige
families besluiten (een van) hun dochters naar Europa te sturen om daar geld
te verdienen. Hoewel men in het algemeen beseft dat de meisjes in de
prostitutie terecht komen, zijn de verwachtingen over de Europese
omstandigheden vaak onjuist . Het verschijnsel is niettemin bekend, er
wordt voorlichting over gegeven en de pers publiceert erover. Nigeriaanse
schattingen gaan ervan uit dat duizenden meisjes in het buitenland
verblijven en ongeveer honderd meisjes per week vertrekken (overigens niet
alleen naar Europa).
De overheid is zich (op alle betrokken niveaus) terdege bewust van het
probleem van smokkel van jeugdige prostituees en overtuigd van het belang om
hier tegen een beleid te voeren. Invloedrijke, hooggeplaatste personen
hebben reeds een aantal initiatieven genomen om dit beleid vorm te geven. De
betrokken overheden volgen in dit voetspoor.
Zo heeft de regering van de deelstaat Edo een intensieve
voorlichtingscampagne opgezet en een wet opgesteld, die het probleem
effectiever moet aanpakken. Deze Criminal Code (Amendment) Law 2000
stipuleert strenge straffen voor de smokkelaars en maakt ook prostitutie een
misdrijf. Ook in de deelstaten Katsina en Jigawa is prostitutie recentelijk
verboden. Het lijkt dat de overheid daadwerkelijk meer werk maakt van
strafrechtelijke vervolging van mensensmokkel. Zo werd in juni 2001 in Lagos
nog een in hogere kringen bekende Nigeriaanse gearresteerd op verdenking van
kindersmokkel.
Ook op federaal niveau zijn stappen gezet. Zo werd het afgelopen jaar de VN
Conventie tegen Transnationale Georganiseerde Misdaad (2000) en bijbehorende
Protocollen ondertekend, die ertoe strekken om mensenhandel te voorkomen, te
bestrijden en te bestraffen. Voorts sloot de Nigeriaanse regering vorig jaar
een terug- en overname-overeenkomst af met Italië, mede om een halt toe te
roepen aan de toevloed van Nigeriaanse meisjes in Italië. Italië doneerde
2,5 miljoen dollar ten behoeve van preventie en rehabilitatieprojecten. Door
verschillen van inzicht over de besteding heeft deze donatie nog niet tot
concrete projecten geleid.
Een aantal gouvernementele en non-gouvernementele organisaties is reeds
betrokken bij opvang en rehabilitatie van slachtoffers van vrouwensmokkel.
Een (niet-uitputtend) overzicht van dezerzijds bekende initiatieven:
- een centrum voor beroepsopleiding en training van meisjes en vrouwen in
Benin City, genaamd Skill Acquisition Centre, geïnitieerd door de overheid
van de deelstaat Edo;
- een centrum voor beroepsopleiding en training van vrouwen, geïnitieerd
door de overheid van Lagos in Pen Cinema, Agege;
- een voorlichtingscampagne genaamd 'Restoration of Human Dignity' door een
NGO Idia Renaissance Group, opgericht door de vrouw van de gouverneur van de
deelstaat Edo;
- een project in Benin City van het Committee for the support of the dignity
of women. Dit comité is opgericht door een organisatie van Nigeriaanse
zusterorden en houdt zich bezig met opvang, begeleiding en training van
teruggekeerde meisjes en vrouwen (voormalige prostituees). De trainingen
duren in de regel zes maanden, waarna de meisjes worden geholpen een eigen
zaak op te zetten.
- een project genaamd 'My Sister's Place' in Benin City, gerund door de
Christian Women Fellowship International, dat verlaten vrouwen en kinderen
onderdak en training biedt. Ook andere kerkelijke instanties doen
soortgelijk werk (met name de katholieke zusters in Lagos en Benin City);
- een programma op scholen genaamd 'Halting the Traffic in School
Population', dat gericht is op bewustwording en begeleiding.
Door de publiciteitscampagnes van de laatste tijd wordt het voor smokkelaars steeds moeilijker om in Benin City meisjes te vinden. Naar verluidt hebben zij hun werkterrein verlegd naar de omringende dorpen, waar men zich minder bewust is van de negatieve kanten van 'werken in Europa'. Overigens blijft de sociale druk van de zijde van families groot. Het is in Benin City gebruikelijk dat tenminste een familielid in het buitenland werkzaam is.
Bij mensensmokkel spelen grote financiële belangen mee, gelet op de omvang van de ermee gemoeide investering (de reis, de tussenpersoon, etc). Voodoo kan een manier zijn om die belangen te dienen. Voodoo wordt daarbij vooral ingezet om de onderneming te beschermen (bijvoorbeeld door verstrekking van beschermende amuletten). Uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat deze praktijk in de Nigeriaanse cultuur niet als intimidatie-middel geldt, maar wel als zodanig misbruikt kan worden . Voor hun vertrek uit Nigeria ondergaan de meisjes rituele handelingen die niet zijn gericht op intimidatie maar als beschermingsritueel gebruikelijk zijn en algemeen geaccepteerd. Voorzover voodoo in Nederland door handelaren of madams is toegepast om de meisjes onder druk te zetten, spreekt het onderzoek (noot 37) van een 'pervertering' of verbastering van de praktijken die bij traditionele Nigeriaanse heiligdommen plaatsvinden en daar een geheel andere betekenis en bedoeling hebben. Culturele voorstellingen worden misbruikt op een manier die in Nigeria als volstrekt illegitiem zou worden aangemerkt . Ander onderzoek suggereert dat veel betrokkenen meegaan in de onderneming niet zozeer uit angst voor deze rituelen, als wel vanwege de problemen (bijvoorbeeld bedreiging) die familieleden in Nigeria zouden kunnen ondervinden bij weigering. Sommigen geloven daarentegen wel degelijk dat de voodoo-rituelen serieuze negatieve gevolgen kunnen hebben, zoals waanzin, ziekte of dood . Het zal dan ook per persoon verschillen in hoeverre van dwingende manipulatie dan wel vrijwilligheid sprake is, afhankelijk van de kennis van deze praktijken en de mate van weerbaarheid.
Er zijn in Nigeria geen gedocumenteerde berichten bekend over gevallen waarin dreigementen ten aanzien van meisjes die zich aan de prostitutie hebben onttrokken, ook zijn uitgevoerd. Hierbij moet worden bedacht dat westerse landen, waaronder België, Italië en Duitsland, in de afgelopen jaren honderden Nigeriaanse prostituees hebben teruggestuurd. Voorzover het voodoo-argument in verblijfsrechtelijke procedures is gehanteerd, zagen de autoriteiten van deze landen daarin geen aanleiding om niet tot uitzetting over te gaan. Wel wordt aangenomen dat veel teruggekeerde meisjes die in Europa in de prostitutie hebben gewerkt, zullen trachten om opnieuw naar Europa te reizen, teneinde de eerder gemaakte schulden te kunnen afbetalen.
3.4.4 Etnische groepen en minderheden
Met meer dan 250 verschillende groepen blijft de etnische factor een
potentiële bron van onrust binnen de Nigeriaanse maatschappij. Ook de
huidige regering is er niet in geslaagd om (incidentele)
geweldsuitbarstingen te voorkomen. Sterker nog, volgens sommigen zullen
etnische spanningen toenemen nu een zuidelijke president (Obasanjo) is
gekozen na jarenlange dominantie door de overwegend noordelijke traditionele
politieke elite. Ook merken waarnemers op dat de eenheid van het land door
de nieuw verworven vrijheid onder druk is gezet. De oorzaken van de diverse,
al dan niet latente conflicten zijn vaak complex en gaan soms ver terug in
de geschiedenis. Het huidige etnisch geweld is niet nieuw, maar is door de
opkomst van etnisch georganiseerde, militante bewegingen wel grimmiger
geworden .
De federale regering tracht bij het toekennen van sleutelposities de
etnische diversiteit zoveel mogelijk te respecteren. Zo is president
Obasanjo zelf een Yoruba uit het Zuid-Westen, de vice-president afkomstig
uit het Noorden en is de voorzitter van de Senaat een Ibo uit het
Zuid-Oosten. Ook binnen de politieke partijen heerst dit streven naar
etnisch evenwicht. Maatschappelijke discriminatie op grond van etnische
afkomst is wijdverbreid; vervolging van overheidswege op basis van etnische
achtergrond komt evenwel niet voor. Wel worden politieke groeperingen die
zich louter op etnische basis organiseren met argusogen gevolgd; een aantal
van deze bewegingen is wegens (vermeende) geweldpleging verboden verklaard
(zie ook 3.2.2).
Wellicht de belangrijkste etnische tegenstelling in Nigeria is die tussen de
Yoruba in het zuid-westen en de Hausa en Fulani in het noorden van het land.
Ook in deze verslagperiode vonden verschillende confrontaties tussen deze
groepen plaats. Het in het vorige ambtsbericht gesignaleerde patroon dat
gevechten in het noorden worden gevolgd door repercussies in het zuiden, en
vice-versa, bleef zich voordoen.
In de Niger-delta, in het zuid-oosten van het land, spelen weer andere
etnische tegenstellingen een rol. Een aantal etnische minderheden in dit
gebied heeft in het verleden hun onvrede geuit met de exploitatie en
verwoesting van het milieu, alsmede de gebrekkige sociale en economische
infrastructuur in dit gebied. De onrust concentreerde zich lange tijd met
name in Ogoniland, een gebied in de deelstaat Rivers, ten oosten van Port
Harcourt. Mede als gevolg van intensieve oliewinning is dit gebied een van
de meest vervuilde van Nigeria. Sinds het aantreden van Abubakar is de
situatie in Ogoniland verbeterd, mede dankzij verschillende maatregelen:
politieke gevangenen werden vrijgelaten (zie 3.3.2) en de speciaal
gestationeerde troepen, de Rivers State Internal Security Task Force, zijn
inmiddels teruggetrokken. Niettemin bleef de situatie ook in de
verslagperiode gespannen.
Ook elders in de Niger-delta is het in de verslagperiode weer tot onlusten
gekomen, zowel tussen etnische groepen onderling (met name Ijaw, Itsekeri en
Urhobo) als tussen (vaak gewapende) Ijaw jongeren en de veiligheidstroepen.
Olie-installaties in dit gebied bleven incidenteel doelwit van
criminaliteit. Oorzaken van dit geweld zijn dikwijls conflicten om land- en
waterrechten en compensatie voor geleden schade. In december 1998 kwamen
meer dan 5000 Ijaw jongeren bijeen in de plaats Kaiama en richtten de Ijaw
Youth Council op, om "de strijd om zelfbeschikking en rechtvaardigheid voor
de Ijaw volkeren te coördineren" . Hoewel de organisatie geen geweld
nastreeft, zijn bepaalde Ijaw jongeren overgegaan tot criminele acties,
zoals ontvoering en moord. Het leger is met harde hand opgetreden om de orde
te herstellen, waarbij in een aantal gevallen willekeurig geweld is
gebruikt. Naar verluidt in een poging om de verdachten van de moord op een
aantal politie-agenten te arresteren, werd in november 1999 een heel dorp
(Odi) met de grond gelijk gemaakt, waarbij tientallen doden vielen. Deze
actie werd overigens binnen Nigeria scherp veroordeeld. Er werd een
onderzoek ingesteld door de inspecteur-generaal van de politie, alsook door
een delegatie van het parlement. De regering heeft een speciale commissie
ingesteld om de problemen in de Niger-delta aan te pakken (de Niger Delta
Development Commission). Na lang touwtrekken tussen regering en parlement
werd de commissie in januari 2001 geïnstalleerd. Tot op heden is er over de
werkzaamheden nog weinig naar buiten gekomen.
Een conflict dat hoog oplaaide in de verslagperiode was dat tussen Tiv en
Azeri (een Hausa sprekende stam) in centraal Nigeria. Aanleiding was de
moord op een traditionele Azeri-leider in juni 2001; oorzaken moeten eerder
gezocht worden in langslepende conflicten over hulpbronnen. Als gevolg van
de onlusten zochten tienduizenden burgers een veilig heenkomen in de
omringende deelstaten, waar zij werden opgevangen in kampen van het
Nigeriaanse Rode Kruis.
3.4.5 Abacha-aanhangers
Er is geen sprake van (groeps)vervolging van aanhangers van het voormalige
bewind. Veel voormalige aanhangers van Abacha vonden in 1999 politiek
onderdak bij de All People's Party (APP, in de volksmond ook wel Abacha
People's Party genoemd ). Over Babangida wordt gespeculeerd dat hij zal
deelnemen aan de presidentsverkiezingen in 2003. Wel worden bepaalde
ex-functionarissen van de regimes van Abacha en Babangida strafrechtelijk
vervolgd, op verdenking van moord, ernstige mensenrechtenschendingen en
corruptie. Op 14 oktober 1999 begon het proces tegen een aantal
sleutelfiguren, waaronder de zoon van wijlen Generaal Abacha en diens
chauffeur, die verdacht worden van moord op de vrouw van wijlenAbiola,
alsook de voormalige veiligheidschef van Abacha, verdacht van de moord op
een politieke tegenstander van Abacha, Musa Yar'dua. Er zijn geen
aanwijzingen dat verdachten discriminatoir worden behandeld, op grond van
hun associatie met het voormalige regime c.q. hun (vermeende) politieke
overtuiging . In april 2001 verwees het Abuja High Court de
corruptiezaak van Abacha jr. naar het Appeal Court, zonder dat er uitspraak
was gedaan.
De door President Obasanjo ingestelde Human Rights Violations Investigations
Commission heeft een ruim mandaat gekregen. Deze commissie, doorgaans het
Oputa Panel genoemd (naar de voorzitter, de rechter Oputa), moet oorzaken,
aard en omvang van mensenrechtenschendingen die tussen 1966 en 1999 gepleegd
zijn, onderzoeken. Dit omvat, voor de goede orde, dus meer dan alleen de
periode onder Abacha. De commissie kan niet rechtspreken; ze kan slechts
aanbevelingen doen aan de overheid, inclusief aan de rechterlijke macht
. De hoorzittingen van deze commissie begonnen in oktober 2000. Uit de meer
dan 10.000 petities die de commissie ontving heeft men 150 zaken
samengesteld. In januari 2001 werd voor de eerste maal een arrestatie
aanbevolen, in casu van drie politiemensen en een gevangenisfunctionaris in
Port Harcourt in de deelstaat Rivers, waar de commissie op dat moment
zitting hield . De huidige stand van zaken hieromtrent is niet bekend.
3.4.6 Dienstplicht en desertie
Nigeria kent een beroepsleger en er bestaat derhalve geen dienstplicht.
Toetreding tot het leger gebeurt slechts op vrijwillige basis. Desertie valt
onder het militaire recht. Er zijn geen gevallen bekend van discriminatoire
dan wel disproportionele bestraffing van desertie om redenen gerelateerd aan
de vervolgingsgronden in het Vluchtelingenverdrag. Wel veroordeelde een
militaire rechtbank in november 2000 25 Nigeriaanse ECOMOG- soldaten tot
gevangenisstraf wegens 'muiterij en insubordinatie', waaronder een aantal
levenslang. Zij hadden publiekelijk geprotesteerd tegen de gang van zaken
rondom de betaling van soldij tijdens hun medische behandeling. Een bekende
mensenrechtenadvocaat in Nigeria heeft tegen deze veroordelingen beroep
aangetekend. Eind juni 2001 werd bekend dat de gevangenisstraffen waren
gereduceerd tot minimaal een tot maximaal vijf jaar.
3.4.7 Bakassi
Bakassi is een schiereiland op de grens tussen Kameroen en Nigeria, waarvan
het bezit door beide landen betwist wordt, mede vanwege de aanwezigheid van
olie aldaar. Het dispuut is in behandeling bij het Internationale
Gerechtshof in Den Haag. Sinds 1994 hebben zich regelmatig botsingen
voorgedaan tussen troepen van beide landen, maar hiervan is in de
verslagperiode geen melding gemaakt. Wel zijn er onbevestigde berichten over
geweld van de zijde van Kameroen . Wat Nigeria betreft is Bakassi
volkomen Nigeriaans en onderdeel van de deelstaat Cross Rivers. Als zodanig
is het gebied ook opgenomen in de bestuurlijke indeling van Nigeria. Het
lokale bestuur is in handen van Bakassi Local Government, met als
hoofdplaats Abana. In de praktijk loopt er een kunstmatige grens dwars door
het schiereiland, waarvan de ene kant wordt bemand door Nigeriaanse
grensbewaking en de andere kant door Kameroense gendarmes. De inwoners van
dit gebied zullen door de Nigeriaanse overheid in principe worden aangemerkt
als Nigerianen, gezien haar claim op dit gebied. Staatloosheid is niet aan
de orde.
3.4.8 Geheime genootschappen
Er bestaan in Nigeria talloze zogeheten 'geheime genootschappen', met name
aan de universiteiten en in het zakenleven. Het is per definitie niet
mogelijk hiervan een uitputtend overzicht te geven. Wel kan in het algemeen
worden opgemerkt dat aan sommige van deze organisaties weinig 'geheim' is en
dat er geen gespannen verhouding bestaat tussen deze organisaties en de
autoriteiten. Een voorbeeld hiervan is de Reformed Ogboni Society (ROF). De
ROF is een genootschap gebaseerd op het geloof in God; de statuten van de
ROF vermelden als één van de doelstellingen gehoorzaamheid aan de grondwet
en wetten van Nigeria (alsook van elk ander land waar men verblijft). Er
zijn geen gevallen bekend van personen die namens de ROF met de dood of met
mishandeling zijn bedreigd vanwege 'het openbaren van geheimen'. De ROF
telt, verspreid door heel Nigeria, thans ruim 700 afdelingen, Iledi's
genaamd. De ROF treedt naar buiten, bijvoorbeeld door contacten met lokale
bestuurders en de media of door openlijke betrokkenheid bij liefdadige
instellingen. Daarnaast zijn er ceremoniële bijeenkomsten, die slechts
toegankelijk zijn voor leden van de ROF. De gebruiken in deze bijeenkomsten
zijn dus niet openbaar en alleen leden hebben daarvan kennis. Sommige leden
van dit genootschap bekleden hoge maatschappelijke functies. Dat wil echter
niet zeggen dat uitsluitend invloedrijke en machtige personen uit de
Nigeriaanse samenleving lid zijn van de ROF.
4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de situatie van ontheemden en
vluchtelingen. Achtereenvolgens komen aan de orde de binnenlandse
vestigingsvrijheid, het toelatings- en verwijderingsbeleid ten aanzien van
Nigeriaanse asielzoekers van een aantal ons omringende landen, en ten slotte
de activiteiten van UNHCR in Nigeria.
4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheid
Bij vervolging door derden, bijvoorbeeld in geval van maatschappelijke
discriminatie en etnische of religieuze conflicten, kan men zich zonodig
elders in Nigeria vestigen. Hierbij is de (bevolkings-)omvang van Nigeria
van belang en het feit dat dergelijke conflicten relatief beperkt zijn in
tijd en plaats. Etnische en religieuze groepen zijn geografisch zodanig
verspreid dat in de meeste delen van Nigeria zonodig aansluiting gevonden
kan worden bij leden van dezelfde groep.
Bij vervolging door de staat is in beginsel geen binnenlands
vluchtalternatief voorhanden. In geval van vervolging ingevolge de shari'a
door de autoriteiten van de desbetreffende deelstaten bestaat wel een
binnenlands vluchtalternatief, te weten in het gebied buiten die deelstaten.
De federale politie werkt immers niet mee aan handhaving van deze
strafwetgeving. De jurisdictie en handhavingsinstrumenten van de betrokken
deelstaten reiken niet tot buiten het eigen grondgebied.
4.3 Beleid andere landen
Alle ons omringende landen gaan in principe over tot gedwongen terugkeer van
uitgeprocedeerde afgewezen Nigeriaanse asielzoekers. In bepaalde landen
wordt de feitelijke terugkeer bemoeilijkt door het ontbreken van
(vervangende) reisdocumenten. Dit verklaart waarom de aantallen
gerepatrieerde Nigerianen in bepaalde landen aan de lage kant zijn. Niet is
gebleken dat terugkerende afgewezen asielzoekers problemen hebben
ondervonden, enkel omdat zij in het buitenland asiel hadden aangevraagd.
4.4 UNHCR
De Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) heeft in een
document d.d. januari 2000 de verbetering van de mensenrechtensituatie
onderkend. Vervolging wegens politieke overtuiging is onwaarschijnlijk;
volgens UNHCR is er evenmin sprake van discriminatie van overheidswege van
enige etnische groep, zolang de desbetreffende groep geen afscheiding
nastreeft . De verbetering laat echter onverlet dat onder de nieuwe
regering het etnische en religieuze geweld in Nigeria niet is afgenomen. Ook
in de analyse van UNHCR zijn politie en veiligheidstroepen, tijdens pogingen
de orde te herstellen, in bepaalde gevallen over de grens van het
toelaatbare gegaan. Niettemin wordt erkend dat de nieuwe regering
inspanningen (heeft) verricht om een en ander te verbeteren .
UNHCR heeft geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers, mits hun relaas op zorgvuldige wijze is beoordeeld. Er zijn de UNHCR geen gevallen bekend waarin een terugkerende asielzoeker is lastig gevallen wegens zijn asielverzoek in het buitenland.
5 Samenvatting
De verbetering van de politieke en mensenrechtensituatie in Nigeria, die in
het vorige ambtsbericht werd geconstateerd, heeft zich sindsdien bestendigd.
Het proces van democratisering en verankering van de rechtstaat is nog in
volle gang. Er zijn geen aanwijzingen dat de burgerregering, zoals eerder in
de moderne Nigeriaanse geschiedenis, binnen afzienbare tijd plaats zal
moeten maken voor een militair regime. Mede dankzij de hoge olieprijs is de
regering erin geslaagd de economie enigszins te stabiliseren, ofschoon dit
voor de gewone man nog nauwelijks voelbaar is. De straffeloosheid uit het
verleden ten aanzien van corruptie lijkt niet langer vanzelfsprekend.
Het democratiseringsproces wordt bedreigd door diverse centrifugale
krachten, van politieke, religieuze en etnische aard. In het bijzonder wordt
hier verwezen naar de toenemende islamisering in het noorden van Nigeria,
hetgeen in de verslagperiode in tien deelstaten heeft geleid tot invoering
van het strafrecht van de shari'a. In dit kader zijn in meerdere gevallen
lijfstraffen daadwerkelijk uitgevoerd bij moslims, wegens 'delicten' als
alcoholverkoop, seks voor het huwelijk en diefstal. Van belang is dat de
shari'a in andere deelstaten niet wordt gehandhaafd. Er is voorts geen
sprake van vervolging van christenen; wel kunnen zij hinder ondervinden van
de strengere leefregels. In de aanloop naar invoering van de shari'a en ook
daarna is het op diverse plaatsen gekomen tot gewelddadigheden tussen
moslims en christenen. De bevolking kan hiertegen elders in Nigeria zonodig
bescherming vinden.
Daarnaast blijft de etnische situatie een punt van zorg, in die zin dat het
regelmatig komt tot confrontaties tussen verschillende etnische groepen.
Confrontaties worden verergerd doordat met name jongeren zich in militante,
gewapende bewegingen verenigen. De politie treedt hier hard tegen op; er is
een aantal gevallen bekend van excessief politiegeweld. Deze confrontaties
zijn evenwel in tijd en plaats beperkt. Men kan zonodig elders in Nigeria
een veilig heenkomen vinden. Vervolging door de overheid enkel op grond van
religie of etnische afkomst komt niet voor. Wel kunnen leden van bepaalde
etnisch geïnspireerde bewegingen strafrechtelijk worden vervolgd als zij
zich hebben gemanifesteerd tijdens gewelddadige acties. Sinds oktober 2000
is een aantal militante bewegingen verboden. Aan dit verbod is geen
juridisch gevolg gegeven; evenmin wordt het consequent gehandhaafd. Wel is
een aantal leidende figuren gearresteerd, op verdenking van commune
delicten.
In andere Europese landen en bij UNHCR bestaan geen beleidsmatige bezwaren
tegen uitzetting van afgewezen asielzoekers naar Nigeria. Er zijn geen
berichten bekend dat teruggekeerde uitgeprocedeerde afgewezen asielzoekers
problemen van de zijde van de overheid zouden hebben ondervonden wegens hun
asielaanvraag.
I Literatuurlijst
Afrika Studiecentrum: Een Schijn van Voodoo, december 1999
Amnesty International: Nigeria - Releases of Political Prisoners, 31 maart
1999
Idem: Nigeria - Time for Justice and Accountability, december 2000
CIA: The World Factbook 2000 - Nigeria
Economist Intelligence Unit: Country Reports Nigeria, 2000/2001
Europa Publications: Africa South of the Sahara 2000 - Nigeria
Federal Republic of Nigeria Official Gazette: Constitution of the Federal Republic of Nigeria (Promulgation) Decree 1999, 5 mei 1999
Human Rights Watch: Nigeria - Crackdown in the Niger Delta, mei 1999
Idem: Nigeria- Human Rights Developments, World Report 2000
Idem: Clinton trip to Nigeria, augustus 2000
Idem: Update on Human Rights Violations in the Niger delta, 14 december 2000
Immigration and Nationality Directorate, UK Home Office: Nigeria Country
Assessment, oktober 2000
Immigration and Refugee Board of Canada: Nigeria: Selected Issues related to
Corruption, januari 1999
Maier, Karl: This House has fallen - Nigeria in Crisis, Londen 2000
United Nations Commission on Human Rights Resolution 1999/11 on the Situation of Human Rights in Nigeria, 23 april 1999 (E/CN.4/1999/l11/add.1)
United Nations General Assembly Resolution 53/161 on the Situation of Human Rights in Nigeria, 25 februari 1999 (A/RES/53/161)
United Nations High Commissioner for Refugees: Background Paper on Refugees
and Asylum Seekers from Nigeria, januari 2000
United States Department of State: Country Report on Human Rights in 2000,
Nigeria, februari 2001
United States Department of State: 2000 Annual Report on International
Religious Freedom: Nigeria; 5 september 2000
Women Consortium of Nigeria: Research on Trafficking of Women in Nigeria,
november 2000
Verscheidene nieuwsberichten (BBC, IRIN, Reuters, e.a.)
II Landkaart: deelstaten
1 Waaronder: Auswärtiges Amt: Bericht über die asyl- und
abschiebungsrelevante Lage in Nigeria, 11 maart 2001
2 The World Fact Book 2000: Nigeria, Central Intelligence Agency, 2000
3 Ibidem
4 Te weten: People's Democratic Party, All People's Party, Alliance
for Democracy, Democratic Advance Movement, Movement for Democracy and
Justice, People's Redemption Party, National Solidarity Movement, United
Democratic Party, United People's party.
5 AD werd gevormd door een aantal politici die voorheen deel
uitmaakten van NADECO
6 Immigration and Nationality Directorate: Nigeria Country Assessment,
oktober 2000, par 4.50
7 Gemiddeld 6,9% over 2000, vlg. EIU, Country Report, april 2001
Inclusief ministers zonder portefeuille
9 zie ook onder 3.3.5.
10 UNDP, Human Development Report, 2001
11 Bruto Nationaal Product per capita was USD 300 in 1998, tegen USD
480 gemiddeld in Afrika ten zuiden van de Sahara (bron: Wereldbank)
EIU, Country Report, april 2001, p. 4
13 Met uitzondering van de Convention against Torture and other Cruel,
Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, die Nigeria wel heeft getekend
maar nog niet heeft geratificeerd.
US Department of State: Country Report 2001, p. 9
15 Het OPC-leiderschap zelf spreekt over 40 miljoen Yoruba
16 interview redacteur ambtsbericht met Kayode Ogundamisi, 11 februari
2000
17 Zie onder meer: Reuters 1 en 16 december 1999, 18 juli 2000, 19
oktober 2000.
18 Oduduwa's Children, in: Africa Confidential, Vol 41, no 21, 27
oktober 2000
19 100 OPC members regain freedom, Punch, 25.7.01; OPC members released,
IRIN, 25.7.01
20 Amnesty International: Time for Justice and Accountability, p. 10-11;
AFP 27 augustus 2000
21 IRIN, Police crack down on separatist group, 9 februari 2001
BBC News: Nigeria seizes vigilante chief, 6 maart 2001
US Department of State, Country Report, 2001, p. 3
Amnesty International, Time for Justice and Accountability, p.12
25 US Department of State, Country Report 2001, p. 12
26 Tenzij een individu er zich vrijwillig aan wenst te onderwerpen
(Zie bijv. AFP, Islamic court orders flogging of christian in Northern
Nigeria, 7 febr. 2001)
27 Prostitutie is overigens niet alleen in de shari'a-deelstaten
verboden, zie 3.4.3
28 Situation of Human Rights in Nigeria, Report submitted by the
Special Rapporteur of the Commission on Human Rights, 14 januari 1999
29 par 4.1, Nigeria: Selected Issues related to Corruption: Immigration and Refugee Board of Canada, januari 1999
BBC News: Kaduna introduces sharia, 8-2-01
AFP, 1 juni 2001
Reuters, Nigerian Muslims demand stricter sharia enforcement, 22
april 2001
33 US Department of State: Country Report on Human Rights Practices;
Nigeria, 2001, p. 6
34 Amnesty International: Time for Justice and Accountability, p. 13
35 O. Nwanguma, The Rise of Ethnic Militias in: Liberty, vol 12 no 8,
september 2000
36 Volgens informatie van het regionaal kantoor van UNIFEM in Lagos
vindt FGM plaats in 32,9 % van de huishoudens. In de eerder geciteerde
Country Assessment van het Britse Home Office wordt het percentage vrouwen
dat FGM heeft ondergaan geschat op 50-90%.
37 Bron: UNIFEM regionaal kantoor, Lagos
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert hierbij een schaal
van I tot IV, van minst tot meest ingrijpend.
Een Schijn van Voodoo, Afrika Studiecentrum, Leiden, 1999, p. 18
40 Vanuit antropologisch oogpunt is deze term niet juist, maar wordt
omwille van de leesbaarheid gebruikt. Een correcte frase zou zijn
"traditionele Afrikaanse religieuze praktijken".
41 Zie noot 39, p. 21 e.v.
42 ibidem, p. 47
43 WOCON: Research on Trafficking in Women in Nigeria, p. 25
44 zie onder meer UNHCR, januari 2000, p.5/6
45 Kaiama Declaration, geciteerd in Focus on conflict in the Niger
delta, IRIN, 7 februari 2000
46 Karl Maier, This House has Fallen, p19, 187
47 Human Rights Watch spreekt van welkome 'prosecution', Clinton trip to
Nigeria, 22 augustus 2000, p. 2. Men tekent hierbij aan dat slechts een
selectief deel van de voormalige machthebbers strafrechtelijk vervolgd
wordt.
48 Chairman's opening remarks, Public Forum van de Human Rights
Violations Investigations Commission, Abuja, 29 november 1999
IRIN: Rights commission wants prisons boss arrested, 19.01.01
IRIN, Cameroonian gendarmes attack villages - state government says, 24.10.00; Vanguard, Sporadic Gunfire at bakassi Peninsula, 5.7.01
51 Background Paper on Refugees and Asylum Seekers from Nigeria,
UNHCR, januari 2000, p. 2
52 ibidem, pp. 11, 12
===