BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
OPTA/IBT/2001/202119
Beschikking van het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit op grond van
art. 5.3, tweede lid, van de Telecommunicatiewet in het geschil tussen:
De heer J.M.J. Best
en
Crystal Conduct Infra Broker B.V.,
UPC KabelTV & Telecom B.V.,
Bredband B.V.
gemachtigde: de heer mr. ing. J.W.H. Lemckert, Meijsen Bedrijven B.V.,
A. Het verloop van de procedure
1. Op 22 juni 2001 ontvangt het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
(hierna: het college) van de heer J.M.J. Best, te Aalsmeer een verzoek om een beschikking ex art.
5.3, tweede lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) te geven, gericht tegen het voornemen
van Meijsen Bedrijven B.V. (hierna: Meijsen) om namens Crystal Conduct Infra Broker B.V. (hierna:
Crystal) en Bredband B.V. (hierna: Bredband) 16 telecommunicatiebuizen van 40 en 50 mm. aan
te leggen in zijn grond met kadastrale aanduiding A 3114.
- Op 22 juni deelt het college Meijsen per faxbericht mede dat de voorgenomen werkzaamheden op
het grondgebied van de heer Best opgeschort dienen te worden conform art. 5.3, vierde lid, Tw.
- Op 26 juni neemt het college het verzoek in behandeling en stelt vragen aan de heer Best.
- Op 26 juni stelt het college vragen aan Meijsen en verzoekt Meijsen een reactie op het verzoek van
de heer Best over te leggen.
- Op 2 juli ontvangt het college antwoord van de heer Best op de gestelde vragen.
- Op 6 juli ontvangt het college het verweerschrift van Meijsen, waarin opgenomen een machtiging
van Crystal en UPC KabelTV en Telecom B.V. (hierna: UPC).
- Op 11 juli hoort het college partijen.
- Op 11 juli overlegt Meijsen de met Crystal en UPC afgesloten contracten.
B. De feitelijke grondslag van het geschil
2. De heer Best is eigenaar van de grond met kadastrale aanduiding A 3114 te Aalsmeer.
- Op deze grond bevindt zich een woonhuis en een atelier, met erf, waaromheen een weiland ligt
waarin paarden gehouden worden.
- Crystal en Bredband staan bij het college geregistreerd als aanbieder van een openbaar
telecommunicatienetwerk (hierna: de aanbieder) als bedoeld in art. 5.1, eerste lid, Tw, UPC staat
o.a. geregistreerd als aanbieder.
- Op 26 maart 2001 benadert Meijsen de heer Best om HDPE buizen in zijn grond aan te leggen.
1
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
- De aanleg van het tracé vindt plaats door middel van een combinatie van graven en horizontaal
gestuurd boren. Op het terrein van de heer Best wordt goeddeels machinaal een geul gegraven
van 90 cm. diep en 40 cm. breed.
- De heer Best heeft aangegeven andere plannen te hebben met de grond en geeft geen
toestemming voor de aanleg.
- Op 14 juni benadert Meijsen opnieuw de heer Best om toestemming voor de voorgenomen
werkzaamheden te verkrijgen.
- De heer Best geeft opnieuw geen toestemming.
- Op 15 juni stuurt Meijsen een schriftelijke kennisgeving ex art. 5.3, tweede lid, Tw naar de heer
Best namens Crystal en Bredband, waarin partijen te kennen geven dat vanaf week 26 een
aanvang zal worden gemaakt met de aanleg van 16 telecommunicatiebuizen.
- Op 22 juni uit de heer Best bedenkingen als bedoeld in art. 5.3, tweede lid, Tw tegen de
voorgenomen kabellegging door Crystal op eigendom van de heer Best bij het college.
- Meijsen deelt in het verweerschrift mee dat op dit moment de onderhandelingen met
opdrachtgever Bredband lopen, maar nog geen contract is getekend.
- Op 9 juli overlegt Meijsen aan het college een faxbericht van Crystal en UPC waarin wordt gesteld
dat Meijsen namens partijen op mag treden in dit geschil.
- Tijdens de hoorzitting stelt Meijsen dat UPC vier HDPE buizen van 32 mm. aanlegt bovenop de 16
buizen die in de kennisgeving zijn genoemd.
C. Het verzoek van de heer Best
Het standpunt van de heer Best kan als volgt worden samengevat.
3. Op 22 juni deelt de heer Best het college in zijn verzoekschrift mede dat hij bedenkingen heeft
tegen de aanleg van 16 telecommunicatiebuizen van 40 en 50 mm in zijn grond met
kadastraalnummer A 3114.
4. Op dit moment wordt het betwiste perceel gebruikt als weiland. In de toekomst wil de heer Best
het weiland betrekken bij zijn tuin, door deze uit te breiden met bomen en waterpartijen tot een
zogenaamde parktuin.
5. Voorts stelt de heer Best dat zijn bedenkingen berusten op negatieve ervaringen in het verleden,
die betrekking hebben op kabels van Schiphol, die op grond van een gevestigd zakelijk recht zijn
aangelegd in zijn dijk.
6. Tijdens de hoorzitting stelt de heer Best dat Meijsen onvoldoende heeft gestreefd naar
overeenstemming.
7. Voorts stelt hij dat uit de ernstige inbreuk op de privacy door de zware machines waarmee op zijn
land zal worden gewerkt en de hoeveelheid buizen die Crystal in zijn grond wil stoppen blijkt, dat
het idee van het gedogen van kabels is achterhaald.
2
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
D. Het standpunt van de aanbieders
8. Het standpunt van de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken (hierna: de
aanbieders) kan als volgt worden samengevat.
9. Zij stellen dat Meijsen, als aannemer, voor hen een interlokaal communicatienetwerk aanlegt, dat
de cityringen van Amsterdam en Den Haag met elkaar verbindt.
10. Zij stellen voorts dat de heer Best gedoogplichtig is, daar het perceel A 3114 een weiland betreft
en geen afgesloten erf of tuin.
11. Zij concluderen dat de heer Best de aanleg tegenhoudt omdat hij in de toekomst wellicht een
andere bestemming heeft voor zijn grond, maar dat hij niet is aangevangen met het uitvoeren van
werkzaamheden, noch concrete plannen in die richting heeft. Hij zou, aldus de aanbieders, geen
bezwaar hebben tegen het tracé zelf.
12. Zij kunnen niet in openbare grond aanleggen omdat Rijkswaterstaat geen toestemming heeft
verleend voor een boring bij de brug over de Ringvaart in het verlengde van de Bosrandweg
wegens technische bezwaren. De reeds aanwezige boringen konden worden beschadigd. Voorts is
de strook groen van Schiphol te smal om te boren.
13. Tijdens de bespreking met de heer Best is een tracé voorgesteld, dat zo min mogelijk overlast zou
bezorgen, namelijk op de slootkant, aan de rand van het perceel.
E. Het juridisch kader
14. In hoofdstuk 5 van de Tw is de gedoogplicht voor aanleg, instandhouding en opruiming van
kabels geregeld. In art. 5.1 Tw wordt een onderscheid aangebracht tussen verschillende soorten
grond en de daarbij behorende gedoogplicht.
15. Art. 5.1 bepaalt het volgende.
1. Eenieder is, behoudens artikel 5.2 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op
schadevergoeding, verplicht de aanleg en instandhouding van kabels ten dienste van een
openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in en op openbare gronden,
alsmede de opruiming daarvan, te gedogen.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting strekt zich, behoudens art. 5.3 en onverminderd het
in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, wat betreft interlokale en
internationale kabels tevens uit tot alle andere gronden, uitgezonderd afgesloten tuinen en
erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.
3. Door de aanleg, instandhouding en de opruiming van kabels wordt geen verandering in de
bestemming en zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden gebracht.
16. Het tweede lid van art. 5.1 Tw regelt een gedoogplicht voor andere dan openbare gronden. In
deze, andere dan openbare gronden hoeven slechts interlokale en internationale kabels gedoogd
te worden. Van deze gedoogplicht zijn erven en tuinen die met bewoonde percelen één geheel
vormen uitgezonderd.
3
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
17. Art. 5.1 Tw bepaalt dat kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of
omroepnetwerk door eenieder moeten worden gedoogd. De definitie van `kabels' wordt bepaald in
art. 1.1, onder r, Tw. De definitie van een openbaar telecommunicatienetwerk wordt gegeven in
art. 1.1, onder g, Tw.
18. Art. 5.3 Tw geeft de procedure die een aanbieder van een openbaar telecommunicatie- en
omroepnetwerk dient te volgen indien hij een kabel wil aanleggen in andere dan openbare
gronden en geeft de regeling indien er een geschil ontstaat tussen aanbieder en gedoogplichtige.
19. Art. 5.3 Tw bepaalt het volgende.
1. Indien de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk
het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg en
instandhouding van kabels, bedoeld in art. 5.1, tweede lid, streeft hij naar overeenstemming
met degene op wie een gedoogplicht rust over de plaats en de wijze van de uitvoering van het
werk.
2. Bij gebreke van overeenstemming geeft de aanbieder van het netwerk aan degene op wie een
gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, rust, onverwijld een schriftelijke
kennisgeving waarin een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering
van de werkzaamheden wordt gegeven. Indien degene op wie een gedoogplicht rust, tegen de
kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij na ontvangst daarvan het college verzoeken een
beschikking te geven.
3. Het college geeft een beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.
4. Het verzoek schorst de uitvoering van het voornemen.
20. Het eerste lid van art. 5.3 Tw geeft de aanbieder die voornemens is een kabel aan te leggen in
andere dan openbare grond, in de eerste plaats de opdracht om te streven naar overeenstemming
met gedoogplichtige, over de plaats en wijze van de uitvoering van het werk.
21. Art. 5.3, tweede lid, Tw geeft de procedure aan die aanbieder en gedoogplichtige dienen te
volgen, indien er geen overeenstemming bereikt kan worden. De aanbieder stuurt de
gedoogplichtige een kennisgeving met daarin de voorgenomen plaats en wijze van uitvoering van
het werk. Indien de gedoogplichtige het nog steeds oneens is met de voorgenomen
werkzaamheden, kan hij tegen de daadwerkelijke tenuitvoerlegging daarvan actie ondernemen
door zijn bedenkingen te uiten en het college te verzoeken ter zake een beschikking te geven.
22. Art. 5.3, vierde lid, Tw bepaalt dat het verzoek de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden
schorst.
23. In het besluit in het geschil Stichting Pallandt van Keppel Stichting versus KPN Telecom B.V.
(OPTA/IBT/2001/101137) heeft het college bepaald dat voordat het college toe kan komen aan de
toets aangaande de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van het werk, dient te worden
vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een situatie als omschreven in art. 5.3 Tw. Er moet
derhalve voldaan zijn aan de volgende randvoorwaarden:
- de aanbieder moet een aanbieder zijn van een netwerk als bedoeld in art. 5.1 Tw;
- de aan te leggen kabels moeten ten dienste komen van een openbaar telecommunicatie- of
omroepnetwerk als bedoeld in art. 5.1, Tw;
- de kabels moeten interlokaal dan wel internationaal van aard zijn;
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
- de grondeigenaar dient als gedoogplichtige als bedoeld in art. 5.1, tweede lid, Tw te kunnen
worden aangemerkt;
- de aanbieder moet gestreefd hebben naar het bereiken van overeenstemming met de
gedoogplichtige, doch deze overeenstemming is niet bereikt.
F. De beoordeling van het geschil
Het college overweegt ten aanzien van het onderhavige verzoek om een beschikking als volgt.
Ten aanzien van de bevoegdheid van het college
24. Het college dient, alvorens in te kunnen gaan op de bedenkingen die door de heer Best zijn
aangevoerd, vast te stellen in hoeverre hij bevoegd is een beslissing te nemen in het geschil.
a. Ten aanzien van de partijen in het geschil
25. Meijsen heeft een schriftelijke kennisgeving namens Crystal en Bredband aan de heer Best doen
toekomen, waarop deze het college heeft verzocht een beschikking te geven in de onderhavige
zaak, aangezien hij bedenkingen heeft tegen de voorgenomen werkzaamheden.
26. Het college heeft van Meijsen bij het verweerschrift twee bijlagen ontvangen, waaruit blijkt dat
Meijsen namens Crystal en UPC als gemachtigde op mag treden in dit geschil.
27. Uit het verweerschrift, hetgeen is bevestigd tijdens de hoorzitting, blijkt dat er geen
overeenkomst is met Bredband, noch bij Meijsen, noch bij Crystal. Derhalve is Bredband ten
onrechte genoemd in de kennisgeving, ex art. 5.3, tweede lid, Tw, die aan de heer Best is
gestuurd.
28. Het college oordeelt dat Bredband geen partij in dit geschil is.
29. Als bijlage bij het verweerschrift heeft Meijsen ook een machtiging overgelegd namens UPC,
waaruit blijkt dat Meijsen de belangen van UPC mag behartigen in dit geschil.
30. Het college constateert, dat Meijsen in de schriftelijke kennisgeving, als bedoeld in art. 5.3,
tweede lid, Tw, aan de heer Best aankondigt namens Crystal en Bredband 16 HDPE buizen aan te
zullen leggen in de grond van de heer Best.
31. Het college heeft vastgesteld dat deze 16 buizen alle voor Crystal zelf worden aangelegd.
32. Tijdens de hoorzitting stelt Crystal dat UPC vier extra HDPE buizen wil aanleggen bovenop de door
Crystal, in de schriftelijke kennisgeving, aangegeven 16 HDPE buizen.
33. Het college stelt vast dat (namens) UPC niet is gestreefd naar overeenstemming met de heer Best,
daar noch UPC, noch deze vier buizen zijn vermeld in de door Meijsen verzonden schriftelijke
kennisgeving.
5
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
34. Het college oordeelt derhalve dat UPC geen partij in dit geschil is.
35. UPC, of een gemachtigde namens UPC, dient derhalve contact op te nemen met de heer Best en te
trachten met hem tot overeenstemming te komen over de door UPC voorgenomen
werkzaamheden.
36. Het college komt derhalve niet toe aan een toetsing van hetgeen namens Bredband en UPC verder
is ingebracht in het kader van dit geschil.
37. Het college merkt Crystal aan als partij tegen wie het verzoek van de heer Best zich richt.
38. Wellicht ten overvloede stelt het college dat bovenstaande conclusie niet ziet op de eventuele
rechten die Bredband of UPC al dan niet kunnen ontlenen aan hoofdstuk 5 buiten het kader van
dit geschil.
b. Ten aanzien van de bij het geschil betrokken kabels
39. Crystal heeft op grond van art. 5.1, tweede lid, Tw om toegang tot de grond van de heer Best
gevraagd ten einde 16 HDPE buizen aan te leggen ten behoeve van een interlokaal
telecommunicatienetwerk tussen Amsterdam en Den Haag.
40. Uit de definitie van kabels als bedoeld in art. 1.1, onder r, Tw blijkt dat het begrip kabels mede de
beschermingswerken omvat. Art. 5.1, eerste lid, Tw bepaalt dat eenieder deze kabels, mits zij ten
dienste komen aan een openbaar telecommunicatienetwerk dient te gedogen. Art. 1.1, onder g,
bepaalt dat een netwerk openbaar is, wanneer het wordt gebruikt voor openbare
telecommunicatie diensten, of voor de overdracht van signalen tussen netwerkaansluitpunten.
41. Het college stelt vast dat een HDPE buis een beschermingswerk is als bedoeld in art. 1.1, onder r,
Tw. In deze buis worden door Crystal glasvezels `geblazen', die op deze wijze beschermd worden
tegen bedreigingen van buiten af.
42. Het college concludeert dat in de definitie van het begrip kabels weliswaar beschermingswerken
zijn opgenomen, maar dat deze niet los kunnen staan van de kabel ten dienste van een openbaar
telecommunicatienetwerk zelf. Dit netwerk kan vervolgens niet worden losgezien van de openbare
telecommunicatiediensten die over dit netwerk worden verzonden.
43. Het college constateert dat lege HDPE buizen geen kabels zijn en als zodanig geen onderdeel
uitmaken van een openbaar telecommunicatienetwerk. Hieruit volgt dat op grond van art. 5.1,
tweede lid, Tw geen gedoogplicht bestaat voor lege HDPE buizen.
44. Het college oordeelt als gevolg hiervan dat hij niet bevoegd is een beschikking te geven waarin de
aanleg van de 14 lege HDPE buizen is opgenomen. Wel benadrukt het college, gezien het
voorgaande, dat logischerwijs uit de Tw voortvloeit, dat voor deze 14 buizen geen gedoogplicht
voor de heer Best geldt.
45. Het college voegt daarom een zesde randvoorwaarde toe aan de in het "Keppel besluit" reeds
geïdentificeerde vijf randvoorwaarden waaraan de aanbieder moet voldoen ten einde aanspraken
6
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
te kunnen maken op de gedoogplicht van een grondeigenaar, te weten: er moet sprake zijn van "kabels" als bedoeld in art. 1.1, onder r, Tw.
c. Ten aanzien van de status van de grond
46. Het college heeft in het "Keppel" besluit, onder andere, bepaald dat voordat het college toe kan
komen aan de toets aangaande de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van het werk
vast moet worden gesteld of er in een geschil, ex art. 5.3, tweede lid, Tw, sprake is van andere
dan openbare grond.
47. Het college stelt vast dat de grond van de heer Best met kadastrale aanduiding A 3114 te
Aalsmeer, waarin de aanbieders de voorgenomen werkzaamheden hebben aangekondigd, een
weiland betreft. Het college merkt deze grond aan als andere dan openbare grond als bedoeld in
art. 5.1, tweede lid, Tw. Het college acht zich derhalve bevoegd kennis te nemen van de
bedenkingen van de heer Best tegen de voorgenomen werkzaamheden van Crystal.
d. Ten aanzien van het verzoek van de heer Best
48. Het college constateert dat Meijsen en de heer Best niet tot overeenstemming zijn gekomen waar
het de aanleg van 16 HDPE buizen betreft in de grond van de heer Best, te Aalsmeer, dat bekend
staat onder kadastrale aanduiding A 3114.
49. De heer Best verzoekt het college, volgend op de kennisgeving ex art. 5.3, tweede lid, Tw, op
grond van voornoemd artikel een beschikking te geven, daar hij bedenkingen heeft tegen de
voorgenomen werkzaamheden.
50. Het college concludeert dat hij bevoegd is van deze bedenkingen kennis te nemen en een
beschikking te geven, voor zover ze betrekking hebben op de kabels die voor Crystal worden
gelegd.
De bedenkingen van de heer Best
51. De wens van de heer Best het weiland in de toekomst wellicht te veranderen in een parktuin, doet
niet af aan de gedoogplicht die de Tw hem in art. 5.1, tweede lid, Tw oplegt. Het perceel kan op
grond van een plan voor de toekomst niet reeds worden aangemerkt als tuin. De gedoogplicht die
de Tw oplegt is overigens beperkt. Indien de heer Best werkzaamheden gaat uitvoeren op zijn
land of hier gebouwen wil oprichten, dan dient de aanbieder, in beginsel, zijn kabels om niet te
verleggen. De bedenking van de heer Best wordt derhalve afgewezen.
52. De negatieve ervaringen die de heer Best in het verleden heeft gehad met het aanleggen van
kabels in zijn grond, doen niet af aan de gedoogplicht die de Tw hem oplegt. De Tw bepaalt in art.
5.1, derde lid, onder andere dat door de aanleg, instandhouding en de opruiming van kabels zo
min mogelijk belemmering in het gebruik van gronden wordt gebracht. Iedere niet noodzakelijke
belemmering kan derhalve meewegen in de hoogte van de schadevergoeding die geëist kan
worden. Dit geldt eveneens voor schade die na de aanleg ontstaat en aan deze aanleg kan worden
toegeschreven. Het college is echter niet bevoegd een beschikking af te geven met betrekking tot
de schade.
7
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
53. Het college constateert dat Meijsen twee maal mondeling contact heeft gehad met de heer Best.
Uit de wederzijdse verslaglegging over deze gesprekken blijkt dat Meijsen naar het oordeel van
het college voldoende heeft getracht tot overeenstemming te komen met de heer Best. Dit blijkt
eens te meer, daar Meijsen bereidt is het tracé aan te passen naar de wens van de heer Best. Deze
bedenking van de heer Best wordt derhalve afgewezen.
De gedoogplicht
54. Het college constateert dat Crystal staat geregistreerd bij het college als aanbieder van een
openbaar telecommunicatienetwerk.
55. Het college heeft reeds vastgesteld dat Crystal twee HDPE buizen na de aanleg zal vullen met
glasvezelkabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk.
56. Het college oordeelt derhalve dat de voorgenomen werkzaamheden voor de kabels, inclusief de
beschermingswerken in de vorm van twee HDPE buizen, dienen te worden gedoogd door de heer
Best op grond van het gestelde in art. 5.1, tweede lid, Tw en dat deze kabels zo spoedig als
mogelijk dienen te worden aangelegd. Het college heft de schorsing van de uitvoering van het
voornemen met betrekking tot de kabels die in twee HDPE buizen worden aangelegd in de grond
van de heer Best dan ook per direct op.
57. Dit besluit van het college laat de rechten die de Tw de heer Best biedt, zoals een volledige
schadevergoeding, onverlet.
58. Het college komt niet toe aan een beoordeling van hetgeen meer, of anders is ingebracht door
partijen.
G. De beschikking
59. Het college geeft op grond van art. 5.3, tweede lid, Tw de volgende beschikking:
a) Het college oordeelt dat de heer Best de aanleg van kabels die geplaatst zullen worden in twee
HDPE buizen door Crystal Conduct Infra Broker B.V. dient te gedogen zoals bepaald in art. 5.1,
tweede lid, Tw in zijn grond met kadastrale aanduiding A 3114, te Aalsmeer;
b) het college oordeelt dat de 14 HDPE buizen, die (vooralsnog) leeg zullen blijven, geen onderdeel
van een openbaar telecommunicatienetwerk zijn en zich derhalve onttrekken aan de in art. 5.1,
tweede lid, Tw neergelegde gedoogplicht. Het college is dan ook niet bevoegd een beschikking te
geven met betrekking tot deze 14 buizen. Wel wijst het college er nog eens met nadruk op dat de
heer Best deze buizen niet hoeft te gedogen;
c) het college oordeelt dat hij niet bevoegd is in het kader van dit geschil een beschikking te geven
over de voorgenomen werkzaamheden van Bredband B.V. en UPC KabelTV & Telecom B.V., nu deze
aanbieders niet zijn aan te merken als partijen in dit geschil;
d) het college wijst af hetgeen door partijen meer of anders is gevorderd.
8
BESCHIKKING INZAKE HET GESCHIL TUSSEN J.M.J. BEST EN CRYSTAL CONDUCT INFRA BROKER B.V., UPC KABELTV EN TELECOM B.V. EN BREDBAND B.V.
Aldus besloten te `s-Gravenhage op 23 juli 2001:
HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,
Namens het college
Hoofd afdeling Interconnectie en Bijzondere Toegang (wnd.),
Drs. D.I. Bos
Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die
waarop dit besluit is bekendgemaakt, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.
Het bezwaarschrift moet worden gericht aan:
Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
Postbus 90240
2509 LK Den Haag
onder vermelding van "Bezwaarschrift". Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en dient in ieder geval de naam en het adres van de
indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht, alsmede de gronden van het bezwaar te
bevatten. Zo mogelijk dient een afschrift van het besluit en de overige op het bezwaar betrekking hebbende stukken te worden
meegezonden.
9