Centrale Raad van Beroep Utrecht
Medische besluitenregeling in de WAO in strijd met art 6 EVRM; ook
juistheid WAO-besluiten van voor 1 januari 1998 aan te vechten.
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 2-08-2001
Persbericht
Pemba-uitspraken.
Op 20 juli jl. heeft de Raad een aantal uitspraken gedaan in
geschillen die betrekking hebben op de toepassing van de Wet
premiedifferentiatie en marktwerking bij
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (wet van 24 april 1997, Stb. 175,
hierna: wet Pemba). Een vijftal van deze uitspraken is gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl (nummers AB2857, AB2858, AB2859, AB2860 en AB2871).
In deze uitspraken heeft de Raad in de eerste plaats een oordeel
gegeven over de zogenoemde medische besluitenregeling in de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In de tweede plaats heeft de
Raad zich uitgesproken over de verbindendheid van artikel 87e van de
WAO.
Het oordeel van de Raad over de medische besluitenregeling
De wetgever heeft bij de wet Pemba in de WAO een speciale procedure
neergelegd die moet worden gevolgd als bezwaar of beroep wordt
ingesteld tegen zogeheten medische besluiten. Medische besluiten zijn
besluiten waaraan een beoordeling van medische gegevens ten grondslag
ligt. Bijvoorbeeld besluiten waarbij aan een werknemer een
WAO-uitkering wordt toegekend, dan wel waarbij een aan die werknemer
toegekende uitkering wordt gehandhaafd, herzien of ingetrokken.
Sinds 1 januari 1998 - met de inwerkingtreding van de wet Pemba - is
een werkgever belanghebbende bij zulke besluiten als die besluiten
betrekking hebben op één van zijn werknemers. Een werkgever kan tegen
zo'n besluit bezwaar en/of beroep bij de rechtbank instellen. De
medische besluitenregeling brengt - kort gezegd - mee dat een
werkgever in dat geval slechts kennis kan krijgen van stukken met
medische gegevens over de werknemer als die werknemer daarvoor
toestemming heeft gegeven. Geeft de werknemer die toestemming niet,
dan kan slechts een gemachtigde van de werkgever die arts is, van die
stukken kennis krijgen. Deze gemachtigde die arts is, treedt dan in de
plaats van de werkgever. De wetgever heeft deze regeling getroffen om
het recht op privacy van de werknemer te waarborgen.
De Raad heeft geoordeeld dat de medische besluitenregeling in strijd
is met de waarborgen voor een eerlijk proces die voortvloeien uit
artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154, hierna: EVRM).
De Raad is van oordeel dat de medische besluitenregeling niet
onverkort kan worden toegepast omdat de werkgever daardoor te zeer
wordt belemmerd om zijn belangen op een adequate wijze te behartigen.
De door de wetgever beoogde bescherming van de privacy van de
werknemer vormt volgens de Raad onvoldoende rechtvaardiging voor de
nadeliger positie van de werkgever. Het recht op privacy van de
werknemer wordt in voldoende mate gewaarborgd door, daar waar een
procedure betrekking heeft op een medisch besluit, toepassing te geven
aan artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het oordeel van de Raad over premiebesluiten en artikel 87e van de WAO
Werkgevers betalen met ingang van 1 januari 1998 een WAO-premie, die
bestaat uit een basisdeel, waarvan de hoogte landelijk wordt
vastgesteld, en een gedifferentieerd deel, waarvan de hoogte - kort
gezegd - afhankelijk is van de hoogte van aan (ex-)werknemers
uitbetaalde WAO-uitkeringen. De gedachte is dat de dreiging van hogere
premielasten de werkgevers ertoe zullen brengen alles in het werk te
stellen om te voorkomen dat aan hun werknemers een WAO-uitkering moet
worden toegekend.
In artikel 87e van de WAO is met ingang van 1 januari 1998 bepaald dat
als aan een werkgever een (hoge) premie wordt opgelegd, de werkgever
de juistheid van de hoogte van die premie niet kan aanvechten met de
grief dat aan één of meer van zijn werknemers ten onrechte of tot een
te hoog bedrag een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.
Een probleem vormde de met ingang van het jaar 1998 aan een werkgever
opgelegde premies, voorzover het het gedifferentieerde deel betrof.
Dat premiedeel is gebaseerd op ten aanzien van werknemers van deze
werkgever voor 1 januari 1998 genomen WAO-besluiten. Omdat een
werkgever voor 1 januari 1998 nog geen belanghebbende bij zo'n besluit
was, kon hij tegen dat besluit geen bezwaar en/of beroep instellen.
De Raad heeft uitgesproken dat artikel 87e van de WAO in strijd is met
artikel 6 van het EVRM, welk artikel eist dat de rechter, als hem een
geschil wordt voorgelegd, zich moet kunnen uitspreken over "merits of
the matter". De Raad is van oordeel dat in een geschil over een
premiebesluit, waarvan de hoogte mede wordt bepaald door voor 1
januari 1998 toegekende WAO-uitkeringen, de juistheid van op die
uitkeringen betrekking hebbende besluiten tot de "merits of the
matter" behoort. Dit impliceert dat een werkgever in een geschil over
premie ook de juistheid moet kunnen aanvechten van ten aanzien van
zijn werknemers genomen WAO-besluiten van voor 1 januari 1998.
Voor de overige uitspraken over de Wet Pemba:
url
('AA2871';http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=26
568)
url
('AA2858';http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=26
560)
url
('AA2859';http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=26
561)
url
('AA2860';http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=26
562)
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AB2857
(Zie het originele bericht)