Ip/01/1174
Brussel, 2 augustus 2001
Dierproeven: Commissie besluit België voor het Europese Hof te dagen
De Europese Commissie heeft besloten België voor het Europese Hof van
Justitie te dagen voor het niet naleven van de dierproevenrichtlijn
van de Gemeenschap(1)
. Dit besluit is genomen nadat er een klacht was onderzocht dat de
Belgische instanties te vrijgevig waren met vrijstellingen voor
dierproeven met honden en katten die niet speciaal daarvoor gefokt
waren. De richtlijn, die in het algemeen voorschrijft dat speciaal
gefokte dieren moeten worden gebruikt, staat dergelijke vrijstellingen
toe, maar alleen als er dwingende redenen zijn. Uit de statistieken
blijkt dat in een periode van drie jaar gemiddeld slechts ongeveer 50%
van de honden en katten waarvoor vrijstellingen waren verleend ook
echt in Belgische laboratoria werden gebruikt. Dit wijst erop dat de
Belgische instanties zich te soepel hebben opgesteld.
De dierproevenrichtlijn moet ervoor zorgen dat bij het gebruik van
dieren voor experimentele of andere wetenschappelijke doeleinden in de
hele EU bepaalde gemeenschappelijke bepalingen ter bescherming van de
dieren worden toegepast.
Naar aanleiding van het met redenen omklede advies dat de Commissie op
29 januari 2001 had verzonden, hebben de Belgische instanties een
ontwerp van nieuwe voorschriften meegedeeld. De Commissie is er echter
niet van overtuigd dat hiermee de inbreuk volledig wordt verholpen.
Juridische procedure
Als hoedster van het EG-Verdrag moet de Commissie erop toezien dat de
lidstaten de wettelijke vereisten van het Verdrag en de op grond van
het Verdrag aangenomen wetgeving naleven. De procedure die in dit
geval wordt gevolgd, vloeit voort uit artikel 226 van het Verdrag dat
de Commissie de bevoegdheid geeft juridische stappen te ondernemen
tegen een lidstaat die zijn verplichtingen niet nakomt.
Wanneer de Commissie van mening is dat er sprake kan zijn van een inbreuk op het gemeenschapsrecht die aanleiding geeft tot een inbreukprocedure, zendt zij de betrokken lidstaat een "aanmaning" waarin de lidstaat wordt gevraagd binnen een bepaalde termijn, meestal twee maanden zoals in dit geval, zijn opmerkingen te maken.
Op grond van het antwoord of het uitblijven van een antwoord van de
betrokken lidstaat kan de Commissie besluiten de lidstaat een "met
redenen omkleed advies" (tweede schriftelijke waarschuwing) te sturen,
waarin zij duidelijk en ondubbelzinnig de redenen uiteenzet waarom zij
van mening is dat er een inbreuk is op het gemeenschapsrecht en waarin
de lidstaat wordt verzocht binnen een bepaalde termijn, doorgaans twee
maanden, het advies op te volgen.
Wanneer de lidstaat het met redenen omklede advies niet opvolgt, kan
de Commissie besluiten de zaak aanhangig te maken bij het Europese Hof
van Justitie.
(1)
Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de
onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die
voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden
gebruikt.