IP/01/1139
Brussel, 30 juli 2001
Postdiensten: Commissie leidt inbreukprocedure tegen België in
De Europese Commissie heeft besloten België officieel te verzoeken Richtlijn 97/67/EG over postdiensten op een andere wijze te implementeren. De Commissie is met name van oordeel dat België ervoor moet zorgen dat de nationale regelgevende instantie in de postsector volledig onafhankelijk zijn van de openbare exploitanten van postdiensten. Het officiële verzoek wordt gedaan in de vorm van een zogenaamd "met redenen omkleed advies", de tweede fase van de ingebrekestellingsprocedure van artikel 226 van het EG-Verdrag. Indien de Belgische autoriteiten niet binnen twee maanden na ontvangst van het met redenen omkleed advies aan het verzoek van de Commissie voldoen, kan deze besluiten de zaak aan het Europese Hof van Justitie voor te leggen. Voor de Commissie is onafhankelijkheid op het gebied van de regelgeving van fundamenteel belang voor een goede werking van de universele postdienst en voor eerlijke concurrentie in het geliberaliseerde gebied. De Commissie doet ook een nauwgezet onderzoek naar de onafhankelijkheid van de regelgevende instantie in de postsector in Frankrijk, Griekenland, Italië en Spanje.
Frits Bolkestein, het voor de interne markt bevoegde lid van de
Commissie gaf het volgende commentaar: "Als wij willen dat alle
burgers in de Europese Unie kunnen profiteren van postdiensten van
goede kwaliteit tegen betaalbare prijzen en van een grotere
efficiëntie als gevolg van concurrentie, moeten wij ervoor zorgen dat
de postrichtlijn in alle lidstaten in acht genomen en uitgevoerd
wordt."
De inbreukprocedure tegen België heeft betrekking op het feit dat de
regelgevende instantie in de postsector niet functioneel onafhankelijk
is van exploitanten van postdiensten, zoals de postrichtlijn
(97/67/EG) vereist. De nationale minister heeft niet alleen een rol
bij de nationale openbare exploitant van postdiensten, maar oefent ook
regelgevende functies in de postsector uit. De Commissie is van
oordeel dat hierdoor in strijd met de vereisten van de richtlijn een
belangenconflict voor de minister kan ontstaan bij de uitoefening van
zijn of haar regelgevende taken. Het standpunt van de Commissie in
deze kwestie is niet van invloed op het recht van de lidstaat om zelf
de status van de nationale regelgevende instanties in de postsector
vast te stellen, en ook niet op het in het Verdrag (artikel 295)
neergelegde neutraliteitsbeginsel betreffende het eigendomsrecht.
Achtergrond
Richtlijn 97/67/EG legt gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling
van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de
verbetering van de kwaliteit van de dienst vast. De richtlijn moest
uiterlijk 9 februari 1999 zijn geïmplementeerd.
Ingevolge de richtlijn moet worden gezorgd voor een levering van een
universele postdienst in de Europese Unie (het nationaal en
grensoverschrijdend ophalen en afleveren van poststukken tot 2 kilo,
postpakketten tot 10 of 20 kilo en aangetekende zendingen en zendingen
met aangegeven waarde).
Verder worden in de richtlijn de voorwaarden voor de financiering van
de levering van deze universele diensten geharmoniseerd (bv.
vaststelling van de diensten die kunnen worden voorbehouden), alsmede
de voorwaarden waaronder niet-voorbehouden diensten kunnen worden
geleverd (bv. door gebruik te maken van een machtigings- of
vergunningsstelsel om exploitanten die binnen het toepassingsgebied
van de universele dienst vallende diensten leveren, tot het leveren
van de universele dienst te verplichten en de mogelijkheid dat
lidstaten deze exploitanten verplichten bij te dragen aan een
compensatiefonds om eventuele inkomstentekorten die de
universeledienstverlener mocht lijden als gevolg van de extra kosten
die hij in verband met zijn verplichtingen als verlener van een
universele dienst moet maken te compenseren).
Zoals voorzien in Richtlijn 97/67/EG heeft de Commissie in mei 2000
een voorstel tot wijziging van de richtlijn ingediend om een
verdergaande, geleidelijke liberalisering van de postmarkt mogelijk te
maken (zie IP/00/541 en MEMO/00/29). Dit voorstel wordt momenteel door
het Europees Parlement en de Raad besproken.