Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=418289



Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG Directie Westelijk Halfrond Ministerie van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 11 juli 2001 Auteur R. van den Boom
Kenmerk DWH/MC-369/01 Telefoon 070 - 348.5387
Blad /1 Fax 070 - 348.5472
Bijlage(n) 1 E-mail rj-vanden.boom@minbuza.nl
Betreft Terms of Reference evaluatie 'Lessons learned Suriname' C.c.
Zeer geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg Suriname van 4 april jl. treft u bijgaand de 'Terms of Reference' van de evaluatiestudie ' Lessons Learned' die ik met mijn Surinaamse collega de heer Raghoebarsing ben overeengekomen.

Deze studie zal in de periode juli - oktober van dit jaar worden uitgevoerd. Zodra het rapport gereed is zal ik u dat doen toekomen.

DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Eveline Herfkens

Terms of Reference

Studie 'Lessons Learned' uit de Ontwikkelingssamenwerking

Nederland - Suriname

Paramaribo: Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking

(Evaluatie en Monitoring)

Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken

(DWH/IOB)

mei 2001

I Achtergronden van de studie

De behoefte aan een meer geïntegreerde evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking Nederland - Suriname met een bredere scope dan individuele projecten, bestond al enige tijd bij beide overheden, de Surinaamse en de Nederlandse. Tijdens het overleg van Minister Raghoebarsing (minister PLOS Suriname) en Minister Herfkens (minister OS Nederland) in oktober 2000 werd besloten tot het gezamenlijk uitvoeren van een zogeheten 'Lessons Learned


- Quick Scan' evaluatie om lessen uit het verleden te trekken.
Op ambtelijk niveau vond daaropvolgend overleg plaats tussen PLOS enerzijds en de Ambassade en Buitenlandse Zaken Nederland anderzijds. Door middel van dit overleg is de 'Lessons Learned' evaluatie voorbereid; deze zal worden uitgevoerd door middel van enkele maanden veldwerk, gevolgd door een zorgvuldige rapportage en begeleid door een

referentiegroep van terzake kundige personen.

De volgende uitgangspunten werden geformuleerd :

(1) de evaluatie zal duidelijk beleidsondersteunend moeten zijn in die zin dat het de inzichten met betrekking tot vraagstukken de ontwikkelingssamenwerking rakende moet helpen vergroten en verdiepen. De evaluatie zal zich zowel richten op de samenwerking-als-proces als op de behaalde resultaten en de maatschappelijke effecten;

(2) het rendement van de evaluatie zal meer moeten zijn dan alleen beschouwingen over het verleden, de evaluatie wordt mede ondernomen met het oog op de toekomst;

(3) de evaluatie zal onder meer diverse vanwege PLOS in samenwerking met vakministeries verrichte studies in de evaluatie incorporeren. Ook studies, verricht van Nederlandse zijde (IOB-studies, studies van de Nederlandse Rekenkamer, op BuZa-Nederland aanwezige algemene en sectorale studies, studies in het Documentatiecentrum van de Nederlandse Ambassade te Paramaribo) kunnen een wenselijke input zijn;

(4) gelet op de omvang en diversiteit van de samenwerking in de periode 1975-2000, alsmede op aspecten zoals kosten en in te zetten menskracht, zullen er keuzes gemaakt moeten worden om niet in te boeten wat betreft de kwaliteit en de diepgang van de evaluatie;

(5) in de evaluatie zal 'breedte' en 'diepgang' optimaal worden gecombineerd. Dit betekent enerzijds aandacht voor contextfactoren (de globale economische, sociale en politieke context van Suriname in de periode 1975-2000 alsmede de Nederlandse reactie(s) in diezelfde periode), en anderzijds impliceert dit een aantal meer specifieke deelstudies op basis van enkele sectoren waarbij met name ook de institutionele en organisatorische aspecten in beeld worden gebracht;

(6) bij de programmering van de deelstudies zal in ieder geval het OS-programma 'versterking van de rechtsstaat en het overheidsapparaat' figureren, alsmede twee andere deelstudies, waarbinnen substantiële investeringen lasten de verdragsmiddelen zijn verricht;

(7) in de loop van deze 'Lessons Learned' evaluatie zal een onderzoekstraject worden ontworpen op basis waarvan een opdracht voor een veel gedetailleerder, preciezer langduriger onderzoek naar aard en impact van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie zal kunnen worden verleend; en

(8) de evaluatie zal tevens dienen om inzichtelijk te maken hoe de monitoring- en evaluatiecapaciteit aan Surinaamse zijde kan worden te helpen ontwikkeld c.q vergroot middels instrumentarium, opleidingen en trainingen.

II Afbakening van de studie

Ten behoeve van de voorgenomen 'Lessons Learned' evaluatie is gekozen voor een traject dat begint met een kwalitatieve evaluatie van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie van 1975-2000. Binnen dat contextuele kader zullen drie deelstudies worden verricht, die de empirische 'body' van de studie zullen vormen. Het gaat hierbij niet zozeer om de analyse van een groot aantal individuele projecten, maar om conclusies en aanbevelingen op basis van een betekenisevaluatie van de bilaterale OS-relatie. De studie zal nadrukkelijk (mede)

toekomstgericht zijn.

Vanwege de homogeniteit van de deelstudies is er voor gekozen om met name de projecthulp in de deelstudies te betrekken. In de periode 1975-1982 werd voor een bedrag van NLG 1.485 miljoen gerealiseerd (NLG 1.149 miljoen lastens het schenkingsgedeelte van de verdragsmiddelen en NLG 336 miljoen lastens respectievelijk de lopende verplichtingen van voor de onafhankelijkheid), waarvan slechts plm. NLG 120 miljoen werd uitgezet aan leningen ten behoeve van (staats)bedrijven, de rest ging naar projecthulp.

In de periode 1988 t/m 31 december 2000 werd voor NLG 980 miljoen gerealiseerd, waarvan 65% aan projecthulp, 29% aan directe financiële steun en 6% aan garantiematerialiseringen. De directe financiële steun in deze periode (overbruggingshulp, betalingsbalanssteun en schulddelging) zullen wel in de contextuele hoofdstukken beschreven worden maar zullen geen deel uitmaken van de empirische deelstudies.

In de empirische deelstudies zullen alle sectoren betrokken worden waarin in de periode 1988-2000 projecten zijn gerealiseerd (zie annex III), met uitzondering van de sector industrie. Voor wat betreft de sectoren landbouw, infrastructuur en onderwijs zal het empirisch onderzoek de gehele periode 1975-2000 omvatten, terwijl bij de andere sectoren de nadruk ligt op de periode 1988-2000. De sectoren industrie en mijnbouw zullen niet in een aparte deelstudie bestudeerd worden maar wel betrokken worden in de procesanalyse en in de conclusies en aanbevelingen.

III. Methodologie en opzet van de studie

III.1 Inleiding

De opzet van de studie is tweeledig:

Ten eerste, te komen tot een brede procesanalyse op basis waarvan enerzijds inzicht zal worden verkregen in het proces van de OS-relatie tussen Nederland tussen 1975 en 2000, en anderzijds conclusies en aanbevelingen zullen worden geformuleerd naar aanleiding van behaalde resultaten, met name over de periode 1988-2000.

Doelstelling 1 is daarbij om gegevens en conclusies te verschaffen die bijdragen aan het beantwoorden van de vraag: 'Wat heeft de Nederlands-Surinaamse OS-relatie en de daarbinnen gefinancierde programma'sconcreet bijgedragen aan de ontwikkeling van Suriname?'

Doelstelling 2 is daarbij om gegevens en analyses te verschaffen die bijdragen aan het maken van een balans van positieve en mogelijk negatieve gevolgen, van zwakke en van sterke kanten, van herkenbare en niet (meer) herkenbare bijdragen van de OS-relatie aan de Surinaamse economische, sociale en politieke behoeften.

Ten tweede, te komen, binnen de context van de hierboven genoemde brede procesanalyse, tot een voldoende diepgaand inzicht in de beleidsrelevantie van de uitgevoerde programma's en projecten, de institutionele en organisatorische aspecten van de uitvoering en de duurzaamheid van de behaalde resultaten middels het uitvoeren van deelstudies.

Doelstelling 3 is daarbij om meer specifieke gegevens en conclusies te verschaffen met een

duidelijke toekomstgerichte optiek ter beantwoording van de vraag naar 'Lessons Learned'.

Doelstelling 4 is daarbij om meer specifieke gegevens en analyses te verschaffen die

inzicht geven in de bijdragen aan de Surinaamse ontwikkeling in het algemeen en van

bepaalde sectoren in het bijzonder.

III.2 De procesanalyse

De procesanalyse van de Nederlands-Surinaamse OS-relatie tussen 1975 en 2000 (met als aandachtsgebied de periode 1988-2000) zal in een drietal hoofdstukken van het voorgenomen rapport ter sprake komen.

Een eerste hoofdstuk van het op te leveren rapport betreft een schets van de economische en sociaal-politieke context tussen 1975 en 2000, waarbinnen plaats zal worden ingeruimd voor onder meer de economische problemen, binnenlandse oorlog en haar effecten, de exodus van kader, de overblijvende harde kern van ambtelijke capaciteit bij de overheid, de ontwikkeling van de private sector en de groei van een informele - en overlevingseconomie. Dataverzameling zal plaatsvinden via analyse van algemene academische studies, landenstudies verricht door donoren, sector- en programmastudies en interviews met sleutelpersonen.

In een tweede hoofdstuk komen de beleidsmatige aspecten van de OS-relatie tussen Nederland en Suriname ter sprake. Daarbij wordt aandacht geschonken aan bilaterale verdragen en raamnota's, aan het gevoerde beleids- en bestedingsoverleg, aan de geformuleerde plannen en programma's, aan de belangrijkste missies en hun resultaten en aan het driemaal opschorten - in 1982, 1991 en 1996 - van de OS-relatie en het driemaal herstellen van deze relatie. Dataverzameling zal plaatsvinden via analyse van beleidsnota's en beleidskaders, verslagen en notulen van het gevoerde beleids- en bestedingsoverleg, geformuleerde plannen en programma's en interviews met sleutelpersonen.

In een derde hoofdstuk wordt de Surinaamse donor- en ontvangststructuur belicht: de overwegende Nederlandse inbreng in de Surinaamse donorgemeenschap in de betreffende periode, de omvang en werkwijze van het Nederlandse bilaterale donorapparaat en de beheersaspecten van de samenwerkingsrelatie. Terzijde wordt de omvang en werkwijze van het particuliere kanaal vanuit Nederland (zoals de kerken, CORDAID en andere medefinancieringsorganisaties) geschetst. Hier komt ook de Surinaamse ontvangst- en donorcoördinatiestructuur ter sprake, in termen van beleid, omvang en werkwijze. De samenwerking met de relevante delen van de private sector is eveneens een aandachtsgebied. Dataverzameling zal plaatsvinden via interviews met sleutelpersonen en bestudering van relevante documentatie.

Deze drie hoofdstukken vormen tezamen de context waarbinnen de deelstudies zullen plaatsvinden en waarbinnen na afloop van de verschillende deelstudies, opnieuw in drie slothoofdstukken conclusies zullen worden getrokken in termen van 'lessons learned' en, meer in het algemeen, in termen van de OS-relatie tussen Nederland en Suriname in de achterliggende periode en in de toekomst. Aanbevelingen zullen worden geformuleerd (in samenspraak met de referentiegroep) zowel naar Surinaamse als naar Nederlandse zijde gespecificeerd naar de verschillende actoren in het proces van ontwikkelingssamenwerking.

III.3 De deelstudies

In drie opeenvolgende kernhoofdstukken van het rapport komen de deelstudies
1, 2 en 3 aan de orde via een analyse op het niveau van sectoren of van het sectorclusters. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de analyse van programmablokken, niet om de evaluatie van individuele projecten als zodanig. Wel zullen exemplarische projecten in de deelstudies worden belicht. Het gaat hierbij om de volgende deelstudies:

Deelstudie 1: versterking rechtsstaat en overheidsapparaat;

Deelstudie 2: productieve programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur; en

Deelstudie 3: sociale programma's (volksgezondheid, onderwijs, sociaal vangnet, Fonds Ontwikkeling Binnenland, cost-sharing UN-instellingen).

Deze hierboven genoemde deelstudies representeren blijkens de recente publicatie 'Saldo verdragsmiddelen sedert hervatting in 1988 t/m 31/12/2000 (x1.00 NLG)' (Den Haag: BuZa, MIDAS, 25 januari 2001) ongeveer 82 procent van het volume aan projecthulp tussen 1988 en 2000.

Per deelstudie zullen onder meer de volgende analyses worden uitgevoerd:

(1) de reconstructie van (de uitgangspunten van )het gevoerde beleid in termen van de beleidsrelevantie

(2) belichting van significante programma's en projecten;

(3) de effecten van de Nederlandse OS-inspanning op de Surinaamse economie en maatschappij;

(4) een balans van de resultaten in termen van bijdragen aan de Surinaamse behoeften.

(5) een doelmatigheidsanalyse van de behaalde resultaten met name wat betreft de

duurzaamheid.

In principe zal worden gewerkt aan de hand van bestaande beleidsdocumenten, landen-, sector- en programmastudies, monitoring- en evaluatierapporten, aangevuld met data verkregen uit interviews met sleutelpersonen. Waar nodig zullen de interviews worden aangevuld met kortdurende workshops en veldbezoeken aan strategische projecten. In kortdurende workshops kunnen vertegenwoordigers van jongeren- en vrouwenorganisaties en NGO's gevraagd worden naar hun ervaringen cq toekomstvisie met betrekking tot de ontwikkelingsrelatie.

Om de richting van de hierboven genoemde analyses te vergemakkelijken en de onderlinge vergelijkbaarheid van de deelstudies te vergroten zal de materiaalverzameling plaatsvinden aan de hand van de volgende vragen:

(1) Hoe paste de keuze van een bepaald programma of een bepaalde sector in het Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking?

(2) Hoe paste de keuze van een bepaald programma of sector in het Surinaams ontwikkelingsbeleid?

(3) Was er sprake van een consistent beleidskader voor de te onderscheiden sectoren c.q. voor de in de verschillende sectoren uit te voeren projecten en programma's?

(4) In hoeverre werd er bij de projectopstelling- en uitvoering rekening gehouden met specifieke sociaal-economische, politieke en culturele factoren van de Surinaamse samenleving?

(5) In hoeverre werd er voldoende rekening gehouden met de institutionele en organisatorische aspecten?

(6) Was er sprake van een adequate beheers/uitvoeringscapaciteit?

(7) Heeft de donor consistent meegeholpen aan het versterken van de uitvoeringscapaciteit?

(8) Heeft de vraag naar duurzaamheid voldoende aandacht gekregen? Welke factoren zijn hierbij van invloed geweest?

(9) Heeft de vraag naar draagvlak (economisch, sociaal, politiek, cultureel) voldoende aandacht gekregen?

(10) Welke regels en procedures waren van toepassing in de verschillende fasen van de projectcyclus? Werkten deze regels en procedures bevorderend of belemmerend?

(11) Was er sprake van consistent handelen van zowel de Nederlandse als de Surinaamse zijde in de verschillende fase van de projectcyclus?

(12) Hoe voltrok zich de samenwerking tussen de partners in de verschillende fase van de projectcyclus?

(13) Hoe vond besluitvorming plaats?

(13) Was de samenwerking en de besluitvorming (onder 12 en 13) adequaat?

(14) Bestond er aan beide zijden commitment? Hoe kwam dit tot uiting?

(15) Was er voldoende aandacht voor overleg, monitoring en evaluatie bij zowel de Surinaamse als de Nederlandse zijde en van welke instrumenten werden hierbij gebruik gemaakt?

(16) Hoe kan de situatie van de sector nu beoordeeld worden aan de hand van eventuele sectoranalyses en/of (sub)sectorprogramma's en projecten?

(17) Is er een balans van positieve en negatieve effecten op te stellen?

(18) Hoe zijn eventuele positieve en negatieve gevolgen te verklaren?

(19) Welke 'Lessons Learned' zijn naar aanleiding van de beleidsrelevantie, de institutionele- en organisatorische aspecten en duurzaamheid van de resultaten te formuleren?

IV Organisatie. team, logistiek, tijdpad

De studie zal onder leiding staan van twee, een Surinaamse en een Nederlandse, teamleiders. De deelstudies zullen worden uitgevoerd door een aantal lokale (Surinaamse) consultants aangevuld met een consultant uit Nederland. De Nederlandse consultant zal samen met een lokale collega de deelstudie 'versterking rechtsstaat en overheid' uitvoeren en de lokale deskundigen waar nodig zal bijstaan op het gebied van organisatorische en institutionele aspecten. De twee teamleiders zijn, als kernonderzoekers, verantwoordelijk voor de eindredactie van de studie. Zij sturen de andere consultants, belast met de deelstudies, aan. Daarnaast verzamelen (in eerste instantie) zij het materiaal voor de contexthoofdstukken en de slothoofdstukken.

De studie zal worden begeleid door een referentiegroep van enkele ter zake deskundige personen die vanwege hun maatschappelijke positie over solide expertise beschikken om de studie te ondersteunen. Deze groep zal met name van belang zijn bij de discussie over de Surinaamse en Nederlandse context en de vertaling van de Terms of Reference in onderzoek aan het begin van de studie, bij de discussie over conclusies en aanbevelingen, alsmede bij het bepalen van de toonzetting. Op een geschikt moment tijdens het verloop van de studie zou deze groep in discussie met de onderzoekers voor een 'mid term review' kunnen zorgdragen.

De studie is gebaseerd op een keen gebruik van secundaire bronnen, aangevuld met kwalitatieve informatie afkomstig van sleutelinformanten. De omvang van het veldwerk (gebaseerd op een gelijktijdige inzet van onderzoekers en consultants) wordt geschat op anderhalve maand. De verschillende consultants zullen background papers opleveren, gebaseerd op verschillende sectoren (een studie over de publieke sector, over de landbouw, over de infrastructurele programma's, over de onderwijssector, over de sector volksgezondheid en de sociale programma's).

Op basis van de inhoud van de rapporten van de deelstudies én op basis van eigen documentanalyse en interviews met sleutelinformanten zal de eerste versie van het eindrapport (te schrijven door de Surinaamse en Nederlandse teamleider waar nodig geassisteerd door de lokale en externe consultants) ongeveer anderhalve maand later gereed zijn.

Onmiddellijk voorafgaand aan het veldwerk zal een begin-seminar worden georganiseerd waarbij de leden van de referentiegroep en de onderzoekers de onderzoeksopzet en de methodologie zullen aanscherpen. De leden van de referentiegroep zullen eveneens worden geconsulteerd over de opzet van de drie deelonderzoeken en de beschikbaarheid van sleutelinformanten. In de loop van het veldwerk zal de referentiegroep met de onderzoekers bijeenkomen ten behoeve van een ééndaagse mid-term review.

Naar aanleiding van de eerste versie van het eindrapport zal een eind-seminar worden georganiseerd waarbij de leden van de referentiegroep en de onderzoekers zullen discussiëren over toonzetting, conclusies en aanbevelingen.

Het voorgestelde tijdpad van de studie (tentatief) is als volgt:

22-28 juni: -installeren referentiegroep


-overleg met referentiegroep over Terms of reference

-eerste overleg met de consultants

7 juli-27 augustus: -procesanalyse


-uitvoering deelstudies


-mid-term review met referentiegroep

september: -schrijven eerste concept- rapport


-overleg met referentiegroep over conclusies en aanbevelingen
oktober: -bijstellen concept-rapport n.a.v. opmerkingen, aanvullingen etc

V Voorgenomen hoofdstukkenschema van de publicatie (totaal 50.000 woorden)


1 De economische, maatschappelijke en politieke context van Suriname (1975-2000)

(3.000 woorden)


2 De beleidskaders in de OS-relatie tussen Nederland-Suriname (1975-2000) (3.000 woorden)


3 De Nederlands-Surinaamse donor- en ontvangststructuur: sterke zijden en hiaten (1975- 2000) (3.000 woorden)


4 Deelstudie 1: Versterking rechtsstaat en overheidsapparaat (1988-2000) (6.000 woorden)


5 Deelstudie 2: Productieve programma's en infrastructuur (1975-2000) (9.000 woorden)


6 Deelstudie 3: Sociale programma's, volksgezondheid en onderwijs, FOB (1988-2000)

(9.000 woorden)


7 Conclusies naar aanleiding van de drie deelstudies (3.000 woorden)

8 De Nederlands-Surinaamse OS-relatie in perspectief (3.000 woorden)

9 Aanbevelingen (3.000 woorden)

Annex I

Annex III OS-programma Suriname, realisatie 1988-2000

De drie deelstudies voorzien in een empirische analyse van drie aandachtsvelden:

Deelstudie 1: versterking rechtsstaat en overheidsapparaat;

Deelstudie 2: productieve programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur; en

Deelstudie 3: sociale programma's (volksgezondheid, onderwijs, sociaal vangnet, Fonds Ontwikkeling Binnenland).

Deelstudie 1 betreft de samenwerkingsprojecten met de publieke sector en in het algemeen de capaciteitsopbouw van het overheidsapparaat en de versterking van de rechtsstaat. Zowel van Surinaamse als van Nederlandse zijde is te kennen gegeven, dat 'Lessons Learned' over dit aandachtsgebied van groot belang zullen zijn bij de ontwikkeling van het toekomstige OS-samenwerkingsgebied. Tussen 1988 en 2000 werd voor ruim NLG 92 miljoen op dit terrein aan programma's ontwikkeld.

Deelstudie 2 omvat de programma's en projecten die we onder de noemer 'productieve programma's, nutsvoorzieningen en infrastructuur' hebben gegroepeerd. Tussen 1988 en 2000 werd voor ruim NLG 297 miljoen op dit terrein aan programma's ontwikkeld.

Binnen de productieve programma's vermelden we hier de rol van de agrarische sector. De tijdsperiode betreft in dit geval de gehele 25 jaar van de OS-relatie. Het zou hierbij gaan om de periode 1975-1997. In de periode 1975-1980 was de agrarische sector prioritair met reserveringen van SF 135 miljoen voor het MCP-programma, SF 47 miljoen voor het LOC-programma, SF 73 miljoen voor het Patamacca-project en SF 47 mln. voor diverse kleinere projecten. In de periode 1988-1995 werd de sector getroffen door het restrictieve beleid van Nederland: gecommitteerd werd een bedrag van ongeveer NLG 2.4 miljoen, met name ten behoeve van het Smallholders-project en het Carambola fruitvlieg-project. De in 1996-1997 voorbereide projecten Urgentieprogramma Agrarische Infrastructuur (NLG 89 mln.) en Rehabilitatie Patamacca (NLG 15 mln.) vonden geen doorgang. Een evaluatie van de samenwerking in deze sector is opportuun vanwege het belang van de agrarische sector als prioritaire sector, de grootschalige MCP- en LOC-programma's waarbij essentiële componenten (o.a. herverkaveling van gronden) niet hebben plaatsgevonden, de effecten van de discontinuering van de OS-relatie en het feit, dat thans een aantal belangrijke (sub)sector- studies gereed zijn kunnen en in de evaluatie kunnen worden meegenomen.

Aan infrastructurele werken werd in de periode 1988-2000 ruim NLG 92 miljoen geïnvesteerd, waarvan ongeveer NLG 35 miljoen voor transport-infrastructuur. Wat betreft de programma's van OW werd het Beleidskader naar aanleiding van de missie-Den Tuindert opgesteld (met als leidraad 'de gebruiker betaalt'), bedoeld als duidelijke inbedding in het voorgestelde programma van structurele aanpassing. Van Surinaamse zijde werden deze uitgangspunten (deels) niet geaccepteerd. Er werd er een compromis bereikt door alleen de zogenaamde 'Urgentieprojecten' uit te voeren. Deze urgentieprogramma's hadden als sub-doelstelling het versterken van de lokale consultants- en aannemersbedrijven. Ook een aantal andere programma's binnen deze sector maken de evaluatie interessant: ten aanzien van het Coppename-brugproject (opgenomen was in het toenmalige regeerprogramma) werd door het NEI een feasibility studie uitgevoerd. In een later stadium werd de uitvoering van de Zeedijk gemeenschappelijk gecommitteerd. Mede gelet op gereedliggende programma's (Urgentieprogramma rehabilitatie agrarische infrastructuur en Masterplan Ontwatering Paramaribo), is een evaluatie van de samenwerking in deze sector opportuun.

Deelstudie 3 omvat de programma's en projecten die we onder de noemer 'sociale programma's zoals (volksgezondheid, onderwijs, het Sociaal Vangnet en Fonds Ontwikkeling Binnenland' hebben gegroepeerd. Tussen 1988 en 2000 werd voor ruim NLG 223 miljoen op dit terrein aan programma's ontwikkeld.

In de periode 1988-2000 werd voor ongeveer NLG 74 aan 17 onderwijsprojecten gerealiseerd; 70 procent daarvan kwam ten goede aan het hoger onderwijs en aan kadervorming. In het rapport naar aanleiding van de 'missie Van Kemenade' werden 27 projecten voorgesteld. Hoewel dit rapport als beleidskader werd geaccepteerd lag er geen sectoranalyse aan ten grondslag en ook geen onderwijsplan, zodat de uitgangssituatie niet was gedefinieerd. De projecten waren duidelijk gericht op 'herstel- en achterstallig onderhoud' en niet of nauwelijks op transformatie van de sector. Ook bij de projecten was de uitgangssituatie veelal niet gedefinieerd. Het IDB rapport 'Studie over de onderwijssector in Suriname' geeft wel een beschrijving over de ontwikkelingen van de onderwijssector in de afgelopen tien jaar. Thans is een onderwijsplan is geformuleerd. Van de 17 uitgevoerde projecten werden er inmiddels zes geëvalueerd.

In de sector volksgezondheid werd in de periode 1988-2000 voor ruim NLG 128 miljoen geïnvesteerd (waarvan NLG 75 miljoen ten goede kwam aan de zogeheten RLA- regeling. Maar in de periode 1998-2000 werd in het kader van de RLA ongeveer NLG 40 miljoen uitgegeven als Interim regeling terwijl de andere projecten van deze sector werden afgebouwd en geen nieuwe konden worden opgestart. Aan de samenwerking op het terrein van de volksgezondheid lag een goede sectoranalyse ten grondslag (opgeleverd door de sectormissie 1991), terwijl in 1992 en 1993 ten laste van de verdragsmiddelen economische missies werden uitgevoerd ten aanzien van de intramurale gezondheidszorg (2x) en de bouwkundige rehabilitatie van de ziekenhuizen. In het kader van de cost-sharing-projecten met de PAHO (ten laste van de verdragsmiddelen) van resp. de RGD en het BOG zijn er ten aanzien van deze instituten rapporten uitgebracht ten aanzien van de verzelfstandiging. Van drie projecten (RLA, Geneesmiddelen en Malariabestrijding) werden evaluaties uitgevoerd.

In 1999 werd door de PAHO een 'Basic Country Health Profile of Suriname' opgesteld. Inmiddels valt tevens te beschikken over enkele deelstudies van de IDB. Een evaluatie van de samenwerking in deze sector is van belang, aangezien in deze evaluatie niet alleen de uitgevoerde projecten kunnen worden meegenomen maar mede de analyses en voorstellen ten aanzien van de financiering van deze sector en transformatieprocessen.

Andere grote componenten van de deelstudie 3 betreffen de volkswoningbouw in de periode 1975-1980 en het Sociaal Vangnet (pakketten, verhoging AOV en uitkering on- en minvermogenden). in de periode 1996-1999 het Sociaal Vangnet (pakketten, verhoging AOV en uitkering on- en minvermogenden). De evaluatie van deze componenten is van belang bij de kaderstelling binnen een transformatie van het sociaal zekerheidsstelsel.

Annex IV: Begroting (in NLG)

Ned. Teamleider (40 dgn. Sur., 15 dgn. NL, reizen, verblijf) 97.500

Surinaamse consultants (6) (1,5 maand elk) 150.000

Externe consultant (1 maand Sur., 10 dgn. NL, reis, verblijf) 65.000

Consultant redactie eindrapport 30.000

Surinaamse leden referentiegroep 30.000

Ned. Lid referentiegroep 17.500

Seminars en reviews 15.000

Debriefing Suriname en NL 30.000

Secretariaat, ondersteuning en lokalen PLOS 35.000

Publicatiekosten 25.000

Sommeren ________

495.000

5 % 25.000



Totaal 520.000

===