INFORMATIE- EN
CONSULTATIEDOCUMENT
RICHTLIJNEN GASWET
SCHRIFTELIJKE REACTIE
N.V. NEDERLANDSE GASUNIE
OPENBARE VERSIE
PROJECTNUMMER 100488
20 JULI 2001
INHOUDSOPGAVE
DEEL I
INLEIDING 3
ALGEMENE BESCHOUWING OVER DE ROL VAN DE TOEZICHTHOUDER 4
DE ROL VAN DE TOEZICHTHOUDER OP DE NEDERLANDSE GASMARKT 6
KORTE SAMENVATTING VAN DE BELEIDSVOORNEMENS VAN DTE EN VAN DE VISIE VAN GASUNIE 11
ALGEMENE BEZWAREN MET BETREKKING TOT DE FEITELIJKE ONDERBOUWING VAN HET CONSULTATIEDOCUMENT 14
ALGEMENE BEZWAREN VAN JURIDISCHE AARD 15
DEEL II REACTIE PER HOOFDSTUK
HOOFDSTUK 2: WETTELIJK KADER LIBERALISERING GASMARKT 23
VRAGEN 1 - 2 24
HOOFDSTUK 3: DE NEDERLANDSE GASMARKT 27
HOOFDSTUK 4: BEVORDEREN VAN DE GASHANDEL 29 VRAGEN 3 - 26 41
HOOFDSTUK 5: TARIEFSTRUCTUREN BASISDIENSTEN TRANSPORT EN OPSLAG 47 VRAGEN 27 - 33 56
HOOFDSTUK 6: KOSTENORIENTATIE EN EFFICIENCY TRANSPORT 58 VRAGEN 34 - 42 70
HOOFDSTUK 7: NOODZAKELIJKERWIJS MET TRANSPORT VERBONDEN DIENSTEN 72 VRAGEN 43 - 52 75
HOOFDSTUK 8: BALANCERING VAN HET TRANSPORTSYSTEEM 78 VRAGEN 53 - 57 85
HOOFDSTUK 9: OPSLAG 87 VRAGEN 58 - 65 100
HOOFDSTUK 10: PRIORITEITEN VOOR 2002 103
2
DEEL I
INLEIDING
1. Dit document bevat de schriftelijke reactie van N.V. Nederlandse Gasunie ("Gasunie")
op het Informatie- en consultatiedocument Richtlijnen Gaswet (hierna kortweg: het
"Consultatiedocument") dat de Dienst toezicht en uitvoering Energie ("DTe") op 5 juni
2001 heeft gepubliceerd. Het Consultatiedocument vormt onderdeel van de
voorbereiding van besluitvorming door DTe over Richtlijnen voor het jaar 2002
(hierna: de "Richtlijnen").1
2. DTe heeft marktpartijen uitgenodigd voor 23 juli 2001 schriftelijk te reageren op het
Consultatiedocument. Blijkens het Consultatiedocument is DTe voornemens op 30 juli
2001 ontwerp Richtlijnen te publiceren. Nadat op 15 augustus 2001 een hoorzitting
over dit ontwerp zal zijn gehouden, zal DTe eind augustus 2001 de Richtlijnen
definitief vaststellen.2
3. Uit de onderhavige schriftelijke reactie zal blijken dat Gasunie zich slechts sporadisch
in de opvattingen van DTe kan vinden. De feitelijke onderbouwing is op essentiële
onderdelen onjuist. Realisatie van de beleidsvoornemens stuit in de visie van Gasunie
op onoverkomelijke bezwaren van juridische en economische aard.
4. Gasunie zal in deze reactie haar bezwaren en bedenkingen systematisch maar zeker
niet uitputtend toelichten. Gasunie behoudt zich het recht voor om op enig moment
nader commentaar te leveren.
Gasunie maakt zich grote zorgen over het door DTe uitgezette
tijdpad. Het valt niet te verwachten dat marktpartijen ver vóór
23 juli 2001 een gefundeerde reactie op het Consultatie-
document gereed kunnen hebben; de tijdspanne is daarvoor te
kort. Dat betekent dat DTe één week heeft om alle schriftelijke
reacties te bestuderen én tevens concept Richtlijnen op te
stellen. Die termijn lijkt onvoldoende voor een zorgvuldige
verwerking van de commentaren. Gasunie verzoekt DTe bij
deze dringend om zichzelf een langere termijn te gunnen.
1 Het betreft Richtlijnen als bedoeld in de artikelen 13 en 18 Gaswet.
2 Zie voor de beschrijving van het tijdspad paragraaf 1.4 van het Consultatiedocument.
3
ALGEMENE BESCHOUWING OVER DE ROL VAN DE TOEZICHTHOUDER
5. Voor een neutrale buitenstaander ligt het in de lijn der verwachting dat Gasunie als
belangrijkste speler op de Nederlandse gasmarkt in de woorden van DTe: als
"incumbent" het noodgedwongen aan de stok moet krijgen met de sectorspecifieke
toezichthouder DTe. Een dergelijk cliché dreigt al snel tot een self-fulfilling prophecy te
worden. Gasunie is evenwel de laatste om erop uit te zijn om dit cliché te bevestigen.
Noch Gasunie, noch DTe, noch ook de andere marktpartijen en de consumenten zijn
gebaat bij een dwangmatig antagonistische verhouding tussen de toezichthouder en de
belangrijkste marktpartijen.
6. Gasunie staat op het punt praktisch volledig te worden gesplitst in een
gastransportbedrijf en een gashandelsbedrijf. Die splitsing zal naar alle
waarschijnlijkheid zijn beslag krijgen voor of tijdens de looptijd van de Richtlijnen die
DTe voornemens is voor het jaar 2002 uit te vaardigen. De toekomstige splitsing
impliceert dat het standpunt dat Gasunie inneemt in de discussie met DTe ten aanzien
van de Richtlijnen hoofdzakelijk wordt ingegeven door de belangen van het gas-
transportbedrijf. Gasunie merkt in dit verband wellicht ten overvloede- op dat de door
DTe op te stellen Richtlijnen blijkens de Gaswet alleen betrekking mogen hebben op
het gastransport.
7. DTe is voortvarend van start gegaan. De ambitieuze Voorlopige Richtlijnen 2001 zijn
daar het eerste voorbeeld van. In het Consultatiedocument geeft DTe (opnieuw) blijk
van een onverminderde ambitie om de gassector tot in de details te reguleren. Los van
alle juridische en economische vragen die het reguleringsstreven van DTe oproept,
roept het optreden meer in het algemeen de vraag op wat de rol van een
toezichthouder nu eigenlijk zou moeten zijn.
8. Gasunie is ervan overtuigd, niet alleen op basis van eigen jarenlange praktijkervaring
als grote speler op de Europese gasmarkt die op zich aanzienlijk ruimer is dan de
Nederlandse submarkt waartoe de bevoegdheden van DTe zich uitstrekken -, maar
ook op basis van grondige analyses van de Werdegang van eerder geliberaliseerde
nationale gasmarkten, dat een toezichthouder zich niet zou moeten begeven in het
anticiperend reguleren van de sector. Doet de toezichthouder dat wél, dan leidt dat
onvermijdelijk tot distorsies en tot contraproductieve uitkomsten.
9. Gasunie heeft een onafhankelijke deskundige, Ron Hopper, één van de bekendste
namen in de internationale gaswereld, gevraagd om zijn licht te doen schijnen over de
Voorlopige Richtlijnen 2001 van DTe, alsmede over het rapport dat The Brattle Group
heeft geschreven ter ondersteuning van de beleidsvoornemens van DTe. Meer in het
bijzonder heeft Gasunie aan Hopper gevraagd om zijn bevindingen te plaatsen binnen
het kader van de ervaringen met de (de)regulering van de Amerikaanse en de Britse
gassector, waarmee hij uit bij uitstek vertrouwd moet worden geacht. In zijn advies
(Bijlage 1) doet Hopper een aantal uitspraken die van algemene relevantie zijn voor
de rol van een toezichthouder als DTe. Het moge verbazing wekken, maar de
bevindingen van Hopper sporen volledig met de visie van Gasunie.
10. Hopper zegt over de algemene positie van DTe en andere "energy regulators":
"The potential danger of the DTe Study and the recommended approach of the
DTe in establishing permanent guidelines is the potential confusion between
roles of regulation and creating new law. The Guidelines represent an extremely broad and captive interpretation of the Gas Act. The DTe Study appears to justify a regulated TPA program similar to the Dutch Electricity industry. History has demonstrated that it has not always been a wise approach for the regulator to branch out into the world of primary regulation which is reserved for the Government."3
"The world's three most experienced energy regulatory bodies, the US Federal Energy Regulatory Commission (FERC), the Canadian National Energy Board (NEB) and the UK Office of Gas and Electricity Management (OFGEM) do not have any powers to create law. They all have regulatory powers granted to them by legislative or parliamentary law to enforce the law. All of these bodies are response oriented."4
11. Over één van de weinige gevallen waarin FERC ingreep in bestaande lage termijn contracten in de gasmarkt stelt hij:
"This action by the FERC was a response to an industry problem interpreting its statutory powers under the Gas Act. The FERC was trying to cure an industry problem but in doing so helped creating a bigger problem. (...) In issuing Order 380 the FERC did not recognize the commercial implications or appreciate the potential industry response in conduct and performance. A regulator is not equipped to respond to the changing dynamics and fluidity of a rapidly changing business. A regulator should only regulate where market forces do not function."5
12. En over de ervaring met TPA regimes stelt hij:
"Historically, an effective TPA program has been the result of two key factors: effective but light handed oversight and an industrial structure which ensures a long term level playing field." 6
13. Een nadere analyse van de markten waarin volgens The Brattle Group onderhandelde
TPA (hierna: " NTPA") als concept heeft gefaald, doet Hopper concluderen dat dit falen
niet zozeer was toe te schrijven aan het fenomeen NTPA zélf, maar aan de industriële
structuur van de betreffende nationale markt. Hopper kan de centrale conclusie van
The Brattle Group, te weten NTPA is op voorhand gedoemd te mislukken, in het geheel
niet onderschrijven.
14. Gasunie kan niets anders doen dan het advies van Hopper ten zeerste in de aandacht
van DTe aan te bevelen. Gasunie hoopt dat DTe het inzicht en de ervaring van Hopper
ter harte neemt. De Nederlandse gasmarkt ontwikkelt zich razendsnel. Met de
interventionistische aanpak die DTe blijkens het Consultatiedocument voor ogen staat,
loopt DTe niet alleen achter de feiten aan, maar dreigt hij ook de gezonde verdere
ontwikkeling van de markt ernstig te verstoren. Dát is de centrale boodschap van
Gasunie aan DTe, zoals deze in de rest van deze reactie nader zal worden toegelicht
en onderbouwd.
3 Pagina 7.
4 Ibidem.
5 Pagina 8.
6 Pagina 12.
DE ROL VAN DE TOEZICHTHOUDER OP DE NEDERLANDSE GASMARKT
De ontwikkeling van de Nederlandse gasmarkt tot medio jaren '90
15. Na de vondst van het unieke Groningenveld is de Nederlandse gassector binnen een
periode van enkele jaren tot volledige ontwikkeling gekomen. In 1963 werd Gasunie
opgericht als publiek-private joint venture van de Nederlandse Staat en de grote
oliemaatschappijen Shell en Esso. Op basis van een samenstel van privaatrechtelijke
rechtshandelingen werd Gasunie belast met de coördinatie van de winning en afzet
van het Nederlandse gas. Gasunie ontwikkelde zich al snel tot de spil van een uiterst
dynamische sector. Reeds aan het eind van de jaren `60 was meer dan 90% van de
huishoudens aangesloten op het gasnet. Een percentage dat in geen enkel ander land
ter wereld ook heden ten dage zelfs maar wordt benaderd.7 Aardgas groeide snel uit
tot de belangrijkste energiebron voor de productie van elektriciteit. Ook de industrie
kenmerkt zich door een sterke voorkeur voor aardgas als brandstof.
16. Het Nederlandse gas vond echter niet alleen een uitweg op de binnenlandse markt:
sedert de jaren `60 exporteert Gasunie bij benadering de helft van de jaarlijkse
Nederlandse productie. De export geschiedt op basis van flexibele volumecontracten
met een zeer lange looptijd, die van strategisch belang zijn voor zowel de Nederlandse
als de betrokken buitenlandse economieën.
17. De Groningse gasreserves vormden niet alleen de basis voor de snelle ontwikkeling
van de downstream-markt de markt voor de levering en distributie van gas maar
ook voor de verdere ontwikkeling van de gasproductie uit andere (kleinere) velden.
Mede als gevolg van de eerste oliecrisis werd in de jaren `70 het zogenaamde kleine
velden beleid ontwikkeld. Dit beleid houdt in dat Gasunie bij voorrang gas inkoopt uit
andere velden dan het Groningenveld, met het doel de winning van deze velden
rendabel te maken. Het Groningenveld kreeg de accommoderende functie die
noodzakelijk is om het kleine velden beleid mogelijk te maken.
Het kleine velden beleid is een succes gebleken: op basis van de
commerciële voorwaarden die Gasunie met gebruikmaking van de
flexibiliteit van het Groningenveld kon bieden, zijn inmiddels tientallen
kleinere velden in productie genomen die in en ander scenario niet
economisch levensvatbaar zouden zijn geweest. Reeds sedert jaren
overtreft de jaarlijkse productie uit de kleine velden de Groningen-
productie.
18. Het Groningenveld is geenszins onuitputtelijk, en ook de flexibiliteit loopt naarmate het
veld wordt leeggeproduceerd, sterk terug. Teneinde de unieke productiecapaciteit van
het Groningenveld te kunnen ondersteunen, werd in het begin van de jaren '90 het
definitieve besluit genomen tot de bouw van een drietal ondergrondse bergingen. Deze
bergingen, die enkele jaren geleden in gebruik zijn genomen, functioneren als een
integrerend onderdeel van het Groningen productiesysteem. Het uit de bergingen
7 Dit percentage is in de loopt der jaren verder gegroeid tot 96%.
geproduceerde gas wordt in de verhouding tussen Gasunie en NAM (de exploitant van het Groningenveld) als door NAM geproduceerd Groningengas beschouwd. Dankzij de bergingen kan de productiecapaciteit van het Groningensysteem op peil worden gehouden, en kan Gasunie ook in de komende jaren de tamelijk inflexibele stroom8 van gas uit de kleine velden blijven accommoderen.
19. Het succes van gas heeft ook zijn keerzijde: de Nederlandse economie en de
Nederlandse samenleving in meer algemene zin is in hoge mate afhankelijk van
aardgas. Dat betekent dat de Nederlandse samenleving in overwegende mate belang
heeft bij (i) leveringszekerheid en (ii) bij een redelijke prijsstelling voor
transportcapaciteit die meer in het bijzonder - niet in ongunstige zin afwijkt van de
prijsstelling in de ons omringende landen. Het belang van een redelijke, niet-volatiele
prijsvorming voor transportcapaciteit klemt temeer in het geval van gas, omdat de
vraag naar gas sterk temperatuurafhankelijk is en bijgevolg van seizoen tot seizoen en
van dag(deel) tot dag(deel) zeer sterk kan verschillen.
20. Leveringszekerheid in de bovenbedoelde tweeledige zin is tot nu toe gewaarborgd ge-
weest door Gasunie. Gasunie kon en kan - die leveringszekerheid bieden met ge-
bruikmaking van (wederom) de flexibiliteit van het Groningenveld (en de bijbehorende
bergingen). Juridisch is de waarborg van leveringszekerheid verankerd in lange termijn
contracten tussen Gasunie en de regionale distributiebedrijven die op hun beurt het
gas doorleverden aan huishoudens en kleinere institutionele en industriële afnemers -
en met industriële grootverbruikers en elektriciteitscentrales. Tot nog toe is de
leveringszekerheid volledig gewaarborgd geweest: de leveringen aan de distributie-
bedrijven en hun klanten zijn nog nooit onderbroken geweest.
21. Terwijl het marktsegment van de grootverbruikers altijd vrij is geweest in die zin dat
het verbruikers met een jaarlijkse afname van meer dan 10 miljoen m³ altijd vrij heeft
gestaan gas in te kopen bij de leverancier van hun keuze , is het segment van de
kleinverbruikers tot de dag van vandaag geordend geweest door middel van de
(standaard)leveringscontracten tussen Gasunie en de distributiebedrijven, en de
leveringscontracten tussen de distributiebedrijven en de eindverbruikers in hun
respectievelijke voorzieningsgebieden. Deze contracten waren onderworpen aan
nauwlettend overheidstoezicht, onder meer door middel door de verplichting iedere
wijziging ter goedkeuring aan de Minister van Economische Zaken voor te leggen.9
22. De Nederlandse gasmarkt had tot in de jaren `80 een sterk autarkisch karakter. Het
Europese transmissienet was nog weinig ontwikkeld. Het aantal producenten dat de
continentaal-Europese markt bediende was gering. Gas uit het Verenigd Koninkrijk kon
het continent niet bereiken en vice versa en leveringen uit Noorwegen en Rusland
kwamen aanvankelijk slechts mondjesmaat op gang. Algerije was al snel een
belangrijke leverancier van LNG (per tanker), maar de praktische betekenis daarvan is
altijd vrij beperkt gebleven. Het laatste decennium is de situatie drastisch veranderd.
Het Europese transmissienet is zeer sterk uitgebreid, het Britse net is via de
Interconnector tussen Bacton en Zeebrugge aangesloten op het continentale netwerk,
en Noorwegen en Rusland zijn Nederland als gasleverancier voorbijgestreefd.
8 Men spreekt van gas met een lage loadfactor, resp. met een hoge bedrijfstijd. 9 Deze verplichting was neergelegd in de overeenkomst d.d. 6 april 1963 tussen de Staat en Gasunie, die met de inwerkingtreding van de Gaswet is komen te vervallen.
De huidige stand van zaken: wederom een stormachtige ontwikkeling
23. De ontwikkeling van de Europese gasmarkt heeft de binnenlandse verhoudingen in
Nederland niet ongemoeid gelaten. De geografische ligging van Nederland en de
aansluiting op het Europese transmissienet, hebben ertoe geleid dat Nederland niet
langer alleen een belangrijk gasexporterend land is, maar dat de Nederlands markt
tevens belangrijke transit- en importstromen aantrekt.
24. Het vrije deel van de Nederlandse markt heeft de laatste jaren een stormachtige
structuurrevolutie doorgemaakt; een ontwikkeling van een totaal andere orde dan de
jaren `60: toen ging het om de ontwikkeling van de sector als zodanig, nu gaat het om
ontwikkeling binnen de sector. Het vrije deel van de markt is in luttele jaren door het
effectief beschikbaar komen van concurrerend Brits, Noors en Russisch gas van een
de facto monopolie van Gasunie omgevormd tot een sterk concurrerend markt.
Gasunie heeft als gasleverancier in enkele jaren tijd in het vrije segment 36%
marktaandeel ingeleverd aan nieuw toegetreden handelaren (meestal aangeduid als
"shippers"). Het transportbedrijf van Gasunie heeft deze ontwikkelingen niet lijdzaam
over zich heen laten komen, maar als eerste continentale gasmaatschappij third part
access ("TPA", het verlenen van toegang aan derden tot het gasnet) tot integrerend
bestanddeel van de normale bedrijfsvoering gemaakt. Met het in 1998 voor de vrije
markt geïntroduceerde nieuwe tariefstelsel (het "Commodity en Diensten Stelsel",
oftewel "CDS") zorgde Gasunie op het Europese continent (wederom) voor een
primeur. Terwijl Gasunie in 1989 als eerste continentale gasmaatschappij een TPA
overeenkomst sloot voor levering aan een binnenlandse eindverbruiker10, werd vorige
week de honderdste TPA overeenkomst door Gasunie getekend. Het ligt in de lijn der
verwachting dat dit aantal in minder dan een jaar verdubbeld zal zijn.
25. Deze revolutionaire ontwikkeling is als gezegd primair het gevolg van ingrijpende
veranderingen in de structuur van de industrie. Daarnaast heeft de totstandkoming
van de EG-Richtlijn voor de interne markt in aardgas11 (de "Richtlijn") een rol
gespeeld. Deze Richtlijn werd medio 1998 vastgesteld en diende twee jaar later door
de lidstaten ten uitvoer te zijn gelegd. Dat de Richtlijn na een lange
wordingsgeschiedenis12 in 1998 alsnog werd aangenomen, houdt nauw verband met
de genoemde feitelijke ontwikkeling van de Europese gasmarkt. Richtlijn 98/30/EG
voorziet in een gefaseerde liberalisatie van de Europese gasmarkt. In Nederland is de
Richtlijn geïmplementeerd door middel van de Gaswet.
26. Met de inwerkingtreding van de Gaswet in 2000 is voor het eerst een publiekrechtelijk
kader voor de Nederlandse gassector van kracht geworden. De Gaswet voorziet naar
de letter in een geleidelijke liberalisering van de gassector: ten aanzien van het
marktsegment van de grootverbruikers bevestigt de Gaswet de inkoopvrijheid van
gebruikers die altijd al bestaan heeft. Voor het segment van de kleinverbruikers
voorziet de Gaswet in een wettelijke verankering van het bestaande contractuele
ordeningsstelsel, om vervolgens in etappes inkoopvrijheid voor het zogenaamde
middensegment en vervolgens voor de "echte" kleinverbruikers in het leven te roepen.
Het in de Gaswet uitgezette liberaliseringspad is overigens korter en verdergaand dan
wat Richtlijn 98/30/EG voorschrijft.
10 Voor transport van Noors gas naar een nieuw te bouwen elektriciteitscentrale van Sep te Eemshaven. Anno
1989 waren transit (=doorvoer)contracten voor Gasunie al normale praktijk.
11 Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende de
gemeenschappelijke markt voor de interne markt voor aardgas, PB L 204/1 d.d. 21 juli 1998.
12 Het eerste voorstel van de Commissie dateert uit 1989.
27. De Gaswet bevestigt de betekenis van het kleine velden beleid voor de Nederlandse samenleving en de rol van Gasunie daarin: Gasunie wordt expliciet met een "public service obligation" ("PSO") belast.
28. In de Gaswet is DTe aangewezen als toezichthouder, met als specifieke taak toe te zien op de naleving van het in de Gaswet formeel geïntroduceerde systeem van NTPA. Overigens bevestigt de Gaswet ook hier veeleer een reeds bestaande praktijk, althans waar het het transportnet van Gasunie betreft.
29. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van de Gaswet in 2000 heeft DTe laten blijken te
willen komen tot een ambitieuze en ingrijpende regulering van de sector. De eind
augustus 2000 na een voorbereidingstijd van amper een maand rauwelijks
uitgevaardigde Voorlopige Richtlijnen voor het jaar 2001 vormen de neerslag van deze
ambitie. Gasunie heeft haar opvattingen over de Voorlopige Richtlijnen tijdig en bij
herhaling gemotiveerd aan DTe kenbaar gemaakt.
30. Ook na de inwerkingtreding van de Gaswet - en de vaststelling van de Voorlopige
Richtlijnen van DTe voor 2001 heeft de ontwikkeling niet stilgestaan. Reeds in 2000
heeft Gasunie in anticipatie op de inwerkingtreding van de Gaswet een volledige
administratieve scheiding tussen het transportbedrijf en het handelsbedrijf
doorgevoerd, vergezeld van de bijbehorende "firewalls". Inmiddels heeft Gasunie mede
onder druk van de marktkrachten als gezegd besloten tot een praktisch volledige
opsplitsing in Gasunie Handel en Gasunie Transport.
31. Daarnaast heeft Gasunie in het licht van de marktontwikkelingen besloten tot een
afschaffing van het bestaande CDS en tot invoering van een geheel nieuw transport-
tariefsysteem, dat de handel in gas verder faciliteert en dat tegemoet komt aan de in
de markt levende vraag van shippers (met inbegrip van de shipper Gasunie Handel).
Dit nieuwe systeem zal door Gasunie Transport in de komende maanden met shippers
worden besproken en gefinaliseerd. Het nieuwe systeem zal voor 1 oktober 2001 - na
overleg met representatieve organisaties conform artikel 12 lid 3 Gaswet - formeel
bekend worden gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 Gaswet, en zal
naar verwachting per 1 januari 2002 in werking treden.
32. De minimumlooptijd van de door Gasunie Transport aangeboden contracten bedraagt
inmiddels één maand. Gegeven de in de markt levende vraag, is Gasunie Transport
voornemens om op afzienbare termijn transportcontracten met een kortere looptijd in
te voeren. De logistieke en administratieve implicaties hiervan zijn echter zodanig
groot zo zal tailor-made IT moeten worden ontwikkeld, die pas operationeel kan
worden als de betrouwbaarheid ervan voldoende bewezen is dat invoering van
weekcontracten per 1 januari 2002 fysiek uitgesloten is. Gasunie Transport zal vóór 1
oktober 2001 nader uitsluitsel kunnen geven over de invoeringsdatum.
Nogmaals: de rol van de toezichthouder
33. De stormachtige ontwikkeling die de gasmarkt momenteel doormaakt, onderstreept de
actualiteitswaarde van de lessen van Hopper: "A regulator is not equipped to respond
to the changing dynamics and fluidity of a rapidly changing business. A regulator
should only regulate where market forces do not function." De Nederlandse markt kent
een grote dynamiek, de marktkrachten doen ten volle hun werk. Zeker in een
9
dergelijke situatie dient een toezichthouder zich te beperken tot "effective, but light handed oversight". En dus dienen de Richtlijnen zich te beperken tot het aangeven van kaders en algemene richtlijnen. Anders gezegd: met de dirigistische aanpak die DTe blijkens het Consultatiedocument voor ogen staat, dreigt deze toezichthouder zijn doel ver voorbij te schieten.
10
KORTE SAMENVATTING VAN DE BELEIDSVOORNEMENS VAN DTE EN VAN DE VISIE VAN GASUNIE
De beleidsvoornemens van DTe
34. Wat zijn nu de beleidsvoornemens die DTe voor ogen staan? Blijkens het Consultatie- document wil DTe komen tot een rigide, dirigistische en uiterst gedetailleerde regulering van het optreden van gastransport- en opslagbedrijven. Deze beleidsvoornemens vallen, zoals elders aangegeven, voor het grootste deel buiten het gebied waarvoor DTe bevoegd is (DTe's bevoegdheden zijn immers beperkt tot het nader concretiseren van de Mw ten aanzien van gastransport). Kort samengevat komen de beleidsvoornemens van DTe in de ogen van Gasunie op het volgende neer:
(i) Een dwingende omschrijving van soorten diensten aangeduid als "basis- diensten" - die transport- en opslagbedrijven aan de markt moeten aanbieden;
(ii) Het verplichten van transportbedrijven om een nader bepaald deel van de
capaciteit van het transportsysteem te reserveren voor bepaalde typen
"basisdiensten";
(iii) Het voorschrijven van een bepaalde tariefstructuur voor transportbedrijven (met
een voorkeur voor een entry-exit systeem);
(iv) Een ingrijpende regulering van de prijsstelling door transportbedrijven,
ondersteund door een uiterst gedetailleerd kostenallocatie- en kosten-
waarderingssysteem;
(v) Het dwingend voorschrijven van maatregelen die Gasunie moet nemen teneinde
de balancering van het Nederlandse gasnet op uurbasis (voorlopig) te kunnen
continueren;
(vi) Gedwongen gedeeltelijke openstelling van de van het Groningensysteem deel
uitmakende productiebergingen voor handelsdoeleinden.
35. DTe kwalificeert het voorgestelde regime als "een hybride systeem dat zowel
elementen van een NTPA als een RTPA systeem bevat" (Consultatiedocument, rnr.
23).13
De visie van Gasunie
36. Gasunie is van oordeel dat doorvoering van de voornemens van DTe ernstige
negatieve gevolgen zal hebben voor de Nederlandse aardgassector, alsmede voor
gebruikers. Kort samengevat gaat het om het volgende:
(a) Het Nederlandse gastransportnet is "lean and mean", en daardoor zeer efficiënt: het is gedimensioneerd in functie van de werkelijk in de markt levende vraag. Het netwerk kent dan ook geen significante overcapaciteiten, maar omgekeerd
13 Waar Gasunie in deze reactie naar het Consultatiedocument verwijst, doelt zij op de versie die DTe haar bij
schrijven van 21 juni 2001 heeft toegezonden.
heeft zich ook nog nooit een zodanig congestieprobleem voorgedaan dat de leveringszekerheid in gevaar is gekomen. Het dwingend voorschrijven van basis diensten, vergezeld van een rantsoenering van de per basisdienst beschik- baar te stellen transportcapaciteit (ingedeeld naar duur, afschakelbaarheid en dergelijke), die niet aansluit (en niet kán aansluiten) bij de werkelijk in de markt levende vraag, leidt onvermijdelijk tot marktverstoringen en tot onnodige congestie in het transportnetwerk;
(b) De aldus gecreëerde capaciteitsproblemen zullen de leveringszekerheid voor eindgebruikers en meer in het bijzonder voor de kleinverbruikers - op termijn in tweeërlei opzicht in gevaar brengen. Enerzijds doordat de feitelijke beschik- baarheid in de toekomst niet meer daadwerkelijk te allen tijde zal kunnen worden gewaarborgd, anderzijds doordat de prijsvorming voor transport in hoge mate een volatiel karakter zal krijgen en in tijden van relatieve schaarste van transportcapaciteit tot grote hoogten zal kunnen stijgen;
(c) De inrichting van een tariefstelsel is geen zaak van de toezichthouder en dient aan de transportbedrijven zélf te worden overgelaten;
(d) Het voorgenomen ingrijpen in de tariefstelling heeft slechts één doel: het
afromen van beweerdelijke monopoliewinsten van de transportbedrijven. Daar-
gelaten dat Gasunie als exploitant van het hoge druk leidingnet (het "HTL" of
ook wel transmissienet) niet over een monopoliepositie beschikt, zal het
beoogde ingrijpen in de tariefstelling leiden tot marktdistorsies en een sterk
ontmoedigend effect hebben op de bereidheid van transportbedrijven om te
investeren in infrastructurele maatregelen ter leniging van de kunstmatig
gecreëerde schaarste;
(e) DTe miskent de marktcontext: de relevante geografische markt voor transmissie
is niet beperkt tot Nederland, maar is aanmerkelijk ruimer. Door te komen tot
een ingrijpende regulering van de gastransportsector in Nederland zonder de
implicaties daarvan binnen de wijdere context van het West-Europese trans-
missienetwerk waarvan het Nederlandse net een integrerend bestanddeel
vormt in de afweging te betrekken, dreigt DTe het evenwicht binnen de sector
in Nederland zeer ernstig te verstoren. Er is een concrete en ernstige dreiging
dat als gevolg van het voorgenomen ingrijpen van DTe een zodanige oncon-
troleerbare - verschuiving van internationale gastransitstromen naar het Neder-
landse net zal plaatsvinden, dat daardoor de schaarste van transmissiecapaciteit
nog verder zal worden vergroot, met alle gevolgen van dien;
(f) DTe miskent niet alleen het bestaan van de internationale marktcontext, maar ook de prijsvorming zoals deze binnen die internationale markt voor tran- sportdiensten plaatsvindt. Hoewel blijkens de door Gasunie verschafte des- kundigenberichten feitelijk vast staat dat de tarieven voor transmissiediensten in Nederland tot de laagste in Europa horen, betoont DTe zich ongevoelig voor de verstoring van het "level playing field" waarop Gasunie opereert;
(g) Het systeem van uurbalancering waarborgt een zo efficiënt mogelijk gebruik van het net en creëert meer capaciteit dan bijvoorbeeld dagbalancering. De voor- schriften die DTe aan Gasunie wil opleggen in verband met het systeem van balancering zijn ineffectief en nodeloos restrictief voor Gasunie. Deels doen zij rechtstreeks afbreuk aan de goede werking van het systeem;
12
(h) Door toegang voor handelsdoeleinden tot de van het Groningensysteem deel uitmakende bergingen af te dwingen, miskent DTe het karakter van de ber- gingen: deze zijn uitsluitend bedoeld, geschikt en in gebruik voor productie- doeleinden. Daarmee vallen deze bergingen buiten het bereik van NTPA-regime van de Gaswet. Daarnaast dreigt DTe met zijn voorgenomen ingrijpen de lang- lopende contracten tussen de beheerders van de bergingen en Gasunie opzij te zetten. Het voorgenomen optreden van DTe is daarmee in meerderlei opzicht kennelijk onrechtmatig. Het voorgenomen ingrijpen van DTe vormt een directe bedreiging van de continuïteit van het kleine velden beleid.
37. Tot slot: het door DTe voorgestelde systeem is in feite een verkapte vorm van RTPA.
Daarmee past het ten principale niet binnen het systeem van de Gaswet. Kenmerkend
voor NTPA is dat het initiatief bij marktpartijen ligt en niet bij de toezichthouder. DTe
dient dan ook niet op de stoel van het transportbedrijf te gaan zitten.
13
ALGEMENE BEZWAREN MET BETREKKING TOT DE FEITELIJKE ONDERBOUWING VAN HET CONSULTATIEDOCUMENT
38. Van een sectorspecifieke toezichthouder mag worden verwacht dat hij een grondige kennis opbouwt van de sector, alvorens hij regelgevend optreedt. De noodzaak van het verwerven van diepgaande technische en economische kennis van de sector dringt zich eens te meer op wanneer de sector van fundamenteel strategisch belang is voor de samenleving.
39. Transport en opslag van gas zijn vanuit technisch opzicht niet alleen ingewikkeld, maar ook buitengewoon kwetsbaar. Wie zonder voldoende kennis van de techniek ingrijpt in de bedrijfsvoering van een transport- of opslagbedrijf, loopt het risico dat hij de leveringszekerheid van gas direct in gevaar brengt. Enerzijds is er het risico dat het systeem "plat gaat", anderzijds is er de mogelijkheid dat de capaciteit van het systeem op kunstmatige wijze wordt gereduceerd, met als gevolg dat gebruikers er niet meer op kunnen vertrouwen dat het door hen gecontracteerde gas daadwerkelijk wordt geleverd op het moment dat zij het nodig hebben. Of dat de markt geconfronteerd wordt met sterk volatiele prijzen voor transport, en dat met name op momenten waarop de vraag van huishoudens naar gas het grootst is.
40. Ook een onvoldoende begrip van de marktcontext kan ernstige gevolgen hebben: een
op het eerste gezicht "onschuldige" ingreep in het marktmechanisme kan
"onverwachte" reacties van marktpartijen oproepen, met ingrijpende gevolgen voor de
resultaten van de markt. Een goede kennis van de markt waarborgt dat bij de beoor-
deling of tot ingrijpen moet worden overgegaan op mogelijke reacties van
marktpartijen kan worden geanticipeerd.
41. Er zijn met name drie fundamentele aspecten, ten aanzien waarvan DTe in het
Consultatiedocument een verontrustend gebrek aan kennis en inzicht demonstreert:
(i) De (internationale) marktcontext waarbinnen Gasunie haar hoge druk transmissienet (het "HTL") exploiteert;
(ii) De problematiek van de balancering van het transportsysteem van Gasunie;
(iii) Doel en gebruik van de bestaande ondergrondse bergingen voor aardgas.
42. Dit alles is des te verontrustender omdat Gasunie (en voor wat betreft de bergingen
ook NAM en BP) zich tot het uiterste heeft ingespannen om DTe adequaat voor te
lichten. Daarvan is in het Consultatiedocument helaas weinig terug te vinden.
43. Gasunie is en blijft bereid om op open wijze met DTe van gedachten te wisselen over
de economische en technische randvoorwaarden waarbinnen zij het transportnet
exploiteert.
14
ALGEMENE BEZWAREN VAN JURIDISCHE AARD
44. Dit inleidende hoofdstuk brengt een aantal fundamentele bezwaren van juridische aard tegen de in het Consultatiedocument voorgestelde aanpak in kaart. Gasunie verkiest het om DTe reeds in dit stadium van deze juridische bezwaren deelgenoot te maken en een en ander niet op te zouten tot een mogelijke juridische procedure. Gasunie doet dit in de hoop dat DTe de juridische bezwaren alsnog in zijn besluitvorming over de Richtlijnen voor 2002 betrekt, en dat juridische procedures vermeden zullen kunnen worden.
DTe niet bevoegd tot het opstellen van algemeen verbindende voorschriften
45. Binnen het Nederlandse constitutionele stelsel geldt in zijn algemeenheid dat een
onafhankelijke toezichthouder niet over bevoegdheden tot het vaststellen van
algemeen verbindende voorschriften kan/mag beschikken.
46. Ingevolge artikel 134 Grondwet is delegatie van wetgevende bevoegdheid aan een
bestuursorgaan mogelijk, doch behoeft deze delegatie een deugdelijke wettelijke
grondslag. Voor zover men artikel 13 lid 1 Gaswet als delegatiebepaling zou willen
zien, moet worden opgemerkt dat deze (in tweeërlei opzicht, formeel en materieel) on-
voldoende duidelijk is. Dit is van betekenis omdat in andere bepalingen waarin
aanvullende regelgeving bij AMvB of ministeriële verordening is voorzien, op gebrui-
kelijke wijze de vereiste duidelijkheid omtrent voorwerp van nadere regelgeving en
status van het vast te stellen algemeen verbindende voorschrift is gegeven. Dit ver-
schil verzet zich tegen de uitleg van artikel 13 Gaswet als grondslag van delegatie aan
DTe. De bepaling stelt slechts dat DTe Richtlijnen vaststelt, voorwaar geen categorie
met een vastomlijnde staatsrechtelijke inhoud. Omtrent het voorwerp van richtlijnen
zwijgt de wet voorts geheel; geformuleerd wordt slechts met welke belangen DTe "re-
kening moet houden". Daarmee is slechts aangegeven welke belangen door de Richt-
lijnen in geen geval in het gedrang mogen komen. Tegen de achtergrond van artikel
134 Grondwet is een dergelijke bepaling als delegatiegrondslag ook inhoudelijk
onvoldoende bepaald, en derhalve ondeugdelijk.
47. Meer in het bijzonder blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de Gaswet dat DTe
niet over de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften
in de vorm van "Richtlijnen" beschikt. "Richtlijnen", bedoeld in de artikelen 13 en 18
Gaswet, hebben de status van beleidsregels in de zin van artikel 1:3 lid 4 Algemene
wet bestuursrecht ("Awb"). Zij geven aan op welke wijze de toezichthouder de
toepasselijke wettelijk normen zal interpreteren bij de beslechting van concrete
geschillen, respectievelijk bij het geven van bindende aanwijzingen.
48. In 2000 heeft DTe op basis van de zojuist genoemde wetsbepalingen de Voorlopige
Richtlijnen 2001 vastgesteld. Hoewel in rnr. 7 van de Voorlopige Richtlijnen 2001
uitdrukkelijk wordt bevestigd dat deze de status van beleidsregels hebben, hebben zij
in feite het aanzien en daardoor ook de lading van algemeen verbindende
voorschriften. Blijkens het onderhavige Consultatiedocument is DTe voornemens voor
2002 op de ingeslagen weg voort te gaan. Dit betekent dat DTe opnieuw dreigt zijn
bevoegdheden te zullen overschrijden.
15
De Gaswet creëert voor transmissie en opslag géén RTPA systeem; primaat ligt bij marktpartijen en niet bij DTe
49. De Gaswet strekt tot implementatie van Richtlijn 98/30/EG. Voor de onderhavige problematiek is met name van belang hoofdstuk VI van de EG-Richtlijn, dat ziet op de verlening van toegang tot transmissie- en distributienetten van de lidstaten. Blijkens de artikelen 14 en 15 van de EG-Richtlijn kunnen de lidstaten kiezen tussen onderhandelde toegang en gereguleerde toegang. Ten aanzien van onderhandelde toegang bepaalt artikel 15 het navolgende:
"1. Bij toegang tot het systeem via onderhandeling nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aardgasbedrijven en in aanmerking komende afnemers binnen en buiten het door het stelsel van systemen bestreken grondgebied kunnen onderhandelen over toegang tot het systeem met het oog op het sluiten van leveringscontracten op basis van vrijwillige commerciële overeenkomsten. De partijen moeten worden verplicht te goeder trouw over toegang tot het systeem te onderhandelen.
2. Over contracten voor toegang tot het systeem moet met de betrokken
aardgasbedrijven worden onderhandeld. De lidstaten schrijven de aardgas-
bedrijven voor dat zij hun belangrijkste handelsvoorwaarden voor het gebruik
van het systeem publiceren in het eerste jaar na de toepassing van deze richtlijn
en vervolgens elk jaar."
50. In de Gaswet is gekozen voor onderhandelde toegang tot het Nederlandse gasnet,
voor zover het betreft de levering van gas aan afnemers met inkoopvrijheid. Ten
aanzien van de levering van gas aan zogenaamde beschermde afnemers wordt een
regime van gereguleerde toegang ingevoerd, hetgeen noodzakelijk is geworden
vanwege het feit dat de wetgever gemeend heeft de distributiebedrijven te moeten
verplichten hun leidingnetten over te dragen aan door hen nieuw op te richten
netbeheerders. Het gevolg hiervan is dat de distributiebedrijven toegang dienen te
verkrijgen tot hun eigen leidingnetten met het oog op de levering van beschermde
afnemers binnen hun eigen vergunningsgebied. De tarieven die netbeheerders
maximaal in rekening mogen brengen worden ingevolge artikel 80 Gaswet vastgesteld
door de Minister van EZ (die de uitoefening van deze bevoegdheid heeft gemandateerd
aan DTe). Hoe dit ook zij, het regime van gereguleerde toegang valt buiten het bestek
van het Consultatiedocument; het raakt Gasunie niet.
51. De keuze voor onderhandelde toegang wordt in de Memorie van Toelichting bij het
wetsontwerp voor de Gaswet als volgt toegelicht:14
"De keuze voor onderhandelde toegang ligt om verschillende redenen voor de hand. De onderhandelde toegang sluit het best aan bij de bestaande praktijk. Ongeveer 65% van het in Europa verbruikte gas passeert één of meer grenzen op weg naar de klant, op basis van contracten met de neteigenaar. Bovendien is de trend op de markt om meer en meer met een gastransportbedrijf alleen transportovereenkomsten te sluiten, onafhankelijk van de in- of verkoop van gas. De ontwikkelingen in het aanbod van gas doen vermoeden dat de druk op gastransportbedrijven om gas van en voor anderen te transporteren, alleen maar zal toenemen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de totstandkoming van nieuwe
14 TK 1998-1999, 26 463, nr. 3, p. 13.
16
tariefsystemen, waarin voor transport en andere diensten een apart tarief geldt. Daarnaast is te signaleren dat sommige partijen zelf een gasleiding aanleggen of dat overwegen. Er bestaat immers, anders dan bij elektriciteit, vrijheid van netaanleg. De gassector krijgt de kans om te bewijzen dat het systeem van onderhandelde toegang kan werken.
Het systeem van onderhandelde toegang tot de netten past ook het best bij het uitgangspunt van zo licht mogelijke regulering. In dit verband is de vraag aan de orde of er aanleiding bestaat om, naast de Mededingingswet, sectorspecifieke wetgeving in te voeren. De Mededingingswet heeft immers betrekking op alle economische sectoren en bevat een verbod op mededingingsafspraken, een verbod op misbruik van economische machtsposities en bepalingen over toezicht op concentraties. De Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) ziet toe op de naleving van deze regels die zijn ontleend aan Europese mededingingsregels. Het verbod van misbruik van economische machtsposities impliceert dat toegang tot netten moet worden verleend onder redelijke, objectieve, niet- discriminerende en transparante voorwaarden. Gezien de bestaande praktijk op de gasmarkt en de ontwikkelingen die zich daar aftekenen, lijkt de Mededingingswet een goede grondslag voor het toezicht op de toegang tot de netten. De aanvullende bepalingen in dit wetsvoorstel met betrekking tot de toegang tot de gastransportnetten dienen ter facilitering en ondersteuning van de mededingingsregels. Het wetsvoorstel expliceert de plicht van elk gastransportbedrijf, dat geacht wordt een economische machtspositie te hebben, te onderhandelen met klanten die toegang tot het net willen. Die onderhandelingsplicht betreft ook de andere diensten die noodzakelijk zijn voor het realiseren van dat transport."
52. De strekking van deze passage is duidelijk: er wordt gekozen voor onderhandelde toegang, omdat dit het beste aansluit bij de bestaande structuur van markt (anders dan in bijvoorbeeld de elektriciteitssector, zijn onderhandelingen tussen marktpartijen over transportvoorzieningen in de gassector al vele jaren een gangbaar fenomeen, en bestaan er ook al sedert jaren marktprijzen voor transportdiensten). Daarnaast is duidelijk dat het toezicht op het marktgedrag van gastransportbedrijven wordt uitgeoefend op de grondslag van de normen van de Mededingingswet.
53. In het Consultatiedocument miskent DTe de strekking van het stelsel van
onderhandelde toegang. Zo spreekt DTe in rnr. 31 van een "reguleringsaanpak",
terwijl DTe op grond van de Gaswet niets te reguleren heeft. Illustratief is ook dat DTe
poogt op het stuk van de tarief"regulering" zo dicht mogelijk aan te sluiten op het
toegangsregime van de Elektriciteitswet, die - zoals bekend - voorziet in gereguleerde
toegang. De Gaswet introduceert een regime van NTPA met actief toezicht door DTe.
Het primaat ligt echter nog steeds bij de marktpartijen. Dit betekent dat DTe de
inhoud van transacties tussen marktpartijen niet vooraf mag reguleren.
DTe mag slechts beperkt ingrijpen waar zulks op basis van de regels van het
algemene mededingingsrecht noodzakelijk is
54. Uit de wetsgeschiedenis van de Gaswet blijkt dat het eventuele ingrijpen van een
toezichthouder zo beperkt mogelijk dient te blijven. Ook DTe stelt in het
Consultatiedocument dat hij dit uitgangspunt onderschrijft. Zie rnr. 4 van het
Consultatiedocument: "Daarbij heeft DTe de ambitie om deze doelen op verantwoorde
wijze, doch met een beperkt ingrijpen in de markt, te realiseren." De werkelijkheid is
17
evenwel dat DTe in het Consultatiedocument vrij gedetailleerd een volledig nieuwe structuur schetst voor de gassector in Nederland, die volstrekt niet aansluit bij de bestaande structuur, en die voorziet in een mate van overheidsregulering en inmenging die evenzeer zonder precedent is.
55. Het principe van een beperkt ingrijpen impliceert dat de bestaande situatie als
uitgangspunt dient te worden genomen en dat vervolgens knelpunten worden
geïnventariseerd ten aanzien waarvan ingrijpen noodzakelijk en proportioneel is. De
noodzaak en de proportionaliteit van eventueel ingrijpen dienen te worden beoordeeld
in het licht van de basisregels van het commune mededingingsrecht.
56. Uit de wetsgeschiedenis van de Gaswet blijkt klip en klaar dat de Richtlijnen geen
ander doel mogen hebben dan een nadere concretisering van de verplichtingen die uit
het algemene mededingingsrecht meer in het bijzonder artikel 24 Mededingingswet
("Mw") voortvloeien. Dat wordt ook door bevestigd door artikel 19 lid 1 Gaswet:
geschillen met betrekking tot de de verlening/weigering van transport worden door de
directeur-generaal van de NMa beslist "op de grondslag van de Mededingingswet".
Verwezen zij ook naar rnr. 7 van de Voorlopige Richtlijnen 2001, waarin DTe zelf stelt
dat de Richtlijnen de "DG" (waarmee gedoeld wordt op de directeur-generaal van de
NMa) "gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om geschillen te beslechten.
57. Dat het beoogde regime voor onderhandelde toegang inhoudelijk weinig toevoegt aan
de normale regels van de Mededingingswet, wordt nog eens bevestigd in een brief van
de Minister van EZ aan de Tweede Kamer d.d. 20 maart 2000,15 waarin de Minister
een parallel trekt tussen de toegangsregimes voor gasproductienetten (dat wil zeggen
van de plaats van winning naar het aansluitpunt op een transportnet op het vasteland)
en voor gastransportnetten. Voor de toegang tot productienetten geldt slechts het
regime van de Mededingingswet. Niettemin zijn de verschillen tussen beide
toegangsregimes naar het oordeel van de Minister "materieel (...) niet groot":
"Tenslotte vroeg de heer Van den Akker naar de verschillen tussen het toegangsregime tot gasproductienetten en het toegangsregime tot gastransportnetten. Voor beide typen netten geldt de Mededingingswet en het daarin opgenomen verbod op misbruik van een economische machtspositie. Ten aanzien van de gastransportnetten zijn, ter ondersteuning van de toepassing van die wet, nog enkele aanvullende bepalingen in het wetsvoorstel op genomen. Deze betreffen het bekendmaken van indicatieve tarieven en voorwaarden (artikel 4), de onderhandelingsplicht (artikel 5) en de weigeringsgronden voor het verrichten van transport (artikel 6). Materieel is het verschil in toegangsregimes echter niet groot. Ook bij toegang tot gasproductienetten zal indien er sprake is van een economische machtspositie de beheerder van het gasproductienet op basis van de Mededingingswet al gehouden zijn te onderhandelen. Ten aanzien van de toegang tot gastransportnetten zijn de weigeringsgronden in het wetsvoorstel uitgeschreven. Voor de toegang tot de gasproductienetten gelden zonder meer de regels van de Mededingingswet. Dat betekent dat bij de beoordeling van de vraag of een bedrijf misbruik van een economische machtspositie maakt bij een weigering om gas te transporteren, met een aantal aspecten rekening wordt gehouden. Zo kan het zijn dat geen toegang hoeft te worden verleend op grond van onverenigbaarheid van technische specificaties van leidingsystemen of op grond
15 TK 1999-2000, 26 463, nr. 56, p.3.
18
van aan capaciteitstekort dat verband houdt met redelijke behoeften van de beheerder van het gasproductienet om het net voor zijn eigen bedrijfsuitoefening te gebruiken. Deze en andere aspecten die een rol kunnen spelen bij het al dan niet verlenen van toegang tot een gasproductienet zijn in artikel 23, tweede lid, van de richtlijn weergegeven. Hiermee kan bij de toepassing van de Mededingingswet en de Gaswet rekening worden gehouden, zonder nadere regels in de Nederlandse wetgeving."
58. De Richtlijnen mogen noch het doel, noch de strekking hebben om vanuit het niets een
totaal nieuwe structuur voor de gassector te ontwerpen, en deze dwingend aan de
sector op te leggen. Het Consultatiedocument indiceert dat DTe de grenzen van zijn
bevoegdheden miskent.
Miskenning marktcontext en functioneren huidige markt
59. Blijkens het Consultatiedocument beoogt DTe als gezegd te komen tot een vergaande
regulering van de Nederlandse gassector. Nog daargelaten of DTe überhaupt de
bevoegdheid heeft tot een dergelijke ingrijpende regulering over te gaan, geldt dat een
dergelijke regulering bij voorbaat gedoemd is te eindigen in een fiasco, wanneer niet
de volledige marktcontext in aanmerking wordt genomen. DTe verzuimt dit evenwel te
doen. Zo ziet DTe over het hoofd dat de markt voor levering van gas reeds sedert
jaren internationaal is. Dat geldt in het bijzonder voor de (sub)markt voor levering van
gas aan grootverbruikers (jaarlijkse gebruik > 10 miljoen m³). Nederlandse grootver-
bruikers kunnen reeds sedert jaren gas rechtstreeks bij buitenlandse leveranciers resp.
bij shippers inkopen, en doen dat ook. Voor wat betreft het middensegment dat per
1 januari 2002 vrijkomt geldt dat niets hen belet reeds thans contracten voor de
periode ingaande 2002 aan te gaan met buitenlandse leveranciers en shippers. Ook
voor wat betreft transmissie en opslag van gas negeert DTe ten onrechte de
internationale dimensie. Voor wat betreft transmissie geldt dat Nederland een
belangrijk transitland is. Een belangrijk deel van het gasvolume dat via het Nederlands
transmissienet wordt getransporteerd, is transitgas. De prijzen voor transit komen in
een internationale marktcontext tot stand. Binnenlands en internationaal transport zijn
communicerende vaten: de prijzen van het binnenlandse transport zijn rechtstreeks
afgeleid van de prijzen voor het internationale transport, die per definitie
marktconform zijn, want in een internationale marktcontext tot stand gekomen.
60. Bij kennisneming van het Consultatiedocument rijst de indruk dat DTe zich geroepen
voelt vanaf het nulpunt een nieuwe structuur voor de gassector in Nederland te
ontwikkelen, alsof die markt nog niet bestaat, althans tot op heden heeft gedisfunc-
tioneerd. Waar mogelijk wordt immers in het Consultatiedocument de bestaande
marktstructuur ofwel genegeerd ofwel gepresenteerd als een theoretische mogelijk -
maar weinig aantrekkelijk model.
Onjuist uitgangspunt van beweerdelijke convergentie tussen de elektriciteitsmarkt
en de gasmarkt
61. In rnr. 10 van het Consultatiedocument stelt DTe dat hij "bij het uitwerken van de
Richtlijnen (...) oog zal hebben voor de toenemende mate van convergentie tussen de
elektriciteitsmarkt en de gasmarkt." Hij voegt daaraan toe: "Convergentie is immers
een onmiskenbare trend die zich onder andere uit in het feit dat steeds meer spelers
19
op beide markten actief zijn. Convergentie leidt tot een toenemende behoefte aan consistent toezicht op en regulering van beide markten. Respondenten op dit Consultatie- en informatiedocument wordt dan ook gevraagd om bij hun reactie rekening te houden met convergentie."
62. Deze stellingen verwoorden een ernstige misslag in de benadering van DTe. Van "toenemende convergentie" is geen sprake. Feitelijk onjuist en overigens op zich niet relevant is dat "steeds meer spelers op beide markten actief zijn". De gas- en de elektriciteitssector hebben altijd al nauwe banden gehad gegeven het feit dat (i) elektriciteit en gas als energiebron concurreren, (ii) gas in Nederland de belangrijkste energiebron voor de opwekking van elektriciteit is, en (iii) bijna alle distributie- bedrijven zowel elektriciteit als gas in hun pakket hebben. Anders gezegd: de door DTe gesuggereerde ontwikkeling bestaat niet.
63. Belangrijker is dat de gasmarkt en de elektriciteitmarkt zeer wezenlijke verschillen
vertonen. Deze verschillen zijn in de parlementaire geschiedenis van de Gaswet als
volgt verwoord door de Minister van EZ:16
"Het ligt voor de hand een vergelijking met de elektriciteit te maken. Waar sprake is van overeenkomsten in de beide sectoren is de regelgeving zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Er zijn echter ook belangrijke verschillen tussen beide sectoren die leiden tot verschillen in de (voorgestelde) regelgeving. Het gaat daarbij om de volgende factoren:
- de gasmarkt is in belangrijke mate al een internationale, concurrerende
markt terwijl dit slechts in zeer beperkte mate geldt voor de
elektriciteitsmarkt; op de gasmarkt wordt dan ook een grote hoeveelheid
getransporteerd door gastransportnetten van andere partijen terwijl op de
elektriciteitsmarkt voornamelijk sprake is van uitwisselingsafspraken en
nog slechts van een beperkte mate van import en export;
- in samenhang met het voorafgaande overheersen private investeringen in
de gassector, terwijl de elektriciteitssector voornamelijk gefinancierd
wordt met overheidsmiddelen;
- de vrijheid van leidingaanleg bij gas heeft praktische betekenis zoals blijkt
in Duitsland en uit de realisatie van de Zebra-leiding in Zuid-Nederland;
- verschillen bij de productie: bij de gaswinning is sprake van een oligopolie
van een beperkt aantal producenten in belangrijke mate buiten de Euro-
pese Unie terwijl bij elektriciteit de productie veel kleinschaliger is en de
verticale integratie binnen de sector veel sterker is dan bij gas;
- het nationale belang bij de productie in beide sectoren is zeer verschil-
lend: bij gas bestaat dat met name in de gasreservepositie en de
gasbaten van de staat, bij elektriciteit is geen sprake van een rechtstreeks
belang van de staat in de zin van inkomsten."
64. Er is geen enkele aanwijzing dat deze opsomming van wezenlijke verschillen thans niet
meer actueel zou zijn.
16 TK 1998-1999, 26 463, nr. 3, p. 15-16.
20
65. Het achterliggend doel van de stellingen van DTe lijkt intussen duidelijk: DTe zoekt naar een rechtvaardiging om de door hem voor de elektriciteitssector ontwikkelende regulerende concepties te kunnen over planten op de gassector. De wezenlijke verschillen in marktcontext én in de toepasselijke wetgeving staan daaraan echter in de weg.
Aantasting van het level playing field voor Gasunie
66. In de parlementaire geschiedenis van de Gaswet is uitgebreid aandacht besteed aan
de positie van Gasunie op de geliberaliseerde gasmarkt. Centraal staat het streven de
concurrentiepositie van Gasunie op een interne Europese gasmarkt niet te verzwakken
door gedwongen opsplitsing van Gasunie in een handels- en een transportbedrijf.
Daarnaast wordt de overtuiging uitgesproken dat Gasunie zich binnen de nieuwe
marktstructuur marktconform zal gedragen en ook in de gelegenheid moet worden
gesteld zich marktconform te kúnnen gedragen. Zie in dit verband onder meer TK
1999-2000, 26 463, nr. 6, p. 39:
"Capaciteit moet dus worden gezien als een nieuwe dienst die uit de markt
voortkomt. De prijzen die Gasunie rekent voor capaciteit zijn marktconform. Dat
betekent dat er afhankelijk van de gebruiksduur van capaciteit verschillende
capaciteitstarieven zijn. De marktwaarde is gelijk aan de kosten waartegen
klanten zelf in de capaciteitsbehoefte zouden kunnen voorzien, waarbij schaal-
voordelen die Gasunie kan behalen doorgegeven worden aan de klant. Er
bestaat dan ook geen directe relatie tussen de kosten van het onder druk hou-
den van het Groningenveld en de capaciteitstarieven. De prijzen die Gasunie
moet betalen voor capaciteitsdiensten van NAM en Amoco zijn in onderhan-
delingen tot stand gekomen. Het is niet uitgesloten dat over die tarieven op-
nieuw onderhandeld zou gaan worden, maar van concrete voornemens daartoe
is mij niets bekend.
De markt voor capaciteitsdiensten is vrij, nieuwe aanbieders kunnen deze markt
dus betreden. Op grond daarvan zal de druk op Gasunie toenemen om tot een
differentiatie van het dienstenpakket te komen. Uiteraard wordt dit extra gesti-
muleerd als er ook meer potentiële aanbieders zijn. Ik verwacht dat op dit ter-
rein meer aanbieders klaar staan om hun diensten aan te beiden. Er zijn concre-
te plannen voor invoer van capaciteit uit het buitenland en voor investeringen in
capaciteitsvoorzieningen door derden.
De NMa houdt toezicht op de capaciteitstarieven op basis van de Mededingings-
wet."
67. Zie voorts TK 1999-2000, 26 463, nr. 9, p. 10-12:
"De leden van de PvdA-fractie waren overtuigd dat een geïntegreerde Gasunie
wezenlijk is voor de winning van het kleine-veldengas. Zij stelden nadere vragen
over de gevolgen van een eventuele splitsing voor de internationale
concurrentiepositie van Gasunie. Voor het uitvoeren van het kleine veldenbeleid
is de integratie van de planning rond inkoop, verkoop, transport en capaciteit
inderdaad wezenlijk. Het kleine velden beleid leidt immers tot een
gecompliceerde inkoopportefeuille bij Gasunie, terwijl aan de verkoopzijde
geconcurreerd moet worden met andere aanbieders die een dergelijke taak niet
hebben. Dit kan alleen maar door optimaal gebruik te maken van de
21
balansmogelijkheid van het Groningenveld en van andere faciliteiten, onder andere voor opslag en transport die daar in de loop der jaren aan zijn toegevoegd. Ik merk voorts op dat Gasunie commerciële en financiële flexibiliteit ontleent aan de combinatie van een portfolio aan Nederlandse gasreserves en importcontracten met de waarde van de transport- en opslagfaciliteiten. Deze flexibiliteit heeft zij nodig om marktaandeel en marges op de Europese gasmarkt te verdedigen en waar mogelijk uit te bouwen. Een splitsing van Gasunie zou dit teniet doen en Gasunie achterstellen bij concurrerende bedrijven in het buitenland die veelal ook geïntegreerd zijn (...). (...)
Het gastransportnet vertegenwoordigt een waarde voor de onderneming. Het heeft invloed op financiële indicatoren (balansomvang, omzet, cashflows, enz.) en met investeringen in uitbreiding en versterking van het net zijn commerciële belangen gemoeid. Een belangrijke functie van het Gasunie-transportnet is immers het vervoer van het in Nederland gewonnen gas naar afnemers in binnen- en buitenland. Verandering in die gasstromen kan aanpassingen in het net noodzakelijk maken. Voor de financiering daarvan heeft Gasunie als geïntegreerd bedrijf een gunstige AAA-status. Ook Noorse, Russische en Algerijnse gasproducenten investeren tegen die achtergrond in transportnetten. Door splitsing zou de financiële en commerciële positie van Gasunie dus nadelig worden beïnvloed. Daardoor zou de speciale positionering van het Nederlandse gas met de daarbij behorende dienstverlening (flexibiliteit, leveringszekerheid) op de Europese gasmarkt afkalven."
In het Consultatiedocument wordt aan deze uitgangspunten volledig voorbijgegaan. Het moge zo zijn dat Gasunie door de marktontwikkelingen inmiddels feitelijk gedwongen wordt tot een door de wetgever anno 2000 nog onwenselijk geachte opsplitsing van Gasunie, maar dat betekent nog niet dat DTe het "level playing field" voor Gasunie nog verder zou moeten/mogen aantasten.
Schendingen van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht
68. Het Consultatiedocument vormt als zodanig geen besluit in de zin van de Awb.
Eventuele door DTe vast te stellen Richtlijnen vallen daarentegen wel binnen het
bereik van de Awb, met inbegrip van artikel 3:2 Awb (zorgvuldigheid in het
voorbereidingstraject). Indien DTe tot Richtlijnen zou besluiten die sporen met de
oriëntaties zoals verwoord in het Consultatiedocument, staat voor Gasunie buiten kijf
dat dergelijke Richtlijnen de toets aan artikel 3:2 Awb niet zullen kunnen doorstaan.
De korte termijnen die DTe zichzelf heeft opgelegd om tot bindende besluiten te
komen, doen het ergste vrezen voor wat betreft de inhoudelijke zorgvuldigheid van het
besluitvormingsproces. Daarnaast heeft Gasunie moeten constateren dat feitelijke
input die door haar gedurende het afgelopen jaar is verstrekt, veelal door DTe is
genegeerd. Ook dit is een aspect dat Gasunie aanleiding geeft tot grote zorg.
DEEL II: REACTIE PER HOOFDSTUK
HOOFDSTUK 2: WETTELIJK KADER LIBERALISERING GASMARKT
Algemeen
69. Gasunie kan voor haar reactie op het onderhavige hoofdstuk van het
Consultatiedocument in hoofdzaak volstaan met een verwijzing naar het algemene
commentaar, zoals verwoord in Deel I. Hieraan wenst zij het volgende toe te voegen.
70. De belangrijkste passage van dit hoofdstuk is verscholen in voetnoot 18: "een
versnelde liberalisering is alleen mogelijk als deze versnelling verantwoord is uit het
oogpunt van betrouwbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid van de
gasvoorziening. Bovendien moet er sprake zijn van evenwichtige mededinging en van
een Europees "level playing field". Daarnaast moet er voldoende inzicht bestaan in de
te verwachten gevolgen voor de aardgasbaten van de Staat en de Nederlandse
Economie". Het spreekt voor zich dat een eventueel optreden van DTe onder de
Gaswet aan de hand van dezelfde criteria dient te worden beoordeeld: het kan immers
niet zo zijn dat het veiligstellen van deze doelen reeds onherstelbaar is doorkruist door
ingrijpen van DTe nog voordat over de versnelde liberalisering een besluit is genomen.
Niettemin spelen de drie genoemde criteria in de in het Consultatiedocument
gepresenteerde benadering geen rol.
71. In rnr. 28 van het Consultatiedocument stelt DTe dat uit de wettekst en de
parlementaire stukken een viertal doelen te destilleren zijn die de Richtlijnen zouden
moeten bereiken. Gasunie merkt op dat het (enige) parlementaire stuk waarnaar in de
voetnoten wordt verwezen de stelling van DTe niet kan ondersteunen. Meer in het
bijzonder valt in het in voetnoot 5 geciteerde stuk geen verwijzing naar "bevordering
van het handelsverkeer" te vinden als oogmerk van de Richtlijnen, laat staan als
primair oogmerk van de Richtlijnen. Evenmin valt aan de wetsgeschiedenis enige steun
te ontlenen voor de stelling dat de Richtlijnen tot doel hebben om "daar waar
concurrentie niet of nauwelijks mogelijk is, de voordelen van marktwerking zo veel
mogelijk na te bootsen" (t.a.p., rnr. 30). Dat laatste is ook niet verbazingwekkend:
gastransport wordt wel degelijk gekenmerkt door effectieve marktwerking. Zeker waar
het gastransport door Gasunie betreft.
72. Verbazingwekkend is de korte passage over de ontwikkelingen in Europa. De
betrokken paragraaf verschaft geen inzicht in de stand van de wetgeving in de andere
lidstaten van de EU, noch in de ontwikkelingen op de gasmarkt. Meer in het bijzonder
wordt met geen woord gerept over de toegangsregimes en de tarieven voor
transportdiensten en opslagdiensten in de andere lidstaten, noch over de feitelijke
ontwikkeling van het transportnet en de opslagcapaciteit.
73. De opmerking dat "Nederland slechts een beperkte rol speelt als transitland" (rnr. 37)
is niet evident per slot is zo'n 50 % van het gas dat door het Nederlandse
transmissienet stroomt bestemd voor het buitenland en dient klaarblijkelijk enkel als
opmaat naar het hoofdstuk over de tariefstelling voor transportdiensten, waarin DTe er
voor kiest om de internationale marktverhoudingen buiten beschouwing te laten.
23
74. In reactie op rnr. 38 kan worden opgemerkt dat de geschetste ontwikkelingen zich reeds hebben voorgedaan. Zo is het door DTe genoemde Bunde/Oudestatenzijl al sedert enige tijd in ontwikkeling als hub, ook zonder dat daarvoor enig faciliterend optreden van DTe nodig is geweest.
Relatie indicatieve voorwaarden en technische voorwaarden
75. In rnr. 32 e.v. van het Consultatiedocument legt DTe aan marktpartijen de vraag voor
welke voorwaarden met betrekking tot transport dienen te worden geschaard onder de
"technische voorwaarden" bedoeld in artikel 11 Gaswet, respectievelijk onder de
"indicatieve voorwaarden" als bedoeld in artikel 12 Gaswet. Aan deze vraagstelling ligt
klaarblijkelijk de premisse ten grondslag dat DTe wél bevoegd is Richtlijnen vast te
stellen ten aanzien van voorwaarden die onder artikel 12 Gaswet vallen en níet ten
aanzien van voorwaarden die onder artikel 11 Gaswet vallen.
76. DTe vat in tabel 2 in het Consultatiedocument de opvattingen van de distributie-
bedrijven dienaangaande samen. Gasunie is veeleer van mening dat de onderwerpen
genoemd onder artikel 11 Gaswet voornamelijk betrekking hebben op de hardware,
constructie en installatie van netwerkonderdelen, en die onder artikel 12 op het
gebruik. Zo kan bijvoorbeeld aan de innamekant niet onderhandeld worden over druk
en temperatuur van het gas, indien die buiten de technische specificaties van het
netwerk vallen. De gewenste afleveringsdruk is daarentegen (binnen zekere grenzen)
wel onderhandelbaar. Ook over de (fysiek mogelijke) maximale capaciteit van een
aansluiting kan niet onderhandeld worden (vol is vol), maar uiteraard wél over
capaciteitsuitbreiding.
77. Overigens lijken de tekst en de tabel vooral gericht op distributiebedrijven. Voor het
transportonderdeel van Gasunie dient niet alleen naar de leveringskant te worden
gekeken, maar ook naar de innamekant. De flexibiliteit in onderhandelingen,
bijvoorbeeld over gaskwaliteiten, is groter dan bij distributiebedrijven, die vaak slechts
één kwaliteit aangeleverd krijgen, en daar géén wijzigingen in kunnen aanbrengen.
VRAGEN
Vraag 1. Welke van de technische voorwaarden dienen naar het oordeel van de
respondenten te vallen onder de reikwijdte van artikel 11 van de Gaswet (niet
onderhandelbaar) en welke onder die van artikel 12 van de Gaswet
(onderhandelbaar), en welke aanvullingen zijn er op de gepresenteerde tabel?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijst Gasunie naar hetgeen gesteld is in rnr. 75
e.v. van deze schriftelijke reactie.
Gasunie is het derhalve eens met het commentaar dat DTe zelf in rnr. 36 van het Con-
sultatiedocument heeft geformuleerd. Overigens heeft Gasunie in september 2000 conform
de Voorlopige Richtlijnen de "Technische aansluitvoorwaarden" naar DTe gestuurd.
24
Vraag 2. Dienen de Richtlijnen, als zijnde gericht op de Nederlandse markt, rekening te houden met de bredere ontwikkelingen op de (regionale) Europese markt? Zo ja, op welke wijze en in welke mate?
Ja, de Richtlijnen dienen rekening te houden met de ontwikkelingen op de Europese markt voor gashandel en gastransport.
Van essentieel belang voor een geleidelijke, succesvolle en voor alle belanghebbenden, met name de eindverbruikers van aardgas, zo gunstig mogelijk verloop van de liberalisatie van de gasmarkt is het zo veel mogelijk nastreven en handhaven van een Europees "level playing field". De parlementaire geschiedenis van de Gaswet is geheel van dit besef doorregen, hetgeen (onder meer) verklaart dat Gasunie niet tot juridische splitsing in handelshuis en transportbedrijf verplicht werd en dat in de artikelen 72 en 73 een reciprociteitvoorziening is opgenomen.
De ontwikkelingen sedert de inwerkingtreding van de Gaswet hebben laten zien dat andere krachten dan de wetgever op juridische splitsing van Gasunie aandringen en dat de reciprociteitbepaling niet uitvoerbaar is. Wat dit laatste betreft, reeds het land van herkomst van door derden in Nederland geïmporteerd gas valt ook door die derden zelf niet te achterhalen. Een mogelijke splitsing heeft op zichzelf reeds het gevolg dat de daarbij verzelfstandigde delen van Gasunie op achterstand komen ten opzichte van de grote geïntegreerde gasbedrijven in andere Europese landen. Nu voorts de ongelijke marktopening in de diverse EU-lidstaten niet door het daarvoor bedoelde instrument kan worden opgevangen, vergen de belangen van de Nederlandse gasbedrijven en van de Nederlandse eindverbruikers eens te meer dat geen klimaat ontstaat waarin buitenlandse bedrijven in Nederland voordelen kunnen behalen die Nederlandse bedrijven niet in het buitenland kunnen behalen.
Toegespitst op de transportactiviteiten van Gasunie betekent het voorgaande dat (maximale) vrijheid moet worden gelaten om naar eigen inzicht in te spelen op de omstandigheden op de markt voor gastransport. Het is essentieel te beseffen dat meer dan de helft van het gastransport in Europa tenminste één landsgrens overschrijdt. Europese transportbedrijven concurreren reeds vele jaren met elkaar op het gebied van internationaal transport van aardgas. De marktwerking op dit vlak, die de voorwaarden voor binnenlands transport van meet af aan heeft bepaald, zou ernstig worden verstoord indien één der spelers in een enge nationale dwangbuis zou worden gestoken. De voornemens die DTe thans in het verlengde van de Voorlopige Richtlijnen in het Consultatiedocument heeft neergelegd belichamen een veel te vergaande regulering die onderstreept dat DTe de Europese context uit het oog heeft verloren, of misschien zelfs niet wil zien.
Aangezien de Richtlijnen van DTe uitsluitend kunnen en mogen strekken ter nadere concretisering van het (commune) mededingingsrecht, is rechtens vereist dat bij de verdere gedachtevorming ter voorbereiding van Richtlijnen de juiste relevante geografische markt ten volle in aanmerking wordt genomen.
Voor zover het betreft de transmissie van gas, bestemd voor levering aan (kleine) eindverbruikers in Nederland, is de relevante geografische markt beperkt tot Nederland. De markt voor transmissie van gas onder hoge druk is aanzienlijk ruimer dan Nederland (doorvoer (transit) of export). Het Nederlandse hoge druk gastransportnet wordt op niet te ontrafelen wijze gebruikt voor beide vormen van transmissie. Marktkrachten en mededingingsrecht (discriminatieverbod) nopen tot convergentie van tarieven, tengevolge waarvan de internationale prijsconcurrentie ook effect sorteert op de binnenlandse
25
transmissie van gas door het hoge druk gastransportnet. Voor transmissie van gas door het hoge druk transportnet dient dus de ruimere geografische markt in ogenschouw te worden genomen.
Waar het gaat om transport van gas door het lage druk transportnet is de relevante geografische markt nationaal.
Op het terrein van opslag moet weer een ruimere geografische markt in aanmerking worden genomen. Aanbieders van gas op de Nederlandse markt kunnen immers daadwerkelijk gebruik maken van opslagfaciliteiten in het buitenland, met name Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast geldt dat opslagdiensten concurreren met diverse andere flexibiliteits- instrumenten. Met andere woorden: de relevante productmarkt omvat méér dan enkel op- slagdiensten. Voor een uitgebreide toelichting verwijst Gasunie naar haar reactie op hoofd- stuk 9 van het Consultatiedocument.
Voor zover de vraag aan de orde bedoelt te stellen of en in hoeverre de Richtlijnen vooruit dienen te lopen op mogelijke ontwikkelingen op het gebied van Europese regelgeving, moet zij stellig ontkennend worden beantwoord. In de eerste plaats zou dit namelijk betekenen dat de toezichthouder DTe verder gaat dan het toezien op naleving van de relevante wetgeving en dat hij in plaats daarvan op de stoel van de wetgever plaats neemt door voorgestelde wetgeving reeds tot regel te verklaren. Daarnaast is een Europees "level playing field" essentieel. Op het gebied van liberalisatie loopt Nederland reeds door het in de Gaswet vastgelegde tijdschema voorop in Europa. Ook Gasunie loopt in de voorhoede, door de wijze waarop zij op de veranderende omstandigheden inspeelt. Tot slot wijst de ervaring van Europese wetgevingsproces dat een formeel voorstel van de Commissie niet meer inhoudt dan een eerste stap. Het eindproduct wijkt daar in de regel sterk van af.
26
HOOFDSTUK 3: DE NEDERLANDSE GASMARKT
Algemeen
78. Hoofdstuk 3 van het Consultatiedocument bespreekt op summiere wijze de totstandkoming en structuur van de Nederlandse gasmarkt. Zoals Gasunie reeds in Deel I van deze reactie heeft toegelicht, is de beschrijving die DTe in het Consultatie- document geeft op een groot aantal onderdelen incompleet en soms zelfs onjuist. Bij de bespreking van volgende hoofdstukken van het Consultatiedocument zullen ver- scheidene aspecten van de gasmarkt aan bod komen. In dit algemene kader wil Gasunie zich teneinde herhaling te voorkomen beperken tot enkele hoofdpunten van algemene aard.
79. Hieronder zal worden ingegaan op de publieke taken van Gasunie. Tot deze publieke taken moeten worden gerekend het waarborgen van de leveringszekerheid, het uitvoeren van het kleine velden beleid en het calamiteitenplan als bedoeld in artikel 51 Gaswet. Deze taken hebben als doel te voorzien in een betrouwbare gasvoorziening.
Leveringszekerheid
80. Op dit moment bestaat er voor Gasunie op grond van artikel 87 Gaswet een publieke
taak om zorg te dragen voor de leveringszekerheid ten behoeve van "beschermde
afnemers". Zoals DTe ook zelf reeds aangeeft, volgde de taak van leveringszekerheid
vóór inwerkingtreding van de Gaswet, rechtstreeks uit de contracten die door Gasunie
met de distributiebedrijven zijn gesloten. Eerst met de inwerkingtreding van de
Gaswet kreeg deze publieke taak een wettelijke basis. In rnr. 48 stelt DTe dat met het
vrijkomen van het kleinverbruikerssegment per 1 januari 2004 de publieke taak van
leveringszekerheid eindigt. In een geliberaliseerde gasmarkt is leveringszekerheid één
van de concurrentieparameters voor gasleveranciers.
81. Waar het gaat om de belevering van kleinverbruikers, behoudt het transportnetwerk
van Gasunie een component van publiek belang. Het transportbedrijf van Gasunie
dient overeenkomstig de geest van de liberalisatie in staat gesteld te worden
leveringszekerheid van transport te blijven faciliteren (door voldoende "firm" capaciteit
beschikbaar te houden). Dat betekent onder meer dat juist op momenten waarop de
vraag maximaal is, het transportsysteem in staat moet zijn de vraag naar gas te
verwerken, zonder gehinderd te worden door onnodige want door louter
commerciële drijfveren veroorzaakte congestie.
Kleine velden beleid
82. In paragraaf 3.2.2 schetst DTe zijn beeld van het kleine velden beleid en de functie die
het Groningenveld in dat opzicht vervult. Voor het goede begrip wil Gasunie het
volgende nog kort benadrukken.
83. De kern van het kleine velden beleid is dat het gas dat uit deze velden wordt
gewonnen met voorrang wordt gebruikt. Groningengas wordt slechts gebruikt voor
27
zover dit gas nodig is om te voldoen aan de gasvraag na aftrek van de productie uit de kleine velden.17 De productie van Groningengas wordt dus bepaald door de feitelijke vraag. In dit opzicht vervult het Groningenveld een balansfunctie. Doordat Gasunie verplicht is om desgevraagd het gas uit deze velden onder redelijke voorwaarden en tegen betaling van een op marktconforme grondslag bepaalde vergoeding af te nemen, is het noodzakelijk dat deze velden op een constant en hoog niveau produceren. Door de gegarandeerde afname door Gasunie kan een klein veld dus snel in ontwikkeling genomen worden. Zonder het kleine velden beleid zou het een economisch rendabele winning van deze velden niet, of in veel mindere mate, mogelijk zijn. Het is derhalve niet zo dat dankzij het kleine velden beleid de swing van Groningen makkelijker kan worden ontwikkeld. In tegendeel, dankzij het inzetten van het Groningenveld als balansveld is het mogelijk om de kleine velden te ontwikkelen. Dit is ook de visie van de wetgever.18
17 TK 1998-1999, 26 463, nr. 5, p. 29.
18 TK 1999-2000, 26 463, nr. 7, p. 9.
28
HOOFDSTUK 4: BEVORDEREN VAN DE GASHANDEL
Algemeen
Bevordering handel geen doel op zich
84. De titel van het hoofdstuk is typerend voor de teneur van het gehele Consultatiedocument: het streven is gericht op het zoveel mogelijk bevorderen van de gashandel. Of beter gezegd: op het bevorderen van de belangen van (nieuw toetredende) handelaren. Deze eenzijdigheid in de benadering kan in de visie van Gasunie geen basis vormen voor een evenwichtige besluitvorming. Hier klemt in het bijzonder dat DTe onvoldoende oog heeft voor de belangen van een ongestoorde gasvoorziening leveringszekerheid van transport ten behoeve van gebruikers in de meest brede zin en de belangen van de ondernemingen die de verantwoordelijkheid voor en de economische risico's voor de gasinfrastructuur dragen.
85. De nadruk die DTe legt op het bevorderen van de handel zou te begrijpen zijn
geweest, als de Nederlandse gasmarkt gekenmerkt zou worden door een ontbreken
van handelsactiviteiten. Het beeld dat DTe voor ogen heeft, is echter schromelijk
achterhaald. De gasmarkt kenmerkt zich door een zich snel ontwikkelend, actief
handelsverkeer. DTe loopt achter de feiten aan.
Onvoldoende aandacht voor de temporele dimensie
86. DTe veronderstelt dat de gasmarkt vanaf een absoluut nulpunt moet worden
opgebouwd. Niets is minder waar. De Nederlandse gasmarkt is een volwassen markt.
De markt is allesbehalve statisch; zowel de markt voor de levering van gas als de
markt voor transmissie van gas hebben de laatste jaren zeer ingrijpende wijzigingen
doorgemaakt, en zijn onverminderd volop in beweging.
87. Dat laat onverlet dat de levering van gas in veel gevallen geschiedt op basis van lange
termijn contracten, dat wil zeggen contracten met een looptijd van (aanzienlijk) meer
dan een jaar. De bulk van de gasleveringen die in het jaar 2002 zullen plaatsvinden
dat wil zeggen het jaar waarop de beoogde Richtlijnen van DTe betrekking zullen
hebben zullen zijn gecontracteerd (lang) voordat enigerlei maatregel van DTe voor
het jaar 2002 effect zal kunnen sorteren. Dit temporele aspect brengt mee dat grote
praktische problemen ontstaan wanneer DTe geen of onvoldoende oog heeft voor
bestaande leveringspatronen.
De marktpositie van handelaren en nieuwkomers op de handelsmarkt in het algemeen
88. In dit inleidende gedeelte van het commentaar op Hoofdstuk 4 zou Gasunie voorts nog
enige kanttekeningen willen plaatsen bij de visie op de positie van (nieuw toetredende
handelaren) die een rode draad vormt van het Consultatiedocument.
89. Een eerste "Leitmotiv" in het denken van de auteurs van het Consultatiedocument is
dat er op de Nederlandse gasmarkt nog nauwelijks handelaren actief zijn, buiten de
"incumbents" Gasunie en de regionale distributiebedrijven. Die gedachte is onjuist: er
is inmiddels een significant aantal handelaren op de Nederlandse gasmarkt actief. De
29
toetreding van deze handelaren heeft plaatsgevonden geruime tijd voordat de Gaswet überhaupt van kracht werd.
90. Een tweede "Leitmotiv" is dat het commercieel welzijn van die nieuw toegetreden handelaren (i) afhankelijk is van het ingrijpen van DTe en (ii) cruciaal is voor het welzijn van de consument. Niets is minder waar. De nieuwe toetreders waar het hier om gaat, zijn in het algemeen grote handelsondernemingen die buiten de Nederlandse markt reeds aanzienlijke posities hebben opgebouwd. Sommige van deze nieuwe toetreders hebben een omvang die die van Nederlandse energiebedrijven verre overtreft. Uiteraard hebben deze ondernemingen er een gezond eigenbelang bij om tegen zo gunstige mogelijke voorwaarden op de Nederlandse markt actief te worden, maar daarmee is dan ook alles gezegd. Wanneer het gaat om concurrentie- verhoudingen op de markt voor de levering van gas, dan zijn het deze grote, internationale ondernemingen die de maat slaan en niet de Nederlandse "incumbents"19.
91. Het is ook geen reële gedachte dat een onderneming als Gasunie de thuismarkt effectief zou kunnen (of zelfs zou willen) afschermen tegen penetratie door deze buitenlandse ondernemingen door middel van de tarieven en voorwaarden voor transport en aanverwante diensten. Ten eerste niet omdat Gasunie Transport gehouden is alle vragers van transportdiensten op non-discriminatoire wijze te behan- delen, en dat ook doet. Ten tweede niet omdat Gasunie Transport het zich niet kan veroorloven om transporttarieven te hanteren die opwaarts afwijken van hetgeen binnen de Europese marktverhoudingen gangbaar is. Ten derde niet omdat Gasunie Transport er geen enkel eigen belang bij heeft dat het eigen transportnet niet optimaal zou worden benut. Ten vierde niet omdat Gasunie in het licht van een ophanden zijnde splitsing in een transportbedrijf en een handelsbedrijf er ook overigens geen belang bij heeft dat handelsbedrijven door het transportbedrijf wordt behandeld op een wijze die de legitieme belangen van die handelsbedrijven schaadt.
92. De visie van DTe wordt nader geconcretiseerd in rnr. 71, waarin DTe een sterk
gekleurd beeld schetst van de verhoudingen op de Nederlandse markt. De gedachte
dat een "level playing field" tussen nieuwe toetreders een dramatische achterstand
hebben op Gasunie en de regionale transportbedrijven (bedoeld is: distributie-
bedrijven) ontbreekt, staat haaks op de realiteit. Immers:
(i) Nederland is het enige land op het Europese continent waar TPA al jaren
gemeengoed is;
(ii) De marktontwikkelingen over de laatste jaren wijzen uit dat buitenlandse
shippers zonder enig probleem de weg naar vrije Nederlandse eindafnemers
hebben weten te vinden (zie ook onderstaande figuur);
19 Een opmerking over de definitie die door de DTe wordt gehanteerd om incumbent te omschrijven is hier op zijn plaats. Het is feitelijk onjuist dat de incumbent kan worden gekarakteriseerd als een bedrijf dat voor de liberalisering een van rechtswege monopoloïde positie bezat. Los van de onjuiste vertaling is evident dat Gasunie nimmer een van rechtswege monopoloïde positie heeft gehad.
30
Marktaandeel Gasunie Marktaandeel Gasunie
20 100%
15 75%
10 50%
mrd m3/jaar
5 25%
0 0% 1997 1998 1999 2000 2001 2 0 0 2 2003 Marktverlies in mrd m3 Marktaandeel vrije markt in % Marktaandeel NL markt in %
(iii) De laatste jaren heeft zich geen enkele blokkade voorgedaan rond toegang tot
het transportnet van Gasunie;
(iv) De regionale distributiebedrijven hebben zich gedurende decennia uitsluitend
toegelegd op de levering van gas aan eindverbruikers binnen hun eigen
voorzieningsgebied (en dus niet daarbuiten), en hebben in het algemeen minder
ervaring met de levering van gas aan grootverbruikers dan de grote
buitenlandse shippers;
(v) Gasunie heeft nog nimmer gas geleverd aan andere eindverbruikers dan de
grootverbruikers die zijn aangesloten op het eigen leidingnet en heeft meer in
het bijzonder geen enkele eigen ervaring met de levering aan thans nog
beschermde afnemers, respectievelijk aan eindverbruikers buiten Nederland;
(vi) Binnen Gasunie zijn tussen de afdelingen Handel en Transport "firewalls"
aangebracht die uitwisseling van commercieel gevoelige informatie tussen die
beide afdelingen uitsluiten.20
Standpunt van Gasunie; algemeen
93. Het standpunt van Gasunie in deze luidt dat:
(a) Transportbedrijven in een volop in beweging zijnde markt zelf de "lead" moeten
kunnen nemen bij het ontwikkelen van diensten en tariefstructuren. Zíj staan
20 DTe zegt bij herhaling dat hij deze "firewalls" nog niet heeft geïnspecteerd. Daar staat tegenover dat de betreffende regelingen reeds meerdere keren aan DTe zijn voorgelegd en uitgelegd. Zoals bekend bij DTe, zijn de firewalls samen met Ernst & Young ontwikkeld en door KPMG geaudit en goedgekeurd. Hoe dit zij, dit is geen rechtvaardiging om aan het bestaan en de effectiviteit van deze "firewalls" voorbij te gaan.
31
midden in de markt, en zij zijn in de positie om te beoordelen wat de markt vraagt. De toezichthouder dient niet de marktontwikkelingen te sturen, maar zich te beperken tot corrigerend optreden wanneer een transportbedrijf kennelijk te kort schiet;
(b) Maatregelen ter bevordering van de verhandelbaarheid van gas in beginsel niet ten koste mogen gaan van de effectief beschikbare capaciteit op het transportnet (en meer in het bijzonder op het transmissienet), en derhalve niet mogen leiden tot onnodige congestie;
(c) De verdere aanpassing van het stelsel van transportvoorwaarden (van Gasunie Transport) met het doel verhandelbaarheid van gas te vergemakkelijken, op geleidelijke en evenwichtige wijze dient plaats te vinden. Dit om enerzijds te waarborgen dat de aanpassingen die zeer aanzienlijke gevolgen voor de ope- rationele bedrijfsvoering van Gasunie Transport hebben de betrouwbaarheid en de bedrijfszekerheid van het transportsysteem niet aantasten, en anderzijds om marktpartijen voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op door te voeren wijzigingen;
(d) Het bij Gasunie inmiddels in voorbereiding zijnde nieuwe transporttariefsysteem, dat per 1 oktober 2001 conform het bepaalde in de Gaswet zal worden gepubliceerd en per 1 januari 2002 in werking zal treden, waarborgen biedt voor een verantwoorde afweging van de belangen van shippers en de overige in het geding zijnde belangen.
94. De conclusie moet daarom luiden dat los van alle juridische en economische bezwaren van meer fundamentele aard de huidige reguleringsvoornemens van DTe het evenwicht en de ontwikkeling van de gastransportmarkt ernstig zullen verstoren.
Transparantie van informatie voor shippers
95. Gasunie zal de laatste zijn om te betwisten dat transparantie van informatie met be-
trekking tot het transportnetwerk van groot belang is voor een goed functioneren van
de gasmarkt. Gasunie kan evenwel niet onderschrijven dat die transparantie met name
nodig zou zijn ten behoeve van nieuwkomers, vanuit de gedachte dat de "incumbents"
Gasunie en de regionale distributiebedrijven over een grote informatievoorsprong
zouden beschikken (rnr. 71). Nog daargelaten hetgeen hiervoor reeds werd opgemerkt
over de concurrentieverhouding tussen de "incumbents" en de "nieuwkomers", geldt
dat de informatie met betrekking tot (de beschikbaarheid van) het transportnetwerk
waarover de handelspoot van Gasunie vrijelijk kon beschikken vóór de doorvoering
van de administratieve scheiding tussen de handelspoot en de transportpoot (en de
introductie van de bijbehorende firewalls), inmiddels volledig is achterhaald. Met
andere woorden: de handelspoot van Gasunie heeft evenveel belang bij transparante
bekendmaking van actuele informatie over het transportnetwerk als iedere andere
gebruiker van het Gasunie-netwerk. Ten aanzien van professionele shippers mag
voorts in zijn algemeenheid worden verwacht dat zij even goed op de hoogte zijn van
de voor de contractering van transportdiensten relevante gegevens met betrekking tot
het Gasunie- netwerk als (de medewerkers van) de handelspoot van Gasunie.
96. Gasunie pleegt (dan ook) op haar website (actuele) gegevens te publiceren die
shippers nodig hebben met het oog op de planning van gasleveringstransacties voor
32
de uitvoering waarvan het gebruik van het Gasunie-netwerk in aanmerking komt. Met andere woorden: aan hetgeen DTe blijkens rnr. 73 van het Consultatiedocument ver- langt, wordt door Gasunie in de praktijk reeds voldaan.
Informatie over beschikbare transportcapaciteit
97. Gasunie stelt op haar website informatie ter beschikking met betrekking tot de
beschikbare capaciteit op de relevante entry-points die binnen het transportsysteem
worden gehanteerd. Bij de invoering van het nieuwe transporttariefsysteem
waarover nader in het commentaar op hoofdstuk 5 - zal dit worden gecontinueerd.
Gasunie zal dan tevens informatie gaan publiceren over de beschikbare capaciteit op
elk van de (ongeveer 40) trajecten die het nieuwe systeem zal kennen. Het
voornemen is om de mate van congestie uit te drukken in "rapportcijfers" A, B of C.
Voor trajecten die een congestiegraad "C" toegekend krijgen, geldt dat nadere
investeringen vereist zijn om aanvullende verzoeken om transport te kunnen
accommoderen. De informatie zal worden verschaft voor perioden die sporen met de
perioden waarvoor transportcapaciteit kan worden gecontracteerd. Overigens geldt dat
een en ander nog niet volledig is uitgekristalliseerd en door Gasunie met shippers zal
worden besproken.
98. Voor het jaar 2002 zal de minimumlooptijd van transportcontracten één kalender-
maand zijn (met dien verstande dat de ingangsdatum binnen de kalendermaand
vrijelijk zal kunnen worden gekozen). Gasunie Transport werkt toe naar de introductie
van transportcontracten op weekbasis, maar zulks zal per 1 januari 2002 om logistieke
en administratieve redenen nog niet tot de mogelijkheden (kunnen) behoren. Als
gezegd zal Gasunie Transport vóór 1 oktober 2001 uitsluitsel geven over een
invoeringsdatum.
99. Naast deze informatie heeft Gasunie op haar gastransport website overigens ook het
zogenaamde transportprotocol gepubliceerd. Hierin staat uitgebreid beschreven op
welke wijzen transportcontracten tot stand komen, inclusief de gehanteerde wijze van
allocatie van capaciteit. De operationele afwikkeling van het transportcontract staat
voorts beschreven in de eveneens op de website gepubliceerde Operating Manual, en
Gasunie Transport heeft tevens standaard transportcontracten op haar website
geplaatst.
Informatie over onbalansen en andere technische informatie
100. DTe verlangt verder van Gasunie dat zij informatie over opgetreden onbalansen
inclusief de aard en omvang van de onbalans beschikbaar maakt. Op dit moment
maakt Gasunie reeds voor shippers informatie over onbalansen on-line op real-time
basis beschikbaar. Deze informatie heeft betrekking op de individuele overeenkomsten
met shippers. Deze informatie is ook voor shippers relevant.
101. Deze informatie heeft geen betrekking op het gehele systeem. Bekendmaking van de
onbalans van het gehele systeem (dat wil zeggen van de cijfers die op de monitoren in
de CCP van Gasunie Transport verschijnen) is uitgesloten. Niet alleen omdat publicatie
van dergelijke informatie praktisch ondoenlijk is, maar ook omdat dergelijke informatie
inhoudsloos is voor shippers. Al was het maar omdat de feitelijke onbalans niets zegt
over de mate waarin die onbalans (door de systeembeheerder) gestuurd is
("gestuurde onbalans") dan wel door individuele shippers wordt veroorzaakt ("ongestuurde onbalans"). De balans van het drukgestuurde Gasunie transportsysteem wordt door de systeembeheerder Gasunie Transport bewaakt. Daartoe zal deze met een of meer shippers overeenkomsten sluiten ten behoeve van het momentaan op- en afregelen (ook wel bufferen of line-pack genoemd) van het transportsysteem. Deze overeenkomsten dienen uiteraard marktconform te zijn. Gegeven het momentane en drukgestuurde karakter van deze integriteitsbewaking is het idee van het creëren van een separate markt voor het aanbieden van extra of minder volumestromen niet reëel. Op het punt van de balancering van het systeem hebben shippers geen taak te vervullen.
Op het balanceren wordt nader ingegaan bij de bespreking van hoofdstuk 8 van het Consultatiedocument.
Informatie over verwachte knelpunten in het systeem en over geplande investeringen
102. In de bespreking van informatie over verwachte bottlenecks negeert DTe (wederom)
de door Gasunie doorgevoerd administratieve scheiding (met bijbehorend firewalls)
tussen het handelsbedrijf en het transportbedrijf. Daarmee miskent DTe de realiteit.
Anders dan DTe suggereert, is het bepaald niet zo dat het handelsbedrijf van Gasunie
als enige commerciële speler op de gasmarkt over informatie zou beschikken met
betrekking tot verwachte bottlenecks. De handelspoot van Gasunie heeft deze
informatie niet meer tot haar beschikking. Het publiceren van die informatie kan aldus
niet bijdragen aan het bevorderen van een gelijke positie, aangezien de spelers zich al
in gelijke posities bevinden. Het bovenstaande geldt gelijkelijk voor de door DTe
gebezigde argumentatie over geplande investeringen.
103. Voor het overige geldt dat Gasunie als gezegd onder het nieuwe transportsysteem
informatie zal gaan publiceren over de bezettingsgraad van entry-points en trajecten.
Op grond van haar eigen ervaring meent Gasunie Transport dat zij niet in staat is
betrouwbare informatie te verschaffen over mogelijk te verwachten bottlenecks. In
ieder geval is zij niet in staat informatie te verschaffen waar shippers (met inbegrip
van Gasunie Handel) in de praktijk hun commerciële beslissingen op zouden kunnen
baseren.
104. Voor het overige heeft Gasunie er geen enkel bezwaar tegen om genomen investe-
ringsbeslissingen in het transportnet te publiceren.
Afwijkingen van indicatieve tarieven en voorwaarden
105. Indien de bijzondere omstandigheden van het geval dit vergen, kunnen in onder-
handelingen afwijkingen van de gepubliceerde indicatieve tarieven en voorwaarden
worden overeengekomen. Dergelijke afwijkingen zijn in de verhouding tot andere dan
de betrokken partijen per definitie als bedrijfsvertrouwelijke informatie te beschouwen.
Publicatie brengt onvermijdelijk openbaarmaking van commercieel gevoelige
informatie met zich. De marktwerking wordt daardoor verstoord en de individueel
betrokken bedrijven worden hierdoor benadeeld. Het staat DTe in het kader van zijn
toezichthoudende taak vrij onder waarborging van de vertrouwelijkheid jegens derden
(steekproefsgewijs) toe te zien op gelijke behandeling van klanten van het
transportbedrijf. Hiertoe beschikt DTe over de bevoegdheden verleend in de artikelen
34
34 en 35 Gaswet (met inbegrip van de geheimhoudingsverplichting voor DTe die in die bepalingen is verdisconteerd). Voor de publicatieplicht die DTe in gedachten heeft ontbreekt de vereiste wettelijke basis.
Een en ander wordt bevestigd door het vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank te Den Haag d.d. 13 juli 2001 in een geschil tussen Gasunie en DTe over de voorgenomen bekendmaking van de verkoopprijzen die Gasunie hanteert in haar contractuele relatie met de distributiebedrijven. Het vonnis bevestigt dat DTe onder de Gaswet geen bevoegdheden heeft om bedrijfsvertrouwelijke informatie openbaar te maken. A fortiori heeft DTe niet de bevoegdheid om derden te verplichten bedrijfsvertrouwelijke informatie openbaar te maken.
Transparantie van informatie voor "eindafnemers van transportdiensten"
106. De paragraaf die handelt over de informatie voor eindafnemers is in feite zonder
voorwerp. Dat blijkt reeds uit de titel van de paragraaf: eindgebruikers van gas zijn
immers geen "eindafnemers van transportdiensten". De transportdiensten worden door
shippers niet doorverkocht aan eindverbruikers van gas. Anders gezegd: shippers zijn
zowel "afnemer" als "eindafnemer" van transportdiensten. Voor zover transport-
diensten in de toekomst zullen worden doorverhandeld zie hierover nader de pas-
sages in deze reactie over verhandelbaarheid van transportcapaciteit zal degene die
transportcapaciteit van een shipper inkoopt eveneens handelen in de kwaliteit van
shipper. Tot slot, voor zover een eindafnemer zelf rechtstreeks transport inkoopt bij
een transportbedrijf, onderscheidt hij zich op geen enkele wijze van een gewone
shipper (hij is eveneens zowel "afnemer" als "eindafnemer"). Transportbedrijven dien-
en derhalve bij het verschaffen van informatie geen onderscheid te maken tussen
shippers en eindgebruikers.
107. Ten aanzien van eindgebruikers van gas geldt meer in het bijzonder dat deze veelal
geen contractuele band hebben met het transportbedrijf. Informatie met betrekking
tot het eigen afnamepatroon zal een eindgebruiker dan ook dienen in te winnen bij zijn
leverancier en niet bij het transportbedrijf. Daarnaast geldt voor elke gebruiker dat hij
in staat moet worden geacht zijn eigen gasmeters te lezen.
108. Ten aanzien van Gasunie geldt meer in het bijzonder dat er slechts een klein aantal
eindverbruikers op het eigen transportnet zijn aangesloten. Het betreft hier zonder
uitzondering grootverbruikers, bij wie de nodige meetinstallaties zijn geïnstalleerd.
Informatie met betrekking tot opslagfaciliteiten
109. Op de positie van de bestaande gasopslagfaciliteiten onder het regime van de Gaswet
zal uitvoerig worden ingegaan in het commentaar op hoofdstuk 9 van het
Consultatiedocument. Aldaar zal (nogmaals) worden toegelicht dat en waarom de drie
ondergrondse bergingen integraal buiten de toepassingssfeer van de Gaswet blijven,
zodat paragraaf 4.2.3 van het Consultatiedocument voor de bergingen zonder
voorwerp is.
35
110. Ten aanzien van de LNG-installatie van Gasunie op de Maasvlakte geldt dat deze gegeven haar fysieke eigenschappen niet geschikt is voor TPA. Zie hiervoor eveneens het commentaar op hoofdstuk 9 van het Consultatiedocument. Voorts geldt dat de LNG-installatie integraal wordt ingezet ten behoeve van de leveringszekerheid die Gasunie dient te waarborgen onder bestaande contracten (meer in het bijzonder de contracten waarop artikel 87 lid 1 Gaswet doelt). Dat laatste impliceert op zich reeds dat geen capaciteit beschikbaar is voor handelsdoeleinden.
Lage drempels voor toetreders tot de gasmarkt
111. De onderhavige paragraaf staat in het teken van de fixatie van DTe op de belangen
van nieuwe toetreders tot de handelsmarkt. DTe beklemtoont dat de drempels voor
toetreding van shippers "zo laag mogelijk" dienen te zijn. Gasunie kan zich in die
opvatting niet vinden. Een gezonde markt heeft geen belang bij toetreding van nieuwe
spelers die onder "normale" omstandigheden het hoofd niet boven water zouden
kunnen houden of onvoldoende toegevoegde waarde leveren. Met andere woorden:
kunstmatig verlaagde toegangsdrempels zijn niet bevorderlijk voor een goed
functioneren van de markt.
112. Overigens is juist dat zoals DTe stelt er thans geen wettelijke toetredingsdrempels
van betekenis bestaan. Vervolgens noemt DTe het mogelijk hanteren door transport-
bedrijven van eisen van kredietwaardigheid als toetredingsdrempels. DTe signaleert
het risico dat deze eisen dermate excessief zijn dat zij als toetredingsdrempel gaan
fungeren. Gasunie weet niet waarop DTe doelt, noch blijkt uit het Consultatiedocument
dat DTe enige concrete aanwijzingen heeft dat enig transportbedrijf zodanige exces-
sieve eisen zou hanteren. De door Gasunie gehanteerde voorwaarden zijn gepubliceerd
op het internet, en zijn (uiteraard) in lijn met normale handelspraktijken.
Verhandelbaarheid van basisdiensten en secundaire markt
113. In de paragraaf van het Consultatiedocument met deze titel staat DTe stil bij het in de
Voorlopige Richtlijnen 2001 geïntroduceerde begrip "basisdiensten". Op zich kan
Gasunie zich voorstellen dat een toezichthouder wil waarborgen dat een
transportbedrijf standaardvoorwaarden en tarieven opstelt en publiceert, op basis
waarvan afnemers van transportdiensten (en noodzakelijk daarmee verbonden
diensten) deze diensten op non-discriminatoire basis bij het transportbedrijf kunnen
inkopen. Dat is ook de gedachte die steekt achter de verplichting tot publicatie van
indicatieve voorwaarden en tarieven, welke is neergelegd in artikel 12 Gaswet.
114. Gasunie hecht eraan te benadrukken dat zij reeds geruime tijd vóór de
inwerkingtreding van de Gaswet uit eigen beweging is overgaan tot publicatie van
standaardvoorwaarden en tarieven, omdat ook zonder de wettelijke context van de
Gaswet reeds duidelijk was dat bij een stijgende vraag naar TPA, en dus voor een
effectief en efficiënt gebruik van het Gasunie-transportnet, dergelijke standaard-
voorwaarden en tarieven onontbeerlijk zijn. Die voorwaarden en tarieven zijn met
name ook onontbeerlijk voor het transportbedrijf zélf, dat zich alleen al om kosten-
technische redenen niet kan permitteren om bij iedere transactie met een vrager van
transportdiensten het wiel opnieuw uit te vinden.
36
115. Het wordt echter problematisch wanneer de toezichthouder vooraf voorwaarden wil gaan stellen met betrekking tot de inhoud van de te leveren standaarddiensten en met betrekking tot het gedeelte van de totale transportcapaciteit dat voor te onderscheiden typen diensten zou moeten worden gereserveerd. Een en ander is problematisch enerzijds omdat in casu de wettelijke basis voor een dergelijk ingrijpen ontbreekt de normen van het algemene mededingingsrecht, die in de Richtlijnen ex artikel 13 Gaswet dienen te worden geconcretiseerd, bieden daarvoor geen enkel aanknopings- punt en anderzijds omdat een dergelijk ingrijpen naar zijn aard het marktmecha- nisme verstoort. Door het totale aanbod van transportcapaciteit vooraf op kunstmatige wijze te verdelen over bepaalde typen diensten, ongeacht de in de markt naar die diensten werkelijk bestaande vraag, kan slechts kunstmatige congestie worden gecreëerd, met alle gevolgen van dien voor de leveringszekerheid van het transport- systeem. Met dergelijke congestie is, met uitzondering wellicht van bepaalde kringen van handelaren, niemand gediend. Meer in het bijzonder de eindgebruikers niet.
116. Gasunie is dan ook van mening dat door de verplichting van artikel 12 Gaswet, in
combinatie met de waarborgen voortvloeiend uit het mededingingsrecht (non-discri-
minatoire behandeling), voldoende zeker is gesteld dat de eigenaar van het transport-
net adequate diensten aanbiedt.
Waarborgen verhandelbaarheid
117. DTe presenteert in paragraaf 4.5 de verhandelbaarheid van diensten en de daarbij be-
horende "secundaire markt" als een panacee voor de gastransportmarkt: het zou
moeten leiden tot een efficiëntere allocatie waardoor congestie wordt voorkomen en
zou waarborgen dat het transportbedrijf de juiste investeringsprikkels ontvangt. Hoe-
wel zij de inhoudelijke argumentatie van DTe niet kan onderschrijven - speculatie is
niet in beginsel "prima", zoals DTe in voetnoot 61 van het Consultatiedocument schrijft
-, zal Gasunie zich van een gedetailleerd commentaar onthouden. Gasunie onderkent
dat een zekere verhandelbaarheid van transportdiensten het goede functioneren van
zowel de handels- als de transportmarkt kan bevorderen, met name doordat het extra
waarborgen biedt dat geen capaciteit ongebruikt verloren gaat. (Mede) om die reden
heeft Gasunie een nieuw transporttariefsysteem ontwikkeld, dat binnen de grenzen
van het technisch redelijke zal voorzien in de mogelijkheid van verhandelbaarheid van
transportcapaciteit, onder gelijktijdige waarborging dat verhandelbaarheid niet of
moeilijk voor speculatieve doelstellingen kan worden gehanteerd. Dit systeem zal als
gezegd per 1 januari 2002 in werking treden.
Basisdiensten Transport
Gegarandeerde ("firm") transportdienst
118. In de onderhavige paragraaf wordt door DTe gesteld dat in het algemeen afnemers
geen andere aanbieder zullen kiezen, tenzij deze kan garanderen dat het ingekochte
gas ook daadwerkelijk wordt getransporteerd. Gasunie kent het belang van
zogenaamde "firm" commitments voor zowel afnemer/shipper als het transportbedrijf,
en sluit haar transportcontracten op deze ongeclausuleerde basis. "Gegarandeerde
transportdiensten", zoals DTe deze aanduidt, vormen de ruggengraat van het
transportstelsel.
37
119. "Kleine" tekortkomingen in de nakoming van betalingsverplichtingen door een shipper zouden niet mogen leiden tot afsluiting van die shipper van het transportnet, aldus DTe. Gasunie kan DTe hierin niet volgen. Het is duidelijk dat een gastransportbedrijf niet in ieder individueel geval waarin een shipper te laat betaalt, de kraan zal dichtdraaien. Het is echter eveneens duidelijk dat een transportbedrijf in geval van herhaaldelijke betalingsachterstanden, en meer in het bijzonder wanneer het redenen heeft om te twijfelen aan de kredietwaardigheid, (zekerstelling van) betaling vooraf zal moeten kunnen vorderen. Zo gaat het in het algemeen in het handelsverkeer, en er is geen goede reden waarom op die gebruiken in de gassector een uitzondering zou moeten worden gemaakt. Niet valt in te zien waarom een gastransportbedrijf niet- marktconforme betalingsrisico's zou moeten aanvaarden.
120. Het begrip "gegarandeerde capaciteit" betekent dat het transport niet afschakelbaar is
in verband met capaciteitsproblemen en dergelijke. De shipper die gegarandeerde
capaciteit heeft gecontracteerd, contracteert daarmee absolute voorrang op andere
shippers die van dezelfde verbinding gebruik zouden willen maken. Gegarandeerde
capaciteit impliceert met name ook dat het transportbedrijf niet gerechtigd is de
shipper af te schakelen indien binnen het transportsysteem balanceringsproblemen
optreden (in de woorden van DTe (rnr. 88): in "een situatie waardoor de integriteit
van het systeem in gevaar komt"). Dat alles heeft niets van doen met de
mogelijkheden om de "exceptio non adimpleti contractus" te hanteren wanneer een
shipper zijn contractuele verplichtingen niet nakomt.
121. In rnr. 89 van het Consultatiedocument stelt DTe dat "indien een transportbedrijf
bijvoorbeeld vanwege een probleem in het netwerk niet kan voldoen aan haar
verplichting tot transport, (...)de kosten hiervan voor rekening van het transportbedrijf
komen." Die stelling roept vragen op. Voor zover in deze stelling de gedachte besloten
ligt dat transportondernemingen aansprakelijkheid voor vervolgschade zouden moeten
aanvaarden, gaat zij te ver. Met de laatste zin van rnr. 89 kan Gasunie instemmen.
Afschakelbare transportdiensten
122. DTe hecht groot belang aan de mogelijkheid voor shippers om afschakelbare
transportdiensten te kunnen inkopen. De Nederlandse gasmarkt heeft tot nog toe
slechts in zeer beperkte mate afschakelbare gasleveringscontracten gekend.21 De
betreffende contracten voorzagen in afschakelbaarheid in situaties waarin de totale
marktvraag naar aardgas tot zodanige hoogten steeg dat de leverancier Gasunie
dreigde niet langer aan de totale vraag van haar afnemers te kunnen voldoen. Anders
gezegd: uitsluitend in situaties van aanhoudende koude. De afschakelbaarheid hield
derhalve primair verband met beperkingen in de productiecapaciteit en niet zozeer met
beperkingen van de transportcapaciteit.22
123. Afschakelbare transportcontracten dat wil zeggen contracten die voorzien in de
mogelijkheid transport op te schorten in verband met congestie in het transport-
systeem heeft de Nederlandse gasmarkt nooit gekend en nooit nodig gehad. Gasunie
heeft ook thans geen enkele indicatie dat er in de markt een reëel bestaande vraag
naar dergelijke transportdiensten zou leven. Het valt Gasunie op dat in discussies over
21 In feite enkel de oude gasleveringscontracten tussen Gasunie en Sep.
22 Dat laat overigens onverlet dat de totale transportcapaciteit van het Gasunie-netwerk in beginsel is afgestemd
op de maximale productiecapaciteit.
38
afschakelbaarheid beperkingen van leveringscapaciteit en van transportcapaciteit onvoldoende plegen te worden onderscheiden. Gasunie kan zich ook niet aan de indruk onttrekken dat bij marktpartijen en meer in het bijzonder bij eindgebruikers - onvoldoende helderheid bestaat van de praktische implicaties van afschakelbaarheid. Afhankelijk van de afroeptermijn die met de leverancier (en door deze met het transportbedrijf) wordt overeengekomen en de eventuele overeen te komen maximumduur van de afschakelperiode, zal de eindverbruiker van het gas het voor de duur van de afschakeling zonder gas moeten stellen.
124. Bij dit alles komt nog dat afschakelbaarheid van transportcapaciteit voor het
transportbedrijf in het algemeen geen significante economische voordelen oplevert. De
voordelen nemen met name snel af naarmate de afroeptermijn langer en de frequentie
en de duur van de onderbrekingen korter zijn. Voorts geldt in zijn algemeenheid dat
afschakelbaarheid op door de leverancier te bepalen voorwaarden (dat wil zeggen
afschakelbaarheid van transportcapaciteit ter accommodatie van afschakelbare
gasleveringen) het transportbedrijf al helemaal geen voordeel oplevert. In een
dergelijk geval gaat het niet om afschakelbaarheid van transport, maar om de levering
van aanvullende flexibiliteitsdiensten door het transportbedrijf.
125. Daarenboven geldt dat standaardisering van voorwaarden voor afschakelbaarheid van
transportcapaciteit geen enkel nut heeft, enerzijds omdat de vraag naar dergelijke
diensten gering zal zijn en anderzijds omdat van geval tot geval naar op maat
gesneden oplossingen zal moeten worden gestreefd. Dit betekent weer dat de
transactiekosten voor afschakelbare kosten hoger zullen zijn dan voor standaard-
transportdiensten.
126. In rnr. 90 gaat DTe in op het beweerdelijke nut van afschakelbare transportdiensten.
DTe plaatst een en ander met name in de sleutel van het voorkómen van discriminatie
van shippers ten opzichte van het geïntegreerde Gasunie. Hier gaat DTe wederom
voorbij aan de door Gasunie doorgevoerde administratieve scheiding tussen de
transportactiviteiten en de handelsactiviteiten met de bijbehorende firewalls. Die
firewals sluiten op zich het door DTe gesignaleerde discriminatierisico reeds uit.
127. DTe verbindt de noodzaak voor afschakelbare transportdiensten geheel aan het willen
voorkómen van discussies omtrent het "echt" uitverkocht zijn van de
transportonderneming. DTe gaat vervolgens voorbij aan het feit dat het aanbieden van
afschakelbare capaciteit door een transportonderneming slechts efficiënt kan zijn
indien de volledige capaciteit reeds is verkocht, omdat de verkopen van afschakelbare
capaciteit immers de verkopen van "firm" capaciteit zullen ondermijnen als shippers
weten dat niet alle capaciteit is gealloceerd. Niet te rijmen in dit verband zijn de
voorwaarden die DTe wil stellen met betrekking tot het reserveren van capaciteit voor
de korte termijn met het aanbieden van afschakelbare diensten.
128. De conclusie luidt derhalve dat de argumentatie van DTe met betrekking tot doel en
nut van afschakelbare transportdiensten geen basis biedt voor enige vorm van
regulerend ingrijpen door de toezichthouder. Dat alles laat onverlet dat Gasunie
Transport desgevraagd gaarne afschakelbaar transport zal aanbieden. De markt zal
hier echter zijn werk doen.
39
Backhaul transacties
129. Gasunie kan DTe niet volgen in diens analyse van zogenaamde "backhauls", transport- contracten die tegen de overwegende stroomrichting in worden gecontracteerd. Het is op zich juist dat een transportcontract van B naar A, tegen de hoofdstroom van A naar B in, tot een reductie van de oorspronkelijke fysieke stroom van A naar B leidt. In de praktijk blijkt dat shippers vaak onderling een swap tussen entry-points regelen, in plaats van een backhaul transactie met het transportbedrijf. Dit is iets wat shippers zonder tussenkomst van het transportbedrijf kunnen regelen. Dergelijke swaps hebben ten principale immers niets met transport te maken. In geval van een backhaul kan het transportbedrijf de eventueel "vrijgemaakte" capaciteit in de forward flow niet op "firm" basis aanbieden aan andere shippers. De extra forward flow is dan immers af- hankelijk van het aanbieden van gas door de backhaul shipper. De kostenbesparing als gevolg van backhauls is dan ook zeer beperkt. De gedachte dat voor backhauls trans- acties een standaard tarief zou kunnen worden ontwikkeld, is niet gestoeld op de realiteit.
130. Overigens meent Gasunie dat het de voorkeur verdient om de kostenvoordelen van backhaul transacties wanneer die voordelen zich voordoen gelijkelijk aan de con- tractanten van de forward flow en van de backward flow door te geven. Op een en ander wordt nader ingegaan in het commentaar op hoofdstuk 5 van het Consultatie- document.
131. Helaas staat ook de passage over backhaul in de sleutel van een dreigende voorkeurs- behandeling voor Gasunie Handel. Die dreiging is niet reëel.
Basisdiensten gasopslag
132. De desbetreffende paragraaf van het Consultatiedocument behelst een hypothetische
analyse van de rol die in Nederland niet bestaande handelsopslagen zouden kunnen
spelen bij het accommoderen van shippers.
133. De paragrafen inzake gasopslag zijn door DTe geschreven vanuit het perspectief van
het creëren van handel, al dan niet op een virtuele marktplaats. Een gasopslag is geen
"essential facility" in economische zin. Het definiëren van gasopslag als basisdienst is
(dan ook) overbodig en ongewenst.
Duur van basisdiensten
134. In de onderhavige paragraaf begeeft DTe zich op het gladde ijs van het dwingend
willen voorschrijven van een belangrijk deel van de voorwaarden waaronder
contracten dienen te worden gesloten, waarbij DTe de kennis en kunde van
marktpartijen om in het kader van NTPA tot de door hun gewenste contractsduur te
komen, miskent. DTe gaat in het voorschrijven van minimale en maximale
contractsduur voorbij aan de vraag of een dergelijk ingrijpen voor een goede markt-
werking noodzakelijk is. Het reserveren van 20% van de totale transportcapaciteit
voor korte termijn contracten is geen werkbare suppositie. In de huidige situatie zou
dat op bepaalde delen van het net onmiddellijk tot congestie problemen leiden.
40
135. Momenteel biedt Gasunie contracten met een minimumlooptijd van één maand aan waarbij geen restricties zijn gesteld aan de maximale capaciteit die op een bepaald traject onder deze condities kan worden gecontracteerd. Men zou kunnen zeggen dat Gasunie noch voor lange termijn contracten, noch voor korte termijn contracten capaciteit reserveert. Gasunie alloceert capaciteit op basis van het principe first-come- first-served. Anders gezegd: een shipper die zich aanmeldt voor een transportcontract met een looptijd van één maand heeft (bij onvoldoende totale capaciteit om beide shippers te accommoderen) voorrang boven een shipper die zich korte tijd later aanmeldt voor een transportcontract over hetzelfde traject met een looptijd van een jaar.
136. De markt bepaalt vervolgens welke looptijd hij gewenst vindt. Dat hieruit een mix van lange en korte termijn contracten volgt, moge duidelijk zijn. Het reserveren van een belangrijke deel van de totale capaciteit voor korte termijn transacties tast de vrijheid van marktpartijen aan om tot voor zowel shipper als transporteur acceptabele transportcontracten te komen. Een additioneel bezwaar is overigens gelegen in het vraagstuk hoe, gegeven het tailor-made karakter van het transportnetwerk en de hoge benuttinggraad, capaciteit moet worden vrijgemaakt voor korte termijn contracten. Betekent dit dat Gasunie Transport ponds-ponds gewijs reeds gecontracteerde capaciteit moet terughalen door het openbreken van contracten of contracten weigeren terwijl zij wel zouden kunnen worden uitgevoerd? En wat zou de juridische basis voor een dergelijk ingrijpen kunnen zijn?
137. Omgekeerd kan er evenmin sprake van zijn dat een maximumduur wordt gesteld ten
aanzien van de looptijd van transportcontracten. In een kapitaalintensieve markt als
de gasmarkt vormen lange termijn contracten de onontbeerlijke basis voor inves-
teringen in de transportcapaciteit. Voorts geldt dat Gasunie en niet alleen Gasunie:
wat te denken van de exploitanten van de ZEBRA-pijp? een groot aantal lopende
leveringscontracten heeft waarvan de looptijd vijf jaar verre overschrijdt. Hierbij moet
met name worden gedacht aan de lange termijn export- en importcontracten. Deze
contracten zijn van strategisch belang voor de economieën van Nederland en de
bestemmingslanden. Transportcontracten zijn er om (lange termijn) leveringscon-
tracten te kunnen faciliteren. DTe ziet dan ook terecht af van het stellen van eisen met
betrekking tot de maximumduur.
VRAGEN
Vraag 3. Welke informatie dienen de gastransport- en opslagbedrijven minimaal bekend
te maken, teneinde het Nederlandse HTPA systeem tot een succes te maken?
De informatie die DTe onder rnr. 73.a bedoelt, is van belang voor een goed werkende markt voor de handel in gas. De informatie bedoeld onder 73.b, c en d is niet nodig/niet relevant. Zie nader de rnrs. 95 - 105 van deze schriftelijke reactie.
Vraag 4. Op welke wijze dient de informatie gepubliceerd te worden? En op welke wijze betekent dit aanpassing van de gangbare praktijk in de gasmarkt?
Gasunie Transport publiceert informatie voor shippers en andere marktpartijen op haar internetpagina. Dat lijkt het meest aangewezen medium.
41
Vraag 5. Welke (financiële) drempels zijn er volgens respondenten momenteel aanwezig voor toetreders op de markt? Op welke wijze kunnen dergelijke drempels weggenomen worden?
Op dit moment bestaan er ten aanzien van de transportactiviteiten van Gasunie geen financiële drempels voor toetreding tot de handel in gas of tot de markt voor gastransport, anders dan dat transport van gas uit de aard der zaak geld kost en dat aan de aanleg van leidingen en daarbij behorende installaties haken en ogen zitten op het gebied van in acht te nemen eigendomsrechten van derden en vergunningsvoorwaarden van de diverse betrokken overheden. In gevallen waarin de aspirant-contractpartij zelf mogelijk onvoldoende verhaal zou kunnen blijken te bieden wordt een concerngarantie gevraagd. Bestaande en nieuwe spelers worden gelijk behandeld voor de toegang tot het transportnet. Shippers betalen voor transportfaciliteiten naar gelang het gebruik dat zij er van maken. Ook anderszins zijn er bij Gasunie geen (onredelijke) drempels voor toetreding bekend. De vraag hoe drempels dienen te worden weggenomen lijkt dan ook zonder voorwerp.
Vraag 6. Zijn respondenten van mening dat het stellen van voorwaarden met betrekking
tot het minimum beslag van deze basisdiensten op de vraag in de markt zinvol
is? Zo ja, wat achten de respondenten een redelijke indicatie van "een belangrijk
deel" van de vraag in de markt?
Het stellen van voorwaarden met betrekking tot het minimumaandeel van basisdiensten in
de totale vraag naar gastransport behoort niet tot de bevoegdheid van DTe en is overigens
niet zinvol. Het is zinvol om vraag en aanbod elkaar te laten vinden. Daarbij passen geen
dwingende kaders. Elke beperking tot een deel van de vraag leidt tot een suboptimaal
resultaat. Het begrip basisdienst heeft geen zelfstandige, vastomlijnde betekenis en leent
zich dus niet voor gedachte- en beleidsvorming. Voor zover het gaat om door Gasunie
aangeboden transportdiensten is thans sprake van een systeem van maatwerk op basis van
algemeen bekende elementen (tariefdragers), waarbij er naar wordt toegewerkt om
transportcontracten met een kortere looptijd aan te bieden volgens een gestandaardiseerd
format. Daarbij wordt aangesloten bij de vraag.
De ervaringen in de jaren 2000 en 2001 wijzen op geen enkele manier uit dat aan vast-
stelling van minimumpercentages als door DTe gesuggereerd in de markt een reële behoefte
zou bestaan.
Vraag 7. Welke behoeftes hebben respondenten aan verhandelbaarheid van basis-
diensten?
Gasunie komt met het nieuwe transportsysteem tegemoet aan wensen die haar op dit punt
uit de markt hebben bereikt. In de praktijk hechten veel shippers aan "declaration of
contract", hoewel dat de verhandelbaarheid beperkt.
Vraag 8. Op welke wijze kan volgens de respondenten op korte en lange termijn het
beste vorm worden gegeven aan een systeem van overdracht van rechten voor
transport en opslag?
42
In het kader van de ontwikkeling van het nieuwe transportsysteem werkt Gasunie aan verhandelbaarheid van transportdiensten. Zoals in de reactie op hoofdstuk 5 van het Consultatiedocument zal worden toegelicht, zal in sommige gevallen een administratieve check door het transportbedrijf nodig blijven, in andere gevallen zal volledige vrije verhandelbaarheid geen problemen opleveren. Een en ander hangt af van de mate van congestie van het betrokken entry-point/traject. Van belang is en blijft dat speculatie wordt vermeden.
Vraag 9. Welke bijdrage zou het transportdeel van Gasunie en de opslagbedrijven ten minste moeten leveren aan het verhandelbaar maken van transport en opslagdiensten?
De bijdrage van Gasunie Transport aan de verhandelbaarheid van transportdiensten behoeft niet verder te gaan dan het onder bepaalde voorwaarden (zie antwoord op vraag 8) meewerken aan resp. accepteren van overgang van rechten. Het achterwege laten van een vertrouwelijkheidbeding heeft met verhandelbaarheid niets van doen. Het is aan het transportbedrijf zich hierover een mening te vormen.
Vraag 10. Op welke punten in een transportsysteem moet verhandelbaarheid van
capaciteit mogelijk zijn? Op welke termijn zou verhandelbaarheid van capaciteit
kunnen geschieden?
De visie van Gasunie op het hier aan de orde gestelde zal verder worden uitgewerkt in het
nieuwe tariefsysteem voor transport van gas en daarmee noodzakelijkerwijs verbonden
diensten waarvan kort geleden de hoofdlijnen bekend zijn gemaakt. Dit systeem zal tijdig
voor 1 oktober 2001 worden besproken met representatieve organisaties als bedoeld in
artikel 12 Gaswet. Het nieuwe transporttariefsysteem wordt nader toegelicht in de reactie op
hoofdstuk 5 van het Consultatiedocument.
Vraag 11. In hoeverre is het risico van ongewenste speculatie op de secundaire markt naar
de mening van de respondenten aanwezig? Indien de respondenten het risico
van speculatie op de secundaire markt aanwezig achten, welke methode achten
de respondenten het meest geschikt om dit risico tegen te gaan?
Het trajectenstelsel bevat een ingebouwde rem op speculatie. De door DTe in rnr. 85 van het
Consultatiedocument genoemde methoden ter voorkoming van speculatie zijn naar de
mening van Gasunie niet afdoende.
Ad a. "use it or lose it"
Niet mag worden verondersteld dat gebruikers van gas (voor shippers kan dit anders liggen)
het als een verbetering beschouwen dat zij in een aantal gevallen slechts zeer kort voordat
hun bestaande gasleveringscontract ten einde loopt zekerheid kunnen verkrijgen of hun
nieuwe leveringscontract wel doorgang kan vinden. Bovendien is het erg lastig om voldoende
scherp af te bakenen wat onder "use" moet worden volstaan, vooral wanneer afschakelbare
contracten opgeld gaan doen en daarbij aansluitend back up-contracten worden gesloten.
Dat laat onverlet dat een "use it or lose it" beding onder bepaalde omstandigheden uitkomst
kan bieden. Gasunie Transport onderzoekt de mogelijkheden om op shipper-vriendelijke
wijze "use it or lose it" te introduceren.
43
Ad b. "tariefstructuur"
Een postzegelstructuur is in elk geval voor het HTL ongeschikt en heeft niets te maken met het voorkomen van speculatie. Het nieuwe tariefsysteem van Gasunie vormt een voorbeeld van hoe het wél kan.
Ad c. "korte termijn contracten"
Niet valt in te zien op welke wijze het optreden van congestie door een korte duur van contracten kan worden voorkomen. In tegendeel: intermitterende kort lopende contracten kunnen de totstandkoming van langlopende contracten blokkeren, en daarmee een optimaal gebruik van het net over langere perioden verhinderen. De meest geschikte methode om ongewenste speculatie te voorkomen is het op enigerlei wijze vasthouden aan de daadwerkelijke benutting van transportcapaciteit voor transport van gas. Aan verhandelbaarheid van transportcapaciteit behoeft dit niet in de weg te staan. Zie verder de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Vraag 12. Bestaat er naar de mening van de respondenten behoefte in de markt aan een gegarandeerde transportdienst als basisdienst?
Gegarandeerde transportdiensten vormen de ruggengraat van het transportsysteem, maar dat vormt geen reden om het keurslijf van "basisdiensten" voor te schrijven.
Vraag 13. In hoeverre worden gegarandeerde diensten momenteel door de verschillende
transportbedrijven aangeboden? Welke behoefte aan aanpassing leeft er in de
markt?
Gasunie biedt ongeclausuleerde ("firm") transportdiensten aan.
Vraag 14. Bestaat er naar de mening van de respondenten behoefte in de markt aan een
afschakelbare transportdienst als basisdienst? Zo ja, kunnen respondenten
aangeven waarom de gegarandeerde transportdienst niet toereikend is en op
welke wijze een afschakelbare transportdienst eventueel aangeboden en
geprijsd dient te worden?
De vraag zal afhangen van de voorwaarden waaronder afgeschakeld kan worden. In verband
met de fysieke beperkingen van het transportnet is niet op alle trajecten
afschakelbaar/geclausuleerd/ voorwaardelijk transport mogelijk. Allocatieregels kunnen
afsluiters niet vervangen. De eventuele consequenties van afschakelbaarheid voor de hoogte
van het tarief worden met name bepaald door de kans dat het transport daadwerkelijk zal
worden onderbroken in verband met de daartoe overeengekomen voorwaarden. In de
praktijk lijkt nauwelijks een reële vraag naar afschakelbare transportdiensten te bestaan. Zie
overigens de rnrs. 123 - 129 van deze schriftelijke reactie.
Vraag 15. Is er een noodzaak om reeds in 2002 afschakelbare diensten in het pakket
basisdiensten te hebben?
Voor zover Gasunie is betrokken, bestaat er geen noodzaak om in 2002 afschakelbaar
transport als basisdienst aan te bieden. Bovendien leent afschakelbaar transport zich er niet
toe om gevangen te worden in standaardcondities. De marktontwikkelingen zullen uitwijzen of er daadwerkelijk vraag naar deze dienst is. Zo ja, dan biedt Gasunie Transport deze aan.
Vraag 16. Welke basisdiensten dienen de regionale transportbedrijven aan te bieden?
Deze vraag is niet tot Gasunie gericht.
Vraag 17. Bestaat er naar de mening van de respondenten behoefte in de markt aan een
backhaul als basisdienst? Zo ja, op welke wijze dient deze dienst aangeboden en
geprijsd te worden? Is er een noodzaak om reeds in 2002 backhaul diensten in
het pakket basisdiensten te hebben?
Om in deze reactie toegelichte redenen (zie met name rnr. 129) levert backhaul geen
bruikbare capaciteitsbesparing op voor het transportbedrijf, evenmin als een significante
kostenbesparing op contractsniveau. De zeer beperkte voordelen op grotere schaal worden in
het nieuwe transportsysteem van Gasunie op een praktisch uitvoerbare wijze verrekend met
de relevante belanghebbenden. Het voorkomen is afhankelijk van de mate van
daadwerkelijke benutting van de transportcapaciteit in beide richtingen. Een verbinding met
het concept basisdienst zoals DTe in gedachten lijkt te hebben is niet mogelijk. Er kan
redelijkerwijs dus ook in die "vorm" geen behoefte aan bestaan.
Vraag 18. Zijn er andere transportdiensten die volgens de respondenten als basisdienst
aangeboden dienen te worden?
Er hebben Gasunie geen vragen bereikt om transportdiensten die niet reeds worden
aangeboden. Voor zover tijdens de door DTe georganiseerde consultatiebijeenkomsten door
marktpartijen iets anders werd gesuggereerd, bleken deze marktpartijen aanvragen voor
leveringen en aanvragen voor (separaat) transport te verwarren.
Vraag 19. Naar welke basisdiensten opslag bestaat op dit moment vraag bij de respondenten? Hoe zouden eventuele bundels samengesteld dienen te worden?
Deze vraag is kennelijk niet tot Gasunie gericht. Over het begrip basisdienst is hiervoor het nodige opgemerkt (zie met name rnr. 113 e.v. van deze schriftelijke reactie).
Vraag 20. Kunnen de basisdiensten injectie en productie ook in afschakelbare vorm worden
aangeboden? Zo ja, is hier naar de mening van respondenten behoefte aan in de
markt?
Deze vraag is kennelijk niet tot Gasunie gericht.
Vraag 21. Achten respondenten het noodzakelijk dat DTe nadere voorwaarden stelt aan de
looptijden van contracten voor basisdiensten?
Neen. DTe dient zich niet bezig te houden met looptijden van transport- en opslagcontracten. Het stellen van voorwaarden kan de goede marktwerking slechts verstoren.
45
Vraag 22. Delen respondenten de opvatting dat het vraagstuk van de looptijden van de contracten voor transport, opslag en de noodzakelijkerwijs met het transport verbonden diensten identiek is?
In zoverre als de beantwoording van vraag 21 strekt, is het vraagstuk identiek voor de drie genoemde terreinen.
Vraag 23. Welke methoden zijn er om te bevorderen dat een bepaald gedeelte van de transport- en opslagcapaciteit als korte termijn contracten wordt aangeboden?
Er is geen enkele reden om te willen bevorderen dat een bepaalde hoeveelheid van de
(welke?) transport- en opslagcapaciteit in de vorm van korte termijn contracten wordt
aangeboden. Ook hier dient het initiatief aan de marktpartijen te worden gelaten. DTe mist
overigens de bevoegdheid tot het hier wellicht voorgenomen ingrijpen. DTe is zeker niet
bevoegd Gasunie op enigerlei wijze te verplichten tot het reserveren van transportcapaciteit
voor korte termijn contracten. Een dergelijk ingrijpen brengt het gevaar van kunstmatige
congestie dichterbij. Waar het om gaat is dat voor zover mogelijk - aan de werkelijke
vraag uit de markt wordt voldaan.
Vraag 24. Welke looptijd van contracten dient DTe in dat verband te beschouwen als korte
termijn contracten?
Deze vraag behoeft in het licht van hetgeen bij vraag 23 is opgemerkt geen beantwoording.
Voor de goed orde merkt Gasunie op dat zij voornemens uiterlijk ultimo 2002
transportcontracten op weekbasis te introduceren. Of een eerdere datum praktisch haalbaar
is, hangt met name af van de snelheid waarmee betrouwbare tailor-made software kan
worden ontwikkeld.
Vraag 25. Met welke looptijd dienen de basis transport- en opslagdiensten in het jaar 2002
minimaal te worden aangeboden en waarom?
Deze vraag behoeft in het licht van hetgeen bij vraag 23 is opgemerkt geen beantwoording.
Vraag 26. Zijn de respondenten van mening dat DTe in de Richtlijnen voor het jaar 2002 regels moet opnemen ten aan zien van de minimale of maximaal toegestane duur van contracten voor basisdiensten? Zo ja, welke?
DTe dient geen voorschriften in de Richtlijnen op te nemen omtrent minimum- of
maximumduur van contracten voor transport, opslag en noodzakelijkerwijs verbonden
diensten. Dergelijke regels kunnen het goede functioneren van de markt slechts
belemmeren. DTe mist overigens ook de bevoegdheid dergelijke voorschriften bindend vast
te stellen. De ervaringen in de Nederlandse gasmarkt in de afgelopen jaren toen dergelijke
voorschriften niet bestonden bevestigen dat aan dergelijke voorschriften geen behoefte
bestaat.
46
HOOFDSTUK 5: TARIEFSTRUCTUREN BASISDIENSTEN TRANSPORT EN OPSLAG
Inleiding
138. Het onderhavige hoofdstuk van het Consultatiedocument heeft betrekking op tarief-
structuren. Daarmee worden bedoeld de grondslagen op basis waarvan transport-
bedrijven voorwaarden en tarieven voor individuele transportdiensten bepalen.
139. Alvorens nader in te gaan op de beschouwingen van DTe, wenst Gasunie voorop te
stellen dat het opstellen van tariefstructuren binnen een stelsel van onderhandelde
toegang een zaak (en taak) is van de transportbedrijven zélf, en niet van de toezicht-
houder. De toezichthouder dient erop toe te zien dat de door een transportbedrijf
ontwikkelde tariefstructuur voldoet aan de randvoorwaarden van het algemene mede-
dingingsrecht en de Gaswet. De toezichthouder mag echter niet op de stoel van het
transportbedrijf gaan zitten. Aldus bezien lijkt het onderhavige hoofdstuk van het Con-
sultatie document niet in de juiste sleutel te zijn geplaatst.
Voorwaarden tariefstructuur algemene aspecten
140. Paragraaf 5.2 van het Consultatiedocument bevat een opsomming van een aantal ab-
stracte uitgangspunten waaraan volgens DTe een tariefstructuur voor transport-
diensten (naar moet worden aangenomen in het licht van de Gaswet) zou dienen te
voldoen.
De "vervuiler" betaalt
In rnr. 109 postuleert DTe als algemeen uitgangspunt dat iedere afnemer in ieder geval de kosten moet betalen die hij veroorzaakt. Gasunie kan dat uitgangspunt in zijn algemeenheid onderschrijven, met die kanttekening dat de prijzen voor transmissiediensten bepaald worden door de marktwaarde van die diensten, hetgeen betekent dat de economische waarde van de diensten de determinerende factor vormt en niet de onderliggende kosten. Aangezien de marktwaarde van diensten wel een indirect verband heeft met de onderliggende kosten, zal grosso modo het beginsel dat iedere gebruiker de door hemzelf veroorzaakte kosten draagt in de tarieven tot uitdrukking komen.
141. Gasunie kan onderschrijven dat haar tariefstructuur in redelijke mate rekening dient te
houden met milieu, duurzaamheid en veiligheid. In de visie van Gasunie betekent dit
dat een tariefstructuur rekening dient te houden met de lange termijn. Immers, korte
termijn denken staat naar zijn aard op gespannen voet met milieubescherming, duur-
zaamheid en veiligheid. Korte termijn impulsen kunnen investeringen in de hand wer-
ken die op de lange termijn overbodig blijken. Te veel korte termijn impulsen kunnen
ook ertoe bijdragen dat de leveringszekerheid van het transportsysteem, één van de
47
belangrijkste parameters van een duurzame en veilige gasvoorziening, onvoldoende aandacht krijgt.
142. In rnr. 111 van het Consultatiedocument noemt DTe een drietal principes waarmee zijns inziens bij de inrichting van eender welk tariefsysteem rekening dient te worden gehouden, te weten:
(a) non-discriminatie;
(b) transparantie en duidelijkheid;
(c) bevorderen van de handel.
143. Op zich kan Gasunie zich vanzelfsprekend vinden in het uitgangspunt dat tarief- structuren non-discriminatoir moeten zijn (en worden toegepast). Ook onderschrijft Gasunie dat een tariefstructuur transparant en duidelijk moet zijn. Wenselijkheid van transparantie en duidelijkheid betekent echter niet dat tariefstructuren nood- gedwongen eenvoudig moeten zijn. Het transport van gas is een technisch uiterst in- gewikkelde aangelegenheid, en die ingewikkeldheid komt in de tariefstructuur tot uit- drukking. Van gebruikers van het transportnet mag voorts een zodanig niveau van professionele kennis en kunde worden verwacht, dat zij een op zich ingewikkelde tarievenstructuur weten te hanteren. De praktijk van alledag bevestigt dat shippers met het begrijpen en met de toepassing van Gasunie's tariefstructuur in het algemeen geen problemen hebben.
144. Daarentegen valt niet in te zien op welke grond zou kunnen worden betoogd dat een tariefstructuur als zodanig de verhandelbaarheid van gas zou moeten bevorderen. Voor zover in deze stelling de gedachte besloten ligt dat bevordering van verhan- delbaarheid van gas een doel op zich zou moeten zijn, en dat "natuurlijke" toe- gangsbarrières tot de markt zouden moeten worden weggenomen, vindt deze stelling zoals elders in deze reactie reeds uitputtend is toegelicht - geen steun in het mede- dingingsrecht en in de Gaswet. Het mededingingsrecht biedt geen basis voor "positieve discriminatie". Omgekeerd is het overigens (uiteraard) ook weer niet zo dat een tarief- structuur de handel zou mogen belemmeren; een tariefstructuur dient op adequate wijze met de belangen van het handelsverkeer rekening te houden.
145. Met DTe (Consultatiedocument, rnr. 112) is Gasunie van mening dat het voor een
transportbedrijf onmogelijk is om met alle door hem genoemde belangen in gelijke
mate rekening te houden. Het transportbedrijf zal op basis van de kennis en ervaring
van het eigen systeem, mede in het licht van de in de markt levende vraag, tot een
verantwoorde afweging van de betrokken belangen moeten komen. Opnieuw moet
worden benadrukt dat het hier een eigen verantwoordelijkheid van het transportbedrijf
betreft. Het transportbedrijf maakt zélf de keuzes, de toezichthouder ziet erop toe dat
het transport voldoet aan de eisen van het algemene mededingingsrecht en de
Gaswet.
146. Aangezien het Consultatiedocument ziet op de situatie met ingang van 1 januari 2002,
lijkt het niet opportuun om lang stil te staan bij het tariefsysteem dat Gasunie thans
nog hanteert. Gasunie is voornemens per 1 januari een geheel nieuw transport-
tariefsysteem in te voeren. In het navolgende zal Gasunie kort het nieuwe transport-
48
tariefsysteem toelichten. Tevens zal Gasunie het nieuwe systeem vergelijken met de vier door DTe besproken tariefstructuren. Daarbij zal blijken dat het nieuwe transport- tariefsysteem beter aan de verschillende door DTe zelf geformuleerde doeleinden beantwoordt dan de vier door DTe onderzochte theoretische modellen.
Het nieuwe transporttariefsysteem van Gasunie Transport
147. In het Consultatiedocument spreekt DTe een voorzichtige voorkeur voor een entry-exit
systeem uit. Het door Gasunie ontwikkelde nieuwe transporttariefsysteem behelst in
essentie een nadere verfijning van een dergelijk entry-exit systeem. In het onder-
staande zal eerst een korte samenvatting van het nieuwe Gasunie-systeem worden
gegeven. Voor alle duidelijkheid: er is nog wel een aantal losse einden aan het nieuwe
systeem. Dat betekent dat Gasunie in ieder geval de volgende voorbehouden moet
maken ten aanzien van de beschrijving van het systeem: ten eerste is het systeem
nog niet op alle punten concreet uitgewerkt en ten tweede heeft het systeem nog een
aantal losse einden. Op alle onderdelen zijn nog wijzigingen en aanvullingen mogelijk.
Dat laat onverlet dat Gasunie Transport tijdig voor 1 oktober 2001 in staat zal zijn
indicatieve tarieven en voorwaarden met representatieve organisaties van
netgebruikers te bespreken en te publiceren.
In paragraaf 5.3 presenteert DTe een vergelijking van een viertal
theoretische tariefstructuren. Een dergelijke vergelijking is zeker nuttig
voor het verwerven van een beter inzicht in de karakteristieken van
verschillende systemen. Men diene echter niet te vergeten dat er in de
praktijk niet of nauwelijks tariefsystemen zullen bestaan die geheel
passen binnen de mal van één van de vier typen die DTe onderscheidt.
Dat betekent ook dat de vergelijking niet al te absoluut moet worden
genomen. Daar komt nog bij dat de vergelijking een abstracte exercitie
is geweest, dat wil zeggen dat geen rekening is gehouden met de
technische randvoorwaarden van de in Nederland bestaande
infrastructuur.
Korte beschrijving van het transporttariefsysteem 2002
Algemeen
148. Het transporttariefsysteem heeft betrekking op het transport via het Gasunie-
transportnet. Het transporttariefsysteem is een vereenvoudigde afspiegeling van de
fysieke structuur van het HTL-net (hoge druk transportleidingen) van het Gasunie-
transportnet. De belevering van afnamepunten (zowel op het HTL-net direct als op het
regionale net (RTL-net)) zal via het contracteren van aansluittrajecten worden
vormgegeven. Daaraan wordt op dit moment nog gewerkt.
149. Het transporttariefsysteem is vorm gegeven door middel van knooppunten en trajec-
ten. De trajecten behelzen 10 G-gas- en 7 H-gas-trajecten tussen de knooppunten,
49
alsmede 11 G-gas en 10 H-gas-trajecten van (exit-trajecten) en naar (entry-trajecten) deze knooppunten. De knooppunten stemmen overeen met fysieke knooppunten in het Gasunie-transportnet: Wieringermeer, Oldeboorn, Noordbroek, Beverwijk, Rijndijk, Nijkerk, Ommen, Pernis, Wijngaarden, Ravenstein en Beekse Bergen. Drie knooppunten hebben puur betrekking op G-gas: Oldeboorn, Rijndijk en Nijkerk; één knooppunt heeft puur betrekking op H-gas: Wijngaarden. De overige zeven knooppunten zijn zowel voor G-gas als voor H-gas-trajecten relevant. Deze structuur met entry-, tussen en exit-trajecten en knooppunten - is de afspiegeling van het HTL- net van Gasunie.
150. Het fysieke afleveren van gas geschiedt op de exit-points. Dit kunnen exit-points zijn op het HTL-net zelf, namelijk HTL-gasontvangstations en de grote exportstations, maar de meeste exit-points (gasontvangstions en enkele kleine exportstations) zijn verbonden aan het RTL-net. In het transporttariefsysteem worden alle exit-points (gasontvangstations / exportstations) eenduidig aan een traject van het HTL-net toegewezen. Voor het beleveren van een exit-point dient het gehele (HTL-)traject gecontracteerd te worden én het aansluittraject met betrekking tot dit exit-point. Omdat deze shipper het gehele (HTL-)traject gecontracteerd heeft, kan hij in het geval dat de afnemer op dit traject niets afneemt, de volledige capaciteit benutten voor transport naar een volgend traject in zijn portfolio. Indien op een entry-traject zich ook reeds een exit-point bevindt (bijvoorbeeld industriegebied Delfzijl op traject Emden- Noordbroek), is het contracteren van dit ene traject plus het aansluittraject naar het exit-point reeds voldoende. In andere gevallen zal meestal het contracteren van twee tot drie tussentrajecten voldoende zijn om transport van entry naar exit te realiseren. Bijvoorbeeld OSZ-´s-Gravenvoeren betekent het contracteren van entry-traject van OSZ naar Noordbroek, de tussentrajecten Noordbroek-Ommen en Ommen-Ravenstein, het exit-traject Ravenstein-Limburg plus aansluittraject 's-Gravenvoeren.
Tariefgrondslag
151. Bij het vaststellen van de hoogte van de tarieven is een horizon in acht genomen van
zo'n drie jaar, dat wil zeggen dat voor het einde van deze termijn een herijking van de
hoogte van de tarieven wordt voorzien. Op twee onderdelen wordt echter een
jaarlijkse herijking voorzien (backhaul en beoordeling benuttingsgraad). Verder
worden prognoses gebruikt van aanbod en afzet zoals die bij de afdeling Asset
Management van Gasunie gehanteerd worden (op basis van afgesloten contracten en
marktinformatie). De grondslag van de tarieven is marktwaarde, waarbij in verband
met de internationale marktcontext een benchmarkvergelijking van Gasunie's tarieven
met die in het buitenland een belangrijke maatstaf vormt.
152. De hoogte van het tarief op een traject is afhankelijk van de volgende factoren:
(i) De lengteklasse van het traject
De afstand van elk traject wordt afgerond op veelvouden van 5 km. Het tarief op
een traject is lineair met de lengteklasse in kilometers. Voor HTL-transport is
lengte een logische tariefparameter: hoe langer het traject hoe hoger de
marktwaarde c.q. opportunity kosten van het traject;
50
(ii) De grootste diameter op het traject
Naarmate er op een traject meer capaciteit getransporteerd wordt, wordt er gebruik gemaakt (of kan worden) van dikkere buizen. Dikkere buizen hebben een duidelijk schaalvoordeel: een lager tarief per eenheid van capaciteit. Als maat is gekozen voor de grootste diameter die op een traject voorkomt. Dit is enerzijds transparant en anderzijds worden uitbreidingen op een traject meestal uitgevoerd in de grootste diameter die er al ligt. Ook in het buitenland is deze parameter niet ongebruikelijk;
(iii) De gaskwaliteit: G-gas of H-gas
Voor het dimensioneren van het transport is de hoeveelheid tel quel (de m³´s zonder te kijken naar de energie-inhoud) maatgevend. Per m³ tel quel heeft G- gas gemiddeld een 12,8% lagere calorische waarde dan H-gas. Met name in verband met allocaties waar het gaat om het alloceren van energiestromen (dus MJ) - blijven de tarieven geformuleerd in een prijs per m³ (35,17 MJ). Ceteris paribus is het tarief per eenheid uitgedrukt in m³ 35,17 MJ voor een G- gas-traject derhalve navenant hoger dan dat van een H-gas-traject;
(iv) De benuttingsgraad op een traject
Gasunie Transport heeft de trajecten verdeeld in een drietal klassen. Per traject
is door de afdeling Asset Management aangegeven of deze een relatief lage,
midden of hoge benuttingsgraad kent. Een hoge benuttingsgraad wil zeggen dat
wanneer over dit traject aanvullende capaciteit getransporteerd zou moeten
worden, het waarschijnlijk is dat dit een investering noodzakelijk zou maken.
Omgekeerd wil een lage benuttingsgraad zeggen dat er nog wel enige extra
transport op dit traject gerealiseerd kan worden alvorens een investering
noodzakelijk is. Om te zorgen dat de shippers de juiste prikkels krijgen om het
net efficiënt te benutten worden trajecten met een hoge benuttingsgraad hoger
geprijsd en trajecten met een lage benuttingsgraad lager.
Ten opzichte van het middenniveau is voorlopig uitgegaan van een toeslag van 15% respectievelijk een afslag van 15% op het tarief voor een midden- benutting. Met deze prijsprikkel wordt er bovendien voor gezorgd dat wanneer shippers ondanks het hogere tarief te kennen geven dit traject te willen contracteren, Gasunie Transport dan een duidelijk signaal krijgt om tot een investering op dit traject te komen, mits aannemelijk is dat dit extra gebruik van de drukke route voldoende structureel is om investeringen te rechtvaardigen;
(v) De hoeveelheid forward- en backward flow op een traject
Afhankelijk van hun portfolio zullen shippers op trajecten het transport in een
bepaalde richting willen contracteren. Er zullen trajecten zijn waar in beide
richtingen transportcapaciteit gevraagd zal worden, wellicht ook door dezelfde
shipper. Het zal mede afhangen van de marktsituatie in welke richting de
meeste capaciteit wordt gecontracteerd. Het is niet op voorhand met zekerheid
te voorspellen welke richting dit zal zijn. Daarom alsmede vanwege eenvoud
en transparantie is gekozen voor hetzelfde tarief voor elk van beide richtingen.
Dit zorgt er voor dat alle betrokken partijen op dit traject profiteren van
tegengestelde contractstromen.
51
153. Voor de dimensionering op een traject is normaliter het maximum van de twee capaciteiten relevant (er is immers geen zekerheid dat de tegenflow door de des- betreffende shippers op elk uur ook daadwerkelijk gebruikt wordt!). Deze maximum capaciteiten zijn relevant voor het bepalen van het standaardtarief. Op de absolute hoogte van het tarief op het traject vindt vervolgens een correctie plaats voor de totale verwachte omvang te contracteren transport op het traject, dus de som van beide richtingen (als er op een traject ex ante geen backflow is verondersteld, is het tarief gelijk aan het standaardtarief). Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken shippers maar ook alleen zij - het voordeel genieten van backflow op dat traject. Hiermee wordt kruissubsidie met andere trajecten dus voorkomen. Als er bijvoorbeeld 100 eenheden in de ene richting worden verwacht en 50 in de andere, dan wordt aan eenieder 2/3 (= 100 / 150) van het standaardtarief in rekening gebracht, inclusief de individuele shipper die op dit traject in het betreffende jaar slechts capaciteit in één richting contracteert. Als een shipper bijvoorbeeld 30 eenheden de ene richting op wil kunnen sturen en 20 eenheden in de tegengestelde richting, dan kan deze shipper door deze 30 plus 20, totaal dus 50 eenheden, te contracteren volledig in zijn behoefte voorzien. Als deze shipper veronderstelt dat van elk van beide stromen altijd wel een deel zal stromen, dan kan deze shipper geld besparen door het risico te nemen om minder eenheden te contracteren; dit is geheel naar zijn eigen vrije keuze en afweging.
154. Bij dit onderdeel voorziet Gasunie een jaarlijkse herijking en wel door de realisaties van backflow in jaar x te gebruiken voor jaar x+1. Het is ongewenst om binnen hetzelfde jaar ex-post een correctie toe te passen, aangezien shippers dan bij het afsluiten van deals onzekerheid hebben ten aanzien van hun marges. Het gebruik van realisaties is bovendien transparant en voorkomt dat Gasunie Transport beticht zou kunnen worden van het hanteren van te voorzichtige prognoses. De voor- en nadelen van meer, respectievelijk minder, back-flow komen op deze wijze sowieso weliswaar met een jaar vertraging - bij de markt terecht. Voor het onderdeel benuttingsgraad lijkt het eveneens gewenst om een jaarlijkse herijking uit te voeren.
155. Bovenstaande systematiek heeft betrekking op de grondslagen voor de jaartarieven.
Naast jaarcontracten zullen er ook kortere termijn (maand of meerdere maanden) als-
mede langjarige contracten mogelijk zijn. Voor maandtarieven moet gedacht worden
aan een percentage van het jaartarief, afhankelijk van het type maand (winter, flank
of zomer) en het totale aantal maanden dat gecontracteerd wordt (som van de afzon-
derlijke maandprijzen wordt gemaximeerd op basis van een formule waarin het totaal
aantal maanden een rol speelt). Op termijn zullen ook contracten met een kortere
looptijd dan een maand aangeboden kunnen worden. Gasunie Transport verwacht vóór
1 oktober 2001 meer duidelijkheid te kunnen verschaffen per welke datum week-
contracten zullen kunnen worden ingevoerd.
156. Voor de volledigheid zij hier opgemerkt dat de elementen kwaliteitsconversie en
uurbalanceringsdiensten eveneens zijn meegenomen in het nieuwe tariefsysteem.
52
Vergelijking tussen het transporttarievensysteem van Gasunie en een puur entry-exit systeem
157. In het onderstaande zal per criterium worden toegelicht hoe Gasunie's transport- tarievensysteem scoort ten opzichte van de DTe-voorstellen. Daarbij worden ook criteria besproken die voor een transportbedrijf van wezenlijk belang zijn, doch door de DTe in het Consultatiedocument niet zijn genoemd.
Economische efficiëntie / kostenveroorzakingsprincipe
158. Gasunie's transporttarievensysteem geeft een betere invulling aan dit criterium dan
het DTe-voorstel zonder afstandscomponent doet. Naarmate over een grotere afstand
getransporteerd moet worden, zullen de kosten hoger zijn en zullen in het
transporttarievensysteem extra trajecten nodig zijn, dus een hoger tarief. Bovendien is
in Gasunie's systeem niet alleen de afstand maatgevend voor het tarief maar ook de
diameter, de gaskwaliteit en de mate van congestie, en wordt het voordeel van
backhaul op trajecten doorgegeven aan diegenen die van dit traject gebruik maken.
159. Confrontatie met DTe's variant met een afstandscomponent weergegeven in een
entry-exit-matrix leidt tot een wellicht verrassende constatering. Door van entry
naar exit te gaan via het transporttarievensysteem resulteert een tarief, afhankelijk
van de gekozen route. Door het minimum te nemen van de tarieven via de verschillen-
de routes resulteert een tarief bij deze specifieke entry-exit combinatie. Anders
gezegd: de door DTe gesuggereerde matrix is eenduidig uit het transporttarieven-
systeem af te leiden. Gasunie's voorstel is dus qua economische efficiëntie / kosten-
allocatie minstens zo goed als de DTe-variant. Gasunie's voorstel heeft echter het
grote voordeel voor de shipper dat hij niet vastzit aan genoemde entry-exit combinatie
doch vrijheid heeft om naar believen een combinatie van entry, exit en tussenliggende
trajecten te contracteren dat het best bij zijn portfolio past.
Bevorderen van handel
160. Gasunie's transporttarievensysteem maakt handel mogelijk vanwege de lage drempels
van het systeem. Op de tussenliggende knooppunten zullen op termijn in feite hubs
kunnen ontstaan, een duidelijk bewijs dat de handel (in gas) wordt gefaciliteerd. Ten
opzichte van het DTe-voorstel met afstandstabel met daarin de koppeling van entry
aan exit wordt de handel duidelijk meer bevorderd. Ten opzichte van het pure entry-
exit systeem van DTe zal het Gasunie-systeem minder eenvoudig overkomen.
161. Ten aanzien van de verhandelbaarheid van de trajecten zelf is het noodzakelijk op te
merken dat een technische toets door Gasunie Transport noodzakelijk blijft. Als een
contract "firm" bij Gasunie Transport geboekt is door een shipper, zal gekeken worden
of deze garantie ook voor de nieuwe shipper blijft gelden. In veel gevallen zal het
antwoord bevestigend luiden, doch op voorhand kan deze garantie nog niet gegeven
worden. In de loop van 2002, als ervaring met het systeem wordt opgedaan, zal
gestreefd worden om aan te geven op welke trajecten verhandelbaarheid zonder meer
mogelijk is en op welke trajecten een toets nodig blijft. Overigens zullen ook in de door
de DTe voorgestane systemen dergelijke toetsen dienen plaats te vinden. Die
systemen hebben overigens het nadeel dat vanwege de vergaande ontkoppeling met
het fysieke transport op voorhand minder capaciteit als "firm" door Gasunie
53
Transport kan worden aangeboden. Overigens lijkt een overeenkomst tussen shippers in de vorm waarbij de oorspronkelijke shipper de flows van de nieuwe shipper in zijn eigen naam blijft transporteren en daarvoor verantwoordelijk blijft, in verreweg de meeste gevallen mogelijk te zijn.
Non-discriminatie
162. Gezien de gekozen tariefgrondslag is er sprake van een transparante en marktconfor- me prijsstelling en voldoet Gasunie's transporttarievensysteem dus duidelijk aan deze twee criteria die de DTe in zijn tabel bij het onderwerp non-discriminatie heeft opgesomd.
Transparantie/duidelijkheid
163. Het Gasunie voorstel is wat minder eenvoudig dan het pure entry-exit-systeem dat DTe voorstelt, aangezien naast entry- en exit-trajecten de shipper in de meeste geval- len ook nog een aantal tussenliggende trajecten zal moeten contracteren en een opti- malisatie zal maken welke trajecten in welke mate hij zal contracteren.
164. Ten opzichte van het DTe-voorstel met afstandstabel is Gasunie's systeem
eenvoudiger: de shipper heeft meer vrijheid hoe zijn aanbod in te zetten richting de
afnemers. De shipper kan deze vrijheid zelf sturen door meer of minder transport-
capaciteit op de tussenliggende trajecten te contracteren. Op het punt van transpa-
rantie scoort het Gasunie-systeem juist wel goed ten opzichte van de twee door de
DTe geschetste entry-exit-systemen.
Milieu, duurzaamheid, veiligheid
165. Aangezien Gasunie's systeem beter scoort op het gebied van kostenveroorzaking (zie
aldaar) dan de DTe-voorstellen, zal het derhalve ook beter geschikt zijn dan de DTe-
voorstellen om prikkels ten aanzien van milieu-, duurzaamheids- of veiligheids-
overwegingen te geven. Voorts zijn backhaul-kortingen in het systeem geïncorporeerd.
Ook sluit Gasunie's systeem dichter aan bij de fysieke transport-operaties, waardoor
Gasunie Transport meer zicht en grip op het gastransport heeft dan in de DTe-
varianten. Dit komt de leveringszekerheid en daarmee de veiligheid duidelijk ten
goede.
Optimale benutting van het Gasunie-transportsysteem
166. In een puur entry-exit-systeem zal de optimale benutting van het Gasunie-
transportsysteem beduidend minder zijn dan in het door Gasunie voorgestelde
systeem met entry-, tussen en exit-trajecten. Bij een entry-exit-systeem zonder
tussentrajecten moet Gasunie Transport namelijk een flink aantal veronderstellingen
maken bij het beoordelen van aanvragen voor de afzonderlijke exit- en entry-
capaciteit. Als Gasunie Transport bijvoorbeeld een "firm" aanbieding wil doen voor 100
eenheden entry-capaciteit op een bepaald entry-point, dan betekent dit dat voor elk
exit-point waar 100 eenheden zijn of worden gecontracteerd deze alle vanuit het
entry-point beleverd zouden moeten kunnen worden. Aangezien het Gasunie-tran-
sportsysteem tailor-made is uitgelegd zal dit er al snel toe leiden dat een bepaald exit-
point vanuit het enty-point niet beleverd kan worden, zodat er geen firm aanbieding
voor dit entry-point gedaan kan worden. Voor een exit-point geldt dit mutatis
mutandis ook.
54
Het volgende voorbeeld ter illustratie: een shipper wil in het pure entry-exit- systeem H-gas entry-capaciteit contracteren in Balgzand. Aangezien op voorhand niet bekend is waar dit gas naar toe wordt getransporteerd zal Gasunie Transport nagaan of dit in West-Nederland als H-gas kan worden afgezet, als H-gas via de Betuwe-leiding afgevoerd moet worden naar Oost- Nederland of dat het middels N2-injectie en menging in het G-gas-systeem zal worden afgevoerd. Als zich op één van deze drie routes een knelpunt zou voordoen, kan het verzoek niet "firm" gehonoreerd worden, immers het is niet bekend welke combinatie van entry en exit in de daadwerkelijke praktijk zal optreden.
In het nieuwe transportsysteem van Gasunie wordt juist rekening gehouden met de diverse routes in het systeem, namelijk via de (tussen)trajecten. Als in het voorbeeld van Balgzand het knelpunt de Betuwe-leiding is, dan zal het desbetreffende traject inmiddels volgeboekt zijn, doch de andere twee mogelijkheden zijn dan nog "firm" te boeken door de shipper. Kortom, er is in het transporttarievensysteem veel langer "firm" transportcapaciteit beschikbaar voor shippers dan in het pure entry-exit-systeem van DTe. De beschikbare ruimte in het Gasunie-transportsysteem wordt dus optimaler benut dan in het DTe-voorstel.
Uitvoerbaarheid van het systeem door de transporteur
167. In een puur entry-exit-systeem is het voor het transportbedrijf niet duidelijk waar het entry-gas uiteindelijk naar toe getransporteerd moet worden en waar exit-capaciteit uiteindelijk vandaan zal gaan komen; immers de entry- capaciteit en de exit-capaciteit zijn los van elkaar te contracteren en het is onduidelijk welke koppeling uiteindelijk in de dagelijkse praktijk tussen entry- en exit-capaciteit gelegd zal gaan worden. Bij het transporttarievensysteem heeft elke shipper in feite zijn "eigen" transportnet gecontracteerd tussen zijn entry-points en zijn exit-points. Gasunie Transport weet dus binnen welke ruimte de desbetreffende shipper zijn portfolio van vraag en aanbod kan inzetten. Dit maakt de uitvoerbaarheid van het systeem door de transporteur een stuk beter dan het pure entry-exit-systeem.
Conclusie
168. Aan het slot van dit hoofdstuk zij nog eens herhaald dat de opstelling en inrichting van het nieuwe transporttariefsysteem de verantwoordelijkheid van Gasunie Transport is. Aan DTe is de taak er toezicht op te houden dat het nieuwe transporttariefsysteem voldoet aan de randvoorwaarden van het algemene mededingingsrecht en de Gaswet. Naar het oordeel van Gasunie zal het nieuwe transporttariefsysteem ten volle aan die randvoorwaarden voldoen. Het is dan niet aan DTe om eventuele eigen voorkeuren voor de systeemkeuzes van Gasunie in te plaats te stellen. In dat licht is de hierboven gemaakte vergelijking tussen het nieuwe systeem van Gasunie en het door DTe gepre- fereerde abstracte model, in feite overbodig. Het is niettemin een bijkomend voordeel dat het nieuwe systeem van Gasunie ook binnen de door DTe geschetste parameters gunstiger uit de bus komt dan het door DTe geprefereerde model.
169. Gasunie zal het nieuwe transportsysteem nog verder uitwerken opdat het tijdig be- drijfsklaar zal zijn, en opdat meer in het bijzonder tijdig dat wil zeggen vóór 1 oktober 2001 - de in artikel 12 lid 1 Gaswet voorziene bekendmaking van indicatieve voorwaarden en tarieven onder het nieuwe transportsysteem kan plaatsvinden. Gasunie Transport heeft inmiddels een eerste consultatieronde met shippers achter de rug, met het oog op de nadere uitwerking en invulling van het systeem. Uit dit overleg kwam overigens naar voren dat een flink aantal shippers het thans door Gasunie ge- hanteerde declaration of contract zouden willen handhaven. Gasunie is voorts gaarne bereid DTe volledig inzicht te geven in de stand van de ontwikkeling van het systeem en van de technische uitwerking ervan.
VRAGEN
Vraag 27. Zijn de respondenten van mening dat DTe in de nieuwe Richtlijnen aanvullende voorschriften moet opnemen voor de door het transportbedrijf te hanteren tariefstructuur?
DTe heeft op basis van de Gaswet geen bevoegdheid tariefstructuren voor te schrijven.
Gelijk in het algemene commentaar op het Consultatiedocument is uiteengezet, past pro- actief regulerend optreden niet in het Nederlandse stelsel van NTPA. Gaswet noch Mededingingswet bieden hiervoor een toereikende grondslag.
Vraag 28. Met welke principes dient een transportbedrijf naar de mening van respondenten bij het opstellen van haar tariefstructuur rekening te houden?
Hetgeen bij de beantwoording van vraag 27 is opgemerkt geldt ook hier. Redelijkheid,
transparantie en non-discriminatie staan reeds in de Gaswet als normen voor de te onder-
handelen voorwaarden. Als de DTe al nadere voorschriften zou mogen geven dan speelt
naast de door DTe genoemde criteria in belangrijke mate mee of het systeem uitvoerbaar is
voor de transporteur en/of er gezorgd wordt voor optimale benutting van het transport-
systeem. Efficiency weegt zwaarder dan inboeten op de eenvoud. Bovendien zijn de klanten
van Gasunie Transport dermate terzake kundig dat enige ingewikkeldheid van de tarieven op
zich niet een probleem moet zijn.
Vraag 29. Welke tariefstructuur verdient naar de mening van de respondenten de
voorkeur, en waarom? Zijn er andere tariefstructuren die DTe dient te
onderzoeken? Hoe dienen bij een eventuele keuze voor een entry/exit
systeem, de entry- en exit punten bepaald te worden?
Gasunie geeft de voorkeur aan het recentelijk gepresenteerde nieuwe tarievenstelsel dat in
het commentaar op het Consultatiedocument nader is beschreven en dat op 19 juli 2001 met
shippers is besproken.
56
Vraag 30. In welke mate bestaat het probleem van contractueel pancaking in tarieven en voorwaarden momenteel in Nederland? Met welke bepalingen in de Richtlijnen kan DTe dit voorkomen?
Het probleem bestaat in Nederland niet, want het betreft in Nederland telkens overgang naar een lagere drukklasse. Voorts vindt het balanceren van distributienetten (tot op heden) plaats in het transportnet van Gasunie.
Vraag 31. Hoe geschikt is de vergelijking van indicatieve tarieven voor onderhandelingen met regionale gastransportbedrijven?
Vergelijking van indicatieve tarieven van regionale transportbedrijven kan zinvol zijn, mits voldoende genuanceerd rekening wordt gehouden met de relevante verschillen en overeen- komsten tussen de distributienetten.
Vraag 32. Wat is de mening van respondenten over een grotendeels gebruiksonafhanke- lijke tariefstructuur voor regionale gastransportbedrijven?
De financierbaarheid van distributienetten van belang voor onderhoud en voor vervangings- en uitbreidingsfinanciering verdraagt zich slecht met een grote invloed van de hoeveelheid daadwerkelijke getransporteerd gas op de hoogte van de opbrengsten.
Vraag 33. Welke tariefdragers en overeenkomstige tijdseenheden dient DTe per opslag- basisdienst voor te schrijven in de Richtlijnen?
Niet van toepassing.
57
HOOFDSTUK 6: KOSTENORIËNTATIE EN EFFICIENCY TRANSPORT
Algemeen
170. Hoofdstuk 6 van het Consultatiedocument gaat over het toezicht op tarieven van gas-
transportbedrijven. Het standpunt van DTe laat zich als volgt kort samenvatten: trans-
portbedrijven zijn monopolisten. Monopolisten worden niet door marktkrachten ge-
dwongen redelijke prijzen te rekenen. Daarom "is het gebruikelijk" dat er een toezicht-
houder is die voorschrijft op welke wijze monopolisten hun tarieven mogen bepalen.
Toezichthouders dienen regels vast te stellen die ertoe leiden dat monopolisten hun
tarieven baseren op onderliggende kosten. Omdat monopolisten per definitie niet
efficiënt zijn, dienen mogelijke inefficiënte kosten door de toezichthouder uit de
berekeningsgrondslag voor de tarieven te worden geëcarteerd.
171. Reeds in de Voorlopige Richtlijnen 2001 had DTe gedetailleerde voorschriften opge-
nomen voor de toerekening van (vaste en variabele) kosten aan de diverse activiteiten
van transportbedrijven en voor de waardering van de vermogenskosten. Kern van
deze regels is dat het geïnvesteerd vermogen gewaardeerd dient te worden op de his-
torische aanschafwaarde minus de afschrijvingen zoals deze volgens DTe zouden
moeten zijn doorgevoerd. In het Consultatiedocument pleit DTe ervoor de betrokken
regels te handhaven.
172. De door DTe bepleite aanpak is in de keuze en de onderbouwing van de uitgangspunt-
en vanuit economisch en juridisch perspectief ten zeerste aanvechtbaar en in zijn po-
tentiële gevolgen voor de transportbedrijven buitengewoon nadelig. Gasunie maakt
dan ook met klem bezwaar tegen de gekozen aanpak op alle onderdelen.
Fundamenteel onjuiste analyse van de relevante markten
Het transmissienet
173. DTe scheert in zijn marktanalyse het transmissienetwerk en het distributienetwerk
over één kam. Gasunie kan die benadering niet volgen. De beide typen netwerken zijn
fundamenteel verschillend, zowel wat betreft functionaliteit en aard van het gebruik als
wat betreft de marktcontext waarin de exploitanten van die netwerken opereren. Het
transmissienetwerk kent een beperkt aantal entry- en exit-points. Tussen deze exit- en
entry-points stroomt het gas in verschillende richtingen. Het betreft gas bestemd voor
levering aan eindgebruikers, gas afkomstig uit productievelden, import- en transit
stromen en exitstromen. De gasstromen zijn geenszins constant en het gebruik van
het net is geenszins stabiel. Investeringen in het transmissienet zijn dan ook naar hun
aard bepaald risicovol.
174. Voor een belangrijk deel van deze transportstromen bestaan actuele of potentiële
alternatieven. Actuele alternatieven zijn de gasnetten van de omringende landen voor
transitstromen thans verwerkt het Gasunie-netwerk jaarlijks rond 45 miljard m³ aan
grensoverschrijdende gasstromen alsook voor import- en exportstromen: afhankelijk
van de keuze van het koppelpunt met het aangrenzende buitenlandse gasnet wordt
het gas over een groter of een kleiner deel van het binnenlandse transmissienet
vervoerd. De relevante geografische markt is derhalve niet beperkt tot het nationale
territoir. In het onderhavige geval beslaat de relevante geografische markt mede
58
België en ten minste een aanzienlijk deel van Duitsland. Al enige jaren wordt gespeeld met de gedachte vanuit Nederland een tweede interconnector naar Engeland aan te leggen (met alle bijkomende uitbreidingen van het binnenlandse leidingnet die dit meebrengt). Als het investeringsklimaat voldoende aantrekkelijk is, vormt dit een reële optie. Als DTe zijn voornemens kan realiseren en vanuit een strikt nationale zienswijze de marktpositie van Gasunie reguleren, dan is dat niet het geval. De ontwikkeling van een liquide markt wordt daardoor natuurlijk niet bevorderd.
175. Potentiële en soms ook actuele concurrentie gaat uit van (de mogelijkheid)
alternatieve pijpleidingen (aan te leggen). Actuele pipe-to-pipe concurrentie bestaat er
in Nederland in de vorm van de ZEBRA-leiding. Potentiële concurrentie bestaat er door
de mogelijkheid voor derden om nieuwe transmissieleidingen aan te leggen. De aanleg
van transmissieleidingen is vrij, en de aanleg van de ZEBRA-leiding vormt een
voorbeeld van dergelijke potentiële concurrentie die actueel is geworden.1
Doortrekking van de ZEBRA-leiding naar de Moerdijk en verder naar Rotterdam vormt
een alleszins reële optie, mits zoals de ZEBRA-leiding zelf illustreert de betrokken
investeerders voor een voldoende lange periode een voldoende groot volume aan zich
kunnen binden. De ZEBRA-leiding onderstreept ook hoe uitbreiding van
leidingcapaciteit door middel van duplicering van bestaande verbindingen economisch
verantwoord kan zijn. Het transmissienet vormt (dan ook) geen natuurlijk monopolie.
Het leidingnet van Wingas in Duitsland vormt daarvan de ultieme bevestiging. Gasunie
verwijst in dit verband naar een gezamenlijke studie van het IEA en de OESO uit 2000,
getiteld "Regulatory Reform; European Gas".
176. DTe doet in het Consultatiedocument een merkwaardige poging om de ZEBRA-leiding
af te schilderen als een pijpleiding die niet met het Gasunie-netwerk concurreert (rnrs.
132-133). Niet van belang acht DTe dat Gasunie de ZEBRA-leiding als concurrent
ervaart, wél relevant acht DTe dat ZEBRA zichzelf niet als concurrent van Gasunie ziet.
Dit lijkt toch wel te duiden op een doelredenering. Feitelijk onjuist is ook de stelling
dat de leidingen onderling niet concurreren omdat de bedrijven die op de ZEBRA-lei-
ding zijn aangesloten, niet (tevens) zouden zijn aangesloten op het Gasunie-netwerk.
Irrelevant is dat "bedrijven die zijn aangesloten op het Zebranetwerk (...) hiertoe
gebonden (zijn) via langlopende contracten." Wat wél relevant is, is dat de betrokken
bedrijven op enig moment overgestapt zijn van transport via het Gasunie-netwerk op
transport via de Zebra-leiding.
De feiten zijn als volgt. Alle betrokken bedrijven waren tot voor kort aangesloten
op het Gasunie-net, en een aantal heeft nog steeds een dubbele aansluiting. De
afnemers Elsta, Philip Morris, en General Electric Plastics (GEP) hebben elk twee
gasontvangstations, één waarmee deze bedrijven zijn aangesloten op de ZEBRA-
leiding en één waarmee zij zijn aangesloten op het net van Gasunie. Via het
GOS van Gasunie bij Elsta en GEP wordt thans geen gas meer geleverd, via het
GOS van Gasunie bij Philip Morris echter nog wel. Van de oorspronkelijke
Gasunie-levering van m³ per jaar (voordat het GOS van de
ZEBRA-leiding gereed was) is nu nog m³ per jaar Gasunie-
levering overgebleven. Voor GEP geldt dat in het jaar 1999 er nog wel sprake
was van duale levering; zowel Gasunie als een derde leverancier leverden in dat
jaar gas, de een via het Gasunie-netwerk, de andere via de ZEBRA-leiding.
De bedrijven Cerestar en Cargill beschikten over een aansluiting op het net van Gasunie. Nadat er een nieuw GOS gebouwd was ten behoeve van de aansluiting op de ZEBRA-leiding, is de Gasunie-levering gestopt. Later heeft Gasunie
59
vervolgens haar eigen stations ontmanteld. Initieel was er op beide locaties dus ook sprake van twee aansluitingen. Voor zover de aansluitingen op het net van Gasunie niet nog steeds bestaan, zijn zij door de betrokken bedrijven op vrijwillige basis afgebroken. Dit betekent, dat de betrokken bedrijven in vrijheid hebben gekozen voor aansluiting op en afname via het transportnet van ZEBRA in plaats van dat van Gasunie.
177. Kenmerkend voor de transmissiemarkt is dat de vraagzijde van de markt weliswaar minder geconcentreerd is dan de aanbodzijde, maar niettemin oligopsonistische trekken vertoont. Het aantal marktpartijen is zeer beperkt. Het gaat in de regel om een beperkt aantal grote en internationaal opererende ondernemingen. De economische macht van de belangrijkste shippers is aanzienlijk. Een wereldwijd opererende shipper als Enron, die als uitgangspunt voor haar bedrijfsfilosofie hanteert dat zij nooit risicodragend investeert in infrastructurele voorzieningen, en die door haar (daardoor) flexibele internationale bedrijfshuishouding in staat is van de ene dag op de andere de bakens op deze of gene nationale markt te verzetten, beschikt over een aanzienlijke "countervailing power" tegenover transmissiebedrijven als Gasunie. Het getuigt van weinig realiteitszin om te menen dat Gasunie tegenover een bedrijf als Enron over een effectief marktoverwicht zou beschikken. Wanneer men vervolgens ook nog eens bedenkt dat Gasunie als exploitant van infrastructuur geacht wordt alle gebruikers gelijk te behandelen (dat wil zeggen niet minder goed te behandelen dan een machtige speler zoals Enron) en bovendien als exploitant van infrastructuur naar de aard der zaak een betrekkelijk inflexibele bedrijfsvoering heeft, kan de conclusie geen andere zijn dan dat van een monopoloïde markt voor transmissiediensten met de daarbij behorende risico's voor klanten geen sprake is.
178. Voor de beoordeling van de marktverhoudingen tussen de exploitant van het
transmissienetwerk en de gebruikers is het onjuist te veronderstellen dat een groot
deel van de overigens niet zo onmachtige - gebruikers de facto geen alternatief
heeft. Vanuit economisch perspectief bezien beschikt een aantal gebruikers
daadwerkelijk over alternatieven. Voorts is het voor de beoordeling relevant dat er
potentiële vraag uit het buitenland (naar met name transitdiensten) voorhanden is die,
afhankelijk van de ontwikkelingen binnen de Nederlandse submarkt (waaronder de
relatieve prijsstelling), al dan niet actueel wordt. Wat ten slotte relevant is, is het feit
dat de exploitant van het netwerk in casu met name Gasunie niet in staat is tussen
de verschillende categorieën gebruikers te discrimineren. Dat betekent dat Gasunie
haar tarieven dient af te stemmen op dat deel van de markt waarvoor daadwerkelijke
alternatieven aanwezig zijn. Met andere woorden: de vraagzijde van de markt heeft
een sterke invloed op de prijs die Gasunie kan berekenen voor transmissiediensten.
179. Gasunie kan om diverse redenen niet discrimineren. Ten eerste omdat zij dat
ingevolge artikel 10 lid 3 Gaswet niet mag. Ten tweede omdat Gasunie (met name) de
binnenlandse en de transitstromen niet fysiek en economisch kan scheiden. Ook in het
nieuwe transportsysteem zal dit niet mogelijk zijn, omdat de shipper die transit-
stromen wil transporteren, evenzeer transportcapaciteit per traject zal inkopen als de
shipper die zuiver binnenlands transport verricht. Bovendien wordt de gecontracteerde
transportcapaciteit verhandelbaar gemaakt, zodat beide shippers uit de vergelijking in
staat zijn op de secundaire markt kralen te rijgen. Een en ander impliceert dat de
tarieven die Gasunie op de markt voor transmissiediensten hanteert, door de
internationale marktverhoudingen worden bepaald.
60
180. De economische theorie leert dat een kunstmatige ingreep in de prijsvorming in een deel van een ruimere geografische markt onvermijdelijk tot ernstige marktdistorsies leidt: handelsstromen zullen op oneigenlijke wijze verlegd worden vanuit het gebied waar de prijzen kunstmatig laag worden gehouden. De problematiek van de Europese geneesmiddelenmarkt is een schoolvoorbeeld. Hetzelfde zal gelden wanneer DTe ingrijpt in de prijsvorming op de Nederlandse (sub)markt voor transmissiediensten. Wanneer een dergelijk ingrijpen resulteert in enigszins significante verlaging van het prijspeil op de Nederlandse submarkt, zal dat onmiddellijk en onvermijdelijk leiden tot verlegging van bestaande transitstromen naar het Nederlandse grondgebied, met als onmiddellijk en onvermijdelijk gevolg congestie op het Nederlandse net en aantasting van de leveringszekerheid voor binnenlandse gebruikers.23 Dit zal in geen enkele ver- houding staan tot de korte termijn voordelen die shippers uit een verlaging van het binnenlandse prijspeil voor transmissiediensten zullen kunnen halen.
181. Ten aanzien van de prijsvorming op de Europese transmissiemarkt geldt dat Gasunie
zich sedert jaar en dag in de onderste regionen van de Europese bandbreedte bevindt.
Dit is recentelijk nog eens bevestigd in een rapport van PA Consulting Group, dat door
Gasunie tijdig voor de opstelling van het Consultatiedocument aan DTe is verstrekt
(alsmede door eerdere studies die door Gasunie reeds in een veel eerder stadium aan
DTe ter hand zijn gesteld). Blijkens rnr. 134 (in samenhang met voetnoot 89) van het
Consultatiedocument meent DTe vooralsnog aan de bevindingen van dit rapport
voorbij te kunnen gaan, met als argumentatie dat het transportdeel van Gasunie op de
nationale markt een "monopolist" is, waaraan niet zou afdoen dat datzelfde
transportdeel (nota bene met hetzelfde transportnet) op de internationale markt
concurrentie zou ondervinden. Vanuit economisch perspectief is deze argumentatie
ronduit onzinnig. Zij zou slechts (enigszins) verdedigbaar kunnen zijn, indien Gasunie
de betrokken categorieën gebruikers volledig zou kunnen scheiden en de prijsvorming
op de beide deelmarkten aan geen enkele wederzijdse beïnvloeding bloot zou staan.
De argumentatie van DTe valt in dezelfde categorie als de stelling die namens DTe werd geponeerd tijdens het recente kort geding dat Gasunie had aangespannen in verband met de voorgenomen openbaarmaking van haar verkoopprijzen op het internet van haar verkoopprijzen aan de binnenlandse distributiebedrijven. Deze prijzen zouden volstrekt geen verband houden met de prijzen die Gasunie op buitenlandse markten aan haar grote buitenlandse af- nemers in rekening brengt, omdat de eerstbedoelde prijzen tot stand komen op een "monopolistische markt" en de laatstbedoelde prijzen op een "concurrerende markt". (Ook) die stelling miskende de realiteit van de gasmarkt.
Het betoog van Gasunie dat een beperkte kunstmatige - aanpassing van het prijspeil op het Nederlandse transmissienet enorme consequenties kan hebben voor de vraag naar transport over dat net, vindt bevestiging in een studie die de econoom Jepma recent in opdracht van Gasunie heeft uitgevoerd. Jepma vestigt er onder meer de aandacht op dat de prijselasticiteit van de vraag transit- diensten zeer groot is, mede omdat de switching kosten laag zijn. De congestie-effecten worden nog eens versterkt door de elementen uit de re- guleringssystematiek van DTe met betrekking tot de ex ante allocatie van capaciteit voor bepaalde typen contracten, die de facto een verder beperking van de effectieve capaciteit inhouden.
23 Zie nader Jepma, "Gaslevering onder druk" (Bijlage 2)
61
182. In het onderhavige hoofdstuk van het Consultatiedocument doet DTe het voorkomen alsof de prijzen voor de transmissie in een marktvacuüm eenzijdig worden opgelegd door de "monopolist" Gasunie. Niets is echter minder waar. De foutieve marktanalyse van DTe vormt dan ook een ondeugdelijke basis voor enige vorm van overheidsingrij- pen in de prijsvorming op de transmissiemarkt.
Het distributienet
183. Het distributienet dient in beginsel uitsluitend voor het transporteren van gas naar
eindverbruikers. Het net beperkt zich door een relatief beperkt aantal entry-points en
een zeer groot aantal exit-points. Op elk exit-point is een enkele gebruiker
aangesloten. Het gas stroomt in beginsel in één richting. De relevante geografische
markt is beperkt tot het territoir van het betrokken distributiebedrijf. De prijsvorming
door een bepaald distributiebedrijf zal in de praktijk slechts in zeer beperkte mate
vatbaar zijn voor beïnvloeding door de prijsvorming door andere distributiebedrijven.
De prijselasticiteit van de vraag naar distributiediensten is klein.
184. Het gasdistributienet vormt zoals ook in de eerdergenoemde gezamenlijke studie van
het IEA en de OESO wordt bevestigd in beginsel een natuurlijk monopolie; dupli-
cering van aansluitingen ten behoeve van één enkele eindverbruikerslocatie is per
definitie economisch inefficiënt. Het gebruik van het net is aan aanzienlijk minder
onzekerheden onderhevig dan het gebruik van het transmissienet.
185. Dit alles wijst erop dat de marktcontext waarin de beheerders van distributienetten
opereren fundamenteel verschilt van de marktcontext waarin Gasunie en de
exploitanten van de ZEBRA-pijp actief zijn. Uit het Consultatiedocument blijkt dit
echter niet. Daarmee wordt nogmaals bevestigd dat de marktanalyse van het
Consultatiedocument geen basis kan vormen voor enig overheidsingrijpen in de
prijsvorming in de gastransportsector in Nederland.
Fundamentele miskenning van de eigen bevoegdheden door DTe
186. In rnr. 128 van het Consultatiedocument stelt DTe dat het in markten die worden
gekenmerkt door een gebrek aan concurrentie "gebruikelijk" is om vooraf regels te
stellen die het risico van misbruik in de vorm van de toepassing van excessief hoge
tarieven te voorkomen. In rnr. 140 overweegt DTe: "(H)et is gebruikelijk dat een
toezichthouder op een monopoloïde markt regels stelt waarin bepaald wordt dat de
monopolist de tarieven dient te baseren op de onderliggende efficiënte kosten." Bij de
uitwerking van dit "beginsel van efficiënte kostenoriëntatie (...) zal aansluiting worden
gezocht bij de gangbare (internationale) praktijk van toezichthouders en regulators",
zo vervolgt DTe in rnr. 143.
187. DTe doet het voorkomen dat zijn reguleringsvoornemens "standing practice" zijn, en in
feite de enig mogelijke wijze waarop het goede functioneren van een (beweerdelijk)
monopolistische markt kan functioneren. Gasunie wenst in dit verband een aantal
kernpunten te belichten.
188. Eerste punt: De bevoegdheden van DTe bij het vaststellen van Richtlijnen onder de
Gaswet beperken zich - als bekend - tot het nader concretiseren van de normen van
het algemene mededingingsrecht. Niet meer en niet minder. Het algemene
62
mededingingsrecht bevat als bekend - een verbod van misbruik van een economische machtspositie. Het begrip "misbruik" omvat volgens de tekst van artikel 82 EG en artikel 24 Mw de toepassing van "onredelijke" prijzen. Onder onredelijke prijzen dient ingevolge vaste jurisprudentie te worden verstaan "excessieve prijzen", dat wil zeggen "prijzen die in geen enkele redelijke verhouding staan tot de economische waarde." Een middel onder andere om te beoordelen of prijzen "excessief" zijn, kan zijn het vergelijken van de prijzen met de onderliggende kosten. Een dergelijke vergelijking levert drie inherente problemen op.
189. Ten eerste zijn de onderliggende (boekhoudkundige) kosten niet noodzakelijk
bepalend voor de economische waarde van een prestatie. Het is in economische
kringen communis opinio dat de economische waarde van een prestatie door een
veelheid van factoren wordt bepaald, waarvan de kosten er één zijn.
190. Ten tweede is er niet één, algemene, objectieve, onomstreden en universeel
toepasbare methode om de kosten te bepalen. Voor de waardering van het geïnves-
teerde vermogen vooral relevant bij activiteiten met een hoge investeringsintensiteit
zijn een groot aantal verschillende benaderingen mogelijk en in de praktijk toege-
past die tot enorme verschillen in uitkomsten leiden.
191. Ten derde betekent het enkele feit dat er winst, of zelfs een forse winst, gemaakt
wordt, nog geenszins dat sprake is van "excessieve" tarieven. De Commissie heeft dit
reeds in een vroeg stadium onderkend en aangegeven dat het commune mede-
dingingsrecht geen geschikt middel is voor prijsregulerend optreden.24 Niet voor niets
is het aantal Europeesrechtelijke precedenten waarin "excessieve prijzen" zijn
vastgesteld, op de vingers van één hand te tellen. Niet voor niets betreft het enkel
gevallen waarin daadwerkelijk excessieve winstmarges werden behaald. De Commissie
heeft nimmer de wijze waarop tarieven dienen te worden berekend voorgeschreven.
192. De conclusie van het voorgaande is dat de normen van het algemene mededingings-
recht geen kapstok kunnen vormen voor het (vooraf) bepalen van de "iustum pretium"
voor goederen en diensten die in werkelijk bestaande markten worden verhandeld.
Waar DTe geen andere taak heeft dan toe te zien op de inachtneming van de regels
van het algemene mededingingsrecht kan de conclusie derhalve niet anders luiden dan
dat DTe ten principale niet bevoegd is om door middel van Richtlijnen de prijsvorming
voor gastransportdiensten te reguleren.
193. In dit verband mag overigens niet onvermeld blijven dat de NMa reeds geruime tijd
geleden naar aanleiding van een concrete klacht heeft aangekondigd een onderzoek
naar de door Gasunie gehanteerd tarieven te gaan uitvoeren onder het algemene
mededingingsrecht (meer in het bijzonder artikel 24 Mw). Waar DTe dezelfde in-
houdelijke normen dient toe te passen, valt werkelijk niet in te zien hoe DTe ex ante
tot het vaststellen van voorschriften zou kunnen komen, daar waar NMa haar onder-
zoek nog niet eens heeft uitgevoerd en de uitkomsten daarvan a fortiori nog niet
rechtens onaantastbaar vaststaan. Een vooruitlopen van DTe op de mogelijke uitkom-
sten van een onderzoek van de NMa kan, mede gezien de verhouding tussen beide
instanties, moeilijk anders dan als misbruik van bevoegdheid worden aangemerkt. Het
heeft ook overigens geen enkele zin om te anticiperen op de uitkomsten van dit
onderzoek.
24 Europese Commissie, Vijfde verslag over het mededingingsbeleid, 1975, punt 3.
63
194. Tweede punt: In de praktijk van het hedendaagse mededingingsrecht alsook in de mededingingseconomische literatuur - dringt steeds meer het besef door dat marktmacht geen zwart-wit aangelegenheid is, maar velerlei gradaties kent. Aan het ene uiteinde van het spectrum staat het natuurlijke monopolie dat algemene nutsvoorzieningen levert, waarbij de prijselasticiteit van de vraag gering is. Aan het andere uiteinde van het spectrum staat de onderneming die in een hevige concur- rerende, in volle ontwikkeling zijnde markt, door een technologische voorsprong een zekere marktmacht heeft weten op te bouwen. Het moge duidelijk zijn dat het hier vanuit economisch perspectief om volstrekt verschillende zaken gaat.
195. Wanneer DTe spreekt van een "gebruik" om vooraf regels te stellen ter voorkoming
van excessieve prijsvorming in markten die worden gekenmerkt door "een gebrek aan
concurrentie" (wat dat ook moge zijn), poneert hij een feitelijke onwaarheid. Er is geen
sprake van dat in markten waarin geen volledige concurrentie heerst, in het algemeen
ex ante wordt ingegrepen in de prijsvorming. Hooguit kan men stellen dat er een
tendens is tot overheidstoezicht op de prijsvorming door natuurlijke monopolies. Doch
ook daar is het beeld diffuus.
196. Beziet men de markt voor de transmissie van gas, dan dient te worden onderkend dat
deze niet wordt gekenmerkt door volledige concurrentie. Maar omgekeerd wordt de
economische werkelijkheid ernstig geweld aangedaan door te beweren dat een exploi-
tant als Gasunie een rechttoe-rechtaan monopolist is. De transmissiemarkt voor gas
onderscheidt zich zeer sterk van bijvoorbeeld - de markt voor de levering van drink-
water. Gasunie is het zij herhaald - wel degelijk onderhevig aan effectieve concur-
rentiedruk. In een dergelijke marktconstellatie bestaat in zijn algemeenheid geen
noodzaak tot overheidsregulering. Dit klemt temeer waar overheidsingrijpen in de
prijsvorming naar zijn aard een verstorende invloed heeft op de markt. In situaties van
werkelijke monopolies kan het vanuit economisch perspectief verdedigbaar zijn om
dergelijke verstorende effecten op de koop toe te nemen, in een markt waarin de con-
currentie wel degelijk een rol speelt, is dat niet het geval.
197. Ook vanuit dit perspectief bezien valt het voorgenomen ingrijpen van DTe in de
prijsvorming in de transmissiesector op geen enkele wijze te rechtvaardigen.
NB: Meer in het bijzonder kunnen de klachten van shippers over de prijsvorming
door een onderneming als Gasunie geen grond voor ingrijpen zijn. Deze klachten
zijn ingegeven door welbegrepen eigenbelang en het lonkende perspectief van
een financieel voordeel op de korte termijn, maar dergelijke motieven kunnen
en mogen geen drijfveer vormen voor overheidsingrijpen in het marktmecha-
nisme.
198. Op dit punt aangeland is het dienstig nog eens terug te keren naar het uitgangspunt
dat de DTe het handelen van transportbedrijven dient te toetsen aan de normen van
het algemene mededingingsrecht. Conclusie: in het licht van de bestaande
marktstructuur valt niet in te zien hoe DTe op basis van de maatstaven van het
algemene mededingingsrecht de prijsstelling voor transmissiediensten zou kunnen
onderwerpen aan vergaande overheidsregulering. In het licht van het algemene
mededingingsrecht kan en dient DTe te volstaan met het voorkomen dat een
transmissiebedrijf op niet-objectief gerechtvaardigde gronden transportdiensten
weigert of klanten discrimineert. Iedere vorm van verdergaande regulering is niet
alleen ongerechtvaardigd, maar ook excessief en contraproductief: de regulering
zadelt een bedrijf als Gasunie met disproportioneel hoge administratieve kosten op, en
64
tast de grondslagen voor een gezonde bedrijfsvoering van de onderneming aan. Om- gekeerd is op geen enkele wijze aangetoond dat de vergaande prijsregulering op de langere termijn wezenlijke voordelen voor de consument genereert in vergelijking met vrije prijsvorming door de markt.
199. Derde punt: De wetgever heeft in de Gaswet welbewust gekozen voor een stelsel van onderhandelde toegang tot het transportnet. Onderhandelde toegang impliceert dat de voorwaarden voor toegang onderhandelbaar zijn tussen marktpartijen. Van onder- handelbaarheid kan geen sprake zijn, wanneer de termen waarop wordt onderhandeld, vooraf van overheidswege worden bepaald. Van onderhandelbaarheid kan a fortiori geen sprake zijn, wanneer (uitsluitend) een van de marktpartijen vooraf van over- heidswege in zijn onderhandelingsmogelijkheden worden beperkt.
Het is op zich niet verbazingwekkend dat DTe een soort natuurlijke hang heeft naar een stelsel van gereguleerde toegang. DTe heeft daarmee inmiddels ervaring opgebouwd in de elektriciteitssector (zij het dat het optreden van DTe tot de dag van vandaag nog niet inhoudelijk door de onafhankelijke rechter is getoetst), en het is nu eenmaal gemakkelijker om voort te bouwen op eerdere ervaringen dan om nieuwe wegen te bewandelen. Die noodzaak om nieuwe wegen te bewandelen doet zich niet alleen gelden wanneer DTe de markten moet analyseren waarop hij toezicht houdt Gasunie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de fundamenteel onjuiste beoordeling die DTe in het Consultatiedocument aan de dag legt ten aanzien van de gassector ook is ingegeven door een onvoldoende inzicht in de verschillen tussen de elektriciteitssector en de gassector maar ook wanneer het aankomt op de uitoefening van wettelijke bevoegdheden. Het onderhavige hoofdstuk van het Consultatiedocument staat geheel in de sleutel van het streven langs de achterdeur te komen tot een stelsel van quasi-gereguleerde toegang voor de gassector. Het moge duidelijk zijn dat die sleutel niet past op de Gaswet.
200. Vierde punt: De opmerking van DTe dat hij aansluiting zoekt bij "de gangbare
(internationale) praktijk van toezichthouders en regulators", is vermoedelijk gestoeld
op een rapport dat DTe door The Brattle Group heeft laten schrijven, maar is feitelijk
onjuist. Een nader onderzoek van Gasunie heeft uitgewezen dat de door The Brattle
Group voorgestane benadering geen precedenten kent. De benadering is deels
ontleend aan voorbeelden uit de VS, maar dan wel onder volstrekte miskenning van de
bijzondere context van de betrokken markt. Meer in het bijzonder is er geen sprake
van dat er op Europees niveau consensus over zou bestaan dat voor de gasmarkt een
prijsreguleringsmechanisme als door DTe gepropageerd passend, laat staan wenselijk
zou zijn. In de VS is sprake van een "single market" en wordt de regulering toegepast
op het niveau waar deze thuishoort, namelijk op federaal niveau. In de ontwikkelende
"single market" als de Europese is dat ook een situatie die zou kunnen ontstaan. Het
regionaal reguleren zoals DTe voorstaat is met het Amerikaanse voorbeeld evident in
tegenspraak.
Wél is het zo dat wordt aangesloten bij de aanpak die DTe zélf heeft ontwikkeld
voor de elektriciteitssector, maar dat is toch wel iets anders.
65
Puntsgewijs commentaar op het Consultatiedocument
201. Het uitgangspunt van de door DTe voorgestane benadering is neergelegd in rnr. 139 en 140 van het Consultatiedocument. De tekst luidt als volgt.
"139. In een concurrerende markt, dat wil zeggen een markt met vrije toe- en uittreding, verschillende vragers en aanbieders, volledige transparantie en homogene goederen, is het voor bedrijven niet mogelijk om meer dan haar (Gasunie: hun) bedrijfskosten(inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen) te verdienen. De klanten van een bedrijf dat een veel hoger rendement wil behalen, zouden in een dergelijke markt immers de overstap maken naar een bestaande concurrent of een nieuwe toetreder. Dit is niet altijd mogelijk in een netwerksector (zoals elektriciteit, gas of vaste telefonie) waar soms een van rechtswege monopolie heerst of waar hoge toetredingbarrières bestaan. Een monopolist die, in een dergelijke situatie, structureel meer verdient dan zijn bedrijfskosten, maakt in feite misbruik van zijn monopolie door excessief te prijzen. Hij maakt dan immers misbruik van het feit dat er geen toetreding plaats kan vinden." "140. Het is gebruikelijk dat een toezichthouder op een monopoloïde markt regels stelt waarin bepaald wordt dat de monopolist de tarieven dient te baseren op de onderliggende efficiënte kosten (inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde vermogen). Op deze wijze worden de uitkomsten van een competitieve markt zo dicht mogelijk benaderd. Een competitieve markt met vrije- toe en uittreding leidt tot tarieven die gelijk zijn aan lange termijn marginale kosten. In een de facto monopoloïde markt is het voorschrijven van efficiënte kostenoriëntatie de beste manier om deze uitkomst te benaderen."
202. Blijkens deze passage staat DTe voor ogen door middel van vergaande prijsregulering
de prijsvorming op een concurrerende markt te "reconstrueren". Daargelaten dat voor
een dergelijke reconstructie-exercitie ingevolge het voorgaande iedere grond
ontbreekt, kan de gekozen benadering ook overigens wanneer zij aan een meer
gedetailleerde analyse wordt onderworpen - de toets der kritiek niet doorstaan.
Bedacht moet worden dat een concurrerende markt, zoals door DTe omschreven, geen
werkelijk bestaand fenomeen is, maar veeleer een ideaaltypische theoretische
constructie. Datzelfde geldt voor de prijsvorming op een dergelijke markt. Zoals
hiervoor in rnrs. 173 e.v. reeds uitvoerig is toegelicht, is de markt voor transmissie
van gas geenszins een monopoloïde markt, en is Gasunie geen monopolist. Voorts
moet worden bedacht dat de markt voor het transport van gas ook vanuit verticaal
perspectief bezien niet een geïsoleerd bestaan leidt: van de transportdiensten wordt
gebruik gemaakt door (buitenlandse) leveranciers en door handelaren, en in zeer
beperkte mate door eindgebruikers. Beziet men de structuur van de markt waarop
deze leveranciers en handelaren opereren, dan moet worden geconstateerd dat die
markt evenmin aan de ideaaltypische randvoorwaarden van een concurrerende markt
voldoet als de markt voor het transport van gas. Dit betekent weer dat er geen enkele
garantie is dat de prijsvoordelen die DTe beoogt af te dwingen van de
transportmaatschappijen daadwerkelijk aan de consument ten goede komen.
203. In economische kringen wordt onderkend dat prijzen in een markt waarop sprake is
van volledige mededinging zullen tenderen naar de lange termijn marginale kosten
(vgl. Consultatiedocument, rnr. 140). In een concurrerende markt zal een aanbieder
streven naar een vergoeding van het geïnvesteerd vermogen ten minste op basis van
de vervangingswaarde, omdat dat de prijs is die een mogelijke nieuwe toetreder moet betalen om toe te treden. Met historische kosten heeft dit alles niets van doen.
Waardering van geïnvesteerd vermogen en afschrijvingen
204. Binnen de door DTe gepropageerde tariefregulering neemt de waardering van het
geïnvesteerde vermogen een prominente plaats in. DTe volstaat met een simpele
vergelijking tussen de historische kostprijs en de vervangingswaarde als grondslag
voor de waardering van geïnvesteerd vermogen, daarbij suggererend dat er geen
alternatieve benaderingen denkbaar zouden zijn. Die simplistische veronderstelling is
onjuist; er zijn diverse andere waarderingsgrondslagen denkbaar en die worden in de
praktijk (met name in andere landen en sectoren) ook gehanteerd. DTe hanteert nota
bene zelf in de elektriciteitssector een andere waarderingsgrondslag, die overigens
(eveneens) het voorwerp vormt van felle kritiek.
205. De redenering van DTe komt er kort gezegd op neer dat de historische kostprijs de
enig juiste waarderingsgrondslag is, omdat bij toepassing van de vervangingswaarde
transportbedrijven een "te hoge" prijs zouden ontvangen, en huidige gebruikers
zouden betalen voor (nog) niet gemaakte kosten en daarmee impliciet toekomstige
gebruikers zouden subsidiëren. Dit uitgangspunt is onbegrijpelijk en in zijn
consequenties volstrekt onaanvaardbaar.
206. Een eerste constatering is dat deze benadering niet valt te rijmen met het
oorspronkelijke uitgangspunt van DTe dat de "efficiënte kostprijs" zou moeten worden
bepaald door een reconstructie van de prijsvorming op een concurrerende markt. DTe
heeft immers zelf al geconstateerd dat in een competitieve markt de tarieven zich
zullen bewegen rond de lange termijn marginale kosten, hetgeen toch bepaald iets
anders is dan de historische kostprijs. Bedacht moet worden dat in een competitieve
markt de zittende marktpartijen het prijspeil zullen opzoeken dat correspondeert met
de kostprijs van een potentiële nieuwe toetreder. De stellingen van DTe zijn dan ook
innerlijk tegenstrijdig en ook overigens inhoudelijk niet houdbaar. Anders gezegd:
terwijl enerzijds DTe stelt de prijsvorming op een competitieve markt te willen
imiteren, omarmt hij anderzijds een waarderingsgrondslag die in een concurrerende
markt juist niet zal worden gebruikt. Met andere woorden: er is sprake van een
afroming van de opbrengsten van het gebruik van het transportnet tot ónder het
prijsniveau dat op een concurrerende markt gangbaar kan worden geacht.
207. Een ander, op zich reeds doorslaggevend bezwaar tegen hantering van de historische
kostprijs, is dat die waarderingsgrondslag retrospectief is: er wordt uitsluitend geke-
ken naar wat de onderneming in het verleden heeft geïnvesteerd. Geen redelijk han-
delend ondernemer zal op een dergelijke grondslag zijn onderneming kunnen drijven.
Een dergelijke waarderingsgrondslag biedt ook geen enkele ruimte voor een vergoe-
ding voor toekomstige risico's. Geen private investeerder zal bereid zijn tot investeren
in een onderneming wier marktprijzen zouden moeten worden bepaald op basis van de
historische kostprijs. Dat geldt ook (en in het bijzonder) in de transmissiemarkt. Ten
eerste omdat die markt in zijn algemeenheid zeer kapitaalintensief is. Ten tweede in
het geval van Nederland omdat de grondslagen van het bestaande net inmiddels
aardig op leeftijd zijn en in de toekomst aanzienlijke vervangingsinvesteringen in zicht
komen. Dat geldt uitdrukkelijk ook voor het net van Gasunie. Ten derde omdat een
vergoeding van historische kosten een volstrekt onvoldoende financieel draagvlak
biedt voor het financieren van toekomstige investeringen.
67
208. Tot slot plaatst Gasunie een vraagteken bij de stelling van DTe dat het hanteren van een andere waarderingsgrondslag dan historische kosten zou leiden tot impliciete sub- sidiëring van toekomstige gebruikers. Men zou menen dat dergelijke vormen van "subsidiëring" binnen een normale marktomgeving een vanzelfsprekendheid zijn. Van- uit economisch perspectief lijkt aan een dergelijke vorm van subsidiëring dan ook geen enkel bezwaar te kleven.
209. Vervolgens buigt DTe zich over de vraag welke afschrijvingstermijnen zouden moeten worden gehanteerd ter bepaling van de "toegestane afschrijvingskosten " (Consultatiedocument, rnr. 148). Daargelaten dat het in beginsel niet aan een toezichthouder is om het afschrijvingsbeleid van een onderneming te bepalen, geldt dat DTe hier volledig voorbij gaat aan het feit dat niet kan worden geabstraheerd van door de betrokken partijen tot nog toe gehanteerde afschrijvingsmethodieken, wil men niet belanden in discriminatoire situaties. Een groot bezwaar tegen de voorgestane methodiek is dat deze leidt tot discriminatie tussen aanbieders naar gelang de wijze waarop deze in het verleden hun investeringen hebben afgeschreven: aanbieders die in het verleden hebben gekozen voor relatief snelle boekhoudkundige afschrijving, hebben daarmee hun winstpotentieel naar de toekomst verschoven, terwijl aanbieders die in het verleden hebben gekozen voor relatief lange afschrijvingstermijnen, daarmee hebben gekozen voor vroegtijdige winstneming. Bij tussentijdse invoering van het door DTe gepropageerde waarderingsmodel, wordt de eerstbedoelde ondernemer afgestraft voor zijn prudente afschrijvingsbeleid.
210. Vervolgens wendt DTe zich tot het onder meer uit de tariefregulering voor de
elektriciteitssector bekende - fenomeen van de WACC. De WACC zou bepalend zijn
voor "het rendement dat gemaakt mag worden op het geïnvesteerd vermogen"
(onderstreping toegevoegd). Anders gezegd: DTe presenteert de WACC als een norm.
Dit is wederom een gedachte die niet spoort met het uitgangspunt dat de prijsvorming
op een concurrerende markt moet worden "gereconstrueerd". Er is immers geen
private investeerder die bereid is tot investeren wanneer het maximaal haalbare
rendement op voorhand is geplafonneerd is door de voor de betreffende sector
gevonden (of in het geval van ingrijpen door DTe: bepaalde) WACC. De WACC
representeert in werkelijkheid het minimumrendement in een "normale" markt, maar
geenszins het maximum. Weinig verbazingwekkend is dat DTe vervolgens de WACC,
zoals hij deze bepaald heeft voor de elektriciteitssector, wil overplanten op de
gassector. "Gelet op de overeenkomsten in bedrijfsvoering en risicoprofiel tussen gas-
en elektriciteitsnetbeheerders kan DTe zich voorstellen dat het voor de hand ligt om
deze WACC ook van toepassing te verklaren op de gasnetbeheerders", zo stelt DTe.
Deze bewering vindt evenwel in ieder geval voor wat betreft het transmissienet -
geen steun in de realiteit. Elders in deze reactie is uitvoerig ingegaan op verschillen
tussen de elektriciteitssector en de gassector. Gelet op die verschillen kan de WACC
voor de elektriciteitssector geen maatstaf zijn voor de WACC in de gassector. Daar
komt nog bij dat er überhaupt geen sprake van kan zijn van één enkele WACC voor de
gassector. De verschillen tussen transmissie en distributie van gas zijn dermate
fundamenteel, dat voor beide markten verschillende WACC's zullen gelden.
211. Ten aanzien van de wijze van bepaling en allocatie van de operationele kosten verwijst
DTe naar het gestelde in de Richtlijnen 2001, waar "binnen de accountancy gangbare
begrippen" zouden zijn gehanteerd, die "inhoudelijk geen toelichting" behoeven.
Kennelijk wenst DTe het bepaalde in de Richtlijnen 2001 te handhaven. Ook op dit
punt kan de aanpak van DTe de toets der kritiek niet doorstaan. Primair meent
Gasunie dat een dermate ingrijpende bemoeienis van DTe met de kostenallocatie door
68
transportbedrijven onverenigbaar is met artikel 32 j° artikel 12 Gaswet: artikel 32 Gaswet bevat uitputtende voorschriften ten aanzien van de inrichting van de boekhouding en de kostenallocatie van de facto uitsluitend Gasunie. Nadere voorschriften in Richtlijnen zijn strijdig met de wet, en ook overigens excessief en disproportioneel. DTe heeft tot nog toe niet de moeite genomen om te verifiëren of de boekhouding van Gasunie voldoet aan de voorschriften van de Gaswet. Het overwegen van gedetailleerder voorschriften in Richtlijnen is dus bovendien prematuur.
212. Nog los van het voorgaande moet worden geconstateerd dat de door DTe gehanteerde
begrippen minder eenduidig zijn dan in het Consultatiedocument gesuggereerd, en
bovendien niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel. De door DTe aangehaalde
begrippen zijn niet bedoeld voor en ook niet toepasbaar op kostenallocatievraag-
stukken.
Bepaling van het efficiënte kostenniveau
213. Ten slotte dient te worden stilgestaan bij de paragrafen die in het Consultatiedocument
zijn gewijd aan het "bepalen van het efficiënte kostenniveau". Hierbij gaat het om
methoden om het werkelijke kostenniveau van het transportsysteem te reduceren tot
een niveau dat in de ogen van de toezichthouder "redelijk" is. Impliciet uitgangspunt
daarbij is dat transportbedrijven in hun hoedanigheid van monopolist naar hun aard
niet efficiënt zijn en daarom correcties op hun bedrijfshuishouding behoeven. Het gaat
derhalve om methoden gericht op het verlagen van de tariefgrondslag, waarvan de
toepassing zal resulteren in een "return on investment" die minder bedraagt dan uit de
normale toepassing van het door DTe voorgestane CAPM zou voortvloeien.
214. De nadruk die DTe legt op het nastreven van een "efficiënt kostenniveau" staat op
gespannen voet met het streven transportbedrijven te verplichten een bepaald deel
van de capaciteit binnen het transportsysteem te reserveren voor typen contracten
waaraan geen, althans niet bij benadering in verhouding tot de voorgestelde
reservering, behoefte in de markt bestaat (zie meer uitvoerig het commentaar op
hoofdstuk 4 van het Consultatiedocument). En zulks ongeacht de inefficiency en de
kapitaalvernietiging die implementatie van dit streven genereert.
215. DTe onderscheidt twee mogelijke scenario's. In het eerste scenario dient het terug-
brengen van de transporttarieven tot het efficiënte kostenniveau de inzet te zijn van
onderhandelingen in het kader van de onderhandelde toegang, in het tweede scenario
stelt DTe zelf het efficiënte kostenniveau voor ieder transportbedrijf vast.
216. Het tweede scenario - daarover is geen discussie mogelijk is ten principale
onverenigbaar met het stelsel van onderhandelde toegang. Het eerste scenario
miskent het doel van onderhandelingen binnen het kader van onderhandelde toegang.
Binnen het stelsel van onderhandelde toegang dienen transportbedrijven indicatieve
tarieven te publiceren. Doel van deze indicatieve tarieven is een handvat te bieden
voor het uitonderhandelen van individuele overeenkomsten. Evenmin als in een
"normale" markt prijsonderhandelingen ertoe strekken de prijs te reduceren tot wat
naar het oordeel van de afnemer voor de leverancier een eenvoudig kostendekkend
niveau is, is de bedoeling van het stelsel van onderhandelde toegang dat de
transportonderneming met iedere afnemer intensieve prijsonderhandelingen moet
gaan voeren. Dat zou tot onevenredige transactiekosten leiden en bovendien in de
markt alleen maar onzekerheid over het niveau van de marktprijzen creëren. Doel van
69
het stelsel van onderhandelde toegang is de mogelijkheid te creëren voor de vrager van transportdiensten om bij een niet-standaard vraag tailor-made transportfaciliteiten te kunnen uitonderhandelen met het transportbedrijf.
217. In rnr. 161 van het Consultatiedocument merkt DTe op dat het "voor de handliggend"
zou zijn om een efficiëntieonderzoek bij Gasunie en ZEBRA te verrichten teneinde
vervolgens voor deze partijen een efficiënt kostenniveau te kunnen bepalen. Het
behoeft geen nadere toelichting dat een dergelijke route niet enkel onverenigbaar is
met de Gaswet, maar ook met de regels van het algemene mededingingsrecht die aan
het toegangssysteem van de Gaswet ten grondslag liggen.
218. Met het voorgaande zijn nog niet alle meer "technische" bezwaren tegen de door DTe
voorgestelde tariefregulering besproken. Zo is een wezenlijke inconsistentie van het
voorgestelde stelsel dat enerzijds de tarieven worden gemaximeerd op een niveau dat
correspondeert met een marginale beloning van het geïnvesteerde kapitaal bij een
volledige benutting van het transportnetwerk, terwijl anderzijds het transportbedrijf
alle economische risico's dient te dragen die inherent zijn aan een niet-volledige
benutting van de capaciteit. Met name in de transmissiemarkt zijn de praktische
consequenties van een dergelijke inconsistentie desastreus. Een wezenlijke
ongerijmdheid is voorts dat enerzijds DTe transportbedrijven wil verplichten een
belangrijk deel van de transportcapaciteit te reserveren voor diensten, ongeacht of
überhaupt in de markt vraag naar die diensten bestaat, en anderzijds geen enkele
ruimte biedt om de kosten van de aldus gecreëerde inefficiënties in de tarieven te
verdisconteren.
VRAGEN
Vraag 34. Wat is de mening van de respondenten ten aanzien van de analyse van DTe over
de huidige Nederlandse concurrentiepositie van de transportbedrijven?
Die analyse is onjuist en op onderdelen evident tendentieus en misleidend. Vgl. de beschrij-
ving van de beweerdelijk niet bestaande concurrentieverhouding tussen ZEBRA en Gasunie,
alsook de expliciete weigering om de positie van het Gasunie-netwerk in het transitverkeer in
aanmerking te nemen. Zie hiervoor het gestelde in rnrs 173 - 185. van deze schriftelijke
reactie.
De kwalificatie van Gasunie als "monopolist" op de markt voor de transmissie van aardgas is
niet in gemoede houdbaar.
Vraag 35. Wat is de mening van de respondenten ten aanzien van de analyse van DTe over
de mogelijkheid van pipe-to-pipe concurrentie in Nederland?
Als gezegd is die analyse in alle opzichten ondeugdelijk.
Vraag 36. Zijn respondenten van mening dat (potentiële) pipe-to-pipe concurrentie in de
periferie van netwerken aanleiding kan zijn voor onderhandelingen over
indicatieve tarieven en voorwaarden?
Dat is niet zozeer een veronderstelling als wel een feit.
70
Vraag 37. Dient DTe het beginsel van efficiënte kostenoriëntatie naar het oordeel van de respondenten voor te blijven schrijven als uitgangspunt voor de indicatieve transporttarieven (s.v.p. motiveren)?
DTe is hiertoe niet bevoegd. Bovendien zou de uitwerking van een dergelijke vorm van
"heavy handed" reguleren het financiële evenwicht van de transportsector volledig verstoren
met alle negatieve gevolgen van dien voor (onder meer) de investeringsbereidheid van
transportbedrijven. Vergelijk a contrario de citaten uit het advies van Hopper in Deel I van
deze reactie.
Vraag 38. Welke afschrijvingstermijnen voor welk type activa dient DTe in de Richtlijnen
voor het transportdeel van Gasunie, ZEBRA en de andere regionale
transportbedrijven op te nemen?
Een en ander is ter bepaling aan de transportbedrijven zelf.
Vraag 39. Delen de respondenten de analyse van DTe inzake het hanteren van een WACC. Zijn er argumenten om voor de gastransportbedrijven een andere WACC voor te schrijven ten opzichte van de elektriciteitstransportbedrijven?
Neen. Zoals reeds uitvoerig toegelicht zijn de maatregelen die DTe heeft genomen in de elektriciteitssector niet relevant voor de gassector.
Vraag 40. Welke Richtlijnen over het toedelen van indirecte kosten, waaronder operationele kosten, dient DTe voor te schrijven? Zijn er redenen om af te wijken van de Voorlopige Richtlijnen?
Geen. De Voorlopige Richtlijnen zijn onbruikbaar en onwerkbaar, en op dit onderdeel evident
onrechtmatig.
Vraag 41. Zijn er volgens respondenten nog andere dan de genoemde routes voor het
bepalen van het efficiënte kostenniveau denkbaar?
Niet van toepassing.
Vraag 42. Hoe dient bij route A en B het efficiënte kostenniveau bepaald te worden
voor het transportdeel van Gasunie, ZEBRA en de andere regionale
transportbedrijven?
Dat wordt bepaald door de markt. Dit is een aangelegenheid die zich buiten de competentie
van DTe bevindt.
71
HOOFDSTUK 7: NOODZAKELIJKERWIJS MET TRANSPORT VERBONDEN DIENSTEN
Algemeen
219. Ingevolge artikel 12 Gaswet dient Gasunie jaarlijks indicatieve tarieven bekend te
maken voor transportdiensten alsmede voor "daarmee noodzakelijkerwijs verbonden
diensten". In hoofdstuk 7 van het Consultatiedocument gaat DTe in op de reikwijdte
van het begrip "noodzakelijkerwijs met transport verbonden diensten." Gasunie
onderschrijft de stelling van DTe (Consultatiedocument, rnr. 164) dat uit de
wetsgeschiedenis van de Gaswet kan worden afgeleid dat onder met het transport
verbonden diensten worden verstaan " diensten zonder welke het transport niet of zeer
moeilijk mogelijk is".25
220. Evenwel moet worden geconstateerd dat DTe vervolgens een poging doet om het
begrip in kwestie aanzienlijk verder op te rekken dan de wetsgeschiedenis van de
Gaswet rechtvaardigt. Het begrip zou alle diensten omvatten waarvan een shipper in
het algemeen gebruik zou maken om aan de "(technische) voorwaarden" te voldoen
die transportbedrijven zouden stellen met het oog op het verrichten van transport."
DTe acht het voorts "niet van belang of deze diensten alleen door het transportbedrijf
aangeboden (kunnen) worden of dat er mogelijk ook andere aanbieders zijn"
(Consultatiedocument, rnr. 166).
221. In tegenstelling tot hetgeen DTe betoogt, strekt het begrip "noodzakelijkerwijs met
transport verbonden diensten" er echter niet toe shippers maximaal te accommoderen,
maar uitsluitend om veilig te stellen dat de eigenaar van een transportnet de toegang
tot dat net niet bijzonder moeilijk kan maken door de verlening van onontbeerlijke
nevendiensten te weigeren. Van een dergelijke situatie kan per definitie slechts sprake
zijn indien degene die toegang wenst de betrokken nevendiensten niet of niet tegen
aanvaardbare voorwaarden elders kan verkrijgen. Immers, zijn die diensten vrijelijk
beschikbaar op de markt, dan vormt het enkele feit dat de eigenaar van het
transportnet deze niet aanbiedt geen belemmering voor toegang tot het net. Anders
gezegd: diensten die vrijelijk in de markt verkrijgbaar zijn, zijn per definitie geen
noodzakelijkerwijs met transport verbonden (neven)diensten.
222. Ook de gedachte dat een transportbedrijf in zijn algemeenheid aan shippers de
middelen moet aanbieden om te kunnen voldoen aan gestelde technische eisen, gaat
in zijn algemeenheid te ver. Eisen met betrekking tot de kwaliteit van gas, de druk
waaronder het wordt aangeleverd en de balancering (in = uit) zijn in hun algemeen-
heid inherent aan de fysieke eigenschappen van het net. Anders gezegd: dergelijke
eisen zijn objectief noodzakelijk. Het stellen van objectief noodzakelijke eisen kan naar
zijn aard geen misbruik van een economische machtspositie opleveren. Het is in begin-
sel aan de gebruikers van het net om ervoor te zorgen dat zij aan de objectief nood-
zakelijke vereisten voldoen. De gedachte dat in zijn algemeenheid het "niet of zeer
moeilijk mogelijk" is om aan de betreffende voorwaarden te voldoen, behoeft op zijn
minst nuancering. Zij vindt geen steun in de feiten.
223. Voorts is er geen ruimte voor de gedachte dat tot "noodzakelijkerwijs met transport
verbonden diensten" zouden kunnen worden gerekend diensten die de transport-
25 Overigens is de verwijzing in voetnoot 100 van het Consultatiedocument onjuist. De betreffende zinsnede is te vinden in de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1999-2000, 26 463, nr. 6, p. 65).
72
onderneming niet met gebruikmaking van haar eigen bedrijfsmiddelen kan verstrekken maar op haar beurt dient te betrekken van derden op de open markt. Immers, in een dergelijke situatie staat (wederom) niets eraan in de weg dat de gebruiker van het transportnet zélf die diensten rechtstreeks inkoopt op de open markt. Dat laatste zal voor wat betreft Gasunie Transport in ieder geval gaan gelden vanaf het moment dat de aangekondigde splitsing tussen Gasunie Handel en Gasunie Transport zal zijn door gevoerd. Vanaf dat moment zou Gasunie Transport flexibiliteitsdiensten immers moeten inkopen bij een niet-verbonden derde.
224. Gasunie Transport zal ook na de splitsing van Gasunie met de eigen middelen transport (met inbegrip van een operationele flexibiliteitsmarge) en kwaliteitsconversie diensten blijven aanbieden. Meer of andere diensten kunnen in het algemeen door Gasunie Transport slechts worden aangeboden door deze eerst elders in te kopen. De Gaswet en het commune mededingingsrecht kunnen geen grondslag vormen voor enige verplichting voor Gasunie Transport om dergelijke diensten bij derden te betrek- ken. Van "noodzakelijk met transport verbonden diensten" kan als gezegd geen sprake meer zijn, omdat de betrokken diensten beschikbaar zijn op de vrije markt. Het zou voorts ook niet efficiënt zijn het transportbedrijf te verplichten in concurrentie met de werkelijke belanghebbenden deze diensten in te kopen. Immers, een eventuele verplichting voor het transportbedrijf om zelf flexibiliteitsdiensten aan te bieden, impliceert dat het transportbedrijf deze diensten als het ware uit voorraad leverbaar moet stellen. Dat laatste brengt economische risico's mee, die enerzijds onnodig zijn en anderzijds noodgedwongen de operationele kosten van het transportbedrijf aanzienlijk zullen verhogen. Meer in het algemeen lijkt het niet wenselijk dat een transportbedrijf zich als inkoper van flexibiliteitsdiensten in directe concurrentie met de eindgebruikers van die diensten begeeft, te meer waar het geen kernactiviteiten van het transportbedrijf betreffen.
225. Dit alles laat onverlet dat Gasunie bereid is om als geïntegreerde onderneming gedurende een overgangsperiode teneinde de markt in staat te stellen zich voor te bereiden op de gevolgen van de splitsing van Gasunie een uurflexibiliteitsdienst aan de markt te blijven bieden.
226. Tegen deze achtergrond zal Gasunie in het onderstaande ingaan op de afzonderlijke door DTe in het Consultatiedocument onderscheiden "noodzakelijk met transport verbonden diensten".
Aanpassing van de benuttingsgraad
227. In rnr. 169 van het Consultatiedocument wijst DTe erop dat "het aanpassen van de benuttingsgraad" in artikel 12 lid 2 Gaswet wordt aangemerkt als een noodzakelijker- wijs met het transport verbonden dienst. Het zou hier gaan om diverse soorten diens- ten waarmee verschillen tussen vraag en aanbod in een bepaalde periode overbrugd kunnen worden.
228. De verwijzing in de Gaswet naar "het aanpassen van de benuttingsgraad" impliceert echter niet dat ieder type flexibiliteitsdienst als "noodzakelijkerwijs met transport verbonden" moet worden aangemerkt. In de eerste plaats geldt voor de meeste van deze diensten dat zij geen verband houden met transport maar met de levering van gas; meer precies met discrepanties tussen het afnamepatroon van de gebruiker en het aanleverpatroon van de leverancier. Die discrepanties hebben als zodanig niets
73
met voorwaarden inherent aan het gebruik van het transportnet van doen, en vallen derhalve ook in de eigen benadering van DTe niet binnen de omschrijving van noodzakelijk met transport verbonden diensten. Voor wat betreft flexibiliteitsdiensten op seizoensbasis is al helemaal evident dat deze zelfs geen ver verwijderde band hebben met de technische eisen die door het transportnet worden gesteld.
229. Voor de meeste flexibiliteitsdiensten geldt voorts dat deze los van transportdiensten in
de markt worden aangeboden door handelaren. Sterker nog, de meeste flexibiliteits-
diensten worden in de praktijk uitsluitend door handelsbedrijven aangeboden. Dat
geldt met name voor volumeflexibiliteit op dagbasis of een langere termijn (seizoens-
of jaarbasis). Dergelijke diensten kunnen zoals in de voorgaande paragraaf is
toegelicht - onmogelijk als noodzakelijkerwijs met transport verbonden diensten
worden aangemerkt. Voor zover al nodig zal een shipper in staat zijn de
loadfactorconversie ofwel zelfstandig te leveren, ofwel elders in te kopen, zoals
bijvoorbeeld door het contracteren van opslagfaciliteiten in het buitenland, of door het
inkopen van loadfactorconversie bij Gasunie (Handel). De praktijk bevestigt dit: in
slechts een aantal van de (ruim 70) thans lopende transportcontracten waarin Gasunie
voor derden gas transporteert, wordt door de betrokken shipper bij Gasunie (Handel)
tevens loadfactorconversie ingekocht.
230. Van een verplichting tot het afgeven van indicatieve tarieven voor laatstbedoelde
flexibiliteitsdiensten kan derhalve geen sprake zijn. Op een en ander wordt in de
reactie op hoofdstuk 8 (balancering) teruggekomen.
231. Voor de volledigheid wijst Gasunie er nog op dat de operationele flexibiliteitsmarge van
2% die Gasunie Transport hanteert, anders dan de in deze paragraaf besproken flexi-
biliteitsdiensten kan worden aangeboden met gebruikmaking van de flexibiliteit die zit
ingebouwd in het fysieke transmissienet zélf (line-pack). Voorts geldt dat deze flexi-
biliteitsmarge niet als een separate nevendienst wordt (en kan worden) aangeboden,
maar een integrerend bestanddeel vormt van de transportdienst.
Kwaliteitsconversie
232. Anders dan DTe stelt kan kwaliteitsconversie in zijn algemeenheid niet als "noodza-
kelijkerwijs met transport verbonden dienst" worden aangemerkt. In veel gevallen zal
gelden dat de noodzaak van kwaliteitsconversie voortvloeit uit discrepanties tussen de
door de gebruiker gevraagde en door de shipper aangeboden kwaliteit, terwijl de
transportmaatschappij meer in het bijzonder Gasunie op zich in staat is zowel de
door de gebruiker gevraagde als de door de shipper aangeboden kwaliteit te transpor-
teren. Slechts in een beperkt aantal gevallen kan dit anders liggen.
233. Hoe dit zij, het feit dat thans de facto enkel Gasunie kwaliteitsconversiediensten op de
Nederlandse markt aanbiedt, impliceert geenszins dat Gasunie over een monopolie,
laat staan over een natuurlijk monopolie, zou beschikken. Niets staat eraan in de weg
dat derden de benodigde installaties zelf (laten) aanleggen. Uit de pers is Gasunie
gebleken van initiatieven van derden om nieuwe kwaliteitsconversiefaciliteiten te
realiseren. Het onttrekt zich aan de waarneming van Gasunie in welke mate
handelaren door menging kwaliteitsverschillen weten te managen. Hoe dit zij, Gasunie
onderkent dat op de korte termijn niet of nauwelijks alternatieven voor Gasunie
voorhanden zijn. In dat licht is het aanvaardbaar dat kwaliteitsconversie vooralsnog als
74
"noodzakelijk met transport verboden dienst" wordt aangemerkt. Van jaar tot jaar zal opnieuw moeten worden getoetst of die kwalificatie nog geldig is.
Aansluitingen en meters
234. Paragraaf 7.5 van het Consultatiedocument ziet op aansluitingen en meters. Over dit
onderdeel van het Consultatiedocument kan Gasunie kort zijn. De tekst geeft van
begin tot eind blijk van concentratie op de positie van de netbeheerder als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Gaswet. Ingevolge artikel 2 lid 2 Gaswet is Gasunie geen netbeheerder.
De gedachten van DTe die in deze paragraaf worden geformuleerd over meters en
aansluitingen regarderen Gasunie dan ook niet. De benadering van DTe is evenzeer als
die van de wetgever inhoudelijk specifiek gericht op de situatie rond de gasaansluiting
van de particuliere eindverbruiker op het gasnet van een regionale netbeheerder. Op
rechtstreekse aansluitingen van industriële eindverbruikers op het transmissienet van
Gasunie kan de gedachtegang van DTe geen betrekking hebben vanwege de manifeste
verschillen in complexiteit en gegeven de veelal afwijkende eigendomsverhoudingen.
235. Tegen deze achtergrond acht Gasunie het niet passend inhoudelijk in te gaan op de
gedachten en voorstellen van DTe. Niet ongenoemd kan echter blijven dat het
uitgangspunt van DTe betreffende vrijheid van meteraanleg wegens strijd met onder
meer de Gaswet onjuist is en overigens een complicerende factor is bij het beheer van
het transportnet, met name op het gebied van het bewaken van de integriteit van dat
transportnet en het dragen van de verantwoordelijkheid voor onderhoud en veiligheid.
VRAGEN
Vraag 43. Welke criteria dienen in acht genomen te worden bij het afbakenen van
noodzakelijk met transport verbonden diensten?
De vraag ziet op noodzakelijkerwijs met transport verbonden diensten die door
gastransportbedrijven moeten worden aangeboden. Deze categorie kan slechts worden
bepaald door toetsing aan twee criteria:
a. de diensten die gastransportbedrijven met eigen middelen kunnen verlenen;
b. de vraag naar de noodzakelijke verbondenheid van de diensten met transport.
Ad. a
Het transportbedrijf van Gasunie kan met de eigen middelen transport (met inbegrip van een
operationele flexibiliteitmarge) en kwaliteitsconversiediensten aanbieden. Meer of andere
diensten kunnen door Gasunie Transport slechts worden aangeboden door deze eerst elders
in te kopen. De Gaswet en het commune mededingingsrecht kunnen geen grondslag vormen
voor enige verplichting voor Gasunie om dergelijke diensten in te kopen. Het transportbedrijf
van Gasunie kan derhalve niet worden verplicht dergelijke diensten aan te bieden.
Overigens betekent het gegeven dat bedoelde diensten door het transportbedrijf van
Gasunie zouden moeten worden ingekocht dat deze op de markt verkrijgbaar zijn. Het zou
dus ook inefficiënt en onverstandig zijn het transportbedrijf te verplichten in concurrentie
met de werkelijke belanghebbenden deze diensten in te kopen.
Ad. b
Slechts kwaliteitsconversiediensten (op grond van de rijke schakering van verschillende
gaskwaliteiten in Nederland) voldoen vooralsnog aan de omschrijving "noodzakelijkerwijs
75
verbonden dienst". Gedurende de overgangsperiode naar een gesplitste organisatie is Gasunie bereid uurflexibiliteit (op grond van de noodzaak tot uurbalancering in verband met de tailor-made constructie van het Nederlandse hoge druk gastransportnet) aan te bieden.
Vraag 44. Welke huidige door Gasunie aangeboden flexibiliteitdiensten dient DTe naar de
mening van respondenten te beschouwen als noodzakelijkerwijs met het
transport verbonden? Op basis van welke criteria zijn respondenten tot hun
afbakening gekomen?
Zoals bij de beantwoording van vraag 43 aangegeven, is alleen uurflexibiliteit een
flexibiliteitsdienst waarbij (thans nog) sprake kan zijn van een "noodzakelijkerwijs met het
transport verbonden dienst", dit op basis van de criteria als genoemd in vraag 43. Voorts zal
voorlopig kwaliteitsconversie door Gasunie als noodzakelijkerwijs verbonden dienst worden
behandeld.
Vraag 45. Welke basisdiensten voor flexibiliteit naar de mening van respondenten
aangeboden te worden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 6 is weergegeven is het begrip basisdienst (zin-)ledig.
In aansluiting op het bij de vragen 43 en 44 gestelde zal uurflexibiliteit thans nog als
noodzakelijkerwijs met transportverbonden dienst kunnen worden aangemerkt.
Vraag 46. Op welke grondslag dienen tarieven voor flexibiliteitdiensten tot stand te komen
(per dienst motiveren)?
Prijzen voor flexibiliteitsdiensten dienen op de marktwaarde te zijn gebaseerd.
Vraag 47. Dient kwaliteitsconversie naar het oordeel van de respondenten als een noodzakelijkerwijs met het transport verbonden te worden beschouwd?
In de huidige situatie is kwaliteitsconversie vooralsnog te beschouwen als noodzakelijkerwijs
met transport verbonden dienst. Jaarlijks zal moeten worden geverifieerd of die kwalificatie
nog opgeld doet.
Vraag 48. Hoe dient een basisdienst voor kwaliteitsconversie er volgens respondenten uit
te zien?
Herhaald zij dat het begrip basisdienst ongeschikt is discussie en beleidsvorming. Gasunie
biedt kwaliteitsconversie aan op een wijze die aan de vraag in de markt beantwoord.
Vraag 49. Delen respondenten de mening dat het beginsel van efficiënte kostenoriëntatie moet worden toegepast op kwaliteitsconversie?
Nee; verwezen zij naar het gestelde bij de beantwoording van de vragen 37 en 46.
76
Vraag 50. Welke voor- en tegenargumenten zijn er om het onderhoud van aansluitingen en meters (periodieke aansluit- of meterdienst) te beschouwen als een noodzakelijkerwijs met het transport verbonden dienst?
Verwezen zij naar hetgeen Gasunie hiervoor heeft opgemerkt omtrent meters en
aansluitingen.
Vraag 51. Hoe dient een basisdienst voor het onderhouden van aansluitingen en meters er
uit te zien?
Verwezen zij naar de beantwoording van de vragen 6 en 37.
Vraag 52. Delen respondenten de mening dat het tarieven voor deze diensten op efficiënte
kosten gebaseerd dienen te worden?
Verwezen zij naar de beantwoording van vraag 37.
HOOFDSTUK 8: BALANCERING VAN HET TRANSPORTSYSTEEM
Algemeen
236. Het onderhavige hoofdstuk van het Consultatiedocument heeft betrekking op de balancering van het transportsysteem. Gasunie heeft altijd een systeem van balancering op uurbasis gehanteerd. Het transportnet is (dan ook) op basis van dat uitgangspunt gedimensioneerd. Aangezien de fysieke gasstromen binnen een tijdsbestek van een etmaal grote fluctuaties plegen te vertonen, en aanzienlijk grotere fluctuaties dan binnen het tijdsbestek van een uur, dient een op dagbasis gebalanceerd transportsysteem aanzienlijk ruimer te zijn gedimensioneerd dan een op uurbasis gebalanceerd systeem (dat ceteris paribus dezelfde fysieke gasoutput weet te genereren).
237. In de Voorlopige Richtlijnen 2001 heeft DTe gestipuleerd dat balancering op dagbasis zou moeten geschieden. Anders dan DTe in het Consultatiedocument suggereert (rnr. 180), heeft hij dit overigens niet onvoorwaardelijk verordonneerd, doch slechts "voor zover dit mogelijk is gebruikmakend van de fysieke eigenschappen van het transportsysteem zelf." Zoals Gasunie DTe heeft uitgelegd staan de fysieke eigenschappen van het transportsysteem balancering op dagbasis niet toe, althans niet zonder een excessieve vermindering van de beschikbare capaciteit. Gasunie heeft het systeem van uurbalancering dan ook onverkort gehandhaafd, en zal dat ook blijven doen.
238. Enige maanden na de uitvaardiging van de Voorlopige Richtlijnen 2001 heeft DTe besloten alsnog een technisch onderzoek in te stellen naar de noodzaak van uurbalancering (vgl. Consultatiedocument, rnrs. 181-182). Dit onderzoek heeft vooralsnog niet geresulteerd in conclusies die afbreuk doen aan de positie van Gasunie, en Gasunie is ervan overtuigd dat zulke conclusies ook niet zullen worden bereikt. Wel merkt Gasunie op dat het tussenrapport van BET (rnr. 182 van het Consultatiedocument) van volstrekt onvoldoende kwaliteit is om conclusies op te baseren.
239. In het nieuwe tarievensysteem zal het alsdan verzelfstandigde Gasunie Transport het systeem van balancering op uurbasis continueren. Zoals in het commentaar op hoofdstuk 7 van het Consultatiedocument uiteengezet, kan het transportbedrijf van Gasunie met de eigen middelen transport met een operationele flexibiliteitsmarge aanbieden. Meer flexibiliteitsdiensten kunnen door het transportbedrijf van Gasunie slechts worden aangeboden door deze eerst elders in te kopen.
78
Nogmaals uurbalanceren
Gasunie stelt zich op het standpunt dat het transportbedrijf van Gasunie verantwoordelijk is voor een efficiënt, veilig en doelmatig beheer van het gastransportnetwerk. In haar rol van "transmission system operator" draagt Gasunie o.a. zorg voor de operationele integriteit van het netwerk. Dit betekent dat de system operator het netwerk bestuurt (de bedrijfsvoering) gegeven de in het net aanwezige flexibiliteit. Deze flexibiliteit wordt, zoals menigmaal uitgelegd, hoofdzakelijk bepaald door de fysieke karakteristieken van het transmissienetwerk. In het geval van Gasunie betreft dit het " tailor made" netwerk van pijpleidingen dat binnen nauwe grenzen met betrekking tot de druk en de gaskwaliteit wordt geopereerd. Daarnaast zijn van invloed op de flexibiliteit de door shippers aangeleverde gasstromen. De resulterende "line-pack" in het Gasunie transportnet is als gevolg van het tailor-made karakter beperkt en wordt door de system operator vrijwel geheel gebruikt voor de bedrijfsvoering (waaronder ook begrepen is het opvangen van calamiteiten en storingen). De system operator kan de line-pack voorts beïnvloeden door het op- en ontbuffereren van het systeem. Hierdoor ontstaan in het systeem op gecontroleerde wijze volumestromen. Deze mogen niet worden verward met eventuele onbalansen van shippers als gevolg van een verschil tussen invoeding en onttrekking, omdat de system operator hier niet op kan anticiperen. De systeem beheerder maakt gebruik van het op- en ont- bufferen omdat het systeem druk-gestuurd is. Om de benodigde extra stromen of minder stromen te verkrijgen zal de system operator afspra- ken maken met shippers. Een en ander noopt de system operator voorts tot het stellen van verplichtingen ten aanzien van de maximaal toegestane afwijking tussen invoeding en onttrekking.
240. Gelet op het bovenstaande is er geen directe noodzaak voor Gasunie om te reageren
op het gestelde in het Consultatiedocument. In de hoop kennelijk persisterende
misverstanden definitief weg te nemen merkt Gasunie niettemin het navolgende op.
Definitie onbalans en de fysieke balancering van het Gasunie transportsysteem
241. Juist is, zoals DTe stelt, dat het gassysteem een zekere mate van tolerantie heeft
waarbinnen de druk van het systeem kan variëren. Dit noemt men de line-pack van
het systeem. Zoals in het bovenstaande kader is beschreven, is eveneens juist dat
Gasunie aan de line-pack als resultante van de stromen van shippers en het fysieke
transportsysteem niet voldoende heeft om het transportsysteem op uurbasis in balans
te houden. Gasunie Transport maakt daarom (op dit moment nog) gebruik van de
porte feuille van shipper Gasunie Handel en meer in het bijzonder van het
Groningenveld - , alsmede van re-routing van gasstromen (vgl. Consultatiedocument,
rnr. 190). In concreto wordt deze door Gasunie Transport vooral benut om de
buffering van het systeem te redigeren en om aan shippers uurflexibiliteit ter
79
beschikking te stellen. Afschakeling van afnemers wordt echter anders dan DTe stelt niet gebruikt als middel om het systeem op uurbasis in balans te houden.26 Afscha- keling heeft in het verleden wel plaatsgevonden wanneer de totale marktvraag naar gas in piekperioden de totale productiecapaciteit dreigde te overstijgen. Anders gezegd: afschakeling hield verband met begrenzingen van de capaciteit van productie en levering, en niet met beperkingen van de transportcapaciteit of balancerings- vraagstukken.
Toleranties van het systeem
Algemeen
242. In rnr. 193 van het Consultatiedocument schrijft DTe dat shippers gebaat zijn bij een zo ruim mogelijke balanceringseis, daar zij dan minder tijd en aandacht hoeven te besteden aan het matchen van vraag en aanbod. Dat lijkt op het eerste gezicht een open deur, maar blijkt bij nadere beschouwing een feitelijk onjuiste veronderstelling.
243. Zelfs als juist zou zijn dat shippers in het algemeen baat hebben bij een zo ruim
mogelijke balanceringseis, dan is daarmee nog niet de veel wezenlijker - vraag
beantwoord of dat vanuit het oogpunt van het management van Gasunie-
transportsysteem mogelijk en/of wenselijk is. Door het toestaan van een aanzienlijke
mate van onbalans respectievelijk het balanceren op dag- in plaats van uurbasis
zijn shippers in staat hun matchingsprobleem (zie nader hieronder) af te wentelen op
het transportbedrijf, met alle gevolgen daarvan voor op de korte termijn de
beschikbaarheid van transportcapaciteit, respectievelijk - op de lange termijn voor
de kosten van het totale transportsysteem. Men kan het ook anders zeggen: aldus
kunnen shippers die minder toegevoegde waarde leveren hun relatieve inefficiëntie
afwentelen op de efficiëntere gebruikers van het systeem.
244. In dit verband moet worden bedacht dat het afstemmen van vraag en aanbod nu juist
de kern van de gashandelsmarkt raakt: partijen zijn in de gehele gasindustrie bezig
met het matchen van de algemeen gebruikelijke hoge loadfactor van aanbod en de
lage loadfactor van afname. De toegevoegde waarde van shippers bestaat met name
daarin dat zij door middel van het uitgekiend samenstellen van de verkoop- of
inkoopportfolio, al dan niet aangevuld met de inkoop van flexibiliteitsdiensten, vraag
en aanbod van hun leveranciers en klanten optimaal op elkaar afstemmen. Dit alles
heeft echter heel weinig met het gastransport te maken. Deze schakel tussen aanbod
en vraag biedt weliswaar enige flexibiliteit (en afhankelijk van de ontwerpen van de
verschillende transportsystemen soms in ruimere mate), maar het is een
fundamenteel onjuist uitgangspunt dat het vraagstuk van de gashandelsmarkt door
het transportsysteem zou moeten worden opgelost. Hoe dit zij, in de Nederlandse
situatie is in het ontwerp van het transportsysteem in ieder geval geen rekening
gehouden met het opvangen van verschillen tussen vraag en aanbod die ten principale
te maken hebben met de eigen problematiek van de gashandelsmarkt.
245. Daarbij komt dat een systeem van dagbalancering door shippers gebruikt zal kunnen
worden om gas gratis op te slaan in het systeem. Indien zij slechts op dagbasis in
balans hoeven te zijn (met daarbij de toegestane 2% afwijking), kunnen zij er voor
kiezen een hoeveelheid gas gedurende de "goedkope" uren van de leverancier af te
26 Zie tevens rnr. 104 e.v. van deze schriftelijke reactie.
80
nemen en "op te slaan" in het transportsysteem, teneinde het in de "dure" uren daadwerkelijk aan het systeem te onttrekken. Dit zal leiden tot congestieproblemen. Wederom is afwentelingsgedrag van shippers die hun in- en verkoopportefeuille niet op orde hebben de oorzaak.
246. Voorts zou de keuze voor dagbalancering een extra belasting van het Nederlandse systeem tot gevolg hebben. In België en Duitsland wordt een systeem van uurbalancering gehanteerd (zij het in Duitsland met ruimere marges dan in Nederland gangbaar zijn). Indien het door DTe aanvankelijke geprefereerde systeem van dagbalancering verplicht wordt gesteld, zal dit leiden tot een situatie waarin Duitse handelaren en shippers het Nederlandse systeem als tijdelijke opslagfaciliteit zullen gebruiken. Dit zal een bijkomende belasting van het systeem ten gevolge hebben en eveneens tot congestieproblemen leiden.
247. Nogmaals, en in andere woorden: de maximale tolerantie van 2% in combinatie met uurbalancering is niet geformuleerd met het oogmerk shippers te ontrieven, maar om de enkele reden dat het transportsysteem een ruimere tolerantie niet aankan. De re- den hiervoor is dat in dat geval een groter deel van het transportnet aangewend dient te worden voor het opvangen van de grote verschillen in invoeding en onttrekking aan het systeem. Als gevolg van arbitragemogelijkheden in de gasmarkt (of, zoals in het Verenigd Koninkrijk duidelijk is geworden, tussen de gas- en elektriciteitsmarkt) is het niet denkbeeldig dat de aanbodstromen en afnamestromen extreem uit de pas gaan lopen. Het verschijnsel van de inkrimpende capaciteit van het leidingnet naarmate de onbalans toeneemt wordt eveneens besproken in "Gaslevering onder druk" (Jepma, 2001, blz. 29).
Gecontroleerde volumestromen versus onbalans
248. In rnr. 195 staat DTe stil bij de opgave van de maximale line-pack als door Gasunie opgegeven. DTe trekt deze opgave in twijfel met de opmerking dat tijdens een "observatiemoment" zou zijn "geconstateerd" dat de "feitelijke onbalans" in het H-gas systeem 4,1% beliep en in het G-gas systeem 9,5%. Kennelijk meende DTe ten tijde van het schrijven van het Consultatiedocument uit deze "observatie" te kunnen afleiden dat de tolerantie van het systeem aanzienlijk groter is dan Gasunie heeft aangegeven. Immers, met de opmerking dat de geconstateerde onbalans "dus substantieel meer is dan de eis die Gasunie hanteert voor shippers" suggereert DTe dat Gasunie derde shippers zou discrimineren. DTe verwart hier evenwel door de system operator gecontroleerde en gestuurde volumestromen met door shippers veroorzaakte onbalans.
249. Ter toelichting diene het volgende. Als bekend is de vraag naar gas niet gelijkmatig verdeeld over de dag, maar wordt deze gekenmerkt door een fluctuerend patroon met relatief grote pieken op bepaalde momenten gedurende de dag. Teneinde overdag aan de sterk aanzwellende vraag te kunnen voldoen, worden voorafgaand aan de piekuren extra volumes in het transportsysteem gebracht door deze als het ware extra vol te pompen. Op de momenten waarop de vraag op uurbasis zijn hoogtepunt bereikt in het winterseizoen, tussen half acht en negen uur `s ochtends en rond zes uur `s avonds, wordt er meer gas aan het systeem onttrokken dan in datzelfde uur in het systeem wordt - en kan worden ingebracht. Om ervoor te zorgen dat de druk in het transportsysteem wordt gehandhaafd wordt het systeem tevo ren extra onder druk ge- bracht door het toevoeren van meer gas dan op dat moment wordt gebruikt. Aldus
81
wordt de systeemcapaciteit maximaal benut. Met andere woorden, enkele uren voordat de piekvraag aan het systeem wordt onttrokken, wordt het systeem vanuit Groningen, respectievelijk de productiebergingen opgeregeld. De door DTe waarge- nomen "onbalans" in het Gasunie systeem is dus het gevolg van de eerder genoemde door de systeembeheerder gecontroleerde volumestromen (ten behoeve van het op- en ontbufferen van het systeem). Die gecontroleerde onbalans kan onder omstan- digheden overigens zeer aanzienlijk zijn. Bij het formuleren van de operationele marge voor shippers de oncontroleerbare onbalans - zijn deze volumestromen reeds verdis- conteerd. Anders gezegd: de marge die aan shippers wordt gelaten komt boven op de door de systeembeheerder bewerkstelligde volumestromen die voortvloeien uit de operationele en contractuele verplichtingen. Indien aan shippers een te ruime marge wordt gelaten, komt de nodige ruimte in het systeem voor de gecontroleerde volume- stromen onder druk te staan, en komt bijgevolg de leveringszekerheid in gevaar.
250. Uit de door DTe tijdens de consultatiesessie over balancering gemaakte opmerkingen
meent Gasunie te mogen afleiden dat aan de zijde van DTe niet langer onduidelijkheid
bestaat over deze aspecten van het balanceringssysteem.
Balancering na de splitsing
251. Tijdens de consultatiesessie over balancering werd door DTe de alleszins pertinente -
vraag opgeworpen hoe Gasunie Transport de balancering van het systeem zal sturen
na splitsing van het transportbedrijf en het handelsbedrijf. Dit is een vraagstuk dat
momenteel voorwerp vormt van nadere studie. Het is nog niet duidelijk hoe de
oplossing er uiteindelijk uit zal zien. Voor het in balans houden van het systeem
alsmede voor het op- en ontbufferen zal Gasunie Transport een aantal maatregelen
moeten treffen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van bij shippers in te kopen
flexibiliteitsdiensten. Overwogen wordt om hiervoor gebruik te maken van periodieke
tenderprocedures. Als gezegd, dit alles vormt nog voorwerp van studie. Zeker is
evenwel dat Gasunie Transport met een oplossing zal komen die optimaal is vanuit
haar verantwoordelijkheid voor de balancering van het systeem, en non-discriminatoir
naar shippers toe.
Voorwaarden voor balancering
De klachten van shippers
252. In paragraaf 8.5 van het Consultatiedocument bespreekt DTe een aantal klachten van
shippers tegen het systeem van uurbalancering. Het zou om diverse redenen "onrede-
lijk" zijn. Een en ander zou verband houden met de beweerdelijke "monopoliepositie"
van Gasunie als aanbieder van uurflexibiliteitsdiensten, met de thans gangbare mini-
mumduur van transportcontracten en met de boetes die Gasunie in reke ning brengt bij
niet afgedekte onbalans. Bovendien zouden de uurflexibiliteitsdiensten niet op de wer-
kelijke kosten van de balancering van het systeem zijn gebaseerd. Tot slot zou
uurbalancering onredelijk zijn "omdat het systeem geen technische noodzaak tot
uurbalancering zou kennen."
253. Om met het laatste verwijt te beginnen (geen technische noodzaak): de technische
noodzaak vormt momenteel nog voorwerp van studie. Als gezegd vertrouwt Gasunie
erop dat de uitkomst van de studie de noodzaak zal bevestigen. De klachten van
(bepaalde) shippers zijn gebaseerd op onwetendheid ten aanzien van de technische
82
aspecten van het systeem. Dat is op zich geen verwijt, maar impliceert wel dat aan die klachten geen gewicht kan worden toegekend.
Tabel 13 bevat een indeling van een aantal gasmarkten in systemen met uurbalancering en systemen met uurbalancering. Daargelaten dat de tabel enige feitelijke onjuistheden bevat zo kent Duitsland een systeem van uurbalancering met tamelijk ruime toleranties, en Frankrijk een systeem van dagbalancering met zodanig enge toleranties dat het de facto dicht tegen uurbalancering aanligt geldt dat ieder gassysteem zijn eigen kenmerken heeft. Gasnetwerken met een uitgestrekt buizensysteem zullen in het algemeen een groter systeeminterne flexibiliteit hebben dan de kleinere netwerken. In dat opzicht mag het geen verbazing wekken dat de kleinere landen in de tabel alle een systeem van uurbalancering kennen. In het geval van Nederland spelen ook nog andere factoren een rol, zoals het tailor-made karakter van het transport- netwerk, het bestaan van separate transmissienetwerken voor H-gas en G-gas (alsmede de verbindingen daartussen), de vele kwaliteitsverschillen die op de entry-points worden aangeleverd, de aansluitdichtheid van grootafnemers, als- mede huishoudens op het distributienet, etc.
254. Ook het verwijt dat Gasunie individuele shippers onbalanskosten in rekening brengt op
momenten waarop het systeem feitelijk geen onbalans kent, is gebaseerd op een
onjuist begrip van het systeem. De betrokken shippers verwarren hier oorzaak en
gevolg. Het balanceren van het transportsysteem op uurbasis brengt kosten mee,
even goed als het balanceren van het systeem op een andere basis kosten meebrengt.
De hoogte van de kosten is niet evenredig of omgekeerd evenredig met de periode
waarover het systeem in balans wordt gehouden. Het gegeven dat het systeem op
uurbasis gebalanceerd dient te worden, brengt mee dat shippers die hun vraag- en
aanbodportefeuilles niet op uurbasis in evenwicht kunnen of willen houden,
aanvullende flexibiliteitsinstrumenten nodig hebben. Zij kunnen die diensten inkopen
bij Gasunie of elders. De kosten van die diensten hebben (uiteraard) niets van doen
met de balanceringskosten van het systeem. Omgekeerd is (dus ook) niet goed te
begrijpen de gedachte dat de vergoeding voor het herstellen van niet vooraf afgedekte
onbalans zou moeten worden gerelateerd aan de operationele kosten van balancering
van het systeem: dit zou immers betekenen dat shippers die niet de moeite nemen
hun onbalans af te dekken flexibiliteitsdiensten kunnen verkrijgen tegen een
vergoeding die in geen enkele verhouding staat tot de economische waarde van die
diensten.
Door DTe voorgestelde voorwaarden voor een balanceringsregime
255. In rnr. 203 e.v. van het Consultatiedocument noemt DTe een drietal minimum-
voorwaarden die er toe strekken te garanderen dat Gasunie geen misbruik maakt van
haar beweerdelijke monopoliepositie als aanbieder van uurbalanceringsdiensten. Het
standpunt van Gasunie te dien aanzien is als volgt.
256. In de eerste plaats is de stelling dat Gasunie een monopoliepositie heeft op het gebied
van de uurbalanceringsdiensten pertinent onjuist. Het staat shippers vrij om op andere
wijzen aan de eisen van uurbalancering te voldoen. Gedacht kan hierbij worden aan
het gebruik maken van de in- en verkoopportfolio, het gebruik van (buitenlandse)
opslagfaciliteiten en de inkoop van andere flexibiliteitsinstrumenten Het lijdt geen
83
twijfel dat een aantal op de Nederlandse markt actieve shippers daadwerkelijk van dergelijke instrumenten gebruik maakt.
257. Het valt dan ook niet in te zien hoe DTe het stellen van bijzondere voorwaarden vooraf bij het aanbieden van uurflexibiliteit door Gasunie zou kunnen rechtvaardigen. De feitelijke basispremisse is onjuist. Daar komt nog eens bij dat (i) Gasunie zelf zich be- reid heeft verklaard indicatieve tarieven voor uurflexibiliteitsdiensten te publiceren (en dat voor het jaar 2001 ook daadwerkelijk gedaan heeft), (ii) Gasunie zich meer in het algemeen gebonden acht aan het discriminatieverbod en (iii) er voorts geen enkele concrete aanwijzing bestaat dat Gasunie thans bij het aanbieden van uurflexibiliteits- diensten misbruik van een economische machtspositie zou maken.
258. Ten aanzien van de eerste door DTe gesuggereerde voorwaarde Gasunie zou
transportcontracten en flexibiliteitscontracten met een looptijd van een uur moeten
aanbieden moet voorop worden gesteld dat hier sprake is van een schijnlogica. Noch
Gasunie, noch andere aanbieders van korte termijn flexibiliteitsdiensten plegen die
diensten slechts voor de duur van één keer die termijn aan te bieden. Anders gezegd:
Gasunie Handel biedt geen uurflexibiliteitsdiensten aan met een looptijd van een uur.
In tegendeel: dergelijke flexibiliteitsdiensten worden aangeboden met dezelfde looptijd
als "kale" transportcontracten. Er is dus geen enkel logisch verband tussen de duur
van flexibiliteitscontracten en de termijn waarop het transportsysteem wordt
gebalanceerd.
259. Overigens merkt Gasunie op dat zij betwijfelt of een en ander alleen al uit
administratief oogpunt te realiseren valt. Een aanvraag om transportcapaciteit zal
vooraf op haalbaarheid moeten worden getoetst. Het kan ook niet zo zijn dat het
transportbedrijf de facto gedwongen wordt om back-up diensten te verlenen onder het
mom van flexibiliteit op uurbasis.
260. De tweede voorwaarde luidt dat gas- en transportcontracten verhandelbaar dienen te
zijn. Te dien aanzien diene het volgende: gascontracten zijn altijd verhandelbaar ge-
weest. Als gezegd zal verhandelbaarheid van transportcapaciteit onder het nieuwe
transporttariefsysteem binnen nog nader af te bakenen grenzen - tot de mogelijk-
heden gaan behoren. Ook in zoverre is deze voorwaarde derhalve zonder voorwerp.
261. Als derde voorwaarde overweegt DTe de eis te stellen dat tarieven voor uurflexibiliteit
en boetes voor onbalans "redelijk" dienen te zijn. Ook met deze suggestie laat DTe
zich te veel leiden door de belangen van de minder efficiënte shippers. Als bekend
hanteert Gasunie momenteel een systeem van boetes voor onbalans die het dubbele
belopen van de tarieven voor uurflexibiliteit. Gasunie hanteert deze boetes niet als
middel om geld te verdienen, maar als een zo leert de praktijk - adequaat
noodzakelijk middel om shippers aan te sporen om geen onbalans te creëren. Dit
middel kan slechts het vereiste preventieve effect hebben, als de hoogte van de boete
voldoende afschrikwekkend is. Het gaat er Gasunie uitsluitend om onbalans te
voorkomen, omdat deze de systeemzekerheid in gevaar kan brengen. Een "boete" die
niet méér bedraagt dan de werkelijke kosten om in een (doorsnee)geval de gevallen
waarin daadwerkelijk een probleem met de leveringszekerheid optreedt buiten
beschouwing te laten - de onbalans op te heffen, vormt een volstrekt onvoldoende
stimulans om onbalansen te voorkomen, doch slechts een goedkoop alternatief voor
het niet tijdig inkopen van voldoende flexibiliteit. Gasunie wijst derhalve het standpunt
van DTe wederom met klem af. Natuurlijk staat Gasunie open voor suggesties die
hetzelfde effect hebben als het hiervoor beschreven boete systeem.
84
262. Evenmin kan Gasunie aanvaarden de stelling dat Gasunie Transport uurflexibiliteits- diensten zou moeten aanbieden die op "efficiënte kosten" wat daaronder overigens ook zou moeten worden verstaan zouden moeten worden gebaseerd, in plaats van op de marktwaarde. Flexibiliteitsdiensten zijn diensten van gashandel en derhalve geen transportdiensten. Wat ook overigens zij van de bevoegdheden van DTe, gashandel valt daar zonder meer buiten. Flexibiliteitsdiensten worden in een concurrerende omgeving aangeboden. De markt voor flexibiliteitsdiensten is volop in ontwikkeling. Die geografische dimensie van de markt is bovendien geenszins beperkt tot Nederland. Zo worden op de Nederlandse markt in toenemende mate flexibiliteitsdiensten aangeboden met gebruikmaking van Duitse ondergrondse bergingen. Het moge zo zijn dat Gasunie binnen Nederland een zeer sterke positie heeft als aanbieder van flexibiliteitsdiensten, maar dat vormt geen rechtvaardiging om de prijsstelling van Gasunie als marktpartij nota bene als enige te reguleren.
263. Tot slot nog het volgende. DTe laat in het Consultatiedocument (rnr. 212)
onbeantwoord de vraag aan wie de kosten van het balanceren van het systeem in
rekening moeten worden gebracht: aan de veroorzakers van de onbalans of ponds-
pondsgewijs aan alle gebruikers. In het licht van het voorgaande valt niet goed te
begrijpen waarom DTe deze vraag niet zelf kan beantwoorden: gegeven beginselen die
DTe zelf aan zijn reguleringsvoornemens ten grondslag legt waaronder het bevor-
deren van een efficiënt gebruik van het transportnet kan over het antwoord geen
verschil van inzicht bestaan. De algemene kosten van het balanceren behoren tot de
algemene systeemkosten. Het veroorzaken van niet-geregelde onbalans dient door
een systeem van disincentives te worden voorkomen.
VRAGEN
Vraag 53. Dient DTe aandacht te besteden aan de balanceringsproblematiek bij regionale
transportbedrijven (s.v.p. motiveren)?
De balanceringsproblemen in distributienetten worden tot op heden opgelost in het hoge
druk transportnet van Gasunie. Er bestaat voor DTe geen enkele grond zich daarmee bezig
te houden.
Vraag 54. In welke mate is het wenselijk dat een system operator participeert op de
gasmarkt? Hoe bruikbaar is een eventuele tussenvorm tussen uur- versus
dagbalancering voor handelaren?
Gasunie is van mening dat de system operator zich niet op de gasmarkt zou moeten
begeven. De noodzaak daartoe doet zich echter wel voor zodra het transportbedrijf van
Gasunie flexibiliteitsdiensten zou moeten aanbieden die het niet met eigen middelen kan
verlenen. In de toekomst zal Gasunie Transport zekere diensten op de gasmarkt moeten
gaan inkopen met het oog op de balancering van het Nederlandse gassysteem. Hoewel de
tweede deelvraag kennelijk niet tot Gasunie is gericht, merkt Gasunie op dat een eventuele
tussenvorm tussen uur- en dagbalancering naar alle waarschijnlijkheid de effectieve
capaciteit van het transportsysteem aantast, en ook overigens de efficiënties van
uurbalancering tenietdoet.
85
Vraag 55. Wat zijn de minimum voorwaarden waaronder balancering mogelijk is, zonder dat Gasunie misbruik kan maken van haar monopoliepositie als aanbieder van balanceringsdiensten?
Gasunie beschikt niet over een monopoliepositie. Van misbruik als hier bedoeld is a fortiori geen sprake. De door DTe voorgestelde minimum voorwaarden zijn ongerechtvaardigd en disproportioneel en voorts deels praktisch niet uitvoerbaar. Bovendien berusten zij op een onjuist begrip van de problematiek, en zijn zij te zeer geïnspireerd door het streven relatief inefficiënte shippers maximaal te accommoderen.
Vraag 56. Achten de respondenten een administratief systeem waarmee gastransacties door het transportdeel van Gasunie erkend kunnen worden wenselijk? Zo ja, hoe zou zo'n systeem er dan uit moeten zien, en op welke termijn denken de respondenten dat een dergelijk systeem kan worden ingevoerd?
Zie bij antwoord 55. De netwerkbeheerder zou worden opgezadeld met een vrijwel onuit-
voerbare taak.
Vraag 57. Op welke wijze dienen de tarieven en boetes voor onbalans bepaald te worden?
Wie dient de kosten van de line-pack te betalen?
De netwerkbeheerder wil onbalans liefst voorkomen, gezien diens verantwoordelijkheid voor
de systeemzekerheid van het net en gelet op de kosten die gemoeid kunnen zijn met het
corrigeren van de onbalans. De shipper daarentegen heeft daar geen boodschap aan, en zal
zijn handen maximaal vrij willen houden. Alleen financiële incentives die substantieel hoger
zijn dan eventueel te behalen economisch voordeel kunnen voorkomen dat vrijelijk van de
beperkte flexibiliteit misbruik wordt gemaakt.
Kosten van line-pack zijn een gekunsteld en niet praktisch bruikbaar begrip. Line-pack is een
eigenschap van het net, te gebruiken voor operationele doeleinden van de netbeheerder.
86
HOOFDSTUK 9: OPSLAG
Algemeen
264. Het regime van NTPA van de Gaswet geldt ook voor beheerders van opslagfaciliteiten die voor handelsdoeleinden worden gebruikt, voor zover deze over een economische machtspositie beschikken.27 In het Consultatiedocument stelt DTe dat het "op juri- dische en technische gronden" mogelijk is om derden toegang te geven tot de drie bestaande ondergrondse bergingen op Nederlands territoir, te weten die te Norg, Grijpskerk en Alkmaar. Om die reden zou het TPA-regime mede op deze bergingen van toepassing zijn. Gasunie kan de stelling van DTe niet onderschrijven; zij is zowel juridisch als technisch op drijfzand gebaseerd.
265. Ten eerste geldt dat de drie bergingen geen opslaginstallaties in de zin van de Gaswet
zijn, en daarmee buiten de bevoegdheidssfeer van DTe vallen; de bergingen vormen in
technisch en juridisch opzicht verlengde armen van het Groningenveld. Zij worden
gebruikt voor productie in onlosmakelijk verband met het Groningenveld en zijn
(derhalve) integraal aan te merken als opslagfaciliteiten voor productiedoeleinden. De
bestaande bergingen vallen derhalve niet onder het bereik van (artikel 18 van) de
Gaswet.
266. Ten tweede geldt dat de volledige capaciteit van de bergingen door Gasunie voor een
(initiële) periode van twintig jaar is gecontracteerd. Dit betekent dat de door DTe als
"beheerders" van de bergingen aangewezen ondernemingen aan derden geen toegang
tot de bergingen kunnen verlenen zonder de bestaande overeenkomsten met Gasunie
te schenden. DTe is niet bevoegd een dergelijke contractsschending af te dwingen.
Bestaande contractuele verplichtingen dienen te worden gerespecteerd, ook onder
artikel 18 Gaswet.
267. Ten derde geldt dat anders dan DTe stelt de drie bergingen wel degelijk ten volle
nodig zijn om Gasunie in staat te stellen aan haar verplichtingen een samenstel van
wettelijke en contractuele verplichtingen uit hoofde van (in hoofdzaak) lange termijn
contracten te voldoen. Het gaat hier om het waarborgen van leveringszekerheid aan
"beschermde afneme rs" in het kader van de leveringscontracten met distribu-
tiebedrijven, het accommoderen van gas uit de kleine velden (een wettelijke PSO), en
de leveringsverplichtingen uit hoofde van contracten met grootafnemers en
buitenlandse afnemers.
Die contracten met buitenlandse afnemers zijn voor Gasunie en voor de
Nederlandse economie at large - van cruciaal strategisch belang. Op basis van
deze contracten levert Gasunie jaarlijks rond 35 miljard m³ met een aanzienlijke
volumeflexibiliteit aan grote buitenlandse gasbedrijven. Deze contracten hebben
een zeer lange looptijd. Gasunie kan aan haar leveringsverplichtingen uitsluitend
voldoen dankzij de flexibiliteit van het Groningen-systeem, zoals dit door
additionele capaciteitsmaatregelen waaronder de drie ondergrondse bergingen
op peil wordt gehouden.
268. Ten vierde moet geconstateerd worden dat een deugdelijke marktanalyse ontbreekt.
Ten eerste geldt dat opslagdiensten geen afzonderlijke productmarkt vormen, maar
27 Dit volgt uit artikel 18 bezien in samenhang met de definities van artikel 1 Gaswet.
87
één van de middelen tussen andere waarmee een shipper diens in- en verkoopporte- feuille kan matchen. Andere middelen zijn inkoopcontracten met volumeflexibiliteit, af- schakelbare leveringen, door derden verleende flexibiliteitsdiensten, etc.
269. Daarnaast heeft DTe de relevante geografische markt (impliciet) te eng afgebakend,
door zich uitsluitend te concentreren op toegang tot Nederlandse opslagfaciliteiten. Er
is echter geen enkele economische rechtvaardiging voor de gedachte dat de relevante
geografische markt beperkt is tot Nederland. De relevante geografische markt is
aanzienlijk ruimer, getuige de in het omringende buitenland aanwezige opslagcapaci-
teit voor handelsdoeleinden. De opslagcapaciteit is nader in kaart gebracht in onder-
staand figuur.
A = Aquiter C = Caverne D = Depleted Gasfield L = LNG
270. Uit de locaties van de diverse opslaginstallaties in Noordwest Europa en de
interconnecties daartussen via geliberaliseerde hoge druk gastransportnetten, volgt
onmiskenbaar dat een beperking van de relevante geografische markt tot het
Nederlandse territoir de economische realiteit geweld aandoet. Een aanmerkelijk
groter gebied dan Nederland zal als de relevante geografische markt moeten worden
beschouwd. Meer concreet geldt dat zich in Duitsland, op beperkte afstand van de
Nederlandse grens, een groot aantal opslagen voor handelsdoeleinden bevinden,
waarvan het gezamenlijke werkvolume enkele malen groter is dan dat van de drie
Nederlandse productiebergingen gezamenlijk.
271. De dagelijkse realiteit van de marktontwikkelingen bevestigt dit. Gasunie heeft
concrete aanwijzingen dat een aantal op de Nederlandse markt actieve shippers vanuit
Duitsland flexibiliteitsdiensten betrekt, mogelijk door middel van toegang tot Duitse
handelsbergingen.
272. Overigens mag aan het feit dat de wetgever in artikel 18 lid 2 Gaswet aan onder meer Gasunie een economische machtspositie toedicht, voor de beantwoording van de vraag wat de omvang van de relevante geografische markt in economische zin is, geen betekenis worden toegekend. Niet alleen is voornoemde juridische fictie uitdruk- kelijk beperkt tot de toepassing van een beperkt aantal artikelen uit de Gaswet, ook moet worden bedacht dat de jurisdictie van de Nederlandse wetgever is beperkt tot het Nederlandse territoir. Dat betekent dat een bij wet bepaalde, fictieve (vanuit eco- nomisch pers pectief bezien) machtspositie noodzakelijkerwijs alleen voor het Nederlands territoir kan worden vastgesteld.
273. Omgekeerd is wél juist de constatering dat de Nederlandse opslagfaciliteiten geen
"natuurlijk monopolie" vormen (Consultatiedocument, rnr. 270). De aanleg van
opslagfaciliteiten is in Nederland niet voorbehouden aan één onderneming, maar staat
vrij aan eenieder. Bovendien is geen sprake van een machtspositie in economische zin
op de relevante geografische en productmarkt. Een en ander impliceert dat er aan het
algemene mededingingsrecht onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden ont-
leend voor het stellen van inhoudelijke regels vooraf met betrekking tot de voor-
waarden waaronder toegang tot Nederlandse opslagfaciliteiten kan/moet worden
verleend.
Prealabel punt: schending van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht
274. Gasunie en NAM hebben DTe in het voorbereidingstraject naar het Consultatie-
document uitgebreid van informatie voorzien met betrekking tot de technische,
economische en juridische aspecten van de ondergrondse bergingen. Het gaat daarbij
om de informatie ten behoeve van de opslagstudie die DTe zelf heeft laten uitvoeren
en de informatie vervat in het "Position Paper ondergrondse bergingen" d.d. 24 april
2001 (het "Position Paper"), dat inmiddels alweer enkele maanden geleden door NAM
en Gasunie aan DTe is overhandigd. Gasunie heeft moeten constateren dat DTe in het
Consultatiedocument om niet gemotiveerde en overigens onbegrijpelijke redenen vol-
ledig voorbij gaat aan het Position Paper. Alleen dat feit al duidt erop dat sprake is van
een uitgesproken onzorgvuldige beleidsvoorbereiding. Die onzorgvuldigheid wordt
nader bevestigd door de argumentatie die DTe in het Consultatie document aan zijn
voornemens tot regulering ten grondslag legt; deze argumentatie wordt immers ten
volle door het Position Paper gelogenstraft.
275. Omwille van de leesbaarheid van deze schriftelijke reactie zal de inhoud van het
Position Paper hier niet in extenso worden herhaald. Het Position Paper is reeds
geruime tijd in het bezit van DTe Gasunie heeft het inmiddels ook op de eigen
internetsite gepubliceerd, zodat geïnteresseerde derden van de volledige tekst kennis
kunnen nemen.
Primair juridisch vraagpunt: wanneer is sprake van opslaginstallaties in de zin van
de Gaswet?
276. Artikel 1 sub f Gaswet definieert een "opslaginstallatie" als "een installatie voor de op-
slag van gas met uitsluiting van het gedeelte dat gebruikt wordt voor
productieactiviteiten". Deze omschrijving impliceert dat installaties voor de opslag van
gas niet als opslaginstallatie in de zin van de Gaswet kunnen worden aangemerkt
indien zij volledig voor productiedoeleinden worden gebruikt. In dit verband dient
89
ervoor te worden gewaakt dat het gebruik van een voorziening voor productie- capaciteit niet beperkt wordt tot het daadwerkelijk aanspreken daarvan.
277. De eerste vraag die DTe dient te beantwoorden is derhalve de vraag voor welk doel de
drie ondergrondse bergingen worden gebruikt. DTe stelt te dien aanzien dat Gasunie
en NAM "een groot aantal technische juridische argumenten" zou hebben aangevoerd
ten betoge dat de bestaande opslaginstallaties te Norg, Grijpskerk en Alkmaar
uitsluitend voor productiedoeleinden worden gebruikt. DTe gaat op deze argumenten
in het Consultatiedocument niet inhoudelijk in. Het zou immers "evident" zijn "dat de
wetgever toegang tot de bestaande opslagfaciliteiten van NAM en BP door derden
mogelijk heeft willen maken." Daarom zou het standpunt van Gasunie en NAM "niet
redelijk" zijn.
278. Deze redenering deugt om meerdere redenen niet. Allereerst blijkt immers uit de
wetsgeschiedenis dat de wetgever toegang tot die opslagfaciliteiten slechts mogelijk
heeft willen maken voor zover deze niet voor productiedoeleinden worden ingezet. De
wetgever heeft de toepassingssfeer van de Gaswet, in navolging van de Richtlijn
98/30/EG, ten aanzien van opslagfaciliteiten derhalve welbewust beperkt. De wetgever
heeft zich niet ingelaten met de technische in meerderlei opzicht gecompliceerde
vraag of de bestaande opslagfaciliteiten daadwerkelijk voor productiedoeleinden
worden ingezet. De wetgever heeft die vraag zelf niet willen beantwoorden, en heeft
daartoe ook geen onderzoek (doen) verricht(en). DTe zal de in de wet vervatte
uitzondering voor opslagfaciliteiten voor productiedoeleinden moeten toepassen, of
DTe dat nu een "redelijke" uitzondering acht of niet. Het "redelijkheidsoordeel" van
DTe wat daar ook overigens ook van heeft geen voorrang op de tekst van de wet.
279. In het Position Paper hebben NAM en Gasunie toegelicht dat de drie bestaande
ondergrondse opslagen te Norg, Grijpskerk en Alkmaar alle drie zijn gebouwd als
opvang voor de teruglopende productiecapaciteit van het Groningenveld. De drie
bergingen zijn uitsluitend gebouwd met het oogmerk Gasunie van additionele pro-
ductiecapaciteit te voorzien. De drie bergingen gelden als alternatieven voor
infrastructurele maatregelen op het Groningenveld zelf, gericht op het op peil houden
van de productiecapaciteit.
Dit wordt ook onderkend door DTe zélf; zie de verwijzing naar het Eindrapport
van de Commissie van Drie in voetnoot 134 van het Consultatiedocument. DTe
verzuimt evenwel de noodzakelijke consequenties aan dit feit te verbinden.
280. Om diverse redenen is de voorkeur gegeven aan de bouw van de drie bergingen. In
het Position Paper is toegelicht dat het gas dat uit de bergingen wordt geleverd,
juridisch is gelijkgesteld aan Groningengas. Anders gezegd: voor Gasunie is het juri-
disch en economisch irrelevant of het gas dat zij geleverd krijgt, daadwerkelijk uit het
Groningenveld dan wel uit één van de drie ondergrondse bergingen afkomstig is.
Voorts is toegelicht dat de fysieke eigenschappen van de bergingen zodanig zijn dat zij
specifiek geschikt zijn voor opslag voor productiedoeleinden.
281. In dit verband zijn de drie Nederlandse bergingen vergeleken met een groot aantal
buitenlandse bergingen die alle op grond van hun fysieke eigenschappen typisch als
bergingen voor handelsdoeleinden moeten worden aangemerkt. Zie de
. Daarbij is gebleken dat de Nederlandse bergingen zich
onderscheiden van alle buitenlandse opslaginstallaties door de uitzonderlijke
verhouding tussen kussengas en werkgas is. Terwijl bij de Nederlandse bergingen de
90
verhouding tussen kussengas en werkgas ongeveer 9:1 bedraagt, is bij andere bergingen een verhouding van rond 1:1 gebruikelijk. Een berging die zodanig is gedimensioneerd dat de verhouding kussengas:werkgas ruimschoots meer dan 1:1 is, is op economisch aanvaardbare grondslagen niet exploiteerbaar. Daarmee wordt wederom, via een andere invalshoek, onderstreept dat de drie Nederlandse bergingen uitsluitend gebouwd en geschikt zijn voor productiedoeleinden.
282. Tot slot is toegelicht dat de volledige productiecapaciteit van de drie bergingen door
Gasunie is gecontracteerd voor een periode van 20 jaar met optie tot verlenging,
alsmede dat Gasunie door de wijze waarop de financiële vergoeding voor de juridische
eigenaren van de drie bergingen is ingericht, het economische risico van het gebruik
van de bergingen draagt. Uit niets blijkt dat de wetgever voor ogen heeft gestaan om
dit systeem af te breken. Hoe dit zij, het staat vast dat de drie bergingen vanuit
juridische en economische optiek, alsmede vanwege hun fysieke inrichting moeten
worden aangemerkt als bergingen die uitsluitend gebruikt worden voor productie-
doeleinden.
283. Gegeven het (wettelijke) uitgangspunt dat Gasunie exclusief de beschikking heeft over
het gas dat uit het Groningenveld wordt geproduceerd, kan de conclusie geen andere
zijn dan dat Gasunie eveneens exclusief de beschikking dient te hebben over het
Groningengas dat uit de drie ondergrondse bergingen wordt geproduceerd.
284. Aparte behandeling behoeft de LNG-installatie op de Maasvlakte die Gasunie zelf in
eigendom heeft. Ten aanzien van deze installatie geldt (uiteraard) niet dat het als een
verlengde arm van Groningen kan worden gezien. Dat laat evenwel onverlet dat deze
installatie gelet op de fysieke eigenschappen niet geschikt is voor TPA. De LNG-
installatie is een typische "peak-shaver", dat wil zeggen een opslaginstallatie die
binnen een zeer korte periode kan worden leeggeproduceerd teneinde pieken in de
vraag op te vangen. Daar staat tegenover dat een zeer lange periode vereist is om de
installatie weer te kunnen vullen. Zie tabel 17 in het Consultatiedocument: maximale
gebruiksduur bij maximale productiecapaciteit is twee dagen; volledige vulling vergt
300 à 350 dagen, dat wil zeggen een volledig kalenderjaar. De LNG-installatie is
vanwege haar fysieke eigenschappen niet geschikt voor handelsdoeleinden. De
opslaginstallatie kent immers een injectietijd dit tot 150 keer langer is dan de
effectieve productietijd. Daar komt nog eens bij dat de injectiecapaciteit in absolute
termen gemeten zeer klein is: rond 0,2 miljoen m³ per dag.
285. Daar komt voorts nog eens bij dat de LNG-installatie inmiddels al weer vele jaren
gele den gebouwd is met het uitsluitende doel de leveringszekerheid veilig te stellen
die Gasunie via het standaardcontract met de distributiebedrijven aan (met name)
kleinverbruikers waarborgt. De LNG-installatie moet het gehele winterseizoen onmid-
dellijk inzetbaar zijn, voor het geval Nederland wordt getroffen wordt door een
koudegolf. In een dergelijke situatie vormt de LNG-installatie een onontbeerlijk
onderdeel van het instrumentarium waarmee Gasunie de leveringszekerheid
waarborgt. Dat betekent ook dat de LNG-installatie het grootste deel van het jaar vol
of nagenoeg vol dient te zijn (en ook daadwerkelijk is). Dit alles noopt tot de conclusie
dat de totale capaciteit van de LNG-installatie nodig is voor de nakoming van
bestaande contractuele verplichtingen van Gasunie.
286. Tot slot geldt dat niets een shipper eraan in de weg staat om zelf op de Maasvlakte (of
elders in Nederland) een LNG-opslaginstallatie te realiseren. Ook de investeringskosten
91
zijn verhoudingsgewijs beperkt. Met een "essential facility" heeft de LNG-installatie duidelijk niets van doen.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG blijkt dat van een essen- tial facility slechts sprake is indien er voor de faciliteit geen reëel of potentieel alternatief bestaat. Het feit dat de beschikbare substituten misschien niet zo gunstig zijn als, of zelfs niet identiek zijn aan de faciliteit waartoe de onder- neming toegang zou willen hebben, doet hier niet aan af. Bovendien moet er sprake zijn van technische, juridische en/of economische belemmeringen die het onmogelijk of onredelijk moeilijk maken voor een onderneming om de faciliteit te dupliceren. Hierbij moet het gaan om een onderneming die wat betreft grootte en omzet vergelijkbaar is met de onderneming die de faciliteit waartoe toegang wordt verleend, in handen heeft.
Relevantie van de publieke taken van Gasunie
287. Blijkens het voorgaande is in beginsel niet relevant voor welke doeleinden Gasunie gas
in de ondergrondse bergingen injecteert, respectievelijk aan die bergingen onttrekt.
Injectie dient immers te worden aangemerkt als verminderde afname van gas uit het
Groningenveld, terwijl productie van gas uit de bergingen moet worden aangemerkt
als productie van Groningengas. Een en ander laat onverlet dat Gasunie de bergingen
primair heeft laten aanleggen teneinde ook op de lange termijn aan haar wettelijke en
contractuele verplichtingen te kunnen voldoen. Het betreft hier ten eerste haar PSO
om leveringszekerheid ten behoeve van "beschermde" afnemers te kunnen
waarborgen. Daarnaast betreft het de PSO van Gasunie in het kader van het kleine
velden beleid.
In dit verband is onbegrijpelijk de bewering van DTe (rnr. 222) dat een
"eventuele" (sic!) publieke taak uitsluitend zou vragen om injectie van gas en
niet om productie. Ten eerste geldt dat uit een opslag uitsluitend gas kan
worden geproduceerd dat eerst is geïnjecteerd. Ten tweede geldt dat de
opslagen nodig zijn om door middel van injectie in de zomerperiode de
teruglopende flexibiliteit van het Groningenveld op te vangen.
288. Tot slot mag niet onvermeld blijven dat Gasunie haar volledige productieportefeuille
met inbegrip van de productiecapaciteit van de ondergrondse bergingen en van de
aanvullende capaciteitsverhogende maatregelen die zij in de toekomst nog zal (doen)
treffen - nodig heeft om aan haar bestaande contractuele verplichtingen te kunnen
voldoen. Tot die contractuele verplichtingen behoren, naast leveringen aan de binnen-
landse industrie en centrales, mede de lange termijn exportcontracten van Gasunie,
uit hoofde waarvan Gasunie jaarlijks rond 35 miljard m³ exporteert met een bepaalde
volumeflexibiliteit. In de nabije toekomst zal Gasunie in verband met de altijd verder
teruglopende flexibiliteit van het Groningenveld ontegenzeggelijk ook een beroep
moeten gaan doen op de ondergrondse opslagen. Daar zijn deze immers voor
gebouwd.
289. In de praktijk maakt het geen verschil of Gasunie de capaciteit van de ondergrondse
bergingen specifiek toewijst aan activiteiten uit hoofde van het kleine velden beleid, de
waarborging van de leveringszekerheid ten behoeve van beschermde afnemers of de
nakoming van bestaande contracten. Er is immers sprake van een portefeuille van
92
verplichtingen die Gasunie alle zal moeten (kunnen) nakomen met inzet van de beschikbare productiemiddelen.
Wie is beheerder van de bestaande bergingen?
290. De vraag wie de ondergrondse bergingen "beheert" in de zin van de definitiebepaling van artikel 1 sub g Gaswet, behoeft slechts beantwoording voor het geval die bergingen als "gasopslaginstallaties" in de zin van de Gaswet moeten worden aange- merkt. Nu dit laatste niet het geval is, behoeft de vraag derhalve geen beantwoording.
Ten overvloede wijst Gasunie erop dat de in het Consultatiedocument gebezigde
argumentatie geen hout snijdt. DTe stelt dat hij "naar aanknopingspunten in de
literatuur en praktijk gezocht" om te bepalen wie de beheerder is van de
gasopslaginstallaties. In niet nader gedefinieerde "literatuur" over verbintenis-
senrecht heeft DTe aangetroffen dat beheer wordt omschreven als "handelingen
die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn." De betref-
fende omschrijving is afkomstig uit artikel 3:170 BW, niet uit literatuur. Artikel
3:170 BW heeft betrekking op de vraag wie het "beheer" kan voeren over
goederen die tot een gemeenschap behoren. In lid 2 van artikel 3:170 BW is
bepaald: "Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale ex-
ploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, ...". DTe sluit aldus (ongemerkt) aan
bij een definitie van beheer die (uitsluitend) geschreven is voor het beheer van
gemeenschappelijke goederen. Aan het systeem van het BW wordt geen recht
gedaan door aan de in deze context specifieke betekenis van "beheer" een alge-
mene gelding en toepassing te geven.
DTe vervolgt door te bepalen dat tot de "normale exploitatie van een onder-
neming" behoort het verkopen van geproduceerde waren, vervangen van afge-
schreven productiemiddelen of ontbinden dan wel opzeggen van bepaalde over-
eenkomsten. Hier miskent DTe ten eerste dat het noch in artikel 3:170 BW noch
in dit specifieke geval gaat om beheer van een "onderneming" maar om beheer
van een specifieke zaak (namelijk de gasopslaginstallatie). De voorbeelden van
beheershandelingen die DTe gebruikt zijn dan ook irrelevant en onjuist. Het is
voorts misleidend dat DTe op deze plaats als één van drie voorbeelden stelt dat
tot de normale exploitatie van een onderneming behoort het "ontbinden dan wel
opzeggen" van overeenkomsten. Het eenzijdig beëindigen van overeenkomsten
is geen onderdeel van de "normale" exploitatie van een zaak of onderneming,
zeker niet als die overeenkomsten onlosmakelijk zijn verbonden met de
vervaardiging van de zaak zelve.
Uit "bestaande beheersovereenkomsten in netwerksectoren" leidt DTe voorts af
dat de beheerder van dergelijke netwerken in de regel de taak heeft om, kort
gezegd, het net te onderhouden, non-discriminatoire toegangsvoorwaarden vast
te stellen, tarieven bekend te maken en overeenkomsten te sluiten. Deze
vergelijking is onjuist en verwarrend, als daarbij niet de voor de bedoelde
netwerkbedrijven geldende wettelijke regelingen worden betrokken. Dat
netwerkbeheerders onder, bijvoorbeeld, de Elektriciteitswet 1998 bepaalde
taken hebben die in overeenkomsten nader zijn ingevuld, kan geen bijdrage
leveren aan de beantwoording van de vraag wie op grond van bestaande
overeenkomsten de beheerder is van een gasopslaginstallatie.
93
De betekenis van de bestaande contracten tussen Gasunie, NAM en BP
291. Het is een gegeven dat de totale capaciteit van de bergingen door Gasunie is
gecontracteerd. Dit impliceert uiteraard dat NAM en BP reeds daarom niet (tevens) aan
derden toegang kunnen geven met het doel daar zelf gas voor handelsdoeleinden op
te slaan. DTe verbindt daaraan de gevolgtrekking dat NAM en BP op deze wijze niet in
gelegenheid zouden zijn om hun taak als "beheerder van een gasopslaginstallatie" in
de zin van de Gaswet "waar te maken". Dit is (wederom) een ontoelaatbare
doelredenering. Ten eerste geldt dat NAM en BP slechts als "beheerder van een
gasopslaginstallatie" zouden kunnen worden aangemerkt indien de drie bergingen als
"gasopslaginstallatie" kunnen worden aangemerkt, hetgeen blijkens het voorgaande
niet het geval is. Ten tweede rechtvaardigt het enkele feit dat NAM en BP niet bevoegd
zijn de beschikbare capaciteit aan willekeurige derden ter beschikking te stellen, niet
de conclusie dat de werking van de Gaswet op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist.
Ten derde geldt dat de bewuste beheerstaak, ingevolge de definitie die DTe zelf volgt,
het verrichten van normale exploitatiehandelingen ten opzichte van de installatie
behelst. Het kan onderdeel zijn van de exploitatie van een zaak om die installatie
volledig ter beschikking te stellen van één gebruiker. Uit de kwalificatie als beheerder
vloeit niet reeds voort dat toegang aan derden moet worden verleend. De verplichting
om toegang aan derden te verlenen is niet een onderdeel van de "taak als beheerder",
maar een verplichting die slechts uit de Gaswet voortvloeit als NAM en BP een
opslaginstallatie beheren die wordt gebruikt voor handelsdoeleinden.
292. In de tweede zin van rnr. 226 van het Consultatiedocument stelt DTe dat ingevolge de
bestudeerde overeenkomsten geldt dat NAM en BP aan Gasunie toestemming moeten
vragen alvorens NAM en BP aan derden toegang kunnen verlenen. Die conclusie is niet
toegelicht en berust op een kennelijk onjuist begrip van artikel XIII van de betreffende
(Engelstalige) Services Agreements, dat ziet op "Assignment". Ingevolgde dat artikel
moeten partijen van de wederpartij toestemming hebben alvorens hun rechten uit het
contract aan derden te kunnen overdragen. "Assignment" van contractuele rechten en
verplichtingen heeft niets te maken met het recht van NAM en BP om toestemming te
vragen om inbreuk te maken op hun plicht om de berging volledig te gebruiken voor
opslagdiensten ten behoeve van Gasunie. Het staat ingevolge de overeenkomsten vast
dat NAM en BP niet gerechtigd zijn om derden toegang te bieden tot hun installaties;
de overeenkomsten kennen ook niet de mogelijkheid daarvoor toestemming te vragen.
293. DTe laat zijn onjuiste uitleg van de relevante contracten volgen door de stelling dat "in
het licht van het algemene mededingingsrecht (vaststaat) dat het onthouden van
instemming door Gasunie er nimmer toe kan leiden dat Gasunie een exclusieve claim
legt op de gecontracteerde, maar niet voor productie activiteiten benodigde,
opslagcapaciteit." Mede gelet op hetgeen in het voorgaande voor de afbakening van de
relevante markt is aangevoerd, valt niet in te zien waarop deze -niet gemotiveerde-
stelling is gebaseerd. De gekunstelde benadering via het beweerdelijke
goedkeuringsrecht van Gasunie spreekt ook al niet aan. In het onderhavige geval is
overigens irrelevant dat NAM en BP de investeringen hebben verricht, nu de
betreffende risico's contractueel op Gasunie rusten.
294. Vervolgens lanceert DTe nog de (hulp)stelling dat "de Gaswet (formele wet) voorrang
heeft boven civiele overeenkomsten", om daaraan de gevolgtrekking te verlenen dat
"in beginsel (...) de gesloten overeenkomsten dan ook geen belemmering (hoeven) te
vormen bij het verlenen van toegang aan derden." Ook die redenering snijdt geen
hout. Er is geen juridische basis voor de stelling dat een formele wet voorrang heeft op
94
civiele overeenkomsten. Op grond van artikel 3:40 lid 2 BW geldt dat een overeenkomst nietig is indien die strijdig is met een dwingende wetsbepaling. Uit de parlementaire geschiedenis op artikel 3:40 lid 2 BW, die onlangs uitdrukkelijk door de Hoge Raad is aangehaald en bevestigd in HR 11 mei 2001, RvdW 2001, 100, volgt dat een overeenkomst alleen nietig is ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW indien de wet uitdrukkelijk het aangaan van een overeenkomst verbiedt. Er is geen bepaling in de Gaswet aan te wijzen die uitdrukkelijk het aangaan van de onderhavige overeenkomsten verbiedt. Reeds de volgorde der dingen staat hieraan in de weg. Van nietigheid op grond van artikel 3:40 lid 2 BW is dan ook geen sprake.
295. Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW geldt voorts dat een overeenkomst nietig is indien
die naar inhoud of strekking strijdig is met de openbare orde. Daarvan zal onder
andere sprake kunnen zijn als de overeenkomst naar inhoud strijdig is met de
bedoeling van dwingende wetsbepalingen. Uit de Gaswet, noch uit de Parlementaire
Geschiedenis daarop, is af te leiden dat de wetgever de onderhavige overeenkomsten,
die destijds in nauw overleg met en na goedkeuring door de Minister van Economische
Zaken zijn gesloten, in strijd acht met de openbare orde.
296. Aandacht verdient vervolgens de (hulp)stelling van DTe dat de overeenkomsten tussen
Gasunie enerzijds en NAM en BP anderzijds "zijn gesloten aan de vooravond van de
liberalisering (1996/1997), zodat partijen hier tot op zekere hoogte rekening mee
hadden kunnen houden." Deze stelling strekt klaarblijkelijk ten betoge dat partijen ten
tijde van het aangaan van die overeenkomsten hadden moeten anticiperen op de
totstandkoming van de Gaswet. Deze gedachtegang is onbegrijpelijk. Het traject tot de
bouw van de ondergrondse bergingen is begonnen in 1987. Op dat moment was geen
sprake van enig liberalisatievoornemen in de door DTe kennelijk bedoelde zin. De
parlementaire geschiedenis van de Gaswet leert dat slechts in een zeer laat stadium
van de parlementaire behandeling (april 2000) bepalingen over opslag in het wets-
voorstel zijn geïncorporeerd, waarbij ook nog eens vast staat dat de wetgever ook
toen niet voor ogen stond regels te stellen ten aanzien van opslagfaciliteiten die voor
productiedoeleinden worden gebruikt.
297. Ook onbegrijpelijk, tot slot, is de stelling van DTe dat "denkbaar" is dat "partijen
verplichtingen voor gaslevering zijn aangegaan op basis van de gecontracteerde capa-
citeit in de opslaginstallaties." Gegeven alle informatie die NAM en Gasunie aan DTe
hebben verschaft met betrekking tot doel en functioneren van de drie bergingen valt
niet in te zien op welke "verplichtingen voor gaslevering" DTe in dit verband het oog
zou kunnen hebben. Het is immers een gegeven dat de bergingen zijn gebouwd
teneinde Gasunie in staat te stellen de teruglopende productiecapaciteit van het
Groningenveld op te vangen. Dat alles laat overigens onverlet dat Gasunie langjarige
contractuele verplichtingen heeft jegens een veelheid van afnemers in binnen- en
buitenland, waarbij zij zich verbonden heeft om naast gas als commodity een grote
mate van volumeflexibiliteit te leveren. Gasunie is die verplichtingen aangegaan in de
wetenschap dat zij over de flexibele productiecapaciteit van het Groningenveld kan
beschikken, zoals deze met behulp van de drie bergingen en andere, toekomstige,
capaciteitsverhogende maatregelen, nog gedurende vele jaren op peil kan worden
gehouden.
95
Het technische onderzoek
298. DTe heeft een tweetal consultants, het Duitse BET en Jacobs Comprimo Nederland BV, onderzoek laten doen naar het antwoord op de door DTe geformuleerde vraag: "Welk deel van de totale hoeveelheid beschikbare opslagcapaciteit kan vanuit een technische optiek beschikbaar worden gesteld aan derden?"
Gasunie merkt op dat in tegenstelling tot hetgeen DTe betoogt- Jacobs Comprimo niet "op verzoek van NAM en Gasunie is ingehuurd om contra- expertise te verschaffen". Gasunie heeft echter wel op verzoek van DTe een aantal consultants genoemd die het DTe-onderzoek zouden kunnen uitvoeren. Een van die consultants was Jacobs Comprimo.
299. De conclusie dringt zich op dat de door DTe aangezochte consultants niet onafhankelijk
hebben kunnen werken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de mededeling van DTe ten aanzien
van het door marktpartijen waaronder ook Gasunie, NAM en BP - geleverde
commentaar op een concept-rapport, welke mededeling luidde: "voorzover DTe met
dit commentaar kon instemmen, is dit door de consultants van BET verwerkt in de
huidige versie van het rapport." 28
300. Zoals Gasunie reeds eerder aan DTe gemotiveerd heeft meegedeeld zijn de
onderzoeksresultaten van BET onbruikbaar. De vraagstelling geeft reeds de
beperkingen van de conclusies aan: er is met een louter technische invalshoek
gestudeerd en de verplichtingen op basis van de contracten en de Gaswet zijn niet of
niet juist in de studie betrokken. Bovendien vallen zelfs binnen de scope van die
beperkte vraagstelling de nodige mankementen te constateren. In de eerste plaats is
zoals gesteld de technische insteek van de studie te beperkt. Ten tweede zijn sommige
van de gehanteerde gegevens niet juist. Voorts is de gehanteerde methodiek te
simplistisch waardoor bepaalde van belang zijnde factoren (zoals de eigenschappen
van het transportsysteem en restricties daarin, alsmede de gevolgen van het feit dat
de gaskwaliteiten verschillen) niet in rekening gebracht. Ten slotte is voor het aspect
leveringszekerheid in het geheel niet en voor het aspect inpassing van de kleine velden
op onjuiste wijze rekening gehouden met toekomstige onzekerheden. Al met al moet
vastgesteld worden dat de uitkomsten van de studie geen basis kunnen vormen voor
enige verantwoorde conclusie.
301. Gasunie heeft herhaaldelijk uitvoerig gemotiveerd commentaar geleverd op eerdere
versies van het BET-rapport. DTe heeft dit commentaar kennelijk niet, althans
onvoldoende, in zijn beschouwingen betrokken. Hierbij zij opnieuw naar de gemaakte
opmerkingen verwezen alsmede naar de van NAM en Gasunie.
Onderstaand worden enkele van de voornaamste bezwaren herhaald.
Noodzaak gasopslag voor inpassing kleine velden
302. In rnr. 243 en volgende van het Consultatiedocument wordt het beweerdelijke
minimumaanbod vergeleken met de minimumvraag per dag naar gas. Gesteld wordt
dat het beweerdelijke minimumaanbod lager zou zijn dan de minimumvraag. Dat zou
impliceren dat Gasunie de capaciteit van de bergingen in het geheel niet nodig zou
hebben voor accomodatiedoeleinden, omdat het minimumaanbod op geen enkel
moment de minimumvraag behoeft te overstijgen. Slechts wanneer het
28 Brief DTe aan Gasunie d.d. 22 mei 2001, kenmerk 100318/164.B177
96
minimumaanbod de minimumvraag overstijgt zou er, aldus DTe in navolging van BET, behoefte aan injectiecapaciteit kunnen zijn, teneinde het uit de kleine velden afkomstige gas te kunnen inpassen in de ondergrondse opslagen.
303. Allereerst merkt Gasunie op dat deze stelling niet in alle toekomstige scenario's juist
is. De juistheid van voornoemde stelling hangt namelijk af van de ontwikkelingen in
vraag en aanbod. Bij een lage marktvraag, zoals een toenemend marktverlies van
Gasunie als gevolg van de liberalisatie een scenario dat niet onwaarschijnlijk is -
en/of een hoog non-Groningen aanbod, als gevolg van een toenemend succes van het
kleine velden beleid, zal het minimumaanbod hoger kunnen uitvallen dan de minimum
vraag.
304. Uit tabel 21 blijkt dat BET helemaal geen extreme scenario's heeft bestudeerd omdat
men daar hoog aanbod heeft gecombineerd met een hoge marktvraag en laag aanbod
met een lage marktvraag. Aanbod uit kleine velden en marktvraag zijn echter in
aanzienlijke mate onafhankelijk van elkaar. Een echt zorgwekkend scenario is dan ook
de combinatie lage markt en hoog aanbod.
305. Voorts is het zo dat ook in scenario's waarin het minimum aanbod wél hoger is dan de
minimum vraag op een warme dag, wel degelijk een inpassingprobleem bestaat. Dit
probleem bestaat omdat Gasunie bij een dergelijke minimum afname het reële risico
loopt dat het contractueel overeengekomen jaarvolume niet ingenomen wordt. Als
gevolg van het kleine velden beleid moeten de kleine velden gedurende het jaar
namelijk op een tamelijk constant en relatief hoog niveau worden ingenomen (in tech-
nische termen: op een relatief hoge loadfactor). Hoewel in de zomer het aanbod
gedurende ten hoogste enkele dagen verlaagd zou kunnen worden tot een lage waar-
de, hetgeen in de praktijk ook gebeurt in verband met onderhoudswerkzaamheden, is
Gasunie genoodzaakt het "overtollige" aanbod in een berging op te slaan voorzover
dat niet in de markt kan worden afgezet.
Noodzaak gasopslag voor transportzekerheid
306. In paragraaf 9.3.4 voert DTe het begrip "transportzekerheid" ten tonele. Het is niet ge-
heel helder wat hiermee bedoeld wordt. Gasunie kent de begrippen "transport-
capaciteit" (hoeveel m³ kan per uur van A naar B) en "transportfalen" (dat wil zeggen
de kans dat de transportcapaciteit op een bepaald traject of van het gehele
transportsysteem geheel of gedeeltelijk afwezig is). In paragraaf 9.3.4 lijkt DTe met
name op het eerste te doelen: de aanwezigheid van transportcapaciteit.
307. Zoals reeds eerder uiteengezet zijn de bergingen uitsluitend bruikbaar en in gebruik
voor productieactiviteiten. Bij de planning van productiecapaciteit dient Gasunie twee
vragen te beantwoorden:
a. of productiecapaciteit nodig is, en vervolgens
b. waar deze dan gesitueerd moet worden.
308. Indien eenmaal bepaald is dat aanvullende productiecapaciteit nodig is, kan een be-
perking in de kosten bereikt worden door deze productiecapaciteit te plaatsen zo dicht
mogelijk bij het gebied waar het te produceren gas bij voorrang zal worden afgezet.
Dat verklaart de keus van Alkmaar als locatie voor de bouw van een ondergrondse
berging. Dat betekent echter geenszins dat "de opslaginstallatie in Alkmaar (zou) zijn
gerealiseerd om een transportbuis uit te sparen." Het uitsparen van een transportbuis
97
is slechts een bijkomend voordeel. De werkelijke drijfveer is het verhogen van de productiecapaciteit.
309. Het moge zo zijn dat in sommige markten opslagen worden gebouwd als alternatief voor pijpleidingen. Dan is sprake van de "peak-to-pipe" concurrentie waarop DTe in rnr. 253 van het Consultatiedocument in navolging van BET doelt. Daargelaten dat dergelijke "peak-to-pipe" concurrentie slechts een reële optie is wanneer de te overbruggen geografische afstand aanzienlijk is, hebben de beschouwingen geen be- trekking op de Nederlandse marktsituatie. De argumentatie met betrekking tot het verband tussen de bouw van de opslagen en "transportzekerheid" kan dan ook slechts verwarring scheppen; het leidt de aandacht af van het werkelijke doel van de bouw van de bergingen. Zulks nog daargelaten dat met de bouw van de bergingen te Grijps- kerk en Norg in het geheel geen kosten van aanleg van transportbuizen zijn bespaard.
Leveringszekerheid
310. BET heeft ook onderzocht in hoeverre Gasunie met gebruikmaking van de ter
beschikking staande "productiefaciliteiten" de piekvraag van beschermde afnemers zou
kunnen opvangen. BET concludeert dat "het Groningenveld alleen zou volstaan om de
gaszekerheid van beschermde afnemers te waarborgen" (Consultatiedocument, rnr.
262). Deze conclusie raakt, met alle respect, kant noch wal.
311. Allereerst heeft DTe in navolging van BET verzuimd de ontwikkeling van de vraag op
uurbasis in ogenschouw te nemen, terwijl NAM en Gasunie er bij herhaling op hebben
gewezen dat de gemiddelde (dag)vraag op etmaalbasis aanzienlijk lager is dan de
maximale vraag op uurbasis. DTe noemt een bedrag (op niet geheel correcte en niet te
controleren wijze afgeleid uit de gegevens afkomstig uit de balanceringsstudie) van
, terwijl Gasunie in opeenvolgende commentaren op het concept-
rapport van BET erop heeft gewezen dat een "swing" van circa 20% op 24-uursbasis
normaal is en in de maximale vraag op uurbasis hebben berekend op
in het hoge scenario, resp. in het middenpad, resp.
in het lage sce nario voor de komende winter 2001/2002.
312. Voorts gaat DTe er in navolging van BET aan voorbij dat Gasunie niet alleen
leveringsverplichtingen heeft jegens kleinverbruikers, maar ook jegens
grootverbruikers en buitenlandse afnemers.
313. In de derde plaats is de door BET berekende maximale aanbodcapaciteit buiten
Groningen en de bergingen te hoog ingeschat. Dit komt doordat DTe bij het berekenen
van de post "operating margin" ten onrechte heeft geabstraheerd van de
eigenschappen en restricties in het transportsysteem en bovendien de in het BET-
rapport gedefinieerde "LOLP-waarde" van 10% ten onrechte heeft toegepast op alleen
de kleine velden en niet tevens op de import en de ondergrondse bergingen.
314. Indien BET op grond van feitelijk correcte uitgangspunten en gegevens de maximale
behoefte van (klanten van) Gasunie op uurbasis had afgezet tegen de maximaal
beschikbare productiecapaciteit, had BET moeten concluderen dat de ondergrondse
bergingen reeds thans voor Gasunie onontbeerlijk zijn.
315. Conclusie: de berekeningen waar DTe zich op baseert zijn volstrekt ondeugdelijk, en
hetzelfde geldt voor de daaruit getrokken conclusies.
98
316. Overigens past het nog zij het min of meer ten overvloede op te merken dat de wijze waarop de diverse gasstromen in werkelijkheid lopen zich niet verdraagt met het arbitrair "toewijzen" van uitsluitend Groningen-capaciteit aan beschermde afnemers. Gasunie heeft aan wettelijke en contractuele verplichtingen te voldoen en moet en mag daartoe alle beschikbare bedrijfsmiddelen op de meest optimale wijze inzetten.
Marktwerking in de markt voor opslagdiensten
317. In paragraaf 9.4 van het Consultatiedocument stelt DTe zich de vraag in hoeverre de
prijsvorming op de markt voor opslagdiensten in Nederland zou dienen te worden
gereguleerd. DTe spreekt een voorkeur voor een "marktgeoriënteerd systeem", met
als voornaamste reden dat de opslagmarkt geen natuurlijk monopolie is.
318. In feite is de onderhavige passage in het Consultatiedocument zonder voorwerp,
omdat in Nederland momenteel überhaupt geen opslagfaciliteiten voorhanden zijn die
binnen de toepassingssfeer van de Gaswet vallen en omdat er geen deugdelijke
grondslag voor de voorgenomen regulering bestaat. Ter wille van de algemene
discussie over de wenselijkheid van prijsregulering in de gassector en met het oog op
de toekomst merkt Gasunie niettemin het navolgende op.
319. Vooropgesteld moet worden dat een Nederlandse markt voor opslagdiensten als
zodanig niet bestaat. De geografische markt is aanzienlijk ruimer. Het moge zo zijn dat
beschikbaarheid van een opslagfaciliteit in de directe nabijheid van de locatie van de
eindgebruiker een besparing van transportcapaciteit meebrengt, maar dit gegeven is
op zich onvoldoende om te concluderen tot een enge afbakening van de relevante
geografische markt. Dit zou slechts anders zijn indien de kosten van aanvullende
transportcapaciteit zodanig hoog zijn in verhouding tot de totaalprijs voor de
eindverbruiker dat zij een daadwerkelijke belemmering vormen voor een werkzame
mededinging. Van het bestaan van zodanige belemmeringen is niet gebleken.
Uiteraard is het zo dat iedere reductie van kosten van transportcapaciteit ten goede
komt van shippers, maar dat vormt op zich geen waarborg dat die kostenreductie ook
daadwerkelijk aan eindverbruikers zal worden doorgegeven. Bovendien is er geen
sprake van ongelijke kansen voor shippers op dit terrein.
320. Aangezien de relevante geografische markt ruimer is dan Nederland, namelijk geheel
Noordwest Europa (zie hiervoor), is voor prijsregulering wat daar overigens van zij -
binnen Nederland a fortiori geen ruimte. Een dergelijke regulering op een deel van de
relevante markt kan slechts tot ernstige concurrentieverstoringen leiden, en met name
tot verstoringen ten nadele van de Nederlandse markt en Nederlandse verbruikers.
Immers, binnen de interne, vrije markt voor gas, zal de exploitant van een opslag-
faciliteit capaciteit moeten aanbieden ongeacht de bestemming van het gas in kwestie.
Niets belet buitenlandse gasmaatschappijen de Nederlandse opslagfaciliteiten in te
zetten voor leveringen aan buitenlandse eindgebruikers. Prijsregulering betekent in
(nagenoeg) alle gevallen dat prijsvorming op een lager niveau tot stand komt dan
onder de krachten van de normale marktwerking; dat is immers het doel van de
regulering. Dat betekent dat de exploitanten van de opslagcapaciteit die aan tarief-
regulering onderhevig zijn, een lager rendement op geïnvesteerd vermogen zullen
kunnen realiseren dan hun buitenlandse concurrenten. Voor een dergelijke discrimi-
natie ontbreekt niet alleen een economische rechtvaardiging, zij vormt ook een
effectieve barrière voor toekomstige investeringen in opslagfaciliteiten in Nederland.
Conclusie
321. De positie van Nederland als gasproducerend land is uniek in Europa. Die uniciteit is enerzijds toe te schrijven aan de bijzondere eigenschappen van het Groningenveld, anderzijds aan het succes van kleine velden beleid. Dankzij het kleine velden beleid en de strategische rol die het Groningenveld daarin speelt zijn in Nederland gasre- serves winbaar gebleken die elders niet hadden kunnen worden benut. Om de unieke functie van het Groningenveld als balansveld ook in de verdere toekomst te kunnen handhaven, zijn diverse capaciteitsverhogende maatregelen nodig gebleken (en zullen in de toekomst ook weer verdere capaciteitsverhogende maatregelen nodig zijn). De ondergrondse bergingen te Norg, Grijpskerk en Alkmaar vormen van die capaciteits- verhogende maatregelen een integrerend en onontbeerlijk bestanddeel. Anders gezegd: de bergingen zijn onmiskenbaar gebouwd voor productiedoeleinden, en wor- den ook als zodanig gebruikt.
322. Nog daargelaten dat de bergingen buiten het toepassingsbereik van artikel 18 Gaswet vallen, dient het voornemen van DTe om de toegang tot opslagfaciliteiten in Nederland aan een gedetailleerd regulering te onderwerpen ten principale te worden afgewezen. Wederom geldt dat de relevante geografische markt aanzienlijk ruimer is dan het Ne- derlandse territoir. De markt voor opslag- en andere flexibiliteitsdiensten in Europa maakt momenteel een sterke ontwikkeling door. Regulerend ingrijpen in de markt- verhoudingen binnen de Nederlandse submarkt kan ook hier slechts tot ernstige mede- dingingsdistorsies leiden. Ook hier geldt de les van Hopper: binnen een functionerende markt dient een toezichthouder zich terughoudend op te stellen.
VRAGEN
Vraag 58. Welke vraag naar opslagcapaciteit hebben marktpartijen, gegeven de
beschreven technische specificaties (svp onderbouwd en in kwantitatieve
termen beantwoorden)? Onder welke voorwaarden zijn partijen bereid de
vraag naar opslagcapaciteit te effectueren?
Gasunie heeft de beschreven capaciteit van de huidige opslagen de komende jaren volledig
nodig voor het uitvoeren van haar PSO taken (leveringszekerheid en kleine velden beleid) en
haar lopende lange termijn overeenkomsten.
Vraag 59. Delen respondenten de analyse van DTe omtrent transportzekerheid (s.v.p.
motiveren)?
Gasunie kan de analyse van DTe niet delen. Zie nader rnrs. 306 e.v. van de onderhavige
reactie.
100
Vraag 60. Delen respondenten de analyse van DTe omtrent gaszekerheid (s.v.p. motiveren)?
Nee, zie rnrs. 298 van deze reactie waarin toegelicht is waarom de onderzoeksresultaten van BET onbruikbaar zijn.
Ten onrechte wordt voorbijgegaan aan de bestaande contractuele verplichtingen van Gasunie (voor de Nederlandse industrie, centrales en de export).
De in rnr. 262 van het Consultatiedocument gelegde koppeling tussen enerzijds de
productiecapaciteit van Groningen en anderzijds de capaciteitsvraag van de beschermde
afnemers is:
a. arbitrair (men kan net zo goed stellen dat Groningen bestemd is voor de export en de
bergingen voor de beschermde afnemers);
b. onjuist (het is niet mogelijk om een eenduidige gelet op de fysieke gasstroom
koppeling te leggen tussen een deel van de productiecapaciteit en een deel van de
markt).
Vraag 61. Delen respondenten de conclusies uit het technisch onderzoek (s.v.p.
motiveren)?
Neen, in het geheel niet. De onderzoeksresultaten zijn onbruikbaar en de conclusies zijn
onjuist omdat:
- de technische insteek van de studie te beperkt is;
- de gehanteerde gegevens ten dele niet juist zijn;
- de gehanteerde methodiek te simplistisch is waardoor relevante aspecten niet
beschouwd zijn;
- geen c.q. op onjuiste wijze rekening is gehouden met relevante toekomstige onzeker-
heden.
In dit verband moet worden verwezen naar rnrs. 298 van de onderhavige reactie, naar het
Position Paper alsmede naar de overige aan DTe verstrekte commentaren en informatie.
Vraag 62. Onder welke condities is het volgens de respondenten waarschijnlijk dat een
markt voor opslagdiensten met marktconforme prijsstelling binnen een beperkt
aantal jaren kan ontstaan?
a. Er moeten marktconforme prijzen behaald kunnen worden door bestaande en nieuwe
investeerders teneinde de juiste investeringssignalen te krijgen.
b. Er moet voldoende vraag naar diensten zijn uit de markt.
Vraag 63. Welke voorschriften dienen de Richtlijnen te bevatten ten aanzien van de
prijsvorming door de gasopslagbedrijven? (Marktgeoriënteerd of gereguleerd,
s.v.p. toelichten)?
Er is geen wettelijke basis voor enige regulering door DTe. Een en ander kan (en moet) ook
overigens aan de markt worden overgelaten, mede in het licht van hetgeen als commentaar
101
op het Consultatiedocument naar voren is gebracht. Bij gebrek aan capaciteit voor handelsdoeleinden betreft het overigens een academische kwestie.
Vraag 64. Indien partijen voorstander zijn van een marktgeoriënteerd systeem, hoe zou
dit er dan uit moeten zien?
Neen. De markt kan zelf zijn werkdoen.
Vraag 65. Welke "best practices" op het gebied van prijsvorming zou DTe moeten
bestuderen in het kader van gasopslag?
Gasunie is altijd bereid DTe nader in te lichten over verschillende systemen van prijsvorming en de voor- en nadelen daarvan. Nu er geen opslagcapaciteit voor handelsdoeleinden beschikbaar is behoeft DTe hieraan geen studie te wijden.
102
HOOFDSTUK 10: PRIORITEITEN VOOR 2002
323. In hoofdstuk 10 geeft DTe een lijst van "indicatieve prioriteiten" voor regulering. Die lijst wekt gezien de inhoud van het Consultatiedocument geen verbazing.
324. Het moge gezien de inhoud van de onderhavige reactie evenmin verbazing blijken dat
Gasunie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten van de toezichthouder een we-
zenlijk andere prioriteitenlijst heeft. Wat overigens onverlet laat dat Gasunie zich goed
kan vinden in een aanpak die op geleidelijkheid is gebaseerd. Daar komt nog bij dat
Gasunie op eigen initiatief een aantal nieuwe ontwikkelingen zal doorvoeren waarmee
en passant prioriteiten van DTe worden gerealiseerd. Genoemd kunnen worden: het
afschaffen van het point-to-point tariefsysteem, het rekening houden met backhaul in
het transporttariefstelsel, invoering van verhandelbaarheid van transportcontracten,
publicatie van informatie over beschikbare capaciteit.
325. In de visie van Gasunie zouden de prioriteiten als volgt moeten luiden:
Eerste prioriteit: het effectief waarborgen van het Europese level playing field op de
lange termijn, en het voorkomen van distorsies tussen de wijdere Europese gasmarkt
en de Nederlandse submarkt. DTe dient er actief op toe te zien dat de mededingings-
voorwaarden niet uit de pas gaan lopen met die in het (omringende) buitenland.
Tweede prioriteit: het faciliteren van ontwikkelingen van de markt. DTe kan de ontwik-
keling van de markt faciliteren als denktank en vraagbaak voor de sector, en door
daarnaast actief toezicht te houden op de naleving van de Gaswet. Meer in het bijzon-
der dient DTe er strikt op toe te zien dat randvoorwaarden inzake non-discriminatie en
transparantie in acht worden genomen. DTe dient zich daarentegen te onthouden van
een direct ingrijpen in het functioneren van de markt, omdat dat slechts distorsies kan
veroorzaken.
Derde prioriteit: in de pas lopen met de marktontwikkelingen. DTe dient ervoor te wa-
ken dat hij niet voor de muziek vooruitloopt. Ervaringen in andere gasmarkten wijzen
uit dat de ontwikkeling van een vrije handelsmarkt een zaak van lange adem is. Die
ervaringen wijzen uit dat de markt de tijd moet krijgen om zich te herstructureren. Die
ervaringen wijzen ook uit dat toezichthouders het niet beter weten dan de markt.
103