De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVM 01.2584
datum
20-07-2001
onderwerp
Stand van zaken diermeel
doorkiesnummer
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Inleiding Mede namens de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeer ik u hierbij over de actuele stand van zaken met betrekking tot de problematiek van de tijdelijke opslag van diermeel. Met deze brief wordt ook ingegaan op de schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over dit onderwerp, kenmerk 74-01-LNV van 6 juli 2001.
up
datum
20-07-2001
kenmerk
VVM 01.2584
bijlage
Zoals ik u in mijn brief van 19 maart jl. (kamerstukken II, 2000-2001,
24 668, nr. 57) heb gemeld, is de hoeveelheid diermeel die moet worden
vernietigd aanzienlijk toegenomen. Dit als gevolg van strenge
maatregelen die wij in EU-verband hebben moeten nemen om het risico
van BSE voor de volksgezondheid te minimaliseren. Mijn beleid is er op
gericht om het diermeel afkomstig van specifieke hoogrisico materialen
(SRM) te verbranden, evenals het diermeel afkomstig van laag
risicomateriaal (LRM) dat geen nuttige toepassing (zoals in het voer
voor honden en katten) heeft kunnen krijgen. Eind maart heb ik
hierover een gesprek gehad met de directies van de energiecentrales,
vertegenwoordigers van de provincies en betrokken departementen. In
dit overleg zijn afspraken gemaakt over het opstellen van een helder
landelijk kader en een communicatieplan.
Gezien de inspanningen van de energiecentrales en de betrokken
provincies verwacht ik dat er in het najaar evenwicht bereikt zal
worden tussen de productie en verbranding van diermeel en dat daarna
ook ruimte ontstaat om de voorraden diermeel te verbranden. E.e.a.
passend in het voorontwerp van het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP)
zoals dit door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Situatie april tot heden
De afgelopen maanden hebben enkele ontwikkelingen plaatsgevonden die
het mij noodzakelijk hebben gemaakt om bovenop het hierboven
geschetste structurele beleid, maatregelen te nemen om een stagnatie
in de verwerking van kadavers en slachtafvallen door een gebrek aan
tijdelijke opslagcapaciteit te voorkomen.
In de eerste plaats heeft de MKZ-uitbraak er voor gezorgd dat de
hoeveelheid diermeel veel meer is toegenomen dan werd verwacht aan het
begin van dit jaar. Hierdoor was een grotere hoeveelheid
opslagcapaciteit nodig. Dit temeer omdat als gevolg van exportverboden
in het kader van de MKZ-bestrijding ook diermeel niet naar het
buitenland mocht worden getransporteerd om daar te worden verbrand.
In de tweede plaats is er in de afgelopen maanden veel verwarring ontstaan over de volksgezondheidsaspecten van met name het SRM-diermeel. Ook de risico's van auto-oxidatie (broei) kwamen aan de orde, omdat tijdens warm weer in mei auto-oxidatie is opgetreden in enkele opslagfaciliteiten voor diermeel. Bij de provinciale en lokale bestuurders heeft dit tot bezorgdheid geleid over de veiligheid voor volksgezondheid en milieu. Mede hierdoor konden provinciale bestuurders en het destructiebedrijf Rendac moeilijk tot overeenstemming komen over geschikte tijdelijke opslaglocaties.
Risico's bij opslag diermeel
Als het gaat om risico's voor mens en dier wordt diermeel in verband
gebracht met BSE en brandgevaar.
Om duidelijkheid te scheppen over dit belangrijke aspect heeft de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport advies gevraagd over de
BSE-risico's van diermeel aan het RIVM. Het advies van het RIVM, dat
vooraanstaande BSE-experts heeft geconsulteerd, heeft geleid tot het
standpunt van de minister van VWS dat er in Nederland géén gevaar is
voor BSE-besmetting als gevolg van opslag of verbranding van diermeel.
Zelfs uitgaande van het slechtst denkbare scenario, zoals brand,
becijfert het RIVM, dat de theoretische kans op blootstelling van de
mens in de orde van 3 op een miljard is.
Het brandgevaar wordt veroorzaakt door auto-oxidatie van vetzuren in
het diermeel, waardoor temperatuurstijging ontstaat. De ervaring is
dat bij hoge buitentemperaturen en bij hoge druk op het diermeel,
veroorzaakt door een hoge stapeling, oxidatie ontstaat. Dit risico is
beheersbaar, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Brand is tot
nu toe nog niet voorgekomen. Er lopen op dit moment verschillende
onderzoeken naar dit fenomeen die binnen afzienbare tijd resultaat
zullen opleveren.
Maatregelen Rijksoverheid
Om te voorkomen dat er een onhoudbare situatie ontstaat en het
verwerken van slachtafval en kadavers moet worden stopgezet, heb ik
met de ministers van VROM en VWS een aantal maatregelen genomen.
Vrijdag 6 juli jl. heb ik hierover een brief, mede ondertekend door
mijn collega's van VROM en VWS, verstuurd naar de colleges van
gedeputeerde staten van alle provincies. De maatregelen houden het
volgende in:
1. Met de Staatssecretaris van Defensie is overeengekomen dat er
tijdelijk, gedurende een periode van maximaal 1 jaar voor diermeel
opslagfaciliteiten beschikbaar worden gesteld. Met deze
buffercapaciteit (naast de particuliere opslagmogelijkheden) zal
voorkomen worden dat er opslagfaciliteiten moeten worden benut die
niet aan de eisen voldoen.
2. De directies van de energiecentrales, de
afvalverwerkingsinstallaties (AVI's) en de cementindustrie hebben
van mij een brief, mede ondertekend door de ministers van VROM en
VWS, ontvangen, waarin wordt gevraagd een inspanning te verrichten
zo spoedig mogelijk tot uitbreiding van de verbrandingscapaciteit
te komen. Op deze wijze wil ik zo snel mogelijk evenwicht in de
diermeelketen realiseren en het wegwerken van de in het land
verspreid liggende voorraden bespoedigen.
3. Ik zal de Tweede Kamer in het najaar een notitie presenteren over
de toekomst van het destructiebestel, mede in relatie tot de
problematiek van het diermeel. Hierin zal worden aangegeven op
welke wijze evenwicht in de diermeelketen kan worden bestendigd.
In het kader van bovenstaande maatregelen heeft de minister van VROM, als bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer, op 6 juli jl. inmiddels een beschikking afgegeven voor defensieterrein Elsendorp in de gemeente St. Anthonis. In de beschikking zijn de voorwaarden opgenomen die wij stellen aan een adequate opslag van diermeel.
Over deze beslissing heb ik op vrijdag 6 juli jl. contact gehad met de Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant. In een overleg met provinciale en locale bestuurders zijn door mijn medewerkers de nog resterende vragen beantwoord. Op donderdag 12 juli zijn de eerste ladingen diermeel op het terrein opgeslagen.
Vervolg
Zowel voor het tijdelijk opslaan van diermeel als het versneld
realiseren van verwerkingsmogelijkheden in kolencentrales en AVI's is
de medewerking van de provincies onontbeerlijk. Met het bovengenoemd
pakket meen ik dat een forse stap is gezet op weg naar een structurele
oplossing voor de problematiek van het diermeel.
In de brief van 6 juli jl. is aan de provinciale en gemeentelijke bestuurders volledige medewerking gevraagd. In ieder geval om de huidige opslagen, voor zover in overeenstemming met de voorwaarden die we daaraan moeten stellen, te continueren. Maar ook om met ons tot een afsprakenkader te komen dat ons gezamenlijk in staat stelt de nodige opslag en verbranding van diermeel in Nederland te realiseren. Over de resultaten van dit overleg zal ik u te zijner tijd inlichten.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst