De regierol van gemeenten
voor werk en inkomen
Samenvattend verslag van de SZW-bijeenkomsten
op 9, 15 en 22 mei 2001
Inhoud
1 Inleiding.......................................................................................... 3
2 Plenaire opening................................................................................. 4
3 Sociale activering: de rol van gemeenten en welzijnsinstellingen........................ 7
4 Bestuurlijke afspraken VNG: consequenties voor gemeenten............................. 10
5 Sluitende aanpak zittend bestand: keten van reïntegratie............................... 12
6 Niet-uitkeringsgerechtigden: gemeenten verantwoordelijk voor reïntegratie............ 14
7 Single audit: kwaliteit in controle............................................................. 16
8 Communicatiemodel schuldhulpverlening: betekenis voor de praktijk.................. 18
9 Balans armoedebeleid: richting vraaggestuurd werken.................................... 19
10 Versterking activering en handhaving: van dubbele pet naar wisselwerking.......... 21
11 Toezicht 2002: zicht en sturing op resultaat................................................ 22
12 Uitstroom en doorstroom ID: praktijkvoorbeelden........................................ 24
13 SUWI: actuele stand van zaken.............................................................. 26
1
2
2 Inleiding
De regierol van gemeenten voor werk en inkomen
Gemeenten zijn en worden in toenemende mate verantwoordelijk voor het inrichten van het lokale activerend beleid voor werk en inkomen. Het fonds werk en inkomen (FWI), de nieuwe structuur voor uitvoering van werk en inkomen (SUWI) zijn hier voorbeelden van. Daarnaast vragen ook de sluitende aanpak en de nieuwe verantwoordingstructuren om een duidelijke visie en integrale aanpak. Daarbij zijn verschillende niveaus te onderscheiden. Op bestuurlijk niveau dringt de vraag zich op hoe middelen en instrumenten in samenhang ingezet kunnen worden en met welke doelstellingen dit gebeurt. Op het niveau van de uitvoering staat de vraag centraal welke uitvoeringsstructuur past in het gemeentelijk beleid. En op het niveau van de cliënt ten slotte kan men zich afvragen hoe middelen en instrumenten optimaal ingezet kunnen worden voor de klant en op welke manier casemanagement georganiseerd kan worden.
Het Congresgebouw in Den Haag, Dorint Hotel Eindhoven en de Nieuwe Buitensociëteit in Zwolle waren op 9, 15 en 22 mei het toneel van drie grote conferenties, die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) organiseerde. Doel van de bijeenkomsten was enerzijds om de deelnemers te informeren over de laatste stand van zaken over de regierol van gemeenten op het gebied van werk en inkomen. Anderzijds wilde SZW vooral kennis delen over ervaringen die gemeenten en organisaties totnogtoe zelf hebben opgedaan als gevolg van hun veranderende rol. Kennis delen en ervaringen uitwisselen was bovendien een goed vertrekpunt om met elkaar een discussie te starten over een scala aan onderwerpen om op die manier zoveel mogelijk samen de inhoud van de conferenties te bepalen.
Afgaande op reacties van deelnemers viel deze formule bleek in goede aarde. Onder leiding van dagvoorzitter Jos Frijters en een dozijn themahouders en facilitators kwamen de tongen los. Elf hoofdonderwerpen, die in dit verslag verder uitgediept zijn, stonden daarbij centraal:
Sociale activering: de rol van gemeenten en welzijnsinstellingen
Bestuurlijke afspraken VNG: consequenties voor gemeenten
Sluitende aanpak zittend bestand: keten van reïntegratie
Niet-uitkeringsgerechtigden: gemeenten verantwoordelijk voor reïntegratie
Single audit: kwaliteit in controle
Communicatiemodel schuldhulpverlening: betekenis voor de praktijk
Balans armoedebeleid: richting vraaggestuurd werken
Versterking activering en handhaving: van dubbele pet naar wisselwerking
Toezicht 2002: zicht en sturing op resultaat
Uitstroom en doorstroom ID: praktijkvoorbeelden
SUWI: actuele stand van zaken
3
2 Plenaire opening
Gezamenlijk de toon voor de dag zetten
Na een lunch om kennis te maken en bij te praten, vond in de grote conferentiezalen van het Congrescentrum, Dorint Hotel en de Nieuwe Buitensociëteit de plenaire aftrap plaats. In de conferentiezalen staan de stoelen klaar in Lagerhuis-opstelling: een grote U, waarbij iedereen op het midden uitkijkt. Dagvoorzitter Jos Frijters heet de circa 150 deelnemers van harte welkom. In Zwolle zijn het er aanvankelijk iets minder, omdat veel mensen vastzitten door treinuitval. Het mag het enthousiasme van de rest van de groep niet drukken en Frijters probeert ook hier als onafhankelijk moderator gezamenlijk de toon te zetten voor de rest van de dag.
Uit het voorstelrondje blijkt dat er vooral medewerkers zijn van SZW, de G4, de G24, wat kleinere gemeenten, sociale diensten en welzijnsorganisaties. De verhouding daartussen verschilt per bijeenkomst wat. In ieder geval zijn op alle drie het departement en de kleinere gemeenten goed vertegenwoordigd. Aan de hand van vijf stellingen discussiëren de deelnemers vervolgens over actuele thema's als SUWI, casemanagement en een sluitende keten van reïntegratie. In Eindhoven en Zwolle wordt een applausmeter gebruikt om het animo voor een stelling te meten. In Den Haag komt nog iedere stelling aan bod. Een greep uit de reacties.
Stelling 1:
SUWI is een zegen voor gemeenten
De algemene tendens is dat SUWI kansen biedt, maar dat er nog wel een slag gemaakt moet
worden om een drempelloze overgang mogelijk te maken. Een tegenstander van de stelling vindt
SUWI betuttelend. "Binnen onze gemeente zagen we aanvankelijk een andere rol voor onszelf
weggelegd. Het dreigt nieuwe Haagse regelgeving te worden, die gemeenten opgelegd krijgen." Een
voorstander vindt juist dat er dankzij SUWI sprake is van ontschotting. Wel verbaast het hem dat de
uitvoeringskosten nog steeds niet betaald worden. Volgens iemand van SZW zullen de
uitvoeringskosten in de toekomst zeker deel gaan uitmaken van het FWI. "Momenteel vloeien de
budgetten nog in het gemeentefonds, maar bij de uitgaven kan wel een zekere mate van vrijheid
betracht worden." Een andere deelnemer is benieuwd hoe het staat met bedrijfsverzamelgebouwen.
In Amstelveen blijkt er al één te staan en in Rijswijk is men ook bezig, klinkt het uit de zaal.
Stelling 2:
Bij de huidige bijstandspopulatie is casemanagement de enige manier om
uitstroom te realiseren.
"Niemand is tegen casemanagement", reageert iemand. "De vraag is hoe we dat moeten
vormgeven." Een deelnemer uit een kleinere gemeente haakt daarop in. "Bij mij rijst de vraag hoe we
onze mensen moeten inzetten op de verschillende taken. De tendens zal wellicht zijn dat kleinere
gemeenten gaan samenwerken. Lastig bij die regionalisering en schaalvergroting vind ik hoe we daar
structuur in krijgen." Verhit raken de gemoederen als de caseload per casemanager aan bod komt.
Genoemd worden aantallen van 50 en 250 cliënten per persoon. Een flink verschil dus, waarna de
conclusie luidt dat een reële caseload afhankelijk is van het soort contract en de samenstelling van het
cliëntenbestand. Veel reactie komt er ook als het profiel van de casemanager besproken wordt. "Niet iedere bijstandsconsulent is een goede trajectbegeleider. In mijn beleving is daarvoor minimaal HBO-niveau gewenst." Een deelnemer uit Eindhoven borduurt daarop voort. "Casemanagement is een prachtige nieuwe term, maar wat houdt het precies in? Voor mij betekent het de verantwoordelijkheid bij de klant neerleggen en kijken hoe je hem of haar op weg kunt helpen. Daarvoor is nodig dat we ons echt gaan afvragen wat de klant wil en kan en niet langer met een karrenvracht vol projecten komen voorrijden."
Stelling 3:
Gemeenten zijn in staat om al in 2002 een sluitende keten van reïntegratie te bieden.
"Voor nieuwe instroom is dat haalbare kaart", vindt een deelnemer uit Den Haag. "Maar voor zittende mensen hebben we tot 2003 nodig om het bestand in beeld te krijgen." Iemand uit de kring van de Sociale Werkvoorziening vindt dit scenario veel te optimistisch. "Doe er maar tien jaar bij", luidt zijn commentaar. Een deelnemer uit Zwolle vindt iets soortgelijks: "Het accent zou moeten liggen op sluitende. In mijn ogen moet er nog veel gemasseerd worden om de verschillende partijen goed te laten samenwerken. 2002 lijkt mij erg ambitieus." Een ander werpt een nieuw licht op deze stelling door zich hardop af te vragen wat een goede sluitende keten betekent. Iemand uit de zaal reageert dat de sluitende keten wat haar betreft werkt als iedereen in beweging is. Dat in beweging komen van de verschillende partijen én de klant, ervaren veel deelnemers als bottleneck. "Sociale activering is een goede manier om cliënten in beweging te krijgen, maar wij merken dat uvi's vaak geen beeld hebben van de mensen die behoefte hebben aan sociale activering." Iemand haakt daar op in en zegt dat er in zijn gemeente meer klachten zijn over WAO-reïntegratie. "Ook hier blijkt weer dat uvi's de klant niet kennen. En staat casemanagement niet synoniem voor `ken uw klant'?"
Stelling 4:
Gesubsidieerde arbeid is a) een onmisbaar instrument, b) een achterhaald
instrument.
Zowel in Eindhoven als in Zwolle geeft de applausmeter aan dat de deelnemers het liefst willen
debatteren over dit dilemma. "Vermeend denkt dat gesubsidieerd werk achterhaald is", begint een
voorstander van het eerste deel van de stelling. "Ik vind het dé manier om cliënten weer in hun eigen
levensonderhoud te laten voorzien." "Het is inderdaad jammer dat de indruk ontstaat dat
gesubsidieerde arbeid tijdafhankelijk is", beaamt iemand. Een tegenstander werpt tegen dat
gesubsidieerd werk in zijn ogen steeds meer gebruikt wordt om het apparaat aan de gang te houden.
"Het tempo op de arbeidsmarkt is zo hoog. Werkgevers zitten te springen om krachten. Dan worden
gesubsidieerde banen ingezet om snel en goedkoop aan mensen te komen. Dat kan nooit de intentie
zijn geweest." "Door afroming houd je een hele harde, moeilijke kern over, die om een individuele
aanpak vraagt. Het instrument ID-banen is daar wellicht niet alleen geschikt voor. Er zou meer
flexibiliteit moeten komen in de inzet van WSW, WIW en ID." Een medewerkster van SZW geeft
aan dat er momenteel nagedacht wordt over een nieuwe invulling van gesubsidieerde arbeid. "Na de
zomer verschijnt er een rapport, waarin onder andere staat dat er meer aandacht voor doorstroom
komt. Dit wordt nu namelijk nog te veel gebruikt als eindpunt in plaats van als opstapje naar een
verder liggend perspectief."
Stelling 5:
Activering is het beste instrument om fraude te voorkomen.
"Als je bezig bent met sociale activering, heb je in een kleine gemeente geen tijd over voor
fraudebestrijding. Deze stelling suggereert dat het samengaat. Dat lijkt me prachtig." Een andere
deelnemer wil de stelling iets nuanceren. "Sociale activering is één van de manieren om fraude te
voorkomen. Omdat je vaak dicht op een cliënt zit, kun je veel vluchtroutes blokkeren. Activering
alleen is echter niet voldoende. Daarnaast blijft een goede controle nodig." "Met sancties op het
moment dat de fraude ontdekt wordt."
3 Presentatie/discussie
Sociale activering: de rol van gemeenten en welzijnsinstellingen
Veel uitkeringsgerechtigden in fase 4 zijn gebaat bij trajecten die zowel hulp, zorg als sociale
activering omvatten. In de praktijk betekent dit dat samenwerking tussen meerdere partijen nodig is.
Die samenwerking verloopt nog niet altijd even soepel. Dat bleek al tijdens de conferenties van het
Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA) op 18 en 25 januari jl. en dat kwam ook weer
tijdens deze discussierondes naar voren. Met andere woorden, er is nog een wereld te winnen door
goede onderlinge afstemming tussen gemeenten en welzijnsinstellingen als vrijwilligerscentrales,
sociaal-cultureel werk en maatschappelijk werk.
Wederzijdse interesse
Thema's die tijdens de bijeenkomsten aan de orde komen, zijn onder andere:
Hoe organiseren gemeenten integrale trajecten, die hulp, zorg en sociale activering omvatten? Wat
betekent dat voor de relatie met of de samenwerking tussen gemeenten en welzijnsinstellingen? Ook
is het ministerie benieuwd naar de manier waarop de aanwezige gemeenten omgaan met
cultuurverschillen. De inleiding wordt afwisselend verzorgd door Elja Akker en Ronald Friedel van
het ISSA. Zij vertellen iets over de achtergrond van de workshop en geven aan dat het ISSA
opvallende zaken vanzelfsprekend mee naar huis zullen nemen. Om een begin te maken met het
uitwisselen van ervaringen en de discussie op gang te brengen, vraagt de discussieleider Khalid
Boutachekourt de aanwezigen daarna twee knelpunten op te schrijven en een voorbeeld te geven
van een samenwerkingsvorm met een welzijnsinstelling. In het begin zijn de deelnemers nog wat
terughoudend, maar als blijkt dat veel gemeenten met dezelfde vragen zitten, smelt die
terughoudendheid als sneeuw voor de zon. De belangstelling voor elkaars ervaringen is groot.
Resultaten
In weinig gemeenten is al sprake van een volstrekt heldere samenwerking met welzijnsinstellingen.
Vaak is niet duidelijk welke taken waar thuishoren en is er nog onvoldoende wederzijds inzicht. Zo
proeft een deelnemende gemeente tijdens één van de bijeenkomsten in Eindhoven bijvoorbeeld bij
de welzijnsinstellingen zelfs weerstand en vraagt zich af of sociale activering misschien een activiteit is
waarmee zij niet geassocieerd willen worden. Een ander ondervindt problemen bij het plaatsen van
mensen als vrijwilligers bij de instellingen.
"Uit ervaring kunnen wij zeggen dat er in veel gevallen een voortraject moet plaatsvinden voordat
een persoon bijvoorbeeld als vrijwilliger aan de slag kan", licht iemand toe. "Er zijn namelijk
bepaalde functies waar je behoorlijke vaardigheden voor nodig hebt." Anderen kunnen zich hierin
vinden: "in eerste instantie is elke vorm van deelname aan de maatschappij al een stap in de goede
richting."
Een andere gemeente heeft over sociale activering bijeenkomsten gehouden op twee niveaus:
eerst op uitvoeringsniveau en daarna op managementniveau. Er waren verschillende gemeentelijke
diensten bij aanwezig en veel organisaties uit het veld. Er is als eensluidende visie geformuleerd:
Iedereen in beweging'. Daarop wordt nu verder gebouwd.
Tijdens alle sessies komt naar voren dat het belangrijk is dat alle relevante partijen vanaf het begin bij
elkaar worden geroepen. In dit verband wordt tevens de vraag gesteld of gemeenten en welzijnsinstellingen nu echt moeten samenwerken of dat er alleen sprake moet zijn van inkoop. Eén gemeente stelt vast dat het beide moet zijn, waarbij de gemeente de regierol moet hebben en houden. Een andere deelnemer merkt op dat dit erg plausibel klinkt, maar is dat ook haalbaar? Weer een andere gemeente is ervan overtuigd dat dit wel kan: "Alleen moet de gemeente duidelijk maken wat de vraag is en ook de middelen daarvoor bieden." Een kleine gemeente heeft zich afgevraagd of ze überhaupt mee moesten doen aan sociale activeringstrajecten: "We hebben het nu gedaan op basis van een inkooprelatie met een buurgemeente. Een voordeel van een kleine gemeente is wel dat wij de klant veel beter in beeld krijgen. Sociale activering is in onze optiek dan ook geen eeuwigdurend verhaal."
Verder werden er tijdens de bijeenkomsten knelpunten genoemd, die voortvloeien uit de omslag die
vele gemeenten aan het maken zijn in hun relatie met welzijnsinstellingen.
Gemeenten streven naar een minder vrijblijvende relatie en willen hun beleid daarom omgezet zien in
een concreet productaanbod van welzijnsinstellingen.
Gemeenten proberen deze omslag onder meer te bereiken door het omzetten van een traditionele
subsidie-relatie in een meer zakelijke inkoop- of opdrachtrelatie met welzijnsinstellingen. Als basis
onder een inkooprelatie is het dikwijls nodig om eerst overleg te voeren om tot gezamenlijke
afspraken te komen.
Samenwerking vanuit het perspectief van welzijnsorganisaties.
Tijdens elke bijeenkomst was er een directeur van een welzijnsorganisatie aanwezig, die de
aanwezige Sozawe-medewerkers als het ware een spiegel kon voorhouden.
Zo pleitte de heer Schouten, directeur van een Haagse welzijnsorganisatie in de Schilderswijk, voor
heldere opdrachten vanuit sociale zaken. Het is belangrijk dat sociale zaken duidelijk inzicht biedt in
het profiel van de klant.
Kortom: de manier waarop de gemeente zijn regierol moet invullen is volgens de heer Schouten de
volgende: "Ik heb een cliënt -> ik heb een welzijnsinstelling -> ik wil inkopen. De gemeente volgt,
houdt scherp in de gaten en stuurt bij".
De gemeente kan verschillende producten inkopen: begeleiding, bemiddeling, nazorg, maar zonodig
ook de intake.
"Je moet als organisatie dus voor jezelf nagaan waar je goed in bent. Kan je casemanagement aan,
biedt dat dan aan. Heb je daar als organisatie niet de goede structuur voor laat het dan aan een
ander over".
Mw. Smolders is directeur van `Loket W', een brede welzijnsinstelling in Eindhoven, voortgekomen
uit een fusie van 11 instellingen, waar dus veel organisaties onder vallen. Met de gemeente heeft
Loket W een inkooprelatie. Op basis hiervan wordt het aantal fte's vastgesteld. Als risico van een
"pure" inkooprelatie noemt zij dat daarmee reguliere welzijnsactiviteiten in het gedrang kunnen
komen. In de personele bezetting kan nog wel geschoven worden, maar de huur van de gebouwen
behoren tot de vaste lasten, waar geen verschuiving bij mogelijk is. Loket W probeert dit op te
lossen door in ieder geval een minimumtoewijzing op te nemen in het contract, zodat een basis
geldstroom gegarandeerd is.
De heer Brongers is directeur van de welzijnsinstelling De Compaen te Veendam.
Wat hem opvalt is dat iedereen positief is over het welzijnswerk maar ieder uit de vrees: "Hoe hou je
ze in de hand?"
Hij roept gemeenten op een zakelijke (en vriendelijke) houding aan te nemen in de richting van het welzijnsveld. De gemeente onderhoudt doorgaans een eigen sociale infrastructuur en de welzijnsinstellingen daarbinnen moeten leveren wat de gemeente vraagt. De gemeente moet investeren in een duurzame relatie met de eigen infrastructuur en niet direct in zee gaan met `snelle jongens', die met gemakkelijke trajecten het bestand afromen. Hij wijst op de naar zijn mening bestaande verkokering tussen Sociale Dienst en de Dienst Welzijn van de gemeenten. Het welzijnsveld is in zijn ogen subsidieverslaafd geraakt. Er dient een cultuuromslag plaats te vinden in beide sectoren.
Conclusie
Alhoewel uit de discussies duidelijk naar voren komt dat er veel beweging zit in de relatie tussen gemeenten en welzijnsinstellingen en er wel degelijk vooruitgang wordt geboekt, komt ook naar voren dat vaak nog sprake is van onnodige spanningen. Onderling overleg en duidelijkheid over elkaars inzet en mogelijkheden blijft dus onontbeerlijk om ook op dit terrein verdere stappen te zetten.
4 Presentatie/discussie
Bestuurlijke afspraken VNG: consequenties voor gemeenten
De bijeenkomsten over de bestuurlijke afspraken die het ministerie met de VNG gemaakt heeft, trekken veel belangstelling. De presentaties worden verzorgd door Hanneke Olthuis, coördinator Uitstroom bij SZW en Marianne Schrijver, hoofd Werk en Inkomen bij de VNG. Op de conferentie in Eindhoven belicht Theo Tuin het standpunt van de VNG. Om te beginnen schetst Hanneke Olthuis het traject van de Bestuurlijke afspraken tussen VNG en SZW, zoals die zijn ondertekend door minister Vermeend en wethouder Bovens op 24 april 2001. Deze afspraken zijn een vervolg op de Intentieverklaring Agenda voor de toekomst van september 2001. In het najaar verschijnt een actieplan, waarin concrete termijnen en indicatoren zijn vastgelegd.
Versterking regiefunctie
Olthuis legt in haar presentatie de nadruk op de filosofie achter de Bestuurlijke afspraken, namelijk
gezamenlijk prestaties en doelen afspreken die gericht zijn op uitstroom en activering voor de
komende vier jaar. Zowel SZW als de VNG koesteren de ambitie een extra inspanning te leveren
om te proberen elke (bijstands)cliënt in het arbeidsproces op te nemen of maatschappelijk te laten
participeren. Versterking van de gemeentelijke regiefunctie op het brede terrein van werk en
inkomen is dan noodzakelijk. Verder staat Olthuis uitgebreid stil bij casemanagement en de
consequenties daarvan voor cliënt en consulent. Een ander thema is deregulering. Het gaat er daarbij
om de uitvoering van de bijstand eenvoudiger te maken. Het uitwisselen van ervaringen zou
gemeenten daarbij kunnen helpen.
Gezamenlijke en eigen verantwoordelijkheid
Marianne Schrijver gaat in haar presentatie in op de doelen die de minister en de VNG beogen,
zoals versterking van de sociale infrastructuur en het gezamenlijk stellen van doelen, waarbij beide
partijen wel uitgaan van hun eigen verantwoordelijkheid. Als resultaat van de Bestuurlijke afspraken
noemt zij de regierol van gemeenten, de sluitende keten, de dereguleringsagenda en de stroomlijning
van de informatievoorziening. Verder legt Schrijver de nadruk op de speerpunten zoals de VNG die
ziet in het Plan van aanpak. De belangrijkste zijn niet-uitkeringsgerechtigden (NUG'ers),
casemanagement, gelijkwaardige afstemming in de keten, de dereguleringsagenda en een zichtbare
vereenvoudiging van de informatievoorziening.
Casemanagement
Na deze presentaties is er ruimte voor vragen en discussie. Olthuis is vooral benieuwd naar reacties
van gemeenten op een subsidieregeling voor casemanagement. De algemene tendens is dat
gemeenten een spanningsveld zien om de omslag tot casemanagement te maken. "Er komen al zoveel
veranderingen op gemeenten af, zoals de nieuwe belastingwet, de euro en automatiseringsproblemen
met nieuwe softwarepakketten. Daardoor lijkt de vierjarentermijn niet haalbaar te zijn." Ook het
Divosa-rapport wordt aangehaald, waaruit ook blijkt dat er meer tijd nodig is om casemanagement
goed in te voeren. In veel gemeenten is het personeel niet genoeg gekwalificeerd voor de omslag,
wat voor problemen zal zorgen bij de invoering. In dit geval zou het regionaal opzetten van
casemanagement voor kleinere gemeenten stimulerend kunnen werken.
10
Financiering subsidieregeling
De discussie richt zich op de middelen waaruit de subsidieregeling wordt gefinancierd. Olthuis legt uit dat bij de dekking is gekeken naar de WIW middelen die door gemeenten niet worden gebruikt. Ook is naar de raming van de ABW gekeken. "Dat is een gebruikelijke begrotingssystematiek", verklaart Olthuis. "Een volumedaling van tien procent hebben we overigens niet ingeboekt. Deze tien procent is tot stand gekomen door het doortrekken van de volumedaling van de afgelopen jaren en moet vooral worden gezien als een wenselijke ambitie." Gemeenten merken daarbij op dat er een stabilisering van het volume optreedt. "Bovendien zijn er veel fase 4-cliënten overgebleven, waardoor tien procent een te hoge schatting is. Ondanks het inzetten van casemanagement vind ik deze doelstelling erg ambitieus", stelt een deelnemer. Olthuis merkt naar aanleiding daarvan op dat de macrodoelstellingen uit de Bestuurlijke afspraken vertaald zouden moeten worden naar de lokale situatie. "De afspraken geven het kader aan", zegt ook Schrijver van de VNG. "Na deze overeenkomst, moeten in individuele gemeenten ook concrete afspraken gemaakt worden."
Marktwerking
Gemeenten uiten verder hun zorg over de marktwerking met betrekking tot fase 4-cliënten. In de
praktijk blijkt uitbesteding aan particuliere instellingen niet goed werkt voor deze doelgroep. "Deze
mensen dienen op maat bediend te worden", reageert een deelnemer. "Dat kunnen we niet aan de
markt overlaten. Het is wenselijk om een onafhankelijke diagnose te stellen en de cliënten te volgen
en te ondersteunen. Dat proces moet goed georganiseerd worden en de markt is daar nog niet klaar
voor."
Dereguleringsagenda
Veel deelnemers merken ook op dat er nog weinig bekend is over de dereguleringsagenda. Hierover
willen gemeenten beter geïnformeerd worden. "Deregulering moet nadrukkelijker op de agenda",
stelt iemand. Veel gemeenten zijn wel van mening dat de grote investeringen van gemeenten voor
inlichtingenbureaus op den duur ook geld zullen gaan opleveren. "Wij zien dan ook graag af van
hercontroles. Dat moet mogelijk zijn als het inlichtingenbureau er eenmaal is."
Conclusie
De rode draad van alle bijeenkomsten is dat de intenties uit de Bestuurlijke afspraken gedeeld
worden door de gemeenten en dat er tijd nodig is om het allemaal goed te gaan uitvoeren. Van SZW
wordt met name ondersteuning gevraagd voor het casemanagement, waarbij gemeenten aangeven
dat zij graag zelf hun samenwerkingspartners uit willen zoeken, al dan niet op de schaal van het CWI.
5 Presentatie/discussie
Sluitende aanpak zittend bestand: keten van reïntegratie
Tijdens de bijeenkomsten over de sluitende aanpak gaat het vooral om het verzinnen van oplossingen op welke manier gemeenten ook het zittende bestand van langdurig werklozen een `sluitend' aanbod kunnen doen. Samen met de sluitende aanpak voor nieuwe werklozen moet er op termijn dan een zogenoemde keten van reïntegratie ontstaan. Dat wil zeggen een sluitende aanpak van alle nieuwe werklozen en periodieke activering van degenen die desondanks toch langdurig werkloos worden.
Nieuw en zittend bestand
De bijeenkomsten beginnen steeds met twee presentaties. Een medewerker van SZW geeft
allereerst de kaders aan en licht toe wat de sluitende aanpak voor jongeren, de nieuwe instroom van
volwassenen en de afspraak tussen SZW en VNG over de sluitende aanpak van het zittende bestand
inhouden. Ook vertellen zij wat SZW weet van het (traject)bereik van het zittende bestand op grond
van het SGBO-onderzoek. De deelnemers krijgen ook een exemplaar van dit onderzoek uitgereikt.
Tot slot wordt de keten van reïntegratie belicht en is er aandacht voor de daarbij beoogde inzet van
casemanagement. Gemeenten kunnen daarvoor financiële ondersteuning verwachten.
Inhaalslag
In Den Haag zet José Knippen van de gemeente Alkmaar uiteen hoe de gemeente, tegelijk met de
sluitende aanpak nieuwe instroom, een inhaalslag heeft gemaakt voor het zittend bestand. Daartoe
heeft de gemeente samenwerking gezocht met GAK, Cadans en Arbeidsvoorziening om in eerste
instantie te inventariseren welke personen uit het bestand benaderd moesten worden. Leerzaam
waren vooral, ook voor eigen GSD-personeel, de duo-gesprekken met medewerkers van
Arbeidsvoorziening. In die gesprekken stonden vooral de mogelijkheden voor reïntegratie centraal.
De afspraak was daarna om per maand honderd klanten te benaderen om zo de inhaalslag te kunnen
maken. Bedoeling daarvan is dat Alkmaar in 2002 het bestand geheel heeft doorgelicht en cliënten
waar nodig op een traject heeft geplaatst. De financiering van deze operatie gebeurt met ESF-gelden
en eigen budgetten.
Casemanagement
Yvonne Bieshaar van de gemeente Den Bosch licht in Eindhoven toe hoe de gemeente
casemanagement invult. De komst van het FWI was een belangrijke drijfveer voor casemanagement.
De opvatting van de gemeente Den Bosch is dat zij zelf risicodrager is, zowel sociaal als financieel,
en zelf de regie van het arbeidsmarktbeleid voert. Tot de taken van die regie behoren 1) de monitor,
2) de inkoper en 3) de adviseur. Een topic dat daarbij speelt, is een faseringsvrije dienstverlening.
Den Bosch besteedt verder alles uit. De resultaten zijn vastgelegd in contracten en worden per
kwartaal gemeten. Deze contracten zijn bovendien gekoppeld aan financiering. De gemeente sluit
met de reïntegratiebedrijven volumecontracten af. Dat wil zeggen dat er geen leveringsgarantie is
voor deze bedrijven.
Transparante communicatie
In Zwolle is de presentatie van John Bannenberg van de gemeente Enschede. Hij vertelt dat de
gemeente Enschede niet veel verschil ziet in de benadering tussen de sluitende aanpak nieuwe
instroom en de sluitende aanpak zittend bestand. Niettemin sluit hij niet uit dat er in beide gevallen
12
wellicht wel verschillende instrumenten gebruikt moeten worden. Bannenberg benadrukt ook dat het belangrijk is in je eigen organisatie duidelijk te maken waar je mee bezig bent. Dat kan door goede voorlichting en het beschrijven van de werkprocessen. Zo heeft Enschede bijvoorbeeld de werkwijze bij het aanbesteden/uitbesteden van opdrachten duidelijk op papier gezet. Enschede rekent af op feitelijke bemiddeling naar arbeidsmarkt/zorgtraject. In de wijk werken uitstroomteams, die laagdrempelig zijn. Een vinger aan de pols houden, is als gemeente ook van belang. Daarom zijn er drie momenten waarop de gemeente de resultaten ziet van haar opdrachten. In het geval de cliënt niet meewerkt, kan dat ook tussentijds gebeuren.
Gemeentelijke organisatie aanpassen
De discussies die daarna volgen, komen tot stand aan de hand van twee thema's: 1) wat is er nodig in de gemeentelijke organisatie om een keten van reïntegratie in te voeren en het bestand door te lichten en 2) hoe gaan we om met de harde kern van fase 4-klanten.
Het algemene gevoel is dat er personeel op HBO-niveau vereist is voor de invulling van de rol van
casemanager. "Er is een cultuuromslag vereist bij het huidige personeel", vindt een medewerker van
de Haarlemmermeer. "Nu is de aandacht vooral gericht op rechtmatigheid van de uitkering." "Het
vereist een ander type medewerker", vult de gemeente Schouwen Duivenland aan. "Zakelijker,
commerciëler en meer resultaatgericht dan de huidige consulent. Ook moet de casemanager
diagnosestelling goed in de vingers hebben."
Ook de opvattingen over de invulling van casemanagement en de gewenste caseload blijken uiteen te
lopen. "Waar leg je de knip tussen de casemanager van de gemeente en de casemanger van het
RIB?", vraagt een deelnemer zich af. "En loopt de caseload niet snel vol omdat casemanagers er
steeds nieuwe klanten bij krijgen, terwijl de oude nog niet uitstromen omdat trajecten lang duren."
De gemeente Alkmaar reageert dat de begeleiding van de casemanager minder intensief wordt bij op
traject gezette klanten (meer regisseur dan begeleider) en dat er geen signalen over stagnatie bekend
zijn.
Fase 4-cliënten
Gemeenten stellen vooral vragen over ervaringen met RIB voor fase 4-klanten. Alkmaar geeft aan
dat de start moeizaam was, maar dat er nu goede afspraken met Kliq bestaan over het inkopen van
dienstverlening. Veel deelnemers geven ook aan dat fase 4-trajecten erg duur kunnen zijn gezien de
onbepaaldheid van het bestand. Zicht krijgen op het bestand is daarom cruciaal. Een deelnemer geeft
aan dat het vooral moeilijk is om grip te krijgen op zogenoemde draaideurklanten. De gemeente
Amstelveen heeft een klanttevredenheidsonderzoek benut om al tijdens de beleidsontwikkeling
rekening te houden met suggesties van de klant. Handig kan ook zijn om zorgverzekeraars te
benaderen voor trajecten in de zorg. De gemeente Westervoorde meldt dat door de gunstige
economische ontwikkeling en door sociale activering de fase-4 cliënten erop vooruit zijn gegaan.
Tevens blijkt dat in deze groep nog veel potentieel zit; veel cliënten kunnen zelf nog aan het werk
komen, ondanks de indeling in fase 4.
13
6 Presentatie/discussie
Niet-uitkeringsgerechtigden: gemeenten verantwoordelijk voor reïntegratie
Aan het beleid voor niet-uitkeringsgerechtigden (NUG'gers) ligt de sluitende aanpak ten grondslag. Door de invoering van SUWI in januari 2002, wordt de structuur van het reïntegratiebeleid opnieuw vastgelegd. Gemeenten zijn dan in plaats van Arbeidsvoorziening verantwoordelijk voor de reïntegratie van NUG'ers. Dat zijn vooral herintredende vrouwen. Tijdens deze bijeenkomst wil het ministerie achterhalen hoe zij gemeenten kan helpen bij het invullen van deze nieuwe taak.
Specifieke aanpak
Mirjam Sabir van SZW geeft een korte presentatie over herintredende vrouwen. Vanwege hun
duidelijke kenmerken vergt deze groep een specifieke aanpak. In de toekomst komt er een budget
voor de uitvoeringskosten. Gemeenten wordt namelijk een rol toegewezen. Het doel is echter om
zoveel mogelijk uit te besteden. In totaal zijn er 520.000 potentiële deelnemers, waarvan 120.000
zijn ingedeeld bij arbeidsbureaus zonder een uitkering.
Kaartenactie
Vervolgens presenteren Herma Veltman en Zara Mousazadela van het reïntegratiebedrijf Kliq hun
ervaringen met project Noord talent. De oorsprong van dit project ligt bij de toenemende vraag en
de veranderende arbeidsmarkt. Het doel was om diensten te leveren aan NUG'ers om hen zo aan
een baan te helpen en dus hun talenten optimaal te benutten. Kliq werkt nauw samen met CWI's en
arbeidsbureaus. Door middel van een kaartenactie hebben zij de doelgroep bereikt en aangezet tot
actie.Hierin kwam duidelijk naar voren dat een kloppend adressenbestand van belang is. Het
neveneffect van deze actie was uiteindelijk dat het adressenbestand helemaal werd opgeschoond. In
totaal is nu 25 procent van de NUG'ers uitgestroomd naar werk.
Financiële gevolgen
Na de presentaties ontstaan regelmatig verhitte discussies. De gemeenten vinden dat zij opdrachten
opgelegd krijgen, waarbij niet voldoende rekening wordt gehouden met de financiële en personele
consequenties. De ervaringen van Kliq spreken iedereen echter enorm aan en er wordt dan ook
aandachtig geluisterd naar hun verhaal. Zo hebben de aanwezigen bijvoorbeeld veel vragen over de
kosten. En de verhouding in fasering. Het merendeel is fase 1 en de kosten zijn relatief laag. Ook wil
een deelnemer weten hoe de stille reserves gevonden worden. Dat verschilt volgens Kliq per
gemeente. Daar is geen peil op te trekken. Er is wel een minimum aantal uren gesteld dat een
NUG'er uiteindelijk moet gaan werken, maar de deelnemers hebben hierover andere gedachten.
Morele discussie
Motivatie is volgens hen belangrijker. Kliq is ervan overtuigd dat twaalf uur een redelijke vraag is. In
het verlengde daarvan wil een deelnemer weten wat de verplichting is die je aangaat. Volgens het
ministerie is het wel de bedoeling dat er aan twee kanten verplichtingen vastgesteld worden. De
meningen over motivatie en het doel om NUG'ers zelfredzaam te maken, lokken heftige reacties uit.
Regelmatig wordt geconcludeerd dat het hier om een morele discussie gaat. "We mogen niet
vergeten dat het over mensen gaat."
14
Gemeente is procesbewaker
Veel gemeenten willen graag de touwtjes in handen houden, maar krijgen steeds te horen alles uit te besteden. Volgens het ministerie bewaken zij het proces in elk geval. "De gemeente is opdrachtgever. Wij kunnen daarbij helpen, want er is meer dan alleen maar geld overmaken." De deelnemers kunnen zich daarin vinden.
15
7 Presentatie/discussie
Single audit: kwaliteit in controle
Tijdens de discussierondes over Single Audit staat de vraag centraal wat het project `Single audit; kwaliteit in controle' voor gemeenten kan betekenen. Het project is een samenwerkingsverband van VNG, SZW, Divosa en Stimulanz. Deze partijen hebben een actieplan opgesteld om Single Audit een nieuwe impuls te geven. Single Audit moet op die manier beter aansluiten bij de gemeentelijke uitvoeringspraktijk.
Gezamenlijk streefbeeld
Iedere sessie begint met een presentatie van Annemarieke van Splunter van SZW. Zij zet uiteen dat de implementatie van Single Audit met name bij kleine gemeenten niet goed verloopt en dat het gemeenschappelijk kader tussen de initiërende en deelnemende partijen lange tijd heeft ontbroken. Om die kloof te overbruggen, heeft het project Single Audit een doorstart doorgemaakt, die dit jaar zijn beslag zal krijgen. Het project richt zich daarbij vooral op rechtmatigheid en het verkrijgen van een gezamenlijk streefbeeld. Uitgangspunt daarbij is een model, waarin synergie moet ontstaan tussen gemeenten, accountants en Rijk en tussen manager, B&W en Raad. Het streefbeeld kan ingevuld worden op drie niveaus: 1) verantwoording, 2) het kwaliteitssysteem en 3) de kwaliteitseisen waaraan de producten moeten voldoen.
Kwaliteit op agenda
In de discussies zit er een grote gemene deler in de reacties en vragen van de mensen uit de zaal.
Veel deelnemers vinden dat SZW vrij laat is met het geven van handreikingen om Single Audit in te
voeren. Van Splunter beaamt dat en benadrukt dat de modellen die de gemeenten eventueel al
gebruiken niet per se aangepast hoeven worden aan het nieuwe model. Een probleem waar veel
aanwezige wethouders mee kampen is dat Sociale Zaken niet erg hoog op de agenda van de Raad
staat. "Doelmatigheid en rechtmatigheid interesseert hen niet veel", reageert iemand. "Het gaat hen
meer om uitstroomcijfers en het drukken van personeelskosten. De vraag blijft dus hoe we kwaliteit
op de agenda krijgen."
Confrontatie en openheid
Een andere deelnemer benadrukt dat het streefbeeld alleen een middel kan zijn, en geen doel.
"Invoering van Single Audit en het werken met het streefbeeldmodel kan bovendien heel
confronterend, zelfs bedreigend, zijn voor de organisatie zelf", bedenkt iemand. "Je moet immers wel
je verantwoordelijkheden nemen en de openheid aandurven. Dat betekent dat je soms oude
structuren moet openbreken."
Toekomst
De deelnemers zijn ook erg benieuwd naar de verdere plannen met Single Audit. Van Splunter licht
toe dat het de bedoeling is dat er eind 2001 een uitgewerkt streefbeeld is en dat er helderheid over
de producteisen, het kwaliteitssysteem en de verantwoording bestaat. "In 2002 leggen gemeenten
over 2001 verantwoording af over de (rechtmatige) uitvoering van Abw, IOAW en IOAZ. De
komende jaren breiden we dat gefaseerd uit naar andere wetten en regelingen zoals WIW, WSW,
WIK en de regeling ID-banen." Wat sommige deelnemers nog erg ongrijpbaar vinden, is wat er per
1 januari 2001 gebeurt als een deel van de gemeentelijke taken wordt overgeheveld naar de CWI's.
16
Van Splunter geeft aan dat gemeenten ook dan verantwoordelijk blijven voor de verantwoording via Single Audit. "Maar hoe kun je verantwoordelijk zijn voor een proces dat je niet langer in eigen hand hebt", vraagt iemand zich hardop af. "We zijn verplicht om mee te werken aan SUWI, maar hebben geen beleidsinvloed. Dat is niet goed met elkaar te rijmen." De deelnemers hopen dat SZW hen daar in de nabije toekomst opheldering over kan geven.
17
8 Presentatie/ discussie
Communicatiemodel schuldhulpverlening: betekenis voor de praktijk
Bij de arbeidstoeleiding van uitkeringsgerechtigden kunnen schulden een belemmering vormen. Een
problematische schuldensituatie kan samengaan met een langdurige uitkeringssituatie. Het is daarom
van belang dat gemeenten en uitvoeringsinstellingen vanaf het begin van de uitkeringsperiode
aandacht besteden aan preventie van schulden en hulpverlening bij al bestaande schulden. Schulden
aanpakken begint met preventie. En preventie begint met goede voorlichting. Dat is niet alleen de
taak van de voorlichter, maar ook van wethouders, directeuren en beleidsmakers. In een vroegtijdig
stadium samenwerken, werkt daarbij het beste. Het communicatiemodel schuldpreventie kan
bovendien een extra steuntje in de rug geven.
Beleid en communicatie
Mevrouw De Ploeg van de gemeente Rijswijk, die het communicatiemodel heeft geschreven, geeft
om te beginnen een korte presentatie van het model. Zij betoogt dat communicatie en beleid
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. "Wij geven hier een handreiking voor het opstellen van een
eigen gemeentelijk communicatieplan, maar dit kan niet los gezien worden van de keuze die gemaakt
moeten worden op de beleidsterreinen rond schuldpreventie. Intensief contact tussen beleids- en
communicatiemedewerkers is dan ook van groot belang in het beleidsproces."
Miskend belang
Dat dit belang in de praktijk lang niet altijd onderkend wordt, blijkt wel uit de reacties van de
deelnemers. Een enkele gemeente heeft een medewerker die zich alleen met voorlichting op het
terrein van Sociale Zaken bezighoudt. Bij de overige gemeenten zijn er voorlichters die zich met het
gehele gemeentelijke beleid bezighouden of doet de beleidsmedewerker de `voorlichting erbij'.
Communicatieplan
Om het maken van een communicatieplan wat meer in de vingers te krijgen, gaan de deelnemers
vervolgens met het communicatiemodel aan de slag. Daarbij komen de volgende aspecten aan de
orde: het maken van een analyse, het bepalen van een doel (het blijkt namelijk makkelijker om de
`politiek mee te krijgen' wanneer er sprake is van een meetbaar doel), doelgroepen, strategie,
middelen, een doelgroepen- en middelenmatrix, effectiviteit, planning en budgetten en het belang van
evalueren.
Conclusie
Aan het eind van de bijeenkomst, inventariseert de gespreksleider wat de deelnemers van de
workshop vonden en wat ze van elkaar hebben opgestoken. De meesten zijn het erover eens dat
communicatie een integraal onderdeel van beleid dient te zijn en dat er ook budget voor
gereserveerd moet worden. Ook ziet men in dat communicatie meer inhoudt dan het verspreiden van
een folder. Een andere reactie luidt dat het goed is om bij de communicatie richting burgers gebruik
te maken van bestaande kanalen. Samenwerking met buurgemeenten is in dat geval ook een
mogelijkheid. Veel mensen vinden het communicatiemodel ook breed inzetbaar en geschikt voor
meer beleidsterreinen dan schuldpreventie alleen.
9 Workshop
18
Balans armoedebeleid: richting vraaggestuurd werken
De workshop vond plaats tegen de achtergrond van het Nationaal Actie Plan Armoede en Sociale
uitsluiting (NAP), waarin de balans van het armoedebeleid - zoals aangekondigd in `De andere kant
van Nederland: Voortgangsrapportage 1999 - werd opgemaakt. Het NAP is op 1 juni naar de
Europese Commissie verzonden en geeft o.a. een visie op de toekomst van het armoedebeleid. Eén
van de hoofdthema's voor de toekomst is vraaggestuurd werken. Hiermee kunnen kwetsbare
groepen effectief bereikt worden.
Opzet workshop
De workshop begon met een inleiding van beurtelings Jacqueline van Dijk en Aart Paardekooper
van SZW. Zij gaven informatie over NAP en de follow-up daarvan. Ook leidden zij het concept van
vraaggestuurd werken kort in.
Tijdens de discussie die vervolgens gevoerd werd kwamen telkens vragen aan de orde als: Wat is
vraaggestuurd werken? Wanneer is vraaggestuurd werken succesvol? Wat zijn succes- en
faalfactoren? Praktijkvoorbeelden; op welke manier geeft men invulling aan het concept? Wat is het
huiswerk voor SZW?
Resultaten
Veel voorkomende punten die naar voren kwamen waren:
* Verscheidenheid invulling van het concept: er wordt gedacht aan casemanagement, één-loket
gedachte, integrale benadering, het stroomlijnen van budgetten, cliëntenparticipatie, lokale
invulling, trajectplanning, maatwerk, koppelen van bestanden, pro-actief handelen (huisbezoek),
wijkgerichte aanpak, netwerkopbouw, effectuering van de vraag.
* Voorwaarden/knelpunten: behoefte aan goed opgeleide generalisten, diversiteit aan problemen
van de `ijzeren voorraad' cliënten (fase 4), onbereikbaarheid van kwetsbare doelgroepen (bijv.
dak- en thuislozen, minderheden), uitstroom uit de WAO, geïntegreerd aanbod, niet-gebruik van
voorzieningen, zelfredzaamheid van cliënten, aanbodgebrek en wachtlijsten bij
samenwerkingspartners die aanbodgericht werken.
* Regierol bij vraaggestuurd werken: Is het belangrijk dat de regierol bij gemeenten blijft? Kan
er sprake zijn van een flexibele regierol gedurende een vraaggestuurd traject? Kunnen gemeenten
eventueel bevoegdheden uit handen geven? Kan de regierol op individueel niveau bepaald
worden (wie heeft de sterkste relatie met de cliënt?) Zijn gemeenten in staat inhoudelijke trajecten
te volgen? Wat zijn de financiële consequenties daarvan? Meningen hierover waren sterk
verdeeld en o.a. afhankelijk van de grootte van de gemeente.
De gedachtenvorming naar aanleiding van de workshops wordt verwoord in de follow-up van het
NAP, waar nog vorm aan gegeven moet worden.
19
Sfeerimpressie
De deelnemers hadden over het algemeen een afwachtende houding in eerste instantie, omdat men toch voornamelijk informatie kwam `halen' in plaats van veel informatie `brengen.' Veel deelnemers hadden zich aangemeld met de verwachting van SZW te horen wat de rijksoverheid wil op het gebied van gemeentelijk minimabeleid. Naar mate de discussie vorderde namen de deelnemers een actievere houding in en werden ideeën ingebracht. Het niveau en de uitkomsten van de discussie verschilde per workshop, variërend van detaillistisch en gericht op uitvoering, naar meer beleidsmatig en algemeen.
20
10 Workshop
Versterking activering en handhaving: van dubbele pet naar wisselwerking
Handhaving heeft bij gemeenten vaak niet de hoogste prioriteit. De uitstraling van het begrip `handhaving' staat soms haaks op de activerende en zorgende rol die sociale diensten binnen de gemeentelijke samenleving vervullen. Niettemin hoort het handhavingsbeleid bij de sluitende aanpak. Het is daarom tijd voor een imagoverbetering van handhaving. Tijdens de workshop leidt Peter de Weerd van SZW het onderwerp kort in. "Handhaving kan ingezet worden om mensen aan te spreken op hun kansen, om dieper in te gaan op de mogelijkheden van cliënten. Het aanbieden van intensieve reïntegratietrajecten maakt dat `twijfelaars' geen kans meer krijgen om te vervallen in frauduleus gedrag." Vragen die tijdens de workshop aan de orde komen, zijn: Waar kunnen handhaving en activering elkaar versterken? Betekent de integrale benadering van casemanagement het einde van fraude? Hoe ga je om met de dilemma's van de dubbele pet?
Trendbeweging
De Weerd noemt het slechte imago van handhaving afhankelijk van een trendbeweging. "De Sociale
Dienst bestaat uit drie takken: inkomenswaarborg, activering en handhaving. Momenteel staat
activering hoog in het vaandel, maar het mooiste is natuurlijk als deze beleidsterreinen elkaar meer
beïnvloeden. Met andere woorden, fraudebestrijding zou bezien moeten worden vanuit het
perspectief van activering."
Onduidelijke grens
Na een voorstelrondje, waarin de deelnemers hun ervaringen en verwachtingen met elkaar delen,
richt de discussie zich op de onduidelijke grens tussen handhaving en activering. Een deelnemer
vertelt bijvoorbeeld dat zij vrij veel doen aan activering, maar zich afvragen waar handhaving begint.
"Sanctioneren heeft minder effect dan stimuleren", reageert iemand. "Je kunt een cliënt beter
rechtstreeks op bijvoorbeeld zwart werken aanspreken dan via de rechtbank een boete opleggen."
De aanwezigen komen met elkaar tot de slotsom dat formele regels niet altijd werken. Omdat het
vaak om lastige doelgroepen gaat, kunnen fraudebestrijding en activering het beste hand in hand gaan
om een klant in de tang te houden. Samenwerking tussen de verschillende afdelingen bij de Sociale
Dienst lijkt in dat opzicht een succesvoorwaarde te zijn. Ook bedrijfsverzamelgebouwen bieden
uitkomst, omdat je de klant letterlijk kunt meenemen naar een andere afdeling. Kortere lijnen leiden
zo tot meer resultaat.
Categoriseren fase 4-bestand
Aan het eind van de bijeenkomsten worden de discussies levendiger. Het ene na het andere idee
wordt geopperd om klanten `bij de les te houden'. Iemand noemt bijvoorbeeld het belang van het
categoriseren van het fase 4-bestand. "Het is handig om een scheiding aan te brengen tussen
kunners, willers en niet-willers. Welke klant tot welke categorie behoort, weet je niet na het
intakegesprek. Je moet iemand blijven volgen en voortdurend op positieve wijze op iemands huid
zitten." "Dezelfde taal spreken als je klanten, werkt ook goed", noemt een ander. "Letterlijk door
bijvoorbeeld een tolk in te zetten. Maar soms ook figuurlijk door niet te moeilijke taal te gebruiken
en liefst iemand als begeleider te kiezen die uit hetzelfde hout gesneden is."
21
22
11 Workshop
Toezicht 2002: zicht en sturing op resultaat
Met de regierol in aantocht, worden gemeenten meer en meer verantwoordelijk voor kwaliteit, prestaties en budget. Voorbeelden daarvan zijn Single Audit en het Fonds Werk en Inkomen. Het management van Sociale Diensten stuurt op een uitvoering van de Abw, die zowel efficiënt als effectief is. Dat betekent dat gemeenten antwoord moeten geven op de vragen: Worden de beoogde prestaties gehaald? En gebeurt de uitvoering volgens de wettelijke normen? In 2002 wil SZW de verantwoording ook laten gaan over de uitvoering van het werkdeel en de resultaten van het gemeentelijk beleid. De workshop staat dan ook in het teken van een verkenning van de mogelijkheden en onmogelijkheden.
Vooral luisteren
Met kleine groepjes discussiëren de deelnemers over de uitbreiding en inhoudelijke verdieping van de bestuurlijke verantwoordelijkheid en de sturings- en controle-informatie die daarvoor nodig zijn. Veel mensen komen vooral om te luisteren en zich op de hoogte te stellen van ervaringen in het land. "Single Audit legt veel druk op de organisatie", zegt een deelnemer. "Ik ben benieuwd naar koppelingen met Toezicht 2002. En naar wat het ministerie verwacht ten aanzien van de uitbreiding met doelmatigheid." Iemand anders wil graag meer inzicht krijgen in het spanningsveld tussen dereguleren enerzijds en monitoren anderzijds. "Vloeit het in elkaar over of zit er een diepere visie achter?"
Integraal verslag
De gespreksleider stelt vervolgens voor in twee groepjes uiteen te gaan om samen na te denken over de invulling van een bestuurlijk integraal verslag van de uitvoering. De minister van SZW en de VNG zijn daarover momenteel met elkaar in gesprek en deze bijeenkomsten kunnen eventueel nog input opleveren. De vragen die de deelnemers moeten beantwoorden, betreffen de wetten en bedrijfsprocessen die een plaatsje zouden moeten krijgen in het integraal verslag.
Aanbevelingen
Bij de plenaire terugkoppeling licht steeds een afgevaardigde van één van de twee groepjes de
bevindingen toe. Als ingrediënten van het integraal verslag noemen zij onder andere de sluitende
aanpak, het uitstroom-instrumentarium en gegevens voor benchmarking. Ook wordt geopperd per
gemeente een verschillend tempo te mogen aanhouden bij de implementatie en om de WSW een
aparte positie toe te dichten. "Waar WIW en ID al in 2002 een plaats krijgen in de verantwoording,
zou de WSW in onze ogen pas later toegevoegd moeten worden. Deze groep is namelijk lastiger aan
te sturen, omdat de WSW regionaal in plaats van lokaal werkt."
Groeimodel
Een andere aanbeveling betreft het verkrijgen van inzicht in prestaties van gemeenten. "De uitstroom
kan beter op doelgroepniveau beoordeeld worden dan op cliëntniveau." Iemand van de VNG vult
bovendien aan dat het hem niet reëel lijkt om rechtmatigheid en doeltreffendheid in hetzelfde
komende jaar te realiseren. SZW antwoordt dat het wel de bedoeling is om op een beperkt aantal
thema's ook op doeltreffendheid te verantwoorden. "We moeten er echter voor waken geen
23
monitors te stapelen. 14 juni praten SZW en VNG verder over wat wel en niet kan. Wellicht kunnen we beginnen met een groeimodel, waarin in ieder geval Abw en WIW zijn opgenomen."
Op intekenlijsten konden deelnemers aangeven of zij de komende periode op de hoogte gehouden willen worden over de verdere uitwerking van het integrale verslag. Ook kon men aangeven aan een pilot mee te willen werken. Van de intekenmogelijkheid voor verdere informatie is uitgebreid gebruik gemaakt, de belangstelling voor de pilots bleef daarbij achter.
24
12 Workshop
Uitstroom en doorstroom ID: praktijkvoorbeelden
Meer arbeidsgehandicapten laten instromen, doorstroombanen totstandbrengen en uitstroom bevorderen. Het zijn de doelstellingen voor ID-banen, waarvoor Vermeend aan gemeenten versterkte inzet heeft gevraagd. Vorig jaar hebben gemeenten handreikingen ontvangen om deze doeltellingen te kunnen bereiken. Zijn deze handreikingen bruikbaar of begrijpt SZW onvoldoende wat er momenteel in de praktijk leeft? Deze vragen staan ondermeer centraal tijdens de bijeenkomsten over de uitvoeringspraktijk ID-banen.
Speels tweegesprek
Iedere workshop begint met een korte inleiding van Marijke Koning van SZW, waarin zij de
achtergronden van het onderwerp schetst. Doel van deze workshop is namelijk om van gemeenten te
horen, wat er op het gebied van arbeidsgehandicapten en in- en doorstroom in de uitvoeringspraktijk
speelt. Na de inleiding volgt een speels tweegesprek, waarin twee gemeenten vertellen hoe de zaken
op het gebied van ID-banen in hun gemeenten geregeld zijn. Dat zet de toon voor de discussie, die
zich daarna toespitst op de instroom van arbeidsgehandicapten en doorstroom en uitstroom. Omdat
het aantal deelnemers vooral in Den Haag gering is, discussiëren de vertegenwoordigers van
SZW actief mee.
Arbeidsgehandicapten
De deelnemers brengen wat betreft de instroom van arbeidsgehandicapten in ID-banen naar voren
dat de samenwerking met de uvi's en soms ook met de Sociale Dienst ronduit slecht is. Daardoor
worden er vanuit de uvi's nauwelijks arbeidsgehandicapten voor een ID-baan voorgedragen bij
gemeenten. Gemeenten moeten het in dit geval vooral hebben van zelfmelders. Een deelnemer van
Texel geeft aan dat er in hun gemeente nog geen concreet beleid voor arbeidsgehandicapten is. "Dat
moet nog geformuleerd worden."
Op de vraag of het bestand van bijstandsklanten bij gemeenten groot genoeg is en of de uvi's niet
voor een deel verantwoordelijk zijn voor de plaatsing van arbeidsgehandicapten, concluderen de
deelnemers dat dit afhankelijk is van de uitvoering. "Hierbij speelt de werkwijze en taakinhoud van
het bijstandsmaatschappelijk werk een belangrijke rol", vindt een deelnemer uit Voorschoten. Een
conclusie luidt dan ook dat de uitwerking van het beleid bij gemeenten in veel gevallen achterloopt bij
het op rijksniveau ontwikkelde beleid.
Doorstroom
Het beleid op het gebied van doorstroombanen blijkt nog niet de benodigde aandacht bij gemeenten
te krijgen. "We zijn er doodeenvoudig nog niet aan toegekomen om gemeentelijk beleid te
formuleren", verklaart de gemeente Hengelo. Ook zijn er ondermeer gezien de eis dat iemand vijf
jaar in een instroombaan moet zitten nog weinig doorstroombanen. Bovendien vallen er binnen de
ID-banen, als gevolg van bijvoorbeeld slechte begeleiding, veel ontslagen. Ook gebeurt het soms dat
weer in de WAO terecht komen. Dit geldt met name voor de zorginstellingen. Er vindt door de
zorginstellingen enkel communicatie met de gemeente plaats en niet met de regiepunten. Een andere
reden waarom sommige gemeenten geen doorstroombanen hebben, is te verklaren omdat ID-
medewerkers na vijf jaar regelmatig uitstromen naar een regulier betaalde baan. "Het is daarom van
belang om aan het begin van een traject goede afspraken te maken met een kandidaat en een soort
25
loopbaanbegeleiding te formuleren voor de doorstroom van een I- naar een D-baan", stelt de gemeente Boxtel.
Uitstroom
"De uitstroom uit ID-banen wordt vooral gezien als een zaak tussen werkgever en werknemer", merkt de gemeente Den Haag op. Het is echter van belang dat gemeenten harde afspraken maken en contracten sluiten met werkgevers. De ervaring is bovendien dat werkgevers een goede ID- werknemer niet zo graag zien uitstromen. Over uitstroom van ID-werknemers, ook binnen het eigen bedrijf zouden werkgevers goed voorgelicht moeten worden. Bovendien moet hen nog eens duidelijk gemaakt worden dat de arbeidsplaats binnen hun organisatie wordt gesubsidieerd en dat het niet gaat om mevrouw X of meneer Y, die momenteel deze arbeidsplaats vervult. Daarnaast blijkt dat de uitstroompremie wel een aardig instrument is, maar waar het uitstroom betreft niet doorslaggevend is.
Resultaten en acties
UVI's moeten meer samenwerken met gemeenten. Naar de mening van gemeenten moeten zij
daartoe gedwongen worden, bijv. door wetswijziging of door wijziging van toebedeelde budgetten.
Zorginstellingen moeten bovendien gestimuleerd worden tot uitstroom van kandidaten uit ID-banen.
Meer gesubsidieerde banen in het onderwijs zijn ook wenselijk en hierover moet SZW met OCW
gaan overleggen. Andere wensen van deelnemers betreffen ondermeer de begeleiding van ID-
werknemers in zorginstellingen en meer duidelijkheid over de regierol van gemeenten.
Conclusie
Het uitvoeringsbeleid bij gemeenten is zeer divers en zij moeten de tijd krijgen om nieuw beleid
vanuit het Rijk te vertalen in hun gemeentelijke beleid. Ook blijkt dat de termijn van vijf jaar te lang is
om in aanmerking te komen voor een D-baan. Deelnemers geven tijdens de verschillende
bijeenkomsten wel aan het instrument ID-banen nu en in de toekomst in stand te willen houden,
omdat het in een behoefte voorziet. Daarbij zou het handig zijn als de monitors van SZW die bij
gemeenten worden uitgezet, meer op elkaar zijn afgestemd. Hieruit blijkt maar weer eens hoe
belangrijk contact met `de uitvoering' is voor beleidsmakers.
26
13 Workshop
SUWI: actuele stand van zaken
Veel animo is er voor de workshop over de nieuwe Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). De veranderorganisatie SUWI geeft tijdens deze bijeenkomst een korte toelichting op de actuele stand van zaken rond de CWI-vorming en het ambitieniveau voor januari 2002. Bedoeling daarbij is om de rol van SUWI duidelijk te maken en daar waar onduidelijkheden zijn, naar oplossingen te zoeken.
Onderlinge afstemming
Hanneke Berber van de veranderorganisatie SUWI treedt op als discussieleider en start met een presentatie. Interactie staat voor haar voorop, dus er mogen vragen gesteld worden, die zij zo duidelijk mogelijk probeert te beantwoorden. Om te beginnen legt ze eerst de doelstellingen van het SUWI en CWI uit om vervolgens in te gaan op de kernopdrachten. Het belang van deze bijeenkomst is vooral om alle processen op elkaar af te stemmen en de relatie met gemeenten te verbeteren. Zelf wil zij graag achterhalen hoever de gemeenten zijn met de voorbereidingen op de komst van het CWI..
Knelpunten
Daar blijken nog wat onduidelijkheden over te bestaan. Er komen dan ook veel vragen vanuit het publiek over het CWI. Zo zijn veel gemeenten nog zoekende naar de precieze rol die zij moeten gaan spelen. Ook merkt een deelnemer op dat het handboek, dat onlangs uit naam van SUWI is verschenen, erg dwingend is. Een ander noemt de hele samenwerking een knelpunt. Berber stelt voor om met elkaar te benoemen aan welke eisen de nieuwe manier van samenwerken moet voldoen. "Daarbij moeten we steeds de klant voorop stellen." Een deelnemer reageert dat het verzinnen van kwaliteitscriteria niet voldoende is. "Er moeten ook nog handen en voeten aan gegeven worden." "Dat kan met hulp van de aanwezigen", meent Berber. Veel deelnemers weten echter nog niet goed raad met de nieuwe structuur. Maar iedereen ziet ook wel in dat naar elkaar wijzen geen zin heeft. "Landelijk moet alles beter geregeld worden. De processen zouden eigenlijk landelijk gelijk gesteld moeten worden", luidt een conclusie.
Openheid
Hoewel veel deelnemers nog kritisch zijn ten aanzien van de nieuwe structuur en de nieuwe rol die zij als gevolg daarvan moeten gaan spelen, weet Berber tijdens de bijeenkomsten wel enkele vooroordelen weg te nemen. Daardoor ontstaat een gevoel van openheid, die het vertrekpunt is om naar concrete antwoorden te gaan zoeken. Berber belooft dan ook op de discussies terug te komen en de resultaten terug te koppelen. Dat meer duidelijkheid gewenst is, staat in ieder geval als een paal boven water. Met die boodschap in het achterhoofd en vele antwoorden rijker, verlaten de deelnemers tevreden de zaal. Op naar de afsluitende borrel, waar men zal terugkijken op een interactieve en inspirerende conferentie.
27