De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2001/2921
datum
18-07-2001
onderwerp
Vragen lid Atsma en Schreijer-Pierik over de weidegang van melkvee
TRC 2001/6268 doorkiesnummer
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, toekomen de antwoorden op vragen gesteld door de leden Atsma en Schreijer-Pierik (beiden CDA) over de weidegang van melkvee.
Het NMP4 is een beleidsplan van het kabinet. Derhalve onderschrijf ik de conclusies en aanbevelingen in het NMP4.
De minister van LNV is eerstverantwoordelijk voor het veehouderijbeleid. De minister van VROM is eerstverantwoordelijke en coördinerend voor het milieubeleid. Er zijn belangrijke raakvlakken tussen het beleid voor landbouw en milieu. Voor deze raakvlakken is een goede samenwerking gewenst. Deze samenwerking heeft onder meer geleid tot het betreffende hoofdstuk in het NMP4.
In de pers zijn berichten verschenen dat in het NMP4 zou staan dat koeien in de toekomst niet in de wei maar bij voorkeur permanent in de stal dienen te worden gehouden en dat op termijn de melkveestapel moet worden gehalveerd. Deze berichten zijn niet gebaseerd op kabinetsbeleid en ook niet op het NMP4.
In het NMP4 is een toekomstbeeld voor de transitie naar een duurzame landbouw in 2030 geschetst met richtinggevende 2030-doelstellingen voor onder meer ammoniak. Vervolgens zijn de gevolgen van deze ammoniakdoelstelling aangegeven in termen van emissievrije/emissiearme stallen, de weidegang van koeien, mestbewerking en de omvang van de veestapel. Daarbij is met het oog op een maximale emissiereductie een inschatting gemaakt van de ontwikkelingen in de milieutechniek waarbij rekening wordt gehouden met de eisen die vanuit andere gezichtshoeken worden gesteld. Zo wordt een toekomstbeeld verkregen waarbij de koeien vanwege de eisen op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid in emissiearme, natuurlijk geventileerde stallen worden gehuisvest.
Vanwege de verschillende eisen op het gebied van nitraat, fosfaat, ammoniak en dierenwelzijn wordt een zogenoemde beperkte weidegang voor melkkoeien als een optimum gezien in plaats van de alternatieven: onbeperkt weiden of permanent opstallen van koeien. Bij een beperkte weidegang lopen de koeien in de weideperiode plus minus 10 uur per dag in de wei. Uitgaande van deze mogelijke ontwikkelingen in de milieutechniek is vervolgens berekend welke omvang de veestapel dan zou kunnen hebben om de ammoniakdoelstelling te halen. Halveren van de veestapel is dus geen beleidsdoelstelling maar een weergave van de mogelijke gevolgen die de transitie naar een duurzame landbouw kan hebben.
Ik ben nog steeds van mening dat de weidegang, onder andere in verband met het welzijnsvoordeel, in Nederland gewenst is en gestimuleerd moet worden. Dit is eerder verwoord in de Nota Voedsel en Groen.
De wijze waarop in het NMP4 de onderwerpen milieu, natuur en landbouw worden behandeld is volledig in lijn met het beleid rond de veehouderij. De ministers van LNV en van VROM hebben geen verschil van inzicht.
Zoals uit het voorgaande blijkt, bestaat hiertoe geen noodzaak.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
up
datum
18-07-2001
kenmerk
DL. 2001/2921
bijlage
Vragen
Vragen van het lid Atsma en Schreijer-Pierik (beiden CDA) aan de
ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de
weidegang van melkvee.(Ingezonden 19 juni 2001)
1. Heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
kennisgenomen van het NMP4 dat gisteren door de minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is
gepresenteerd en deelt hij alle conclusies en aanbevelingen in het
betreffende rapport?
2. Kan de voorzitter van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangeven
wie coördinerend bewindsman is als het gaat om onderwerpen de
veehouderij betreffende?
3. Hoe oordeelt de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
over de uitspraak van de minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat koeien in de toekomst
niet in de wei maar bij voorkeur in de stal dienen te worden
gehouden en dat op termijn de melkveestapel moet worden
gehalveerd?
4. Hoe verhoudt deze visie zich tot eerdere opmerkingen en de
beleidsuitspraak van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij dat de weidegang voor melkvee in Nederland gewenst en
gestimuleerd zal moeten worden?
5. Hoe oordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer over de eerdere opmerkingen en de
beleidsuitspraak van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij dat de weidegang voor melkvee in Nederland gewenst en
gestimuleerd zal worden in verhouding tot de uitspraken in het NMP
over dit onderwerp?
6. Is de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bereid er
bij de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer op aan te dringen zijn uitlatingen inzake de toekomst
van de melkveehouderij terug te nemen, mede gelet op de noodzaak
van een eenduidige kabinetsvisie en het realiseren van draagvlak
voor mogelijk toekomstige maatregelen?