Gemeente Breda

18-07-2001

Bodemsanering op het voormalig Gemeentelijk Vervoerbedrijf

Het college van burgemeester en wethouders stelt de raad voor om zo spoedig mogelijk de tweede fase van de bodemsanering op het voormalig Gemeentelijk Vervoerbedrijf uit te gaan voeren. Verder verzoekt het college om het daarvoor benodigde budget van 2 miljoen gulden uit de gereserveerde gelden voor bodemsaneringen beschikbaar te stellen. De sanering heeft betrekking op de grond- en grondwaterverontreinigingen op het zuidelijke terreindeel en zal naar verwachting 2 tot 3 jaar duren. De gemeente is bezig met het aanvragen van de benodigde vergunningen bij Provincie en Hoogheemraadschap en start de openbare aanbestedingsprocedure op 19 juli a.s. op. Zodra de definitieve startdatum van de sanering, de aannemer en het ingenieursbureau dat de directie zal gaan voeren bekend zijn, ontvangen de bewoners en bedrijven in het aangrenzende gebied nadere informatie.

De verontreinigingen
Het terrein van het voormalig Gemeentelijk Vervoerbedrijf ligt momenteel grotendeels braak, maar heeft voor de toekomst de bestemming bedrijventerrein. Voordat de locatie echter als bedrijventerrein kan worden ingericht, moeten de bij de diverse bodemonderzoeken aangetroffen verontreinigingen, hieronder genoemd 2 tot en met 5, eerst worden gesaneerd. Uit de onderzoeken blijkt dat de grond over het gehele terrein licht tot sterk is verontreinigd met zware metalen en PAK. Daarnaast zijn op het terrein de volgende plaatsgebonden verontreinigingen aangetroffen:

1. Een voormalige stortplaats. Het betreft een voormalige gracht die is volgestort met afval, waarbij in het afval asbest is aangetroffen;
2. Op het zuidoostelijk terreindeel een verontreiniging met benzine in zowel grond als grondwater. Hier heeft in het verleden een benzine-installatie gestaan. Ter plaatse van de benzineverontreiniging komen tevens verhoogde concentraties chloride in het grondwater voor ten gevolge van de voormalige zoutopslag;

3. Ter plaatse van het reduit in de grond en het grondwater een verontreiniging met gechloreerde koolwaterstoffen. Gechloreerde koolwaterstoffen komen voor in oplosmiddelen en ontvettingsmiddelen. Deze middelen werden in de nabijheid van het reduit opgeslagen;
4. In het midden van het terrein is een verontreiniging met minerale olie in de bodem (grond en grondwater) bij een oude ondergrondse olietank (al gesaneerd);

5. In het grondwater op het zuidelijke terreindeel verhoogde arseenconcentraties. De oorzaak hiervan is niet bekend, maar heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de samenstelling van de grond. Een natuurlijke reactie leidt tot een verhoogde aanwezigheid van de stof.

Sanering in fasen
Omdat de verontreinigingen op het noordelijke terreindeel relatief eenvoudig te saneren waren, heeft het college in maart 1999 besloten het terrein in fasen te saneren. Fase A is in 2000 uitgevoerd en daarbij is een deel van de met zware metalen en PAK verontreinigde grond bij het nieuw ingerichte speelterrein langs de Hoornwerkstraat verwijderd. Verder is de hele olieverontreiniging bij de voormalige ondergrondse tank gesaneerd en als laatste zijn in deze fase de nog aanwezige funderingen van de oude gebouwen verwijderd.

Fase B, start gepland in het najaar van 2001, betreft de sanering van het zuidelijke terreindeel, waarbij de benzine-, gechloreerde koolwaterstoffen- en arseenverontreiniging in grond en grondwater worden verwijderd. Voor fase B is door het ingenieursbureau TAUW een saneringsonderzoek verricht om de mobiele verontreinigingen te saneren. In dit saneringsonderzoek zijn verschillende saneringsmethoden tegen elkaar afgewogen. Uit dit onderzoek blijkt dat een sanering waarbij de verontreiniging in de grond in zijn geheel wordt verwijderd en het grondwater gesaneerd wordt tot aan de zogenaamde T-waarde als meest kansrijke wordt gezien. Terugsaneren tot aan de T-waarde houdt in dat nog een beperkte verontreiniging achter zal blijven maar dat de risicos ten gevolge hiervan zeer beperkt zijn. Het verder saneren is in verhouding tot het milieurendement buitenproportioneel duurder.

De verontreinigde grond die over de gehele locatie voorkomt en de stortplaats hoeven wettelijk niet te worden gesaneerd voor een bedrijvenbestemming. De hier aanwezige verontreinigde grond moet alleen weg als de locatie een gevoelige bestemming als bijvoorbeeld een woonbestemming krijgt. Als er ten behoeve van de inrichting van het terrein grond van de locatie wordt afgevoerd, dient deze grond overeenkomstig het Bouwstoffenbesluit te worden behandeld. Indien stortmateriaal weg moet, dient dit afgevoerd te worden naar een geschikte verwerkingslocatie.

Asbest in stortmateriaal
Tijdens de bodemsanering van het noordelijke terreindeel bleek dat in het stortmateriaal in de voormalige gracht asbest aanwezig is. Vervolgens is een onderzoek verricht naar het voorkomen van asbest in het stortmateriaal. Als tijdelijke maatregel is het gedeelte van de stortplaats waarin asbest is aangetroffen afgedekt met 10 cm grond. Hierdoor zijn er in de huidige situatie geen risicos voor de volksgezondheid.

Voordat het terrein de definitieve inrichting krijgt dient het asbest gesaneerd te worden. Welke saneringsvariant hiervoor wordt gekozen, is afhankelijk van de nieuwe bestemming en invulling van het terrein.

Breda, 18 juli 2001