http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=418389
Nederlandse inzet
Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 17 juli 2001 Auteur S.K. Karwal, C.M. Trooster Kenmerk DAM-488/01 Telefoon 070 - 348 5193
Blad / Fax 070 - 348 6639
Bijlage(n) Mitchell rapport E-mail dam@minbuza.nl Betreft De situatie in het Midden-Oosten
Zeer geachte Voorzitter,
Onder verwijzing naar uw brief van 1 juni jl. met kenmerk Buza 2001/56, wil ik u graag informeren over de actuele stand van zaken in het Midden-Oosten.
Inleiding
In het verslag van mijn laatste reis naar het Midden-Oosten (brief van 11
mei 2001, Kamerstuk 23432, nr. 37) stelde ik dat de aanbevelingen zoals
omschreven in het Mitchell rapport als basis zouden kunnen dienen voor
stappen gericht op het doorbreken van de geweldsspiraal en hervatting van
de dialoog. Amerikaanse bemiddeling heeft ertoe geleid dat beide partijen
akkoord zijn gegaan met uitvoering van de Mitchell aanbevelingen. Van
Israëlische zijde is echter als voorwaarde gesteld dat er minimaal een week
zou verstrijken zonder enig gewelddadig incident van Palestijnse kant. Als
gevolg van het aanhoudende geweld en beschuldigingen over en weer dat niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, is nog geen begin gemaakt met
de implementatie van het Mitchell rapport. Het rapport dreigt hierdoor
geleidelijk op de achtergrond te raken als potentieel kristallisatiepunt
voor internationale actie ter beheersing van de crisis. Na een periode van
een relatieve afname in het geweldsniveau draagt het ontbreken van politiek
perspectief bij aan de toenemende escalatie
In deze brief zullen in het kort de belangrijkste ontwikkelingen van de
laatste twee maanden worden geschetst en zal ik ingaan op de inspanningen
van de internationale gemeenschap om aan de crisis het hoofd te bieden.
Recente ontwikkelingen
De commissie onder leiding van oud-senator Mitchell, waarin ook EU Hoge
Vertegenwoordiger Solana zitting had, publiceerde medio mei jl. haar rapport
over de achtergronden van de uitbarsting van geweld tussen Israël en de
Palestijnen. Het rapport concentreerde zich niet zozeer op de de vraag wie
schuldig was aan het oplaaien van het geweld als wel op de stappen die nodig
zijn om het geweld een halt toe te roepen en nieuwe uitbarstingen te
voorkomen door een programma van vertrouwenwekkende maatregelen (waaronder
een stop op bouwactiviteiten in nederzettingen), als opmaat tot de
hervatting van onderhandelingen tussen beide partijen.
De Palestijnse Autoriteit (PA) schaarde zich al spoedig achter het document.
Na aanvankelijke aarzeling verwelkomde de Israelische regering het Mitchell
rapport, maar formuleerde twee bezwaren. Ten eerste wenste zij niet af te
zien van bouwactiviteiten in nederzettingen om 'natuurlijke groei' te kunnen
opvangen, in overeenstemming met hetgeen hierover in haar regeerakkoord was
opgenomen. Ten tweede wenste ze geen kritiek te aanvaarden op het optreden
van het Israëlische leger tegen Palestijnse demonstranten. In reactie op de
publikatie van het rapport op 22 mei jl. kondigde Israël aan dat offensieve
acties van de IDF zouden worden opgeschort en dat Israëlische troepen
voortaan slechts in levensbedreigende omstandigheden het vuur zouden openen.
De EU sprak haar volledige steun voor het rapport uit in diverse
verklaringen. Hoge Vertegenwoordiger Solana werd gevraagd in goed samenspel
met de andere betrokken partijen te bevorderen dat aan het rapport opvolging
zou worden gegeven.
De inspanningen om te komen tot de-escalatie van het conflict kwamen onder
zware druk te staan als gevolg van de zelfmoordaanslag op 1 juni jl. te Tel
Aviv die aan 20 Israëliërs het leven kostte. Onder grote druk van de
internationale gemeenschap riep echter ook Arafat op tot een
staakt-het-vuren en bleef een Israëlische vergeldingsactie uit. Aan dit
resultaat heeft de Duitse Minister Fischer, ten tijde van de aanslag in Tel
Aviv aanwezig, in belangrijke mate bijgedragen.
De Amerikaanse inspanningen om het staakt-het-vuren te consolideren en de
Israëlisch-Palestijnse veiligheidssamenwerking nieuw leven in te blazen,
geleid doorCIA-directeur Tenet, resulteerde op 13 juni jl. in de afkondiging
van een bestand en een werkplan voor de implementatie van
veiligheidsmaatregelen. Tijdens het bezoek dat SoS Powell op 25 en 26 juni
jl. aan de regio stelde hij een tijdpad voor dat voorzag in een geweldloze
periode van zeven dagen, gevolgd door een afkoelingsperiode van zes weken.
Het probleem was evenwel dat onbenoemd werd gelaten wat de verschillende
fases inhielden en wat onder de term 'geweldloos' moest worden verstaan:
voor premier Sharon betekende dit "absolute rust", voor de PA een maximale
inzet van alle partijen om het geweld terug te dringen. Ook bleef
onduidelijk wanneer een volgende fase in zou gaan en wie gemachtigd was
daartoe het groene licht te geven. De Palestijnen verzochten derhalve om
stationering van internationale monitors, overeenkomstig hun eerdere
verzoeken daartoe. De Israëlische regering wijst de gedachte van
internationale waarnemers echter af - vanuit de redenering dat monitoring
zich per definitie richt op wat zichtbaar is, d.w.z. het Israëlische
optreden
en niet op de voorbereiding van aanslagen - en houdt vast aan de eis van
zeven dagen absolute rust alvorens de fase van de afkoelingsperiode kan
ingaan en een begin kan worden gemaakt met de uitvoering van
vertrouwenwekkende maatregelen. De bezoeken die premier Sharon begin juli
bracht aan Duitsland, Frankrijk en Italië hebben niet geleid tot een
wijziging in zijn standpunt. Voorts houdt premier Sharon vast aan zijn
standpunt dat uitbreiding van bestaande nederzettingen mogelijk moet zijn en
dat slechts een stop op de bouw van nieuwe nederzettingen onderdeel kan zijn
van een pakket van vertrouwenwekkende maatregelen. Palestijnen nemen geen
genoegen met alleen een stop op de bouw van nieuwe nederzettingen, aangezien
de ervaring heeft uitgewezen dat het toelaten van natuurlijke aanwas in het
verleden in feite heeft geleid tot forse uitbreidingen.
Ondanks aanhoudende internationale bemoeienis bleef het geweld aanhouden.
Hoewel er sinds 13 juni officieel sprake was van een bestand, zijn
sedertdien naar schatting 25 Palestijnen en 13 Israëli's gedood en
tientallen mensen aan beide zijden gewond. Over en weer beschuldigen de
partijen elkaar ervan het bestand te schenden en zich niet aan afspraken te
houden. Israël beschuldigt de Palestijnen ervan geen serieuze pogingen te
ondernemen om het geweld te stoppen en niet over te gaan tot arrestatie van
personen die worden verdacht van terroristische activiteiten. Van
Palestijnse kant wordt in reactie hierop gesteld dat de Palestijnse
Autoriteit slechts preventieve actie kan nemen wanneer zij beschikt over
concrete aanwijzingen dat een aanslag op burgerdoelen wordt voorbereid, maar
niet kan overgaan tot arrestaties op grond van eerdere misdrijven of
verdenkingen. De Palestijnen stellen voorts dat Israël zich niet houdt aan
afspraken om troepen terug te trekken uit de vooruitgeschoven posities en de
afsluitingen te verlichten.
De hervatting door Israël van buitengerechtelijke dodingen van Palestijnen
en de recente huisverwoestingen in Jeruzalem en in Gaza door het Israëlische
leger hebben het klimaat verder doen verslechteren. De EU en de VS hebben
deze praktijken in verklaringen veroordeeld. Voorts heeft de Israëlische
regering tot dusverre verzuimd over te gaan tot ontruiming van 15 nieuwe
nederzettingen ('outposts'), hoewel deze door de Israëlische regering zelf
als illegaal zijn bestempeld. Hervatting van de dialoog wordt ook
bemoeilijkt door uitspraken die tenderen tot delegitimering van president
Arafat. Zo werd in een naar de pers gelekt, aan de Shin Beth toegeschreven
rapport gepleit voor verwijdering van Arafat en ontmanteling van de PA.
Premier Sharon noemde Arafat bij herhaling een pathologische leugenaar en
een moordenaar. Minister Peres heeft president Arafat in een gesprek in
Kairo op 15 juli jl. echter verzekerd dat Israël geen aanslag op zijn leven
of destabilisatie van de PA overweegt.
Een verdere complicerende factor is de moeilijkheid om vast te stellen of
Arafat werkelijk alle mogelijke inspanningen levert om het geweld te
beteugelen. Volgens de Israëlische regering is dat niet het geval. Arafats
instructies lijken opzettelijk vaag te zijn gehouden uit vrees voor
ondermijning van zijn positie binnen de Palestijnse gemeenschap. Duidelijker
signalen van zijn kant zijn nodig om te tonen dat het hem ernst is met het
aan banden leggen van het geweld, zoals arrestatie van personen die zich met
terroristische activiteiten inlaten.
In dit klimaat is het tot dusverre niet gelukt om een begin te maken met de
uitvoering van het Mitchell rapport. Het omgekeerde lijkt eerder het geval:
de leiders van beide
partijen staan onder grote druk van hun achterban om het bestand te
beëindigen. En met iedere verdere vertraging neemt de kans af op hervatting
van de vredesbesprekingen.
Inmiddels wordt de sociaal-economische situatie in de Palestijnse Gebieden
steeds nijpender. Zolang de afsluitingen voortduren wordt de mobiliteit van
personen en goederen ernstig belemmerd en kan van normale economische
activiteiten geen sprake zijn. Israël heeft de verschuldigde BTW-afdrachten
(inmiddels opgelopen tot ruim USD 150 miljoen) nog immer niet aan de
Palestijnse Autoriteit overgemaakt, met als gevolg dat de PA voor haar
voortbestaan afhankelijk blijft van begrotingssteun van Arabische en
Europese donoren. De sociaal-economische misère, de toegenomen frustratie
over de voortdurende bezetting en in het algemeen de uitzichtloosheid van de
situatie dragen aan Palestijnse kant bij tot een verharding van de
opstelling. Maatregelen op dit vlak, zoals voorzien in het Mitchell rapport,
zijn dus mede vereist voor een duurzaam bestand en herstel van vertrouwen.
Binnen de Europese Unie bestaat een grote mate van overeenstemming over de
stappen die noodzakelijk worden geacht om te voorkomen dat de situatie
verder escaleert, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de vrede en
veiligheid in het Midden Oosten. De actieve rol van de Hoge
Vertegenwoordiger Solana heeft hiertoe in belangrijke mate bijgedragen. Als
mede-auteur van het Mitchell rapport is hij de aangewezen persoon om de
Europese inspanningen ter ondersteuning van de implementatie van dit rapport
vorm te geven. In mijn contacten met Solana en in de Europese overlegfora
heb ik hierop voortdurend aangedrongen, alsmede op intensivering van het
overleg en de afstemming inzake het Midden-Oosten met de Verenigde Staten.
De gezamenlijke verklaring over het Midden Oosten op de EU-VS top van juni
jl. in Göteborg is daarvan mede het resultaat. Nederland zal zich blijven
inzetten voor nauwe Europees-Amerikaanse samenwerking ter beteugeling van
het geweld in het Midden-Oosten.
Alle internationale inspanningen dienen erop gericht te zijn de partijen in
staat te stellen zo spoedig mogelijk over te gaan tot uitvoering van de
aanbevelingen van het Mitchell rapport. Immers, hoe langer de impasse duurt,
hoe groter de kans op toename van het geweld en escalatie. Voor het
doorbreken van deze riskante impasse heeft de EU gepleit voor de instelling
van een onpartijdig verificatiemechanisme. Nederland was hier ook
voorstander van. In de huidige situatie, waarin het vertrouwen over en weer
tot een absoluut dieptepunt is gezakt, kan monitoring door een betrouwbare
derde partij immers helpen voorkomen dat de partijen blijven steken in
beschuldigingen over en weer. De EU zal met de VS en de partijen moeten
onderzoeken of een mechanisme kan worden ontwikkeld dat voor beide partijen
aanvaardbaar is.
Hoewel de aandacht thans vooral uitgaat naar het scheppen van de voorwaarden
voor implementatie van het Mitchell rapport, dient niet uit het oog verloren
te worden wat de aanbevelingen in het rapport zelf beogen: het slaan van een
brug tussen korte termijn maatregelen om het geweld onder controle te
brengen en hervatting van het
politieke proces. Teneinde het geweld te beteugelen dienen beide partijen de
grootst mogelijke zelfbeheersing te tonen, ook indien zij zich geprovoceerd
voelen. Het is van belang dat Arafat grotere inspanningen toont dan tot nu
toe het geval was om het geweld van Palestijnse zijde terug te dringen,
bijvoorbeeld door arrestatie van personen die zich inlaten met
terroristische activiteiten. Het is niet waarschijnlijk dat het geweld lang
beteugeld kan worden als dit niet op zeer korte termijn gevolgd kan worden
door vertrouwenwekkende maatregelen, waaronder met name de totale bevriezing
van de nederzettingenbouw. Alleen wanneer het Mitchell rapport als een
totaalpakket wordt benaderd, kan het noodzakelijke verband tussen de korte
en lange termijn gewaarborgd blijven. Veiligheid voor Israël binnen erkende
grenzen, levend in goede nabuurschap met een levensvatbare, democratische
Palestijnse Staat is de doelstelling die in dit verband niet uit het oog mag
worden verloren.
In dit kader van het streven naar een structurele oplossing wil Nederland
meewerken aan initiatieven die het vertrouwen tussen de beide
bevolkingsgroepen helpen herstellen. Het reeds diepgewortelde wantrouwen is
in de huidige omstandigheden aangewakkerd tot gevoelens van vijandigheid.
Het is derhalve van wezenlijk belang het geschonden vertrouwen te herstellen
door een wederzijdse hernieuwde committering aan een duurzame en
alomvattende regeling van het conflict langs de weg van dialoog en
onderhandelingen. De resultaten van de onderhandelingen in Taba, kort voor
de Israëlische verkiezingen, tonen immers aan dat een rationele oplossing
voor de belangrijkste vraagstukken - zoals de grenzen, Jeruzalem, en
vluchtelingen - met inachtneming van de wezenlijke belangen van beide
partijen mogelijk is. Het overtuigen van de meerderheid van de bevolking aan
beide kanten, die door het uitbreken van het geweld en het uitblijven van
tastbare en concrete vooruitgang gedesillusioneerd is geraakt, dat een
dergelijke oplossing wel degelijk mogelijk is verdient in dit verband de
hoogste prioriteit.
Ten slotte wil ik u hierbij melden, mede naar aanleiding van vragen van het
Kamerlid Karimi aan de minister voor Ontwikkelingsamenwerking tijdens het
vragenuurtje op dinsdag 22 mei en in het licht van de motie Karimi d.d. 26
juni jl., dat tijdens de bijeenkomst van het associatiecomité met Israel
d.d. 21 mei is besloten de kwestie van de oorsprongregels op te brengen in
een bijeenkomst van het EG-Israel douanecomité dat op 23 en 24 juli in
Jeruzalem zal plaatshebben. De Commissie zal daar het EU-standpunt uitdragen
dat producten uit de bezette gebieden niet voor tariefpreferenties onder het
EU-Israel associatie-verdrag in aanmerking komen. Indien de uitkomsten van
dit overleg daartoe aanleiding geven zal ik u nader over deze kwestie
informeren.
De Minister van Buitenlandse Zaken
===